Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Bernisse

Algemene subsidieverordening Gemeente Bernisse 2010

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Bernisse
Officiële naam regelingAlgemene subsidieverordening Gemeente Bernisse 2010
CiteertitelAlgemene Subsidieverordening Bernisse 2010
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

De regeling vervangt de Algemene subsidieverordening gemeente Bernisse 2007

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

op artikel 149 van de Gemeentewet en de Algemene wet bestuursrecht, hoofdstuk 4, titel 4.2

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

09-07-200901-05-2009Nieuwe regeling

21-04-2009

Weekblad De Bernisser

Onbekend

Tekst van de regeling

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

De raad van de gemeente Bernisse;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 10 maart 2009;

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet en de Algemene wet bestuursrecht, hoofdstuk 4, titel 4.2;

overwegende dat het wenselijk is om de Algemene subsidieverordening gemeente Bernisse 2007 te herzien;

b e s l u i t :

  • -

    de Algemene Subsidie Verordening Bernisse 2010 met toelichting vast te stellen;

  • -

    de Algemene Subsidie Verordening Bernisse 2010 in werking te laten treden op 1 mei 2009;

  • -

    de Algemene Subsidie Verordening Bernisse 2007 in te trekken per 1 mei 2009.

ALGEMENE SUBSIDIEVERORDENING Gemeente Bernisse 2010

Artikel 1. Begripsomschrijvingen.

In deze verordening wordt verstaan onder:

a.Activiteit:

De activiteit die door de instelling zal worden uitgevoerd en die door het gemeentebestuur kan worden gesubsidieerd.

b.Activiteitenplan:

Een overzicht van de activiteiten overeenkomstig artikel 4:62 van de wet.

c.Activiteitensubsidie:

Een subsidie ten behoeve van het uitvoeren van activiteiten.

d.Beleidsterrein:

Een door de gemeenteraad als zodanig aangemerkt geheel van samenhangende activiteiten.

e.Bestemmingsreserve:

Bestanddeel uit eigen vermogen dat bestemd is om in de toekomst beoogde specifieke activiteiten te kunnen bekostigen.

f.Budgetsubsidie:

Een subsidie waarbij de instelling een bedrag krijgt toegewezen om een van tevoren overeengekomen activiteitenplan uit te voeren.

g.College:

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bernisse.

h.Deelterrein:

Een door de raad als zodanig aangemerkt geheel van activiteiten binnen een bepaald beleidsterrein.

i.Egalisatiereserve:

Vermogensbestanddelen die worden opgenomen om in de toekomst fluctuaties in de (exploitatie)kosten op te vangen.

j.Gemeente:

De gemeente Bernisse.

k.Incidentele subsidie:

Subsidie die eenmalig, incidenteel wordt verleend. Incidentele subsidies zijn te verdelen in stimuleringssubsidie en investeringssubsidie.

l.Instelling:

Subsidieaanvrager.

m.Investeringssubsidie:

Een subsidie als tegemoetkoming in de kosten die gepaard gaan met het doen van investeringen voor de bouw, herstel, verbouwing en uitbreiding van het gebouw, pand, perceel, terrein of de inrichting daarvan.

n.Prestatie:

In meetbare eenheden omschreven resultaten.

o.Professionele instelling:

Een instelling wier taken voornamelijk worden uitgevoerd door één of meer personen in dienst op grond van een landelijke CAO of een anderszins centraal dan wel decentraal gereguleerde arbeidsovereenkomst, of als zodanig door het college is aangewezen.

p.Niet-professionele instelling:

Een instelling wier taken voornamelijk uitgevoerd worden door één of meer vrijwilligers of als zodanig aangewezen door het college.

q.Raad:

De gemeenteraad van de gemeente Bernisse.

r.Rechtspersoon:

Een rechtspersoon als bedoeld in Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek die zich, zonder winstoogmerk, de behartiging van de belangen van ideële en / of materiële aard van (een deel van) de bevolking van de gemeente Bernisse ten doel stelt.

s.Stimuleringssubsidie:

Een subsidie om activiteiten van eenmalige, incidentele aard uit te voeren. Tot incidentele activiteiten behoren projecten.

t.Structurele subsidie:

Subsidie die structureel wordt verleend. Structurele subsidies zijn te verdelen in activiteitensubsidie en budgetsubsidie.

u.Subsidieprogramma:

Het door het college vastgestelde overzicht van subsidiabele maxima per beleidsterrein, dan wel deelterrein, en de verdeling naar de professionele en niet-professionele instellingen, een en ander in samenhang met de ingediende activiteitenplannen. Dit subsidieprogramma verschijnt onder de titel ‘Subsidieprogramma gemeente Bernisse’.

v.Subsidieperiode:

Het in de beschikking tot subsidieverlening bepaalde tijdvak waarvoor de subsidie is verstrekt. Dit tijdvak is met betrekking tot subsidies van structurele aard, zoals genoemd in artikel 4:51 van de wet, gelijk aan telkens een kalenderjaar.

w.Voorziening:

Vermogensbestanddelen die worden gevormd voor toekomstige kosten die een periode van twee of meer jaren omvatten en die niet binnen de jaarlijkse exploitatie opgevangen kunnen worden, nu reeds te voorzien zijn, onvermijdelijk zijn, hun oorzaak in het verleden hebben en kwantificeerbaar en / of berekenbaar zijn.

x.Vrijwilliger:

Een persoon die niet op grond van een arbeidsovereenkomst en die anders dan beroepsmatig actief is ten behoeve van een instelling.

y.Wet:

Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 2. Reikwijdte van de verordening/bevoegdheid.
  • 1. Deze verordening is van toepassing op alle subsidieaanvragen aan en subsidiebesluiten van het college die betrekking hebben op professionele en niet-professionele instellingen, werkzaam op de door de raad bepaalde beleidsterreinen.

  • 2. Het college is belast met de uitvoering van deze verordening. Het college kan ter uitvoering van deze verordening beleidsregels vaststellen.

  • 3. Tot de in lid 1 genoemde beleidsterreinen behoren:

    • a.

      Welzijn

    • b.

      Zorg

    • c.

      Onderwijs

    • d.

      Sport

    • e.

      Cultuur

    • f.

      Vrijwilligersbeleid en Mantelzorg

    • g.

      Jaarlijks door het college in het Subsidieprogramma nader te benoemen andere beleidsterreinen.

Artikel 3. Aanvrager.
  • 1. Subsidie kan in beginsel slechts worden aangevraagd door een rechtspersoon naar burgerlijk recht die zich als doel stelt de behartiging van belangen op een of meer terreinen waarvoor deze verordening van toepassing is, met uitzondering van openbare lichamen die zijn ingesteld krachtens de Wet gemeenschappelijke regelingen.

  • 2. Het college kan bepalen dat een subsidie ook kan worden aangevraagd door een natuurlijke persoon of een groep natuurlijke personen.

Artikel 4. Algemene verplichtingen.
  • 1.

    De instelling dient:

    • a.

      Zich te onthouden van handelingen die in strijd zijn met de wet of de beleidsuitgangspunten van de gemeente, tenzij het gaat om de uitoefening van door de Grondwet beschermde rechten.

    • b.

      Geen winst te beogen met betrekking tot activiteiten waarvoor subsidie wordt verstrekt.

    • c.

      Zoveel mogelijk zelf te voorzien in een kostendekkende exploitatie.

  • 2.

    Het college kan nadere regels stellen inzake:

    • a.

      Het werken met vrijwilligers.

    • b.

      De toegankelijkheid van gesubsidieerde activiteiten.

    • c.

      Het betrekken van deelnemers en gebruikers, alsmede vrijwilligers en beroepskrachten bij het beleid van de instelling.

    • d.

      Het gebruik van gemeentelijke dan wel door de gemeente gesubsidieerde accommodaties ten behoeve van door de gemeente gesubsidieerde activiteiten.

  • 3.

    Als verplichtingen als bedoeld in artikel 4:38 van de wet legt het college

    subsidieontvangers in ieder geval de volgende verplichtingen op:

    • a.

      Een ruimtelijke voorziening dient naar aard, omvang, inrichting, situering, tariefstelling en openstellingsuren regelmatig en doelmatig gebruikt te kunnen worden voor het laten plaatsvinden van subsidiabele activiteiten.

    • b.

      De instelling dient er zorg voor te dragen, dat waar de activiteiten plaatsvinden in een ruimtelijke voorziening:

Deze waar mogelijk en nodig geschikt is voor de in zijn bewegingen beperkte mens.

De openstellingen zo veel mogelijk afgestemd zijn op de wensen, behoeften en / of mogelijkheden van de doelgroep(en), de organisatoren en deelnemers van gesubsidieerde activiteiten.

Artikel 5. Verlenings- en Weigeringsgronden.
  • 1. Subsidie wordt slechts verstrekt indien:

    • a.

      De Europese, rijks- en / of provinciale gelden die op het moment van de vaststelling van de gemeentebegroting als bijdrage in de kosten van uitvoering van het beleid verwacht mochten worden ook daadwerkelijk worden verkregen.

    • b.

      De instelling kan aantonen dat er behoefte is aan de door de instelling georganiseerde dan wel voorgenomen activiteiten. Met betrekking tot deze voorwaarden kan door het college ontheffing worden verleend ten aanzien van incidentele subsidies.

  • 2. Niet subsidiabel zijn in ieder geval activiteiten die partijpolitieke, godsdienstige en/of levensbeschouwelijke motieven dan wel een vorming en/of een verspreiding terzake tot doel hebben. Evenmin zijn activiteiten die alleen zien op belangenbehartiging subsidiabel.

  • 3. Subsidieverlening kan, naast op de in artikel 4:25 en 4:35 van de wet genoemde gronden, geweigerd worden als er gegronde redenen bestaan om aan te nemen dat:

    • a.

      De activiteiten van de aanvrager niet gericht zullen zijn op de uitvoering van het gemeentelijke beleid en / of niet aanwijsbaar ten goede zullen komen aan de ingezetenen van de gemeente.

    • b.

      De gelden niet of in onvoldoende mate besteed zullen worden aan het doel waarvoor de subsidie wordt verstrekt.

    • c.

      De aanvrager doelstellingen beoogt of activiteiten zal ontplooien die in strijd zijn met de wet, het algemeen belang en / of de openbare orde,

    • d.

      De aanvrager naar het oordeel van het college ook zonder de gevraagde subsidie over voldoende gelden, hetzij uit eigen middelen, hetzij uit middelen van derden kan of heeft kunnen beschikken om de kosten van de activiteiten te dekken.

  • 4. De structurele subsidieverstrekking aan een instelling kan op grond van algemene financiële en / of beleidsinhoudelijke overwegingen worden beëindigd of verminderd op grond van een door het college te nemen besluit bij vaststelling van het subsidieprogramma.

  • 5. Het college stelt de instelling binnen een redelijke termijn schriftelijk in kennis van het voornemen zoals genoemd in lid 4.

  • 6. De subsidieverstrekking aan een instelling wordt in ieder geval beëindigd wanneer:

    • a.

      De instelling bij rechterlijk vonnis wordt ontbonden.

    • b.

      Bij de instelling conservatoir beslag is gelegd op het vermogen of een deel ervan.

    • c.

      Aan de instelling surséance van betaling is verleend.

    • d.

      Het faillissement over de instelling is uitgesproken.

Artikel 6. Vaststelling subsidieplafonds
  • 1.

    De raad stelt, na het door haar vaststellen van de begroting, de subsidieplafonds vast conform afdeling 4.2.2. van de wet.

  • 2.

    Het college maakt jaarlijks, in het kader van de voorbereiding van de

begrotingsbehandelingen, zo mogelijk voor 1 mei voorafgaand aan het jaar waarop de subsidieaanvragen betrekking hebben, het op de subsidieverstrekking te hanteren indexpercentage bekend aan de professionele instellingen en de daaruit voortvloeiende maximaal te verstrekken subsidies. Een en ander onder begrotingsvoorbehoud en voorbehoud betreffende de vaststelling van de subsidieplafonds door de raad.

  • 3.

    Deze, onder begrotingsvoorbehoud, maximaal te verstrekken subsidies gaan uit van:

    • a.

      Het door de raad vastgestelde beleid over het komende jaar en / of de komende jaren.

    • b.

      De doelstellingen zoals opgenomen in de activiteitenplannen van de instellingen die betrekking hebben op de lopende subsidieperiode.

    • c.

      De in de meerjarenbegroting opgenomen financiële middelen per beleidsterrein.

  • 4.

    De instellingen dienen de inhoud van hun activiteitenplan en het daaruit voortvloeiende subsidiebedrag af te stemmen op het gestelde in lid 3.

  • 5.

    Indien niet aan deze voorwaarden wordt voldaan is artikel 10 lid 2 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 7. Vaststelling Subsidieprogramma.
  • 1. Het college stelt, na vaststelling van de begroting en de subsidieplafonds door de raad, het Subsidieprogramma vast voor het desbetreffende begrotingsjaar.

  • 2. Dit onder lid 1 genoemde programma bevat een overzicht van:

    • a.

      De beleidsvoornemens op het gebied van welzijn, zorg, sport, cultuur, vrijwilligersbeleid en mantelzorg in het jaar waarop het programma betrekking heeft.

    • b.

      De activiteiten die in dat jaar voor subsidie in aanmerking komen en het daarvoor maximaal ter beschikking staande subsidiebudget per instelling.

    • c.

      De doelen die door middel van de subsidie dienen te worden nagestreefd.

    • d.

      De doelgroepen waarop de activiteiten gericht zijn.

  • 3. Het Subsidieprogramma wordt jaarlijks vastgesteld op basis van de door de instellingen ingediende activiteitenprogramma’s en begrotingen, de door de raad vastgestelde subsidieplafonds en de door het college vastgestelde subsidiebudgetten op instellingsniveau.

Artikel 8. Subsidiabele kosten.
  • 1.

    Als subsidiabele kosten worden in ieder geval onderscheiden:

    • a.

      Personeelskosten.

    • b.

      Huisvestingskosten.

    • c.

      Organisatie- / materiële kosten.

    • d.

      Activiteitenkosten.

    • e.

      Afschrijvingskosten.

    • f.

      Gemeentelijke belastingen en heffingen.

    • g.

      Accountantskosten.

  • 2.

    Geen subsidiabele kosten zijn:

    • a.

      Kosten van acties en dergelijke ter verwerving van inkomsten.

    • b.

      Kosten van consumpties, traktaties, geschenken en attenties voor zover deze geen directe relatie hebben met de organisatie van de instellingen en hun activiteiten.

    • c.

      Kosten verbonden aan festiviteiten ter gelegenheid van jubilea en dergelijke.

    • d.

      Specifieke door ouders gemaakte kosten van aan activiteiten deelnemende kinderen en dergelijke.

    • e.

      Materiële en financiële ondersteuning van derden.

    • f.

      Kosten van barexploitatie inclusief het doen van de daarvoor benodigde investeringen.

    • g.

      Kosten van levering van goederen en diensten aan derden, tenzij het college hiervoor vooraf toestemming heeft verleend en het derden betreft voor wie de gesubsidieerde activiteiten bestemd zijn.

  • 3.

    Op de subsidiabele kosten als bedoeld in het eerste lid worden de volgende baten in mindering gebracht:

    • a.

      Eigen bijdragen van leden / deelnemers.

    • b.

      Ontvangsten van renten van beleggingen.

    • c.

      Ontvangsten van derden voor verrichte diensten.

    • d.

      Uitkeringen van verzekeringen.

    • e.

      Andere (structurele) inkomsten waaronder sponsoring en donaties van gelieerde organisaties en instellingen.

    • f.

      reeds toegekende subsidies van andere overheden

De baten worden in mindering gebracht op de kostensoorten waarop zij betrekking hebben.

4.Niet in mindering gebracht worden de baten van incidentele acties die er specifiek op zijn gericht inkomsten te verwerven. Dat met in acht neming van het gestelde in de artikelen 24 en 25 betreffende de egalisatie-/risicoreserve.

Artikel 9. Van toepassingverklaring afdeling 4.2.8 van de Algemene wet bestuursrecht.
  • 1.

    Afdeling 4.2.8 van de wet is van toepassing op budgetsubsidies.

  • 2.

    De subsidieontvangers van een structurele subsidie behoeven de toestemming van het college voor de handelingen, bedoeld in artikel 4:71 van de wet.

  • 3.

    Artikel 4:76 is van toepassing op het financiële verslag van de ontvangers van een budgetsubsidie. Het college kan bepalen dat artikel 4:76 van de wet ook op andere ontvangers van subsidie van toepassing is.

  • 4.

    a. Bij het onderzoek, bedoeld in artikel 4:78 van de wet, onderzoekt de

accountant tevens de naleving van de aan de subsidie verbonden verplichtingen alsmede in hoeverre de beoogde doelmatigheid, doeltreffendheid en de effecten betreffende de subsidies in de praktijk zijn gerealiseerd.

b.Het college stelt een aanwijzing over de reikwijdte en de intensiteit van de controle, als bedoeld in artikel 4:78, tweede lid van de wet, vast.

Hoofdstuk 2 Subsidieverlening.

Artikel 10. Subsidieaanvraag.

1. a. Een aanvraag tot verlening van een structurele subsidie (activiteitensubsidie of budgetsubsidie) wordt ingediend vóór 1 juni voorafgaand aan het boekjaar waarvoor de subsidie wordt aangevraagd.

b.Een aanvraag tot verlening van een incidentele subsidie (stimuleringssubsidie of

investeringssubsidie) wordt ten minste twaalf weken voordat de activiteiten beginnen of voordat de aanvraag voor de benodigde vergunning wordt ingediend.

2. a. Indien een aanvraag tot subsidieverlening niet op de in lid 1 genoemde tijdstippen is ingediend kan het college besluiten deze aanvraag buiten behandeling te laten.

  • b.

    Indien een aanvraag tot subsidieverlening weliswaar tijdig is ingediend maar niet volledig is, kan het college besluiten deze aanvraag buiten behandeling te laten. Alvorens hiertoe te besluiten geeft het college de instelling een termijn waarbinnen men het verzuim kan herstellen. Indien daaraan binnen de gestelde termijn niet is voldaan, kan het college besluiten de aanvraag niet in behandeling te nemen.

    • 3.

      Voor zover door het college formulieren zijn vastgesteld voor het indienen van de aanvraag, dient voor het aanvragen van subsidie van deze formulieren gebruik te worden gemaakt.

    • 4.

      Bij een aanvraag worden de volgende stukken overgelegd:

  • a.

    een activiteitenplan;

  • b.

    een begroting (van de gehele instelling) van baten en lasten en een balans over het jaar waarvoor subsidie wordt gevraagd;

  • c.

    een dekkingsplan, respectievelijk een opgave van eventueel bij andere aangevraagde subsidie voor dezelfde activiteiten met daarbij de stand van zaken van die aanvragen.

  • d.

    de bijlagen die middels het aanvraagformulier worden verzocht.

    • 5.

      Bij een eerste aanvraag legt de instelling tevens over:

  • a.

    een afschrift van de notariële akte, waarin de statuten zijn opgenomen;

  • b.

    een bewijs van inschrijving in een van de door de Kamer van Koophandel gehouden registers;

  • c.

    een opgave van haar bestuurssamenstelling;

  • d.

    een overzicht van de financiële situatie op het moment van de aanvraag, indien mogelijk in de vorm van een jaarrekening over het voorafgaande boekjaar.

    • 6.

      Bij een aanvraag voor een investeringssubsidie legt de instelling tevens over:

  • a.

    een plan tot investering en financiering;

  • b.

    een specificatie of met offertes of prijsopgaves onderbouwde raming van de kosten;

  • c.

    de raming van de gevolgen voor de exploitatie die uit de investering voortvloeien.

    • 7.

      Het college kan binnen een door haar te bepalen termijn overlegging van andere stukken of anderszins verstrekking van nadere informatie verlangen, indien zij dit ter beoordeling van de aanvraag nodig acht. Het bepaalde in het tweede lid is hierop van overeenkomstige toepassing.

    • 8.

      Het college kan bepalen dat een of meer van de in dit artikel vermelde stukken niet hoeven te worden overgelegd, indien daarmee geen aantoonbaar belang is gediend of indien dit redelijkerwijs niet van de instelling verlangd kan worden.

Artikel 11. Hersteltermijn.

Wanneer de aanvraag niet voldoet aan de vereisten zoals die gesteld zijn in deze verordening wordt een hersteltermijn gehanteerd van maximaal vier weken na dagtekening van het verzoek om de aanvraag aan te vullen.

Artikel 12. Subsidiebesluit.
  • 1. Het college beslist op een aanvraag als bedoeld in artikel 10 lid 1 onder a voor 31 december voorafgaand aan het jaar waarop de aanvraag betrekking heeft, onder voorbehoud van vaststelling van de begroting door de raad.

  • 2. Het college beslist op een aanvraag als bedoeld in artikel 10 lid 1 onder b binnen 8 weken nadat de aanvraag, met de daartoe benodigde bescheiden, ontvangen is.

Hoofdstuk 3 Verplichtingen van de subsidieontvanger.

Artikel 13. Administratie en verzekering.
  • 1. Als verplichtingen als bedoeld in artikel 4:37 van de wet legt het college de subsidieontvanger de volgende verplichtingen op:

    • a.

      De instelling verleent aan het college, of de door hem aangewezen personen, desgevraagd inzage in de administratie. Daarnaast verstrekt de instelling inlichtingen die van belang kunnen zijn voor de beoordeling van de doelmatigheid en de rechtmatigheid van de besteding van de subsidie en / of voor het naleven van de voorschriften die aan de subsidieverstrekking zijn verbonden.

    • b.

      De instelling volgt de aanwijzingen op die het college in het belang van een doelmatig beheer en goede administratie kan geven.

  • 2. De administratie van de instelling wordt op een overzichtelijke wijze gevoerd en is zodanig ingericht dat op eenvoudige wijze inzicht wordt verkregen in de bezittingen, reserves, voorzieningen, vorderingen, schulden en exploitatieresultaten van de instelling.

  • 3. De instelling is verplicht, voor zover daarin door het college niet wordt voorzien, de navolgende verzekeringen af te sluiten:

    • a.

      Een (vrijwilligers)verzekering tegen het risico van aansprakelijkheid (van vrijwilligers) ten aanzien van derden bij de uitvoering van door de gemeente gesubsidieerde activiteiten.

    • b.

      Een opstalverzekering, op basis van herbouwwaarde, ten aanzien van gebouwen die eigendom zijn van de instelling.

    • c.

      Een inboedelverzekering, op basis van vervangingswaarde, ten aanzien van roerende goederen die eigendom zijn van de instelling.

    • d.

      Een ongevallenverzekering, betrekking hebben op de vrijwilligers, stagiairs en professionele krachten die betrokken zijn bij de uitvoering van door de gemeente gesubsidieerde activiteiten.

    • e.

      Andere door het college aan te wijzen verzekeringen.

Artikel 14. Overige verplichtingen.
  • 1. Opheffing en liquidatie:

    • a.

      Indien een instelling wordt opgeheven dient het bestuur daarvan onmiddellijk schriftelijk kennis te geven aan het college. Hetzelfde geldt bij het door de instelling geheel of gedeeltelijk staken van door de gemeente te subsidiëren dan wel gesubsidieerde activiteiten.

    • b.

      Bij liquidatie zijn de voorschriften omtrent de verantwoording alsmede die betreffende de vaststelling van de subsidie van overeenkomstige toepassing.

    • c.

      Een met subsidie verworven batig liquidatiesaldo dient, met toepassing van het bepaalde in artikel 4:41 van de wet, zo spoedig mogelijk aan de gemeente te worden terugbetaald tot maximaal het bedrag dat in totaliteit over de laatste vijf jaren aan subsidie is verstrekt.

  • 2. De instelling is gehouden de activiteiten uit te voeren zoals die in de

    vergunningverlening zijn opgenomen.

  • 3. De instelling is verplicht bij wijzigingen in bestuur of andere wijzigingen die van belang

    zijn voor de subsidieverlening deze aan het college door te geven.

Artikel 15. Goedkeuring.

Instellingen waarbij de personeelsformatie een van de subsidiegrondslagen is, hebben voor de subsidiabele personeelsformatie, alsmede wijziging daarin, vooraf schriftelijke goedkeuring van het college nodig. Hierbij treedt het college niet in de rechten en verplichtingen van de desbetreffende werkgever.

Hoofdstuk 4 Vaststelling van de subsidie.

Artikel 16. Aanvraag tot subsidievaststelling.
  • 1. Met toepassing van de artikelen 4:37 eerste lid sub f. en 4:44 lid 2 van de wet, legt het college subsidieontvangende instellingen de volgende verplichtingen op:

    • a.

      Instellingen die een incidentele subsidie ontvangen, dienen binnen twaalf weken na afloop van de activiteit een financieel en inhoudelijk verslag in bij het college.

    • b.

      Instellingen die een structurele subsidie ontvangen, dienen vóór 1 juni volgend op het boekjaar een financieel en inhoudelijk verslag in bij het college, dat aansluit op de gesubsidieerde aanvraag en eventueel door het college gestelde aanvullende voorwaarden.

  • 2. Het in het eerste lid genoemde financieel verslag bevat:

    • a.

      Een exploitatierekening die betrekking heeft op de gehele instelling.

    • b.

      Een balans die betrekking heeft op de gehele instelling.

    • c.

      Bij een subsidie die een hoger subsidiebedrag dan € 50.000 betreft: een beoordelingsverklaring uitgebracht door een accountant naar aanleiding van diens onderzoek van de jaarstukken en van de administratie van de organisatie, waarvan expliciet is vermeld of de verstrekte voorschotten zijn besteed overeenkomstig het bepaalde in of krachtens deze verordening en waarin aandacht wordt besteed aan de rechtmatigheid van de besteding van de middelen in relatie tot de uitgevoerde activiteiten.

  • 3. Het in het tweede lid onder c genoemde accountantsverslag hoeft geen deel uit te maken van de financiële verslaglegging indien de subsidie bij verlening is vastgesteld.

  • 4. De financiële verantwoording c.q. de jaarrekening wordt op dezelfde wijze ingericht als de begroting.

  • 5. In het inhoudelijk jaarverslag wordt een weergave gegeven van de activiteiten en prestaties.

  • 6. Bij budgetsubsidies en subsidies waarop afdeling 4.2.8. van de wet van toepassing is verklaard, dient de accountant een beoordelingsverklaring uit te brengen naar aanleiding van diens onderzoek van de jaarstukken en de administratie van de instelling. In deze beoordelingsverklaring moet expliciet zijn vermeld of de verstrekte voorschotten zijn besteed overeenkomstig het bepaalde in of krachtens deze verordening en waarin aandacht wordt besteed aan de rechtmatigheid van de besteding van de middelen in relatie tot de uitgevoerde activiteiten.

  • 7. Het college beslist binnen 6 weken op een volledige aanvraag om subsidievaststelling.

  • 8. Het college kan met betrekking tot de subsidievaststelling nadere regels stellen.

Artikel 17. Hersteltermijn.

Wanneer de aanvraag tot vaststelling qua verslaglegging niet voldoet aan de vereisten zoals die gesteld zijn in de wet en wat is opgenomen artikel 16, wordt een hersteltermijn gehanteerd van maximaal vier weken na dagtekening van het verzoek om de aanvraag aan te vullen.

Artikel 18. Vaststelling subsidie bij onvolledige aanvraag.

Indien na afloop van de termijn zoals genoemd in artikel 17 de aanvraag tot vaststelling nog steeds niet volledig is, stelt het college de subsidie ambtshalve vast.

Hoofdstuk 5 Betaling en bevoorschotting

Artikel 19. Uitbetaling.

Het college kan met toepassing van artikel 4:55 van de wet voorschotten verlenen. In de beschikking tot subsidieverlening wordt opgenomen of en hoe dit gebeurt.

Artikel 20. Betaling.
  • 1. Indien feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 4:46 lid 2 van de wet aanleiding geven tot een lagere vaststelling van de subsidie over het betreffende jaar, vindt verrekening zo mogelijk plaats door inhouding op de voorschotbetalingen in het jaar waarin het besluit tot subsidievaststelling wordt genomen. In de beschikking tot voorschotbetaling wordt steeds een voorbehoud gemaakt dat een terugvorderingbesluit als bedoeld in dit artikel kan worden genomen.

  • 2. Incidentele subsidies worden binnen vier weken na de subsidievaststelling betaald, tenzij in de beschikking tot verlening anders is bepaald.

Hoofdstuk 6 Reserves, voorzieningen en afschrijvingen.

Artikel 21. Egalisatie- / risicoreserve.

Artikel 4:41 van de wet is van toepassing. De hoogte van de vergoeding als bedoeld in artikel 4:41 lid 1 sub b. wordt met toepassing van de artikelen 3:2 en 3:4 van de wet door het college vastgesteld.

Artikel 22.
  • 1. Het college kan bepalen dat een instelling die in structurele zin subsidie ontvangt, onder voorwaarden een egalisatiereserve moet vormen die (mede) is opgebouwd uit gemeentelijke subsidiegelden.

  • 2. Het vormen dan wel het voeden van een egalisatiereserve met gemeentelijke subsidiegelden, is uitsluitend mogelijk wanneer er bij de structureel gesubsidieerde instelling sprake is van een positief jaarresultaat. Dit voor zover dat niet wordt veroorzaakt door het niet, of slechts gedeeltelijk uitvoeren van activiteiten waarvoor de subsidie is verleend.

  • 3. Het toevoegen van gemeentelijke subsidiegelden aan de egalisatiereserve, alsmede het onttrekken van gemeentelijke subsidiemiddelen daaruit kan uitsluitend gebeuren met voorafgaande schriftelijke toestemming van het college.

  • 4. De maximale hoogte van de egalisatiereserve bedraagt:

    • a.

      Bij instellingen die een structurele activiteitensubsidie ontvangen maximaal 10% van de structurele subsidiegelden die de instelling in het betreffende boekjaar van de gemeente heeft ontvangen, vermeerderd met dat deel van de egalisatiereserve dat gevormd is door andere inkomsten.

    • b.

      Bij instellingen die een budgetsubsidie ontvangen een nader door het college vast te stellen percentage. Dit percentage is mede gerelateerd aan de hoogte van andere inkomsten dan subsidie.

  • 5. Het college kan met betrekking tot de hoogte van de egalisatie- / risicoreserve, voor zover opgebouwd uit subsidiegelden, nadere regels vaststellen.

Artikel 23. Bestemmingsreserve.
  • 1.

    Artikel 4:41 van de wet is van toepassing. Een instelling die in structurele zin subsidie ontvangt kan, wanneer het college daarvoor voorafgaande schriftelijke toestemming heeft verleend, onder voorwaarden een bestemmingsreserve vormen die (mede) is opgebouwd uit gemeentelijke subsidiegelden.

  • 2.

    Het verzoek om toestemming voor het vormen van een in lid 1 genoemde reserve bevat in ieder geval de volgende gegevens:

    • a.

      Het doel van de reserve.

    • b.

      Een onderbouwing van de noodzakelijke maximale hoogte van de reserve.

    • c.

      Een motivatie van het tijdstip waarop de organisatie de middelen nodig heeft.

Het college kan daarnaast aanvullende gegevens verlangen.

  • 3.

    Het vormen van, dan wel het doen van toevoegingen aan een bestemmingsreserve met gemeentelijke subsidiegelden is uitsluitend mogelijk wanneer er bij de structureel gesubsidieerde instelling sprake is van een positief jaarresultaat, voor zover dat niet wordt veroorzaakt door het niet, of slechts gedeeltelijk uitvoeren van activiteiten waarvoor de subsidie is verstrekt.

  • 4.

    Voor het toevoegen van subsidiegelden of de onttrekking van subsidiegelden aan de bestemmingsreserve, anders dan voor dit doel bestemd, is voorafgaande schriftelijke toestemming nodig van het college.

Artikel 24. Voorzieningen.
  • 1.

    Een instelling die verplichtingen heeft ten aanzien van het groot planmatig onderhoud van gebouwen, percelen panden of terreinen, kan, wanneer het college daarvoor voorafgaande schriftelijke toestemming heeft verleend, onder voorwaarden een voorziening vormen die (mede) is opgebouwd uit gemeentelijke subsidiegelden.

  • 2.

    Artikel 4:41 van de wet is van toepassing. De hoogte van de vergoeding als bedoeld in artikel 4:41 lid 1 sub b. wordt met toepassing van de artikelen 3:2 en 3:4 van de wet door het college vastgesteld.

  • 3.

    Een voorziening kan gevormd worden voor toekomstige kosten die een periode van tenminste twee jaar omvatten en:

    • a.

      Niet binnen de jaarlijkse exploitatie of via de egalisatiereserve opgevangen

kunnen worden, en

  • b.

    Nu reeds te voorzien zijn, en

  • c.

    Onvermijdelijk zijn, en

  • d.

    Hun oorzaak in het verleden hebben, en

  • e.

    Kwantificeerbaar / berekenbaar zijn.

    • 4.

      Een voorziening kan in ieder geval niet worden gevormd voor:

  • a.

    De kosten samenhangend met ziekte van werknemers.

  • b.

    Reeds ontvangen maar nog niet volledig bestede subsidiegelden.

    • 5.

      Het verzoek om toestemming voor het vormen van een voorziening bevat een plan waarin in ieder geval de volgende gegevens zijn opgenomen:

  • a.

    Het doel van de voorziening.

  • b.

    De onderbouwing van de noodzakelijke maximale hoogte van de voorziening.

  • c.

    Een planmatige onderbouwing van de meerjarige opbouw van en onttrekkingen uit de voorziening.

Het college kan daarnaast aanvullende gegevens verlangen.

  • 6.

    Het toestaan van het vormen van een voorziening, die (mede) is opgebouwd uit gemeentelijke subsidiemiddelen, gebeurt onder de voorwaarde dat het onderliggende plan, zoals bedoeld in lid 5, is goedgekeurd.

  • 7.

    Voor het in afwijking van het goedgekeurde plan toevoegen van subsidiegelden of het in afwijking van het goedgekeurde plan onttrekken van subsidiegelden aan de voorziening, is voorafgaand schriftelijke toestemming nodig van het college.

Artikel 25. Afschrijvingen.
  • 1. Het algemeen door gesubsidieerde instellingen te hanteren uitgangspunt is het gemeentelijk afschrijvingsbeleid.

  • 2. Investeringen / aankopen met een individuele aanschafwaarde van minimaal € 2.500 moeten worden geactiveerd en over meerdere jaren afgeschreven.

  • 3. Investeringen / aankopen van minder dan € 2.500 moeten rechtstreeks ten laste van het resultaat van het jaar van aanschaf worden gebracht.

  • 4. De vaste activa worden gewaardeerd op de aanschafwaarde.

  • 5. Afgeschreven wordt er over de aanschafwaarde van goederen, verminderd met de nog te verwachten restwaarde.

  • 6. Voor het afwijken van de richtlijnen vermeld in lid 1 tot en met 5, is voorafgaand schriftelijke toestemming nodig van het college.

Hoofdstuk 7 Overgangs- en slotbepalingen.

Artikel 26. Hardheidsclausule.
  • 1. In bijzondere gevallen en voor zover de toepassing van de bepalingen van deze verordening leidt tot een bijzondere hardheid is het college bevoegd te beslissen in afwijking van deze verordening.

  • 2. In gevallen waarin deze verordening niet voorziet beslist het college.

Artikel 27. Overgangs- en slotbepalingen.
  • 1. Op subsidies die voor de inwerkingtreding van deze verordening zijn verleend blijven de bepalingen van toepassing zoals die zijn opgenomen in de Algemene Subsidieverordening Bernisse 2007 en daarbij behorende bijlagen.

  • 2. Deze verordening treedt in werking op 1 mei 2009 onder gelijktijdige intrekking van de Algemene Subsidieverordening Bernisse 2007 en de daarbij behorende bijlagen, en is voor het eerst van toepassing op het subsidiejaar 2010.

  • 3. De Algemene Subsidieverordening Bernisse 2007 en de daarbij behorende bijlagen blijven evenwel hun gelding behouden voor de op de datum van de inwerkingtreding reeds aangevraagde subsidies.

Artikel 28. Citeertitel.

Deze verordening kan aangehaald worden als ‘Algemene Subsidieverordening Bernisse 2010’.

Algemene toelichting op de Algemene subsidieverordening Bernisse 2010

Inleiding

Deze verordening vervangt de Algemene subsidieverordening 2007.

De verordening is gebaseerd op de volgende uitgangspunten:

* de verordening bevat algemene, procedurele regels en criteria voor subsidiering.

Beleidsinhoudelijke criteria worden vastgesteld in algemene beleidsnota's en beleidsnota’s voor het betreffende beleidsterrein. Dit bevordert de flexibiliteit en de mate van inhoudelijke sturing;

* de subsidie wordt in beginsel verstrekt voor te verrichten activiteiten en prestaties;

* instellingen dienen in eerste instantie zelf te voorzien in een kostendekkende exploitatie.

* bij de voorwaarden die gelden voor subsidieverlening en subsidievaststelling en bij de verplichtingen waaraan de subsidieontvanger moet voldoen wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met de individuele omstandigheden van de subsidieontvanger (maatwerk).

Algemene wet bestuursrecht (Awb) Afdeling 4.2 regelt de subsidieverhouding tussen overheid en burger. Hoofdregel is dat een wettelijke grondslag is vereist voor het verstrekken van subsidies.

Oogmerk is verbetering van de rechtszekerheid van aanvragers en ontvangers van subsidie en van de doelmatigheid van overheidsuitgaven. De bedoelde wettelijke grondslag voor gemeentelijke subsidies wordt gevormd door een verordening, in dit geval de Algemene subsidieverordening Bernisse 2009.

De Awb onderscheidt drie fasen in het subsidieproces:

1 de subsidieverlening

  • 2.

    de subsidievaststelling

  • 3.

    de uitbetaling.

De subsidieverlening

Het subsidieproces begint met een subsidieaanvraag. Op deze aanvraag neemt de subsidieverstrekker een besluit of de subsidie wordt verleend: de beschikking tot subsidieverlening. In deze beschikking moet of een maximumbedrag worden opgenomen óf de wijze waarop de subsidie wordt berekend met daarbij een maximumbedrag. Bovendien moet in de beschikking tot subsidieverlening een omschrijving staan van de activiteiten waarvoor de subsidie wordt verleend.

Deze beschikking geeft de aanvrager aanspraak op uitbetaling van de subsidie, op voorwaarde dat de aanvrager de activiteiten waarvoor de subsidie wordt verstrekt en de daaraan verbonden verplichtingen ook daadwerkelijk uitvoert. Zonodig kunnen aan de aanvrager voorschotten worden verstrekt ter uitvoering van deze activiteiten.

De subsidievaststelling

Wanneer de activiteiten zijn afgerond, dient de aanvrager een verzoek tot vaststelling van de subsidie in. In dit verzoek legt de aanvrager tevens rekening en verantwoording af. De subsidieverstrekker stelt vervolgens de definitieve subsidie vast: de beschikking tot subsidievaststelling.

Het bedrag van de subsidievaststelling kan lager zijn dan het bedrag genoemd in de beschikking tot subsidieverlening, bijvoorbeeld indien de aanvrager niet alle overeengekomen activiteiten heeft uitgevoerd.

De Awb biedt de mogelijkheid om de subsidieverlening en subsidievaststelling samen te laten vallen. In dat geval wordt meteen het definitieve subsidiebedrag vastgesteld en is er geen sprake van een (voorafgaande) beschikking tot subsidieverlening.

De uitbetaling

De beschikking tot de subsidievaststelling verplicht de subsidieverstrekker tot uitbetaling, tenzij de subsidie op € 0,-- wordt vastgesteld. De uitbetaling is een privaatrechtelijke rechtshandeling en dus geen beschikking in de zin van de Awb. Op uitbetalingen is het privaatrecht van toepassing.

Bij de uitbetaling vindt een verrekening plaats met eventueel verstrekte voorschotten.

In deze fase van het subsidieproces kunnen ook terugvordering van voorschotten en onverschuldigd betaalde subsidies plaatsvinden.

Voor de verschillende subsidiesoorten wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 1. De verordening volgt de opbouw van de subsidietitel in de Awb.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsbepalingen

Het begrip subsidie wordt in de begripsomschrijvingen niet opgenomen, aangezien de Awb dit al definieert in artikel 4:21. Dit artikel bepaalt dat onder subsidie wordt verstaan: "de aanspraak op financiële middelen, door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten".

Deze definitie is bepalend voor beantwoording van de vraag of een bepaalde relatie tussen de gemeente en een instelling is te kwalificeren als subsidierelatie. Zo is het leveren van goederen en diensten om niet of onder de kostprijs (denk aan het beschikbaar stellen van (sport)accommodaties) geen subsidie. Geld van particuliere instellingen en particuliere fondsen valt evenmin onder het subsidiebegrip, aangezien deze instellingen geen bestuursorganen zijn. Ook inkomensvoorzieningen op grond van de Wet Bijzondere Bijstand, de Wet voorzieningen gehandicapten of de Wet individuele huursubsidies zijn geen subsidies. Deze gelden worden namelijk niet verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, maar om te voorzien in de kosten van het bestaan. De subsidietitel van de Awb is tenslotte ook niet van toepassing op uitkeringen waarvoor een wettelijke grondslag geldt en waarvan de ontvanger een publiekrechtelijke rechtspersoon is (bijvoorbeeld

uitkeringen van de rijksoverheid aan de andere overheden en uitkeringen aan gemeenschappelijke regelingen).

Sub o is ten aanzien van de professionele instelling opgenomen dat het college deze kan aanwijzen. In het Subsidieprogramma kan worden bepaald welke instellingen worden aangewezen.

Artikel 2 Reikwijdte

Deze verordening heeft het oog op de verstrekking van alle gemeentelijke subsidies, tenzij hiervoor een andere verordening van toepassing is.

Uitgangspunt is dat de raad gelet op haar budgetrecht het (financiële) beleidskader stelt en dat de uitvoering binnen deze kaders een zaak is voor het college van burgemeester en wethouders. Dit is in lijn met wat met de dualisering wordt voorgestaan.

Artikel 3 Aanvrager

Voor wat betreft lokale afdelingen van een landelijke rechtspersoon geldt het volgende. Als afdeling bezit deze geen rechtspersoonlijkheid. De landelijke rechtspersoon kan echter wel een of meer bestuurders van de afdeling machtigen om een aanvraag in te dienen. Bij het doen van de aanvraag dient dus goed te worden nagegaan door wie de aanvraag moet worden gedaan.

Ten aanzien van de bevoegdheid om een aanvraag in te dienen wordt opgemerkt dat in de statuten van de rechtspersoon is vermeld wie bevoegd is om de rechtspersoon te vertegenwoordigen. In veel gevallen zal dat het gehele bestuur zijn alsook twee bestuurders te zamen. Indien een dergelijke regeling (in de statuten) is opgenomen, betekent dat dat de aanvraag dan in elk geval moet zijn ondertekend door twee bestuursleden.

Bij lid 2 kan worden gedacht aan het aanvragen van een incidentele subsidie. Het is mogelijk dat door het college van belang wordt geacht dat subsidie wordt verstrekt, maar dat, door het incidentele karakter, de aanvrager geen rechtspersoonlijkheid heeft. In een dergelijk bijzonder geval kan de subsidie dan door een natuurlijk persoon of een groep natuurlijke personen worden aangevraagd.

Artikel 5 Verlenings- en weigeringsgronden

Artikel 4:25 Awb luidt: "Een subsidie wordt geweigerd voor zover door verstrekking van de subsidie het subsidieplafond zou worden overschreden."

Artikel 4:35 Awb luidt: "1. De subsidieverlening kan in ieder geval worden geweigerd indien een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat:

  • a.

    de activiteiten niet of niet geheel zullen plaatsvinden;

  • b.

    de aanvrager niet zal voldoen aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;

  • c.

    de aanvrager niet op een behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal afleggen

omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover

deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn.

  • 2.

    De subsidieverlening kan voorts in ieder geval worden geweigerd indien de aanvrager:

    • a.

      in het kader van de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens verstrekt en de verstrekking van deze gegevens tot een onjuiste beschikking op de aanvraag zou hebben geleid, of

    • b.

      failliet is verklaard of aan hem surseance van betaling is verleend, dan wel een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend."

Artikel 4:25 Awb betreft het vaststellen van een subsidieplafond. Een subsidieplafond is het bedrag dat gedurende een bepaald tijdvak ten hoogste beschikbaar is voor de verstrekking van subsidies krachtens een bepaald wettelijk voorschrift. Overschrijding van een subsidieplafond is een weigeringsgrond voor subsidieverlening.

In artikel 4:35 Awb is een aantal subjectieve en objectieve weigeringsgronden vastgelegd. De subjectieve weigeringsgronden bieden de subsidieverstrekker de gelegenheid na te gaan of er gegronde redenen bestaan om aan te nemen, dat:

  • a.

    de activiteiten niet of niet geheel zullen plaatsvinden;

  • b.

    de aanvrager niet zal voldoen aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;

  • c.

    de aanvrager niet op een behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal afleggen omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten, voorzover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn.

De objectieve weigeringsgronden voor het weigeren van subsidies hebben betrekking op frauduleus handelen (verstrekken van onjuiste of onvolledige gegevens door de aanvrager) en op faillissement van de aanvrager dan wel surséance van betaling.

Vooral de weigeringsgrond onder 3.a. is van belang. Deze maakt het mogelijk subsidies te weigeren die niet binnen het beleid van de gemeente vallen. Dit is uitgewerkt in de Contourennota. Van belang is dat dit beleid dient te worden gepubliceerd, voor dat er

een beroep op kan worden gedaan.

Met de toevoeging “Evenmin zijn activiteiten die alleen zien op belangenbehartiging subsidiabel.” in artikel 5 lid 2 wordt het volgende bedoeld. Een aanvraag voor subsidie die alleen ziet op belangenbehartiging wordt niet gehonoreerd. De meeste verenigingen en stichtingen hebben als statutair doel, onder andere, belangenbehartiging opgenomen. Dit artikel ziet echter alleen op de belangenbehartiging op zichzelf en niet als onderdeel van andere activiteiten.

In artikel 5 lid 4 en lid is opgenomen dat structurele subsidies kunnen worden beëindigd. In artikel 4:51 Awb is de zogenaamde ‘afbouwperiode’ opgenomen. Het artikel beschermt subsidieontvangers aan wie ten minste drie jaar achtereen subsidie is verstrekt en waarbij de activiteiten voort blijven duren. Wanneer een dergelijke subsidie wordt beëindigd dient een redelijke termijn in acht genomen te worden. Deze redelijke termijn is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. In elk geval dient er rekening mee te worden gehouden dat de subsidieontvanger lopende verplichtingen ten aanzien van bijvoorbeeld huur of personeel zal moeten opzeggen.

Intrekking en wijzinging

Na de afdeling over de vaststelling van subsidies volgt in de Awb afdeling 4.2.6 Intrekking en wijziging. Deze bevat een aantal dwingende bepalingen over intrekking en wijziging van de subsidie. Van deze bepalingen mag niet worden afgeweken. Deze bepalingen zijn rechtstreeks van toepassing op de subsidieverstrekking en derhalve niet in de verordening overgenomen.

Artikel 6 Vaststelling subsidieplafonds

De Awb stelt aan een subsidieplafond de eis dat in de subsidieverordening de mogelijkheid

van een subsidieplafond is opgenomen en dat verdeelregels worden opgesteld. Bovendien

moet het subsidieplafond vastgesteld en bekend gemaakt worden voor de aanvang van het subsidietijdvak.

Indien burgemeester en wethouders besluiten subsidie te verlenen ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld of goedgekeurd door de raad, nemen zij in het besluit op dat de subsidie wordt verleend onder de voorwaarde dat door de raad voldoende gelden ter beschikking worden gesteld. Het begrotingsvoorbehoud is bedoeld voor situaties waarbij de beschikking tot subsidieverlening uitgaat, voordat de raad de begroting heeft goedgekeurd. Het voorbehoud dient ook in de beschikking tot subsidieverlening te worden opgenomen uit oogpunt van rechtszekerheid.

B. De subsidieverlening

De artikelen 4.29 tot en met 4:36 van de Awb regelen de subsidieverlening. Een beschikking tot subsidieverlening moet aan twee eisen voldoen, tenzij in de subsidieverordening iets anders is bepaald. De twee eisen die de Awb stelt zijn:

  • 1.

    de beschikking moet een omschrijving bevatten van de activiteiten ("iedere vorm van menselijk handelen, voor zover de overheid dat wil stimuleren") waarvoor subsidie wordt verleend; en

  • 2.

    het maximale subsidiebedrag óf de wijze waarop het bedrag wordt bepaald plus maximale bedrag moet in de beschikking worden vermeld.

Volgens de Awb is een aanvraag "een verzoek van een belanghebbende een besluit te nemen". Een besluit is "een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling".

Afdeling 4.1.1. van de Awb omvat bepalingen over het indienen van de aanvraag, de vereisten waaraan de aanvraag moet voldoen e.d. In de subsidietitel van de Awb zijn geen extra bepalingen voor subsidieaanvragen opgenomen. De Awb laat de mogelijkheid open in een subsidieverordening aanvullende bepalingen op te nemen die de subsidieaanvraag uitgebreider regelen. Indien een aanvraag na de in de ASV 2010 genoemde termijn wordt ingediend, kunnen burgemeester en wethouders in beginsel besluiten de aanvraag niet in behandeling te nemen. Bij een dergelijk besluit dienen de belangen van de subsidieaanvrager echter meegewogen te worden. In beginsel zal een aanvraag die buiten de termijn wordt ingediend, niet worden behandeld. In uitzonderlijke gevallen kan daarvan worden afgeweken. Indien bijvoorbeeld de begrotingsprocedure nog in het beginstadium is en de aanvraag zonder problemen verwerkt kan worden of indien de aanvrager zwaarwegende redenen kan aanvoeren waarom zijn aanvraag niet voor een bepaalde termijn is of kon worden ingediend, kan besloten worden de aanvraag alsnog in behandeling te nemen.

De datum 1 juni is gekozen, opdat de afdelingen een nauwkeurige inschatting kunnen maken van het bedrag van de aangevraagde subsidies ten behoeve van de financiële kadernota.

In artikel 10 lid 8 is opgenomen dat burgemeester en wethouders kunnen bepalen dat bepaalde stukken niet te hoeven worden ingediend om onnodige administratieve last of bureaucratisering te voorkomen. Bij de vaststelling van de aanvraagformulieren kan dit worden gedaan.

Artikel 11 Hersteltermijn

Als gevolg van hetgeen in artikel 11 is bepaald, wordt de aanvraag die niet tijdig is aangevuld, in principe buiten behandeling gesteld. (zie artikel 10)

Artikel 12 Subsidiebesluit

Natuurlijk kunnen burgemeester en wethouders ook eerder besluiten tot het verlenen van een subsidie. Behoorlijk bestuur brengt met zich mee dat ze dit indien mogelijk ook doen.

Artikel 13 Administratie en verzekering

De subsidieontvanger dient verzekerd te zijn tegen schade en wettelijke aansprakelijkheid om te voorkomen dat subsidiegelden daaraan besteed worden.

Artikel 14 Overige verplichtingen

De subsidieontvanger is verplicht de activiteiten uit te voeren die in de beschikking tot subsidieverlening vermeld staan. In zijn algemeenheid verplicht een beschikking tot subsidieverlening de subsidieaanvrager niet tot het daadwerkelijk uitvoeren van de activiteiten waarvoor subsidie beschikbaar is gesteld. Als de aanvrager de activiteiten niet uitvoert, krijgt hij niet de middelen waarop hij aanspraak kon maken.

Er zijn echter geen sancties voor het niet uitvoeren van de overeengekomen activiteiten.

De Awb biedt subsidieverstrekkers twee mogelijkheden om daadwerkelijke uitvoering van activiteiten af te dwingen:

  • 1.

    de verplichting tot uitvoering van activiteiten opnemen in de subsidieverordening, of

  • 2.

    op grond van artikel 4:36, tweede lid een overeenkomst afsluiten met daarin een verplichting tot uitvoering van de overeengekomen activiteiten, dit kan gebeuren bij de verstrekking van budgetsubsidies.

In gemeente Bernisse is ervoor gekozen om de verplichting in de verordening op te nemen (zie lid 2)

Artikel 18 Ambtshalve subsidievaststelling

Subsidieontvangers hebben de verplichting tijdig te melden indien ze niet aan de overeengekomen activiteiten kunnen voldoen. De vakafdeling heeft op grond van deze gegevens een behoorlijk inzicht voor welk bedrag er aan subsidies zal worden vastgesteld op het moment dat ze deze gegevens dient aan te leveren voor de jaarrekening.

Dit artikel bepaalt dat, nadat de door het bestuursorgaan vastgestelde termijn voor het indienen van de aanvraag is verstreken en geen aanvraag is ingediend, burgemeester en wethouders zonder waarschuwing vooraf ambtshalve kunnen vaststellen. Een vaststelling die lager is dan de verlening is daarbij mogelijk. Hierdoor hebben burgemeester

en wethouders een middel om druk op de instellingen uit te oefenen om de benodigde gegevens te overleggen.

E. Betaling en bevoorschotting

De artikelen 4:52 tot en met 4:57 Awb hebben betrekking op de betaling en terugvordering van subsidies. Bepaald wordt dat het subsidiebedrag overeenkomstig de subsidievaststelling moet worden uitbetaald onder verrekening van eventuele voorschotten. De verplichting tot betaling wordt opgeschort, indien de subsidieverstrekker de subsidieontvanger schriftelijk zijn ernstige vermoeden meedeelt dat er grond bestaat voor het toepassen van artikel 4:48 of 4:49 Awb. Binnen vijf jaar na de subsidievaststelling of het niet nakomen van zijn verplichtingen door de subsidieontvanger kunnen onverschuldigd betaalde subsidiebedragen en voorschotten teruggevorderd worden.

F. Reserves, voorzieningen en afschrijvingen

Burgemeester en wethouders kunnen bij de subsidieverlening in de beschikking bepalingen opnemen over de vorming van reserves en voorzieningen.

Dit hoofdstuk biedt de mogelijkheid bepalingen te stellen aan het vormen van reserves (spaartegoeden) al dan niet voor een specifiek doel (voorziening).

Artikel 26 Hardheidsclausule

Er kunnen zich gevallen voordoen waarin de toepassing van deze verordening ongewenste effecten heeft. Burgemeester en wethouders hebben de bevoegdheid in die gevallen van een of meer bepalingen van deze verordening af te wijken.

Abbenbroek, 21 april 2009

De raad voornoemd,

De griffier De voorzitter,

J.A. Fröling-Kok P.J. Bouvy-Koene