Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Maasbree

Bomenverordening gemeente Maasbree

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Maasbree
Officiële naam regelingBomenverordening gemeente Maasbree
CiteertitelBomenverordening gemeente Maasbree
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpopenbare orde en veiligheid
Eigen onderwerpopenbare orde en veiligheid

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 147 gemeentewet
  2. artikel 149 gemeentewet

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

1.Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

30-04-200908-05-2012Artikel 2,3 onder J

31-03-2009

Op den Baum, 22-04-2009

B&ID/2009/2445
10-01-200808-05-2012Nieuwe regeling

11-12-2007

Op den Baum, 2-1-2008

B&ID/2007/9410

Tekst van de regeling

Intitulé

Bomenverordening gemeente Maasbree

DE RAAD VAN DE GEMEENTE MAASBREE

Gelet op het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 30 oktober 2007

Gezien de behandeling in de voorbereidende raadsbijeenkomst van 27 november 2007

Gelet op het advies van het groenplatform van 10 oktober 2007-12-18

Gelet op het bepaalde in artikel 147 en 149 van de Gemeentewet.

B E S L U I T

Vast te stellen de: bomenverordening.gemeente Maasbree

Artikel 1 Begripsomschrijving

  • 1. In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    a.boomeen houtachtig, overblijvend gewas, zowel vitaal als afgestorven, met een dwarsdoorsnede van de stam van minimaal 30 centimeter op 130 centimeter boven het maaiveld. In geval van meerstammigheid geldt de dwarsdoorsnede van de dikste stam. Als sprake is van een houtopstand van meer dan één boom, zoals omschreven onder b geldt dit criterium van een stamdiameter van minimaal 30 cm niet;
         
    b.houtopstandéén of meer bomen of boomvormers, hakhout, een houtwal, een grotere (lint)begroeiing van heesters en struiken, een beplanting van bosplantsoen, een struweel of een haag;
         
    c.hakhoutéén of meer bomen of boomvormers, die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk moeten uitlopen;
         
    d.knottenhet tot op de oude snoeiplaats verwijderen van uitgelopen takhout bij knotbomen als periodiek noodzakelijk onderhoud;
         
    e.kandelaberenhet terugsnoeien van de kroon tot een hoofdstam met takstompen. Het in stand houden van de door kandelaberen ontstane kroonvorm valt onder het begrip knotten;
         
    f.bebouwde komde bebouwde kommen van de gemeente Maasbree conform de Wegenverkeerswet vastgesteld ingevolge artikel 1, vijfde lid, van de Boswet;
         
    g.boomwaardede waarde, uitgedrukt in punten, die wordt gevonden door toepassing van de methode tot boomwaardering door middel van een puntensysteem, opgenomen in bijlage A;
         
    h.vellenrooien; kappen; verplanten; het snoeien van meer dan 20 procent van de kroon of het wortelgestel met inbegrip van kandelaberen; het verrichten van handelingen, zowel boven- als ondergronds, die de dood of ernstige beschadiging of ernstige ontsiering van de houtopstand ten gevolge kunnen hebben;
         
    i.monumentale boomEen boom heet monumentaal als hij is geregistreerd in het Landelijk Register van Monumentale Bomen. Dit register wordt bijgehouden door de Bomenstichting.
         
         
    j.bijzondere boomEen boom heet in de gemeente Maasbree ‘bijzonder’ als hij minimaal 75 jaar oud is, minimaal verkeert in een redelijke conditie (niet in een onomkeerbare conditie, waarbij verval van de boom binnen tien jaar is te verwachten) en voldoet aan een of meerdere van de volgende criteria:
       1.De boom is in de gemeente van een zeldzame grootte of hoogte;
       2.De boom is een gedenkboom, is cultuurhistorisch bijzonder of vormt een onderdeel van een bijzondere omgeving;
       3.De boom heeft voor de gemeente een belangrijke ruimtelijke betekenis en is medebepalend en onvervangbaar voor het karakter van de omgeving;
       4.De boom vormt een onderdeel van een geheel in tact zijnde boomgroep of laanbeplanting die een karakteristieke structuur in dorp of buitengebied zichtbaar maakt;
       5.De boom heeft een habitus die zeer karakteristiek is voor de soort;
       6.De boom is een herkenning- / oriëntatiepunt;
       7.De boom is ecologisch van grote waarde vanwege het belang voor het (plaatselijke) ecosysteem.
       8.De boom heeft bijzondere dendrologische waarde (zeldzame soort, type, genenreservoir);
         
       Bijzondere bomen scoren volgens de systematiek voor waardebepaling altijd 55 punten of meer.
         
    k.iepziektede aantasting van iepen door de schimmel Ophiostoma ulmi (Buism.) Nannf. (syn Ceratocystis ulmi (Buism.) C. Moreau);
         
    l.dunningeen velling die uitsluitend als een voorzorgsmaatregel ter bevordering van de groei en gezondheid van de overblijvende houtopstand moet worden beschouwd.
         
    m.puntenscoreeen puntenscore wordt toegekend aan de te onderscheiden waarderingscriteria. Door optelling van de deelscores ontstaat een totale puntenscore: de boomwaarde. De waarde is een getal tussen 0 en 100

Artikel 2. Kapverbod

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college van Burgemeester en wethouders houtopstand te vellen of te doen vellen.

  • 2. Het eerste lid is eveneens van toepassing op houtopstand die in het kader van vergunningvoorschriften is herplant of in stand dient te worden gehouden en die niet voldoet aan de definitie van artikel 1, onder a.

  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op:

    • a.

      wegbeplantingen en eenrijige beplantingen op of langs landbouwgronden, beide voorzover bestaande uit populieren of wilgen, tenzij deze zijn geknot;

    • b.

      fruitbomen, zoals appel-, peren-, kersen- en pruimenbomen en windschermen om boomgaarden;

    • c.

      fijnsparren, niet ouder dan twaalf jaar, bestemd om te dienen als kerstbomen en geteeld op daarvoor in het bijzonder bestemde terreinen;

    • d.

      kweekgoed.

    • e.

      bossen en andere houtopstanden, welke deel uitmaken van bosbouwondernemingen, die als zodanig bij het Bosschap geregistreerd staan, en niet gelegen zijn binnen een bebouwde kom.

    • f.

      houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantenziektewet of krachtens een aanschrijving of last van het college van Burgemeester en wethouders, zulks onverminderd het bepaalde in de artikel 11 van deze verordening;

    • g.

      het periodiek vellen van hakhout ter uitvoering van het reguliere onderhoud;

    • h.

      het periodiek knotten als cultuurmaatregel bij daarvoor geschikte boomsoorten;

    • i.

      een dunning, uitgevoerd conform bosbouwkundige inzichten op een zodanige wijze dat binnen 5 jaar de kroonprojectie van de bomen en struiken, inclusief de onderetages, meer dan 90 % van de grondoppervlakte van de betreffende houtopstand bestrijkt.

    • j.

      bomen van particuliere eigenaren in zij- en achtertuinen binnen de bebouwde kommen, tenzij er sprake is van een monumentale boom en/of bijzondere boom, zoals staat vermeld op de gemeentelijke geïnventariseerde lijst van deze bomen.

    • k.

      bomen van particuliere eigenaren in voortuinen binnen de bebouwde kommen, indien conform het puntensysteem de betreffende boom (bomen) niet hoger scoort (scoren) dan 35 punten.

    • l.

      bomen van particuliere eigenaren buiten de bebouwde kommen, indien conform het puntensysteem de betreffende boom (bomen) niet hoger scoort (scoren) dan 35 punten.

Artikel 3 Aanvraag vergunning

  • 1. De vergunning moet schriftelijk en gemotiveerd, met gebruikmaking van het hiertoe vastgestelde formulier en onder bijvoeging van een situatieschets, worden aangevraagd door of namens, dan wel met toestemming van degene, die krachtens zakelijk recht, of door degene die krachtens publiekrechtelijke bevoegdheid, gerechtigd is over de houtopstand te beschikken.

  • 2. Wanneer door of namens de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit aan het college van Burgemeester en wethouders een afschrift is toegezonden van de ontvangstbevestiging als bedoeld in artikel 2 van de Boswet, beschouwt het college van Burgemeester en wethouders dit afschrift mede als een vergunningaanvraag.

Artikel 4 Beslistermijn Verlening ex lege

  • 1. Het college van Burgemeester en wethouders beslist binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 2. Indien binnen deze termijn geen beslissing is genomen kan het college van Burgemeester en wethouders de onder 1 gestelde termijn eenmalig verlengen met 6 weken; hiervan wordt de aanvrager alsdan schriftelijk in kennis gesteld.

  • 3. Indien ook binnen deze termijn geen beslissing is genomen wordt de vergunning geacht te zijn verleend.

Artikel 5 Weigeringsgronden

  • 1. Het college van Burgemeester en wethouders kan de vergunning weigeren dan wel onder voorschriften verlenen in het belang van onder meer:

    • a.

      natuur- en milieuwaarden;

    • b.

      landschappelijke waarden;

    • c.

      cultuurhistorische waarden;

    • d.

      waarden van stads- en dorpsschoon;

    • e.

      waarden voor recreatie en leefbaarheid.

  • 2. Het college van Burgemeester en wethouders kan de vergunning eveneens weigeren of onder voorschriften verlenen op grond van de boomwaarde van de houtopstand.

  • 3. In de motivering van het besluit verwijst het college van Burgemeester en wethouders waar mogelijk naar gemeentelijke bestemmings-, groen-, bomen- of landschapsplannen.

  • 4. Bij het besluit ter verlening dan wel weigering van een vergunning kan het college van Burgemeester en wethouders eveneens overwegingen meewegen die naast het puntensysteem betrekking hebben op een bepaalde mate van ondervonden overlast. Dit kan in de volgende categorieën ingedeeld worden:

    • 1.

      Overlast door blad, bloei- en vruchtzetting (bijvoorbeeld bladval in tuin en goot, pluis, besjes op de grond, vallende kastanjes, druipende linden)

    • 2.

      Overlast door het takkengestel van de boom (bijvoorbeeld zware schaduw, vocht, schurende takken tegen bouwwerken)

    • 3.

      Overlast door wortelgestel (bijvoorbeeld opdrukken verharding, fundering, binnendringen riolen, etc.)

    • 4.

      Boom staat in de weg van nieuw werk (bouw-, verkeers-, of civieltechnisch).

    De overlast als genoemd in categorie 1 is geen reden om een kapvergunning te verlenen, uitgezonderd extreme omstandigheden. Genoemde overlast wordt beschouwd als een normaal gevolg van natuurlijke processen, waartoe bijvoorbeeld ook regen en wind behoren.

    Overlast in de overige categorieën moet door de aanvrager worden aangetoond.

  • 5. In afwijking van het eerste en tweede lid kan het college van Burgemeester en wethouders kapvergunning verlenen indien sprake is van anders dan onder 4 genoemde zwaarwegende maatschappelijke belangen.

  • 6. In afwijking van het eerste en tweede lid kan de burgemeester toestemming geven tot direct vellen, indien sprake is van grote gevaarzetting of een vergelijkbaar spoedeisend belang van openbare orde of veiligheid.

Artikel 6 Standaardvoorschrift van niet-gebruik

Aan de vergunning wordt standaard het voorschrift verbonden, dat niet eerder tot vellen mag worden overgegaan dan

  • a.

    een dag na de dag waarop de bezwarentermijn is verstreken en tegen de vergunning geen bezwaren zijn ingediend of

  • b.

    nadat een week is verstreken na ongegrondverklaring of niet-ontvankelijkverklaring van ingediende bezwaren en geen verzoek om voorlopige voorziening is gedaan.

Artikel 7 Vervaltermijn vergunning

De vergunning vervalt, indien daarvan niet binnen één jaar, gerekend vanaf het moment van het onherroepelijk worden van de vergunning, volledig gebruik is gemaakt.

Artikel 8 Bijzondere vergunningsvoorschriften

  • 1. Aan de vergunning kunnen onder meer voorschriften worden verbonden

    • a.

      ter bescherming van in en rond de houtopstand voorkomende flora en fauna;

    • b.

      ter bescherming van rond de houtopstand voorkomende gebouwen en voorzieningen;

    • c.

      betreffende het tijdstip van vellen in verband met b.v het broedseizoen.

  • 2. In het geval de aanvraag verband houdt met een bouwplan, kan aan de vergunning het voorschrift worden verbonden dat niet eerder aan de vergunning uitvoering mag worden gegeven dan nadat ter zake een bouwvergunning onherroepelijk is geworden en met de bouwwerkzaamheden daadwerkelijk een aanvang is gemaakt.

Artikel 9 Herplantplicht en instandhoudingsplicht

  • 1. Aan de vergunning kan het voorschrift worden verbonden dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door het college van Burgemeester en wethouders gegeven aanwijzingen moet worden herplant.

  • 2. Een voorschrift als bedoeld in het eerste lid wordt in ieder geval aan de vergunning verbonden als het vellen plaats vindt met het oog op en ten behoeve van bouwactiviteiten of de aanleg van infrastructuur, of wanneer anderszins sprake is van economische motieven.

  • 3. Een voorschrift als bedoeld in het eerste lid wordt verder in ieder geval aan de vergunning verbonden als het gemeentelijk beleid of een bestemmings-, bomen-, groen-, of landschapsplan de te vellen houtopstand direct of indirect als waardevol omschrijft.

  • 4. Wordt een voorschrift als bedoeld in het eerste lid gegeven, dan kan daarbij tevens worden bepaald op welke wijze en binnen welke termijn herbeplanting die niet slaagt moet worden vervangen.

  • 5. Houtopstanden waarvoor erfbeplantingsconvenanten zijn afgesloten worden na velling gecompenseerd door plantsoen van dezelfde kwaliteit als bij de aanleg van de houtopstand is gebruikt.

  • 6. Indien een houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze verordening van toepassing is, zonder vergunning van het college van Burgemeester en wethouders is geveld, dan wel op andere wijze teniet is gegaan, kan het college Burgemeester en wethouders aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevond, dan wel aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen binnen een termijn van een jaar te herplanten overeenkomstig door het college van Burgemeester en wethouders te geven aanwijzingen.

  • 7. Indien een houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze verordening van toepassing is, in het voortbestaan ernstig wordt bedreigd kan het college van Burgemeester en wethouders aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevindt dan wel aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om overeenkomstig de door het college van Burgemeester en wethouders te geven aanwijzingen binnen een door het college van Burgemeester en wethouders te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen

Artikel 10 Financiële compensatieplicht

  • 1. In het geval dat een herplantplicht moet worden opgelegd maar herplant niet mogelijk is, kan aan de vergunning een verplichting tot financiële compensatie worden verbonden.

  • 2. Het college van Burgemeester en wethouders verhaalt de schade aan een houtopstand, bijvoorbeeld ontstaan door een aanrijding of door vandalisme, volledig op de veroorzaker. De schade wordt bepaald volgens de geldende landelijke waardebepalingen.

  • 3. Het bedrag aan financiële compensatie, bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt gestort in de Groenreserve.

Artikel 11 Bestrijding van boomziekten

  • 1. Indien zich op een terrein één of meer bomen bevinden die naar het oordeel van Burgemeester en wethouders gevaar opleveren van verspreiding van een boomziekte of voor vermeerdering van de ziekteverspreiders zoals insecten, is de rechthebbende, indien hij daartoe door Burgemeester en wethouders is aangeschreven, verplicht binnen de bij aanschrijving vast te stellen termijn:

    • a.

      de houtopstand te vellen.

    • b.

      conform richtlijnen van de gemeente de gevelde houtopstand direct zodanig te behandelen dat verspreiding van de boomziekte wordt voorkomen.

  • 2. Het is verboden gevelde bomen of delen daarvan voorhanden of in voorraad te hebben of te vervoeren, indien het een boomsoort betreft die de desbetreffende boomziekte kan verspreiden.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen vergunning verlenen van het onder het tweede lid van dit artikel gestelde verbod.

  • 4. Het niet voldoen aan de in het eerste lid bedoelde aanschrijving biedt een basis voor de toepassing van bestuursdwang, waarbij de noodzakelijke werkzaamheden, voor risico en voor rekening van aangeschrevene, door of namens de gemeente kunnen worden verricht.

Artikel 12 Verhouding tussen vergunning tot vellen, bouw- en aanlegvergunning

  • 1. Het college van Burgemeester en wethouders stemt de procedures betreffende de vergunning tot vellen, de aanlegvergunning en de bouwvergunning in het ontwerpstadium op elkaar af.

  • 2. De vergunning tot vellen, de bouwvergunning en de aanlegvergunning worden zoveel mogelijk per project tegelijk afgegeven.

  • 3. Een vergunning tot vellen kan worden geweigerd op de enkele grond dat de bouw- of aanlegplannen nog niet definitief zijn.

  • 4. Indien voor de realisatie van een project meerdere vergunningen noodzakelijk zijn kan de beslissing op de aanvraag om een vergunning tot vellen worden aangehouden totdat op de overige aanvragen is beslist.

Artikel 13 Monumentale bomen

Het college van Burgemeester en wethouders kan een subsidie verlenen in de kosten van maatregelen, die noodzakelijk zijn voor het duurzaam in stand houden van bijzondere houtopstanden.

Artikel 14 Bescherming houtopstand

  • 1. Het is verboden om houtopstand in de openbare ruimte:

    • a.

      te beschadigen, te bekladden of te beplakken;

    • b.

      te snoeien of daaraan snoeiwerk te verrichten behoudens door boomverzorgers, ter uitoefening van de hun door of namens de gemeente opgedragen werkzaamheden.

  • 2. Het is verboden om een of meer voorwerpen in of aan een openbare houtopstand aan te brengen of anderszins te bevestigen, behoudens vergunning van het college van Burgemeester en wethouders.

Artikel 15 Uitzicht belemmerende beplanting

De rechthebbende op een boom, heg, struik of andere beplanting welke aan het wegverkeer het vrije uitzicht belemmert of daarvoor op andere wijze hinder of gevaar kan opleveren, is verplicht deze beplanting te snoeien, op te binden, of te verwijderen na een aanschrijving van het college van Burgemeester en wethouders, binnen een door het college van Burgemeester en wethouders te stellen termijn en overeenkomstig door het college van Burgemeester en wethouders te geven aanwijzingen.

Artikel 16 Schadevergoeding

Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende tengevolge van een krachtens deze verordening genomen besluit, houdende een verbod tot vellen van een houtopstand of een weigering tot het verlenen van een vergunning tot vellen van een houtopstand, schade lijdt, welke redelijkerwijs niet of niet geheel voor zijn rekening behoort te blijven kan het college van Burgemeester en wethouders hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toekennen.

Artikel 17 Strafbepaling

Overtreding van het bij of krachtens de volgende artikelen bepaalde en de daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak: artikel 2, artikel 6, artikel 8, artikel 9, artikel 11, artikel 15 en artikel 16.

Artikel 18 Toezicht en opsporing

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de bij besluit van het college van Burgemeester en wethouders aan te wijzen personen.

Artikel 19 Overgangsbepaling

De aanvragen om een vergunning tot vellen die zijn ingediend voor de inwerkingtreding van deze verordening, vallen onder de verordening die van kracht was voorafgaande aan deze verordening.

Artikel 20 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de achtste dag na die waarop zij is bekendgemaakt.

Artikel 21 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als Bomenverordening gemeente Maasbree

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 11 december 2007

de raadsgriffierA.Knevel
de voorzitter G.C.G.M. Rabelink

Bijlage A: berekening boomwaarde

Bij een totaal van 35 punten of meer dient kapvergunning aangevraagd te worden

  • A)

    Plaats in ruimtelijke structuur.

    De boom maakt onderdeel uit van de ruimtelijke structuur in het groen.

    • 1.

      Staat in de hoofdstructuur 15 punten

    • 2.

      Staat in de nevenstructuur, of is markant in het beeld 10 punten

    • 3.

      Staat niet in enige groenstructuur en is niet markant 0 punten

  • B)

    Plaats in ecologische structuur

    De boom maakt onderdeel uit van de ecologische structuur in de gemeente Maasbree.

    • 1.

      Staat in de ecologische hoofdstructuur 15 punten

    • 2.

      Staat in de ecologische nevenstructuur, of op belangrijk punt 10 punten

    • 3.

      Staat niet in een ecologische structuur 0 punten

  • C)

    Omvang en/of leeftijd

    Leeftijd en omvang ten opzichte van andere bomen van dezelfde soort in de omgeving.

    • 1.

      Een van de grootste en/of oudste 15 punten

    • 2.

      Groot en/of oud, vergelijkbaar met kleine groep andere bomen 10 punten

    • 3.

      Niet groot en oud in vergelijking met overig bomenbestand 0 punten

  • D)

    Zichtbaarheid en gaafheid habitus

    Een boom wordt goed zichtbaar geacht als meer dan de helft van zijn silhouet zichtbaar is vanaf enige plek op openbaar terrein. Als de habitus van de boom is aangetast, dan wordt dit in mindering op de score gebracht.

    • 1.

      Meer dan 50% zichtbaar vanaf openbaar terrein, gave habitus 10 punten

    • 2.

      Meer dan 50% zichtbaar vanaf openbaar terrein, aangetaste habitus 5 punten

    • 3.

      Minder dan 50% zichtbaar vanaf openbaar terrein, gave habitus 5 punten

    • 4.

      Minder dan 50% zichtbaar vanaf openbaar terrein, aangetaste habitus 0 punten

  • E)

    Fysieke milieuwaarde

    Een boom heeft een (relatief hoge) fysieke milieuwaarde als hij staat tussen bebouwing (stenige omgeving). Op plekken met veel stofuitstoot (bijvoorbeeld langs drukke wegen en rond sommige bedrijven) is ook sprake van een fysieke milieuwaarde van bomen, zij het dat het direct nut geringer is.

      • 1.

        Boom in stenige, groenarme omgeving (centrumgebied) 10 punten

      • 2.

        Boom langs hoofdverkeersweg 5 punten

      • 3.

        Boom op minder dan 50 meter van stofveroorzakend bedrijf 5 punten

      • 4.

        Boom niet in of bij bijzonder stenige of stoffige omgeving 0 punten

  • F)

    Cultuurhistorisch

    Een boom is cultuurhistorisch bijzonder als deze een rol van betekenis speelt in de geschiedenis van zijn omgeving. Het gaat in Maasbree concreet om bomen die deel uitmaken van een in stand gebleven historische eenheid (bijvoorbeeld oude knotbomen voor een oude boerderij, oude boom in oud park of tuin), bomen die zijn geplant vanwege een historische gebeurtenis (zogeheten herdenkingsbomen, bijvoorbeeld een Julianaboom) en bomen die een bijzonder en/of gedenkwaardig punt markeren (bijvoorbeeld bomen op splitsing van oude wegen of bij een kapelletje).

    • 1.

      Cultuurhistorisch van belang, historische eenheid of herdenkingsboom 10 punten

    • 2.

      Cultuurhistorisch van belang, boom op bijzonder / gedenkwaardig punt 5 punten

    • 3.

      Cultuurhistorisch niet van belang 0 punten

  • G)

    Dendrologisch belang

    In het boek 'Nederlandse dendrologie' van dr. B.K. Boom wordt per variëteit aangegeven in hoeverre de variëteit voorkomt in Nederland. In het boek wordt onderscheid gemaakt tussen zz (zeer zeldzaam), z (vrij zeldzaam), a (vrij algemeen) en aa (zeer algemeen). Ook herkomsten en zaadgaarden (indien bekend), die genetisch waardevol zijn, krijgen de maximale score.

    • 1.

      Zeer zeldzaam en / of genetisch waardevol 10 punten

    • 2.

      Zeldzaam 5 punten

    • 3.

      Algemeen en zeer algemeen 0 punten

  • H)

    Toekomstverwachting

    De toekomstwaarde wordt ingeschat op basis van het aan- of aanwezig zijn van factoren die de boom in zijn ontwikkeling of voortbestaan belemmeren. Daartoe wordt gekeken naar de ondergronds- en bovengronds beschikbare groeiruimte voor een ongehinderd functioneren van respectievelijk het wortelgestel en de boomkroon en naar het ontbreken van houtmechanische gebreken en parasitaire aantastingen die leiden tot gevaarzetting. De toekomstwaarde wordt op basis van deze inspectie uitgedrukt in een restlevensduur verwachting. De eventueel voorgenomen aanleg of aanpassing van een bouwkundig werk wordt niet in de levensduur verwachting betrokken.

    • Restlevensduur verwachting meer dan 20 jaar 15 punten

    • Restlevensduur verwachting 10 tot 20 jaar 10 punten

    • Restlevensduur verwachting minder dan 10 jaar 0 punten

TOELICHTING WAARDERINGSKENMERKEN

Plaats in de ruimtelijke structuur

Hiermee wordt het belang aangegeven van een boom voor het dorps- en landschapsbeeld.

In de gemeente wordt dit vastgelegd in groenstructuur- en landschapsbeleidsplannen.

Plaats in ecologische structuur

De boom maakt als element onderdeel uit van de ecologische structuur in het groen.

Deze ecologische structuur wordt door de gemeente in een nog uit te werken plan vastgelegd.

Omvang en /of leeftijd

De omvang en/of de leeftijd van een boom bepaalt direct zijn waarde. Grote en/of oudere bomen worden algemeen als waardevoller bezien.

Zichtbaarheid en gaafheid van habitus

Het belang van de boom voor het stads- en landschapsbeeld is gekoppeld aan de mate waarin hij feitelijk zichtbaar is en waarin de habitus van de boom overeenkomt met een boomtechnisch ideaaltype.

Fysieke milieuwaarde

Het nut van de fysieke milieufuncties van een boom is afhankelijk van zijn standplaats.

Dicht bij een vervuilingsbron en/of dicht bij een grote concentratie mensen zijn het luchtfilterend vermogen en de klimaatdempende effecten het meest nuttig.

Cultuurhistorische waarde;

Herdenkingsbomen en bomen op historische plekken hebben een cultuurhistorische (meer-)waarde.

Dendrologische waarde;

Zeldzame boomsoorten en bomen die als zaadgaard dienst doen voor veredelaars hebben vanuit de dendrologische professie een (meer-)waarde.

Toekomstverwachting

De boomwaarden zoals hierboven omschreven, moeten bezien worden in een toekomstperspectief. Aan bomen die hoog zullen gaan scoren of nog lange tijd blijven scoren op bovengenoemde criteria wordt een meerwaarde toegekend.

Aan bomen met (ernstige) ziekteverschijnselen of mechanische gebreken wordt minder waarde toegekend.

Niet alleen de mechanische en fysiologische toestand is van invloed op de toekomstverwachting. Ook de boven- en ondergrondse groeiplaats is van belang. Het is tijdens een visuele opname vaak moeilijk vast te stellen hoe het precies zit met de ondergrondse groeiplaats. De volgende toelichting dient om op dit onderdeel meer houvast te bieden.

Bovengronds

Bomen in de bebouwde omgeving hebben bijna nooit voldoende bovengrondse ruimte. Snoeien van bomen kan hierbij vaak al heel veel oplossen. Toch kan het soms ook zo zijn, dat de standplaats dermate beperkt is dat het redelijkerwijze niet mogelijk is om de boom aan te passen aan de groeiplaats door snoei. Situaties zoals bijvoorbeeld een te beperkte afstand tot gebouwen, lichtreductie, tocht, of verharding die te dicht tegen de stamvoet aan ligt, zijn bovengrondse groeiplaatsfactoren die een negatieve invloed hebben op de toekomstverwachting.

Ondergronds

Bomen kunnen ondergronds ook een beperkte groeiplaats hebben. Bijna altijd komt het neer op een te beperkte doorwortelbare ruimte, bijvoorbeeld door een gebrek of teveel aan vocht, een foutieve zuurgraad of de aanwezigheid van bodem vervuilende stoffen zoals gassen of chemicaliën.

Toelichting Bomenverordening gemeente Maasbree

Algemeen

Het doel van deze bepalingen is een ander doel dan de wetgever met de Boswet heeft beoogd. De bepalingen van de Boswet richten zich blijkens de memorie van toelichting voornamelijk op de instandhouding van het Nederlandse bosareaal. De voorschriften in deze Bomenverordening hebben als doel het behoud van waardevolle bomen. Het begrip waardevol is niet te definiëren, maar van belang is de waarde uit een oogpunt van natuurwaarde, landschappelijke waarde, stads- en dorpsschoon, en beeldbepalende waarde.

Centraal in de kapvoorschriften staat het verbod houtopstand (voornamelijk bomen) te vellen zonder vergunning van het college. Ter bescherming van de zo-even genoemde belangen kan de vergunning worden geweigerd. Het behoud van (waardevolle) bomen moet worden afgewogen tegen andere belangen, zoals het belang van degene die tot velling wil overgaan. Worden (waardevolle) bomen illegaal gekapt of gaan zij door andere oorzaken te gronde, dan kan een herplantplicht alsnog worden opgelegd. Ook is het mogelijk een onderhoudsplicht op te leggen, als waardevolle bomen ernstig in het voortbestaan worden bedreigd. Ook hier moet belangenafweging plaatsvinden.

De voorschriften gelden voor bomen, houtwallen en hakhout binnen en buiten de bebouwde kom van de gemeente. Bomen met een doorsnede van 30 cm op 1,3 meter hoogte of bomen in achter- en zijtuinen in de bebouwde kommen, alsmede bomen (in voortuinen in de bebouwde kommen en bomen in het buitengebied) met een boomwaarde van minder dan 35 punten zijn kapvergunningsvrij mits het in alle gevallen geen waardevolle, dan wel monumentale bomen betreft. Deze waardevolle en monumentale bomen staan vermeld op een gemeentelijke lijst. In het buitengebied, wanneer er sprake is van meer dan 1 boom, geldt het kapvergunningsvrij zijn niet omdat hier vaak sprake kan zijn van houtwallen e.d.

Op grond van de Boswet is de gemeentelijke regelingsbevoegdheid uitgezonderd voor een aantal categorieën van bomen, o.a. wilgen en populieren langs wegen en landbouwgronden, bomen van bosbouwondernemingen, fruitbomen, windschermen om boomgaarden.

De Boswet bevat regels met betrekking tot de bewaring van bossen en andere houtopstanden. In de wet is uitdrukkelijk aangegeven dat de aan andere openbare lichamen toekomende bevoegdheden ten aanzien van deze onderwerpen slechts beperkt wordt door hetgeen in de wet nadrukkelijk is bepaald.

Hoewel het bestemmingsplan het geijkte instrument is voor het stellen van voorschriften met betrekking tot gebruik van gronden en opstallen, is er toch aanleiding aparte voorschriften te stellen ter bescherming van houtopstanden. Bij het opstellen van bestemmingsplannen wordt steeds vaker gestreefd naar een globale opzet en dito voorschriften. Hoewel overwogen kan worden in bijzondere gevallen, in het geval van zeer waardevolle bomen, voorschriften in het bestemmingsplan op te nemen ter bescherming van houtopstand, lijken de onderhavige bepalingen in het algemeen daartoe toch beter geschikt te zijn.

Het burenrecht kent de bepaling dat een nabuur verwijdering kan vorderen van bomen, heesters en heggen die te dicht bij de erfgrens staan (artikel 5:42 Burgerlijk Wetboek). Op grond van jurisprudentie is voor tussenkomst van de rechter tot handhaving van deze bepaling van het burenrecht slechts plaats indien het kapverbod het gestelde belang niet kan dienen of indien onder de gegeven omstandigheden moet worden aangenomen dat de gemeente bij afweging van het overheidsbelang tegen het particulier belang in redelijkheid niet tot het handhaven van het kapverbod heeft kunnen komen. Het kan immers niet zo zijn dat het kapverbod wel van toepassing is op de eigenaar van een boom, maar niet op de buurman die verwijdering van de boom vordert.

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

a. Boom: Afbakening van het begrip boom is van belang in verband met het aangeven van de ondergrens van de bescherming.

Met ‘zowel vitaal als afgestorven’ is bedoeld ook het vellen van dode of bijna dode bomen vergunningplichtig te maken. Hiermee kan voorkomen worden dat een kwaadwillende boomeigenaar er voor zorgt dat een gezonde boom dood gaat of ‘bij vergissing’ een gezonde boom kapt. Het kan tevens wenselijk zijn om dode bomen te bewaren vanwege hun ecologische waardevolle functies of omdat er wettelijk beschermde diersoorten in nestelen.

Jurisprudentie

Dode boom soms geen boom. Pres.Rb. 's-Hertogenbosch 15-06-1992, NJKort 1992, 59.

b. Houtopstand: Het kernbegrip van deze verordening, waarop het kapverbod en de vergunningplicht van toepassing zijn. Door dit begrip consequent centraal te stellen wordt duidelijk dat de bescherming betrekking heeft op meer dan bomen alleen.

Houtopstand is het algemene begrip dat de Boswet zelf ook hanteert. Gesproken wordt van 'bossen en andere houtopstanden'; ook de bossen worden dus tot de houtopstanden gerekend. In de Boswet wordt geen begripsomschrijving gegeven van houtopstand en ook niet van hakhout.

Een houtwal wordt in dit artikel ook als houtopstand aangemerkt. In het algemeen vallen onder houtwal alle lintvormige begroeiingen van enige uitgestrektheid, bestaande uit bomen en/ of struiken. Het begrip omvat onder andere houtsingels, houtkaden en de Limburgse graften, graven of steilranden. Houtwallen zijn duidelijk omvangrijker dan heggen of hagen of wegbeplantingen en eenrijige beplantingen langs landbouwgronden. Solitaire struiken of heesters vallen niet onder de vergunningplicht. Als struik of heester wordt doorgaans beschouwd ieder houtachtig gewas dat zich direct boven de grond vertakt, daardoor in tegenstelling tot een boom geen echte stam heeft, en in de regel maximaal een hoogte van een paar meter (Van Dale: manshoogte) bereikt.

Een dode boom is in juridische zin soms geen boom. De bepalingen in dit hoofdstuk zijn echter in beginsel ook van toepassing op dode bomen. Een dode boom kan bovendien van grote natuurwetenschappelijke of beeldbepalende waarde zijn. Anderzijds kan een dode boom juist gevaar opleveren, bijvoorbeeld voor het verkeer.

Boomvormer:

Een boomvormer is een houtachtig, opgaand gewas met ontwikkeling van één of meer hoofdtakken. Een boomvormer kan uitgroeien tot een boom, een meerstammige boom of een boomachtige struik. In het alledaagse spraakgebruik heeft een boom één of slechts enkele stammen. In de natuur bestaat er echter een geleidelijke overgang: heester – struik – struikachtige boom – (meerstammige) boom.

Houtwal: Lijnvormige bosaanplant hoofdzakelijk bestaande uit inheemse heesters, struiken en boomvormers. Houtwallen werden in het verleden aangeplant als veekering of als perceels- of eigendombegrenzing. Veel houtwallen bestaan als gevolg daarvan vaak uit een houtsoort met een werende functie, bijvoorbeeld meidoorn of sleedoorn. Ook zijn ze van belang als ecologische verbindingszone.

(Lint)begroeiing: Vanwege de grote ecologische waarde van dergelijk begroeiingen (bijv. een meidoorn- of mispelhaag) is bescherming hiervan een noodzaak. Er staat “begroeiing” in plaats van beplanting om ook spontaan opgeslagen groen bescherming te bieden.

Bosplantsoen: Aanplant van jong bos, bestaande uit hoofdzakelijk heesters, struiken en boomvormers.

Struweel: Een begroeiing van hoofdzakelijk inheemse soorten heesters en struiken.

c. Hakhout: Hakhout werd vroeger geteeld ten behoeve van de houtopbrengst (geriefhout). Na het afzetten (afzagen) liep de opstand opnieuw uit en ging dus als element niet verloren. Nog voorkomend hakhout is nu in de meeste gevallen uitgegroeid tot zwaar hout en voor het afzetten ervan bestaat nagenoeg geen economische noodzaak of belangstelling meer. Toch zijn bestaande hakhoutopstanden waardevol als landschapselement en als ecologische verbindingszone.

g. Boomwaarde: In Bijlage A is een methode opgenomen, op grond waarvan de waarde van een boom wordt vertaald in punten. De waarde wordt vastgesteld aan de hand van een aantal criteria. Door aan deze criteria punten te verbinden kan door middel van een eenvoudige optelling de waarde worden vastgesteld. Blijft de waarde beneden de 35 punten mag gekapt worden. Bij een waarde van 35 of meer punten dient een nadere afweging plaats te vinden en dient er een kapvergunning aangevraagd te worden.

h. Vellen: Elke wijze van het te gronde richten van een houtopstand ongeacht of dit gedeeltelijk is, bijvoorbeeld bij kappen, omhakken en omzagen, of volledig, zoals bij rooien (inclusief stobbe verwijderen). De omschrijving van 'vellen' omvat ook 'het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging van houtopstand ten gevolge kunnen hebben'. Om misverstanden uit te sluiten zijn toegevoegd 'verplanten' of 'ernstig ontsieren'. Ook ingrepen die een ingrijpende wijziging betekenen, zoals kandelaberen of het snoeien van meer dan 20 procent van het kroonvolume, vallen onder vellen. Dit om het ernstig beschadigen of ontsieren van een boomkroon tegen te kunnen gaan. Het instandhouden door periodieke snoei van de door kandelaberen of knotten ontstane kroonvorm is niet vergunningplichtig. De eerste keer kandelaberen is wel vergunningplichtig. Het verwijderen van hoofdwortels, waarvan kan worden aangenomen dat daardoor de houtopstand ernstige schade oploopt, valt eveneens onder het begrip vellen. Door de verordening ook van toepassing te laten zijn op het ernstig beschadigen of ontsieren van samengestelde verschijningsvormen, worden grootschalige ingrepen in houtopstand eveneens vergunningplichtig.

De nadere omschrijving heeft alleen betrekking op (actieve) handelingen en niet op het (passieve) nalaten van handelingen. Bijvoorbeeld het nalaten van onderhoud, het niet nemen van maatregelen om ernstig bedreigde houtopstand veilig te stellen, het lijdelijk toezien dat houtopstand - al dan niet door toedoen van anderen - te gronde gaat. Het lijkt te ver te gaan om ook een dergelijk 'stilzitten' onder het actieve begrip 'vellen' te brengen. Tegen ernstige verwaarlozing kan echter wel worden opgetreden. In dit verband wordt verwezen naar artikel 9 van deze verordening en de toelichting daarop.

i. Dunning: De omschrijving van 'dunning' houdt in dat vellen waarmee de overblijvende bomen zijn gebaat, krachtens de Bomenverordening is toegestaan.

Opgroeiende beplantingen worden immers na verloop van tijd vaak zo dicht, dat de bomen elkaar in de weg gaan staan en verstikking dreigt. Gaat men echter een bos of een groep bomen zodanig uitdunnen dat het verband of het karakter ervan vergaand en blijvend verloren gaat, dan is er geen sprake van dunnen, maar van verboden vellen. De resterende bomen zullen in zo'n geval immers een grotere kans lopen bij storm om te waaien en voorts kan een aanzienlijke bodemverwildering worden verwacht.

Ook van een handeling als snoeien (inkorten of wegnemen van takken) kan in het algemeen worden gezegd dat deze is toegestaan, wanneer de te snoeien boom daarmee gebaat is. Wordt echter - om maar een voorbeeld te noemen - de stam tot op betrekkelijk grote hoogte ontdaan van takken, zodat van de kroon slechts een klein deel overblijft, of wordt de top uit de boom gezaagd, dan kan er sprake zijn van een vorm van vellen en is hiervoor een vergunning nodig.

Artikel 2 Kapverbod

Het eerste lid introduceert het vergunningenstelsel. In de Boswet wordt een meldingsplicht (kennisgeving van voorgenomen velling) gehanteerd. Dat is te verklaren uit het andere doel van de Boswet. Een eventuele kap van bos lost zich op in de herplantplicht: de zaak is rond als (elders) weer een boom is geplant. Het gaat niet zozeer om een bepaalde boom, maar om het totaal aantal bomen.

De Bomenverordening heeft voornamelijk ten doel juist een bepaalde boom of groep van bomen uit oogpunt van behoud van natuurwaarde, landschappelijke waarde, stads- en dorpsschoon of leefbaarheid te sparen. Met een herbeplanting is men zelden gebaat. Het is dus zaak een maximale bescherming te scheppen. Deze geeft het vergunningenstelsel in grotere mate dan het meldingssysteem. In deze verordening wordt daarom een vergunningenstelsel gehanteerd, wat inhoudt dat er een kapverbod geldt, behoudens daartoe verkregen vergunning en vrijstellingen daarvan.

Dit verbod is in verschillende opzichten ruimer dan het lijkt. Vellen is meer dan alleen omzagen en houtopstand is meer dan alleen een boom (zie artikel 1).

De regeling geldt zowel binnen als buiten de bebouwde kom.

De vraag of houtopstand binnen of buiten een bebouwde kom is gelegen, is o.a. van belang wanneer het gaat om bossen van een bosbouwonderneming, bedoeld in artikel 15, derde lid juncto artikel 5, tweede lid, van de Boswet. Ligt houtopstand van een dergelijke onderneming buiten een bebouwde kom - hetgeen waarschijnlijk meestal het geval is - dan is het kapverbod alleen van toepassing wanneer het gaat om 'kleine' bossen.

De bevoegdheid tot het instellen van een verbod tot vellen bij gemeentelijke verordening wordt in artikel 15 van de Boswet, waarin de categorieën bomen of houtopstanden worden genoemd, ter bewaring waarvan de gemeentelijke wetgever geen regels mag stellen, beperkt. Deze beperking heeft inhoudelijk betrekking op de in artikel 15, tweede lid, genoemde houtopstand:

  • a.

    wegbeplantingen en eenrijige beplantingen op of langs landbouwgronden, beide voorzover bestaande uit populieren of wilgen, tenzij deze zijn geknot;

  • b.

    fruitbomen en windschermen om boomgaarden;

  • c.

    fijnsparren, niet ouder dan twaalf jaar, bestemd om te dienen als kerstbomen en geteeld op daarvoor in het bijzonder bestemde terreinen;

  • d.

    kweekgoed.

  • e.

    bossen en andere houtopstanden, welke deel uitmaken van bosbouwondernemingen, die als zodanig bij het Bosschap geregistreerd staan, en niet gelegen zijn binnen een bebouwde kom.

Het limitatief-imperatieve stelsel van de Woningwet kent geen weigeringsgrond met betrekking tot de aanwezigheid van bomen. Om bij voorgenomen bouwactiviteiten toch een afweging met betrekking tot de aanvaardbaarheid van het kappen van een boom mogelijk te maken is ook voor bomen die moeten worden geveld teneinde ter plaatse een bouwplan te realiseren een vergunning vereist.

Dit is van des te groter belang in die gevallen waarin een bouwwerk binnen hetzelfde bouwblok ook zo kan worden gesitueerd dat de boom niet hoeft te sneuvelen.

In alle gevallen is sprake van een afweging van belangen, waarin het belang van het behoud van de houtopstand niet altijd zwaarder zal wegen dan het belang van de bouwer. Het college zal bij verlening van bouwvergunning sterke argumenten moeten hebben om de kapvergunning voor houtopstand die tengevolge van de bouwactiviteiten wel moet sneuvelen, te weigeren. Andersom wordt er met het kappen van bomen met het oog op bouwactiviteiten waarvoor de (bouw)vergunning niet in stand blijft, geen belang meer gediend.

Om te voorkomen dat de rechthebbende feitelijk wel voldoet aan de herplantplicht, maar de

beplanting daarna weer weghaalt, terwijl de beplanting gelet op de omvang e.d. nog niet onder de definitie van artikel 1 sub a valt, is in lid 2 het kapverbod ook op dergelijke beplanting van toepassing verklaard.

In onderdeel d van artikel 1 wordt het periodiek snoeien bedoeld.

Ingevolge onderdeel e van artikel 1 is het kandelaberen, het voor de eerste keer terugsnoeien van de kroon tot een hoofdstam met takstompen, vergunningplichtig. Het vervolgens periodiek knotten is vergunningvrij.

Geen vergunning is vereist voor het vellen van houtopstand bij wijze van dunning, maar alleen als deze voldoet aan de voorwaarden van artikel 2, derde lid, sub e.

Bij strafvervolging kunnen er twijfels rijzen over de vraag of de omstandigheid dat de velling geschiedde 'anders dan bij wijze van dunning' bestanddeel is van het strafbare feit, dat dus ten laste gelegd en bewezen moet worden.

Het kan zijn dat er in bepaalde gebieden op grond van het daar geldende bestemmingsplan reeds een aanlegvergunningplicht geldt. Omdat een aanlegvergunning een ander doel heeft dan deze verordening en er dus sprake is van andere belangen die bovendien op een verschillende manier worden gewogen is ook in het geval er een aanlegvergunning is vereist nog een kapvergunning nodig.

Jurisprudentie

Met het kappen van bomen in het kader van bouwactiviteiten waarvoor de (bouw)vergunning niet in stand blijft, wordt geen belang meer gediend. ABRS 05-02-1996, JU 971031 (VNG-databank).

Voor een solitaire vruchtboom is geen kapvergunning vereist (KB 24-10-1986, 43, MenR 1987,8.

Een op de stam van een Japanse sierkers geënte morellenboom is een vruchtboom. KB 24-10-1986, MenR 1987,8.

Een natuurlijk persoon behoort in beginsel tot de categorie omwonenden als de werking van de kapvergunning hem - doordat hij bijvoorbeeld woont in de directe omgeving van de te kappen boom - rechtstreeks in zijn belangen raakt. Het zichtcriterium is daarbij een hulpmiddel, maar niet het enige. Dit betekent dat - ook indien niet wordt voldaan aan het zichtcriterium - omwonenden belanghebbenden kunnen zijn in de zin van de Awb, bijvoorbeeld indien het een besluit betreft waarvan het redelijkerwijs te verwachten gevolg is dat het invloed zal hebben op de woon- of leefomgeving van degene die in de nabijheid woont of leeft van de te kappen boom (het Kiki-criterium). ABRS 10-06-1999, AB 2000, 19 mt.nt. J.L. Boxum.

Persoon die woonachtig is in de omgeving van de Dam, daarop geen zicht heeft, maar haar buurt altijd via de Dam verlaat, is geen belanghebbende bij een kapvergunning voor 12 iepen op de Dam. Ook Wijkcentrum d'Oude Stadt is, gelet op de statutaire doelstelling, geen belanghebbende.

Rb. Amsterdam, 03-11 2000, KG 2001, 167.

Artikel 3 Aanvraag vergunning

De aanvraag moet schriftelijk worden gedaan volgens een hiertoe vastgesteld formulier zodat de gemeente inzicht krijgt in alle relevante aspecten. Een situatieschets is verplicht om misverstand over de exacte boom te voorkomen, aangezien men anders een tweede maal de kapvergunning voor een andere houtopstand zou kunnen gebruiken. Indien de aanvraag het gevolg is van een geplande verandering van de situatie is zowel een tekening nodig van de bestaande situatie als van de toekomstige situatie. Op het aanvraagformulier moet dit zijn aangegeven.

Aanvragers kunnen slechts zijn: eigenaren van of zakelijk gerechtigden tot een houtopstand.

Zakelijk gerechtigden zijn in beginsel degenen die een notariële akte kunnen overleggen inzake een recht van erfpacht, pacht, opstal, erfdienstbaarheid, vruchtgebruik of pootrecht betreffende de houtopstand.

Huurders en gebruikers hebben een persoonlijk en geen zakelijk recht. Zij moeten dus de schriftelijke toestemming voor kapaanvraag van de verhuurder, die eigenaar van de houtopstand is, overleggen. De eigenaar van een houtopstand kan bij (huur)overeenkomst of bij machtiging zijn huurders het recht tot vergunningaanvraag verlenen.

Ook de gemeente zelf, waterschappen, hoogheemraadschappen of andere publiekrechtelijke instanties (Rijkswaterstaat, Staatsbosbeheer, enz) kunnen aanvrager zijn. Zij volgen dezelfde procedure als andere aanvragers.

De woorden 'of krachtens publiekrechtelijke bevoegdheid' zijn in de bepaling opgenomen in verband met gevallen waarin een overheidsorgaan, bijvoorbeeld een provincie of een waterschap, bij wijze van bestuursdwang bomen wil vellen, die in strijd met een verordening of een waterschapskeur geplant zijn. Deze bestuursdwang zal slechts uitgeoefend kunnen worden, indien het college een kapvergunning verleent. Het college zou echter geen kapvergunning kunnen verlenen, wanneer de vergunning slechts door de zakelijk gerechtigde zou kunnen worden aangevraagd.

Bepaalde houtopstanden buiten de bebouwde kom kunnen zowel onder de Boswet als onder de bepalingen van de Bomenverordening vallen. Dit betekent dat in die gevallen een voorgenomen velling moet worden gemeld aan de minister van LNV en dat vergunning moet worden gevraagd aan het gemeentebestuur.

Artikel 3, tweede lid, stelt nu dat de wettelijk voorgeschreven kennisgeving aan de minister van LNV mede wordt beschouwd als een vergunningaanvraag. Deze efficiënte werkwijze is mogelijk geworden, doordat de Dienst Regelingen van het ministerie van LNV van de ontvangst van de kennisgeving een afschrift zendt aan het desbetreffende college. Aangezien dit afschrift alle gegevens bevat, die het college voor de beoordeling van de aanvraag nodig heeft, is een belangrijke vereenvoudiging verkregen die voor de belanghebbende boseigenaar vele van de bezwaren van het onderworpen zijn aan tweeërlei gezag wegneemt.

Artikel 4 Beslistermijn Verlening ex lege

Bescherming van houtopstanden staat voorop. Indien gekozen zou zijn voor een vergunning ex lege zou dit tot gevolg kunnen hebben dat waardevolle bomen gekapt worden terwijl dit niet wenselijk is. Wanneer niet binnen de gestelde termijn van 8 weken wordt beslist is Burgemeester en wethouders bevoegd om deze termijn met nog eens 6 weken te verlengen . Het is verdedigbaar te achten dat alsdan bij geen beslissing de vergunning wordt geacht te zijn verleend.

Artikel 5 Weigeringsgronden

De inhoud van dit artikel is gebaseerd op het model van de Bomenstichting.

De opsomming van de weigeringsgronden is niet limitatief.

Er is geen rangorde in de weigeringsgronden. Bij de natuur- en milieuwaarde kan worden gedacht aan de ecologische functies die een boom kan hebben.

Landschappelijke waarden is een meer eigentijdse benaming voor natuur- en landschaps-schoon. Hierbij spelen visuele en esthetische aspecten een rol.

Cultuurhistorische waarde is apart opgenomen omdat een bepaalde boom op een bepaalde plaats het behouden waard kan zijn vanwege de historische betekenis.

Bij waarden voor de recreatie en de leefbaarheid kan bijvoorbeeld gedacht worden aan bomen die algemeen gewaardeerd worden om hun schaduw.

Het in bijlage B opgenomen afwegingsmodel, waar de boomwaarde mee kan worden berekend, kan als instrument gebruikt worden bij de beoordeling van de aanvraag.

Stilzwijgend wordt ervan uitgegaan dat (te) zieke of gevaarlijke bomen altijd voor vergunning in aanmerking zullen komen.

De beslissing op de aanvraag moet waar mogelijk verwijzen naar gemeentelijke beleidsregels zoals bestemmings-, groen-, bomen-, of landschapsplannen en bijbehorende (beschermings)categorieën en beleidskaarten.

Over de afweging van belangen is inmiddels uitgebreide jurisprudentie ontstaan, die in het algemeen positief uitwerkt voor het behoud van bomen. Onder meer blijkt dat bomen niet zonder meer moeten wijken voor economische belangen, zoals het beter bewerkbaar zijn van akkers of het voorkomen van water- en voedselonttrekking of schaduwwerking.

Niet alleen de visuele eigenschappen, maar ook andere kwaliteiten van een houtopstand kunnen aanleiding geven tot het weigeren van een kapvergunning. Aan de hand van de in het eerste lid genoemde deze criteria kan bijvoorbeeld rekening worden gehouden met:

  • ·

    de recreatieve waarde van een op zichzelf lelijke klimboom, die bij de jeugd als speelobject waardering ondervindt;

  • ·

    de belevingswaarde van houtopstand vanuit cultuurhistorisch of planologisch oogpunt of wegens ouderdom of situering;

  • ·

    de natuurwetenschappelijke betekenis van houtopstand, bijvoorbeeld doordat daarop zeldzame epifytische of terrestrische planten groeien, hetzij hogere planten dan wel mossen of korstmossen, de luchtzuiverende kwaliteiten, de invloed op de bodemhuishouding en het microklimaat en de nestel- of schuilgelegenheid voor bepaalde diersoorten.

Voor de beoordeling van deze eigenschappen kunnen van belang zijn de (stam) omvang van de boom, de plantwijze (alleenstaand of in groepen), de standplaats (tussen de bebouwing of in het buitengebied), de soort (snelgroeiend of langzaam groeiend.

Deze begrippen zijn niet nauwkeurig te omschrijven. De hier gegeven opsomming is bovendien niet uitputtend. Wel zal elke keer weer een afweging moeten worden gemaakt van alle betrokken belangen.

Een kapvergunning zal bijvoorbeeld in het algemeen moeten worden verleend, wanneer:

  • ·

    het gaat om het vellen van de houtwallen waarvan het gebruikelijk is dat deze bij gedeelten periodiek worden 'afgezet', dat wil zeggen, geveld om een geleidelijke verjonging mogelijk te maken;

  • ·

    het gaat om het vellen van een waardevolle boom die een ernstig gevaar vormt voor de openbare veiligheid, bij voorbeeld wegens het risico van omwaaien of het belemmeren van het uitzicht voor het verkeer;

  • ·

    de bezwaren, die de bewoners van woningen ondervinden wegens het belemmeren van licht en lucht, de vochtigheid van de woning, het verstopt raken van goten, enz., zwaarder wegen dan de waarde van de houtopstand;

Verder moet gedacht worden aan een beleid op lange termijn. Het is beter bepaalde houtopstanden geleidelijk te vernieuwen en te verjongen, dan op een kwade dag voor het onontkoombare feit te staan dat die houtopstanden geheel moeten worden 'afgeschreven'. Een al te starre toepassing van dit artikel kan fnuikend zijn voor de bereidheid van de burger om uit eigen beweging bomen aan te planten: hij zou immers terecht kunnen vrezen 'er voor eeuwig aan vast te zitten'.

Noodkap: Direct vellen als gevolg van grote gevaarzetting of vergelijkbaar spoedeisend belang van openbare orde of veiligheid is bedoeld aan te sluiten bij de bevoegdheden van de Burgemeester op grond van de artikelen 173 en 175 van de Gemeentewet.

Jurisprudentie

Ten onrechte aan leeftijd, gezondheidstoestand en landschappelijke waarde de voorkeur gegeven boven het gevaar en de hinder voor de aanvrager van een kapvergunning. ABRS 16-11-1994, AB 1995, 181, JG 95.0246.

Bij belangenafweging moet ernstige overlast van boom prevaleren boven beeldbepalende waarde. ABRS 18-07-1995, JU 961108 (VNG-databank). Zolang onvoldoende zekerheid bestaat over het plan in het kader waarvan bomen zullen worden gerooid, is een kapvergunning niet op zijn plaats. JG 91.0192 .

Weigering kapvergunning vanwege belang voor recreatie en leefbaarheid niet mogelijk als het motief van de van toepassing zijnde kapverordening niet verder strekt dan behoud van natuur-, landschaps-, dorps- of stadsschoon (KB 19-10-1976, MenR 1977, AB 1977)

Artikel 6 Standaardvoorschrift van niet-gebruik

Artikel 6:16 van de Awb geeft het bestuursorgaan de mogelijkheid om af te wijken van de hoofdregel dat bezwaar of beroep de werking van een besluit niet schorst. Hier wordt daarvan gebruik gemaakt door te bepalen dat een vergunning moet worden verleend met daarin opgenomen het standaardvoorschrift van feitelijk niet-gebruik tot het moment van definitief worden van de vergunning.

Dit artikel is bedoeld om te voorkomen dat de boom al feitelijk gekapt is voordat derden kennis van de kapvergunning hebben kunnen nemen.

Aansluiting is gezocht bij formuleringen en systematiek uit de rechtspraak en de afstemming van de bouwvergunning op de milieuvergunning. De opschortende werking van dit standaardvoorschrift is van toepassing tot een week nadat er besloten is op een bezwaarschrift zodat bezwaarmaker in de gelegenheid is een verzoek om voorlopige voorziening te doen. Uitdrukkelijk is de opschorting niet van toepassing verklaard tijdens de hele beroepstermijn. Dit is gedaan om oneigenlijk gebruik door bezwaarmakers te voorkomen. Bouw of aanleg zou anders maandenlang opgehouden kunnen worden door het instellen van beroep tegen een kapvergunning voor een (niet-waardevolle) boom.

Artikel 7 Vervaltermijn vergunning

Dit artikel is opgenomen om misbruik van oude kapvergunningen tegen te gaan.

Artikel 8 Bijzondere vergunningsvoorschriften

Natuurbescherming. Dit artikel maakt het mogelijk op grond van de geldende natuurbeschermingsregels, waaronder de Flora- en Faunawet en Europese vogel- en habitatrichtlijnen, nadere concrete voorschriften op te leggen, bijvoorbeeld het niet vellen zolang er vogels broeden in de bomen of niet vellen op zodanige wijze dat nabije beschermde soorten planten of paddenstoelen vernield worden. Het niet mogen vellen in het broedseizoen dient in een vergunningsvoorschrift uitgewerkt te zijn. De bescherming van broedende vogels geldt reeds op grond van de wet (art. 12 Flora- en Faunawet), maar soms is er de behoefte van concretere afbakening van begrippen als broedseizoen of wijze van vellen. Soms geeft men onder de vergunning een uitleg hoe de aanvrager met dit onderwerp om kan gaan. Indien er aanleiding toe is, kan de uitvoering van deze bepaling wel door voorschriften bij de vergunningverlening worden geregeld.

Door het opnemen van een voorschrift in de vergunning dat pas tot vellen mag worden overgegaan als de voor een bouwplan noodzakelijke bouwvergunning onherroepelijk is geworden kan voorkomen worden dat een boom al is gekapt, voordat duidelijk is of de bouwvergunning zal worden verleend of, als deze al verleend is, of deze standhoudt.

Artikel 9 Herplantplichtplicht en instandhoudingsplicht

De herplantplicht in dit artikel heeft een andere strekking dan de herplantplicht krachtens artikel 3 van de Boswet. Daar is zij gericht op het behoud van het bosareaal (vandaar dat herplanten elders mogelijk is); bij de gemeente geschiedt een eventuele herbeplanting om redenen van behoud van natuur- of landschapswaarden, stads- en dorpsschoon of leefbaarheid, en zal zij vaak zoveel mogelijk ter plaatse moeten gebeuren. Hieruit volgt dat een herplantplicht slechts opgelegd kan worden, wanneer hieruit een herstel van de verloren waarden kan voortkomen.

De wet geeft voor herbeplanten een termijn van drie jaar. De gemeente kan hiervan afwijken. Behalve een termijn kan het college ook aanwijzingen geven met betrekking tot de herplantplicht. Denkbaar is dat een andere boomsoort wordt voorgeschreven (bij voorbeeld iepen die beter bestand zijn tegen iepziekte). Bij vervanging van een grote boom kan worden gedacht aan herplanting van een boom van vergelijkbare grootte of aanplant van meer dan een boompje. Uiteraard dient herplant bosbouwkundig verantwoord te zijn. Betreft het houtopstand buiten de bebouwde kom, behorende bij een 'klein' bos van een geregistreerde bosbouwonderneming, dan moet rekening worden gehouden met een eventueel bosbouw- of bosbeheerplan in het kader van de Boswet.

Herplantvoorschriften moeten concreet en eenduidig zijn en mogen zeer gedetailleerd soort, locatie en plantwijze voorschrijven mits dit in het gangbare beleid past.

Jurisprudentie

Aanwonenden maken terecht bezwaar tegen het plan van de gemeente om ter vervanging van zieke iepen op de Willemskade te Rotterdam een dubbele rij platanen aan te planten. Die zullen onevenredige schade opleveren voor lichtinval en uitzicht op de Maas. Rb. Rotterdam 23-11-2000, KG 2001, 42.

Tweede lid. Als met het kappen van houtopstand economische motieven zijn gemoeid zal altijd een herplantplicht worden opgelegd. Te denken valt hierbij niet alleen aan bouwactiviteiten en de aanleg van infrastructuur maar ook aan bijvoorbeeld het cultiveren van grond voor agrarische doeleinden.

Vierde lid. Indien beplanting die aangebracht is in het kader van een herplantplicht niet aanslaat of op andere wijze teniet is gegaan kan op grond van het zesde lid opnieuw tot herplanten worden verplicht. Het kan echter gewenst zijn ter versnelling van het herstel de eventuele vervangingsverplichting gelijktijdig met de herplantplicht op te leggen.

Zesde lid: Zelfstandige herplantplicht

Dit voorschrift biedt de mogelijkheid om een zelfstandige herplantplicht op te leggen in die gevallen waarin een houtopstand zonder vergunning is geveld. Blijkens de jurisprudentie mag een herplantplicht ook na strafrechtelijk optreden nog worden opgelegd. Voorts mag een herplantplicht inhouden dat er meer bomen of zelfs struiken worden geplant dan er eerst waren. Herstel in de vorige toestand kan ook betekenen het laten uitvoeren van zodanige maatregelen dat de vorige toestand zoveel mogelijk wordt benaderd en indien niet

anders mogelijk zelfs pas na verloop van tijd. Wanneer een herplantplicht alleen maar als vergunningsvoorschrift zou kunnen worden gesteld, dan zou dat betekenen dat iemand aan de oplegging van een herplantplicht kan ontkomen door zonder vergunning te vellen.

De in het zesde lid opgenomen bepaling schept voor dergelijke gevallen een zelfstandige mogelijkheid voor het opleggen van een herplantverplichting. De hier opgenomen formulering 'dan wel op andere wijze tenietgegaan' maakt het mogelijk dat het college ook een verplichting tot herplant kan opleggen, als de houtopstand teniet is gegaan door verwaarlozing of door een calamiteit. Oplegging van een herplantplicht is in beginsel ook denkbaar, als houtopstand teniet is gegaan door een velling ingevolge de Plantenziektenwet of op grond van bepalingen van de APV, bij voorbeeld in verband met de verkeersveiligheid. Gebleken is dat voor het uitvoeren van de herplantplicht soms ook de medewerking van anderen dan de zakelijk gerechtigde noodzakelijk is. Daarom is aansluiting gezocht bij de omschrijving van artikel 14, eerste lid, van de Woningwet: aanschrijvingen kunnen worden gericht tot de eigenaar 'of tot degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is'. De herplantplicht kan daarmee ook worden opgelegd aan degene die 'krachtens enig duurzaam persoonlijk recht' tot het treffen van voorzieningen bevoegd is.

Jurisprudentie

Ook zonder uitdrukkelijke bepaling kan een herplantplicht worden opgelegd en kunnen daarbij aanwijzingen worden gegeven of een termijn gesteld. KB 05-02-1971, OB 1972, XVIII.3, nr 32633 (Beilen).

Plaats waar tot herbeplanting moet worden overgegaan moet op een tekening worden aangegeven. ARRS 17-05-1992, JG 92.0458 , AB 1992, 600.

Bevel tot strafvervolging tegen gemeente wegens overtreding van kapverbod. Voorbeeldfunctie van gemeente t.a.v. naleven van eigen verordeningen. Herplantplicht. Hof Leeuwarden 06-06-1995, MenR 1996, 4.

Aan bevoegdheid tot opleggen van herplantplicht kan belang van behoud van landschapsschoon ten grondslag liggen. Rb Roermond, 27-09-1996, JB 1996, 225.

In het kader van de oplegging van een herplantplicht moet de boomsoort expliciet worden omschreven; advies in rechte niet afdwingbaar. ABRS 05-02-1996, JG 96.0202 .

Zevende lid: Instandhoudingsplicht

Het zevende lid betreft de instandhoudingsplicht. Het gaat hierbij om houtopstand die nog wel in leven is, maar waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat hij binnen afzienbare tijd teniet zal gaan.

Met deze bepaling in de hand kan bijvoorbeeld worden opgetreden tegen het opzettelijk - tot de dood toe - verwaarlozen van houtopstanden.

Het kan voorkomen dat de strekking van de verordening beter gediend is met het behoud van bestaande bomen dan met de vervanging daarvan. Met name valt hierbij te denken aan grote bomen. Deze zijn immers niet of slechts met grote kosten te vervangen, en wat bijvoorbeeld natuur- of landschapswaarde, stads- en dorpsschoon of beeldbepalende waarde betreft, wegen zij op tegen een veelheid van jonge boompjes.

Krachtens het zevende lid kan de zakelijk gerechtigde worden verplicht tot het in stand houden van dergelijke bomen. Deze verplichting kan inhouden het ongedaan maken of voorkomen, voor zover mogelijk van (dreigende) ernstige beschadiging of aantasting ten gevolge van weersomstandigheden, ziekten, verwaarlozing, vraat door dieren, het weghalen van bosstrooisel, bouw- en sloopwerkzaamheden, het aanleggen van terreinverhardingen, het storten van afval, enz.

Op bouwterreinen is bij voorbeeld het volgende van belang:

  • 1.

    Verkeer, machines, (bouw)keten, materiaalopslag en het verbranden van afval onder de kroon kunnen een boom ernstig beschadigen of in gevaar brengen.

  • 2.

    Een hek, dat op tijd is geplaatst, houdt allerlei oorzaken van beschadiging onder de kroon vandaan. Het hek moet ongeveer even ruim om de boom staan als de kroon breed is.

  • 3.

    Het leggen van rijplaten gaat verdichting van de grond tegen.

  • 4.

    Afgraven van de bovenste decimeters van de grond ontneemt de boom het meeste voedsel en ook een groot deel van de fijne wortels.

  • 5.

    Ophogen van de grond, vooral met klei, kan bomen doen verstikken.

  • 6.

    Bestraten of verharden onder de boom leidt tot een tekort aan lucht en vocht, vooral bij gebruik van beton of asfalt. Eventueel kan worden gewerkt met de minder schadelijke 'groensteen'.

  • 7.

    Een boom is geen paal. Kabelstroppen om stam of takken of het vast spijkeren van latten geven grote wonden.

  • 8.

    Beschadigingen en wonden moeten op tijd worden behandeld. Inrotting wordt voorkomen door plekken glad af te werken en met balsem te bedekken.De verplichting tot instandhouding behoeft niet te betekenen dat van een boomgroep alle bomen moeten blijven staan. Om besmetting met ziekten te voorkomen kan zo nodig de verplichting worden opgelegd bepaalde bomen te kappen en van het terrein te verwijderen. Bij een sterk verouderd bomenbestand kan het aanbeveling verdienen het bestand te kappen onder het opleggen van een herplantplicht.

De instandhoudingsverplichting krachtens dit artikel mag uiteraard niet leiden tot strijd met verplichtingen krachtens hogere regelingen, zoals bij voorbeeld de Plantenziektenwet.

Artikel 10 Financiële compensatieplicht

In geval er een herplantplicht wordt opgelegd die niet kan worden uitgevoerd, kan in de kapvergunning het voorschrift worden opgenomen dat een bedrag aan financiële compensatie ter hoogte van de monetaire boomwaarde gestort moet worden in de gemeentelijke Groenreserve. Hiervoor kan Burgemeester en wethouders een berekeningsmodel opstellen conform de geldende berekeningsmethodieken.

De op deze wijze gestorte bedragen worden daadwerkelijk voor herplant elders gebruikt, conform jurisprudentie, en niet voor extra snoeien of iets dergelijks. Bovendien wordt de herplant zo nabij als mogelijk uitgevoerd. Jaarlijks wordt de besteding van de Groenreserve inzichtelijk gemaakt.

Artikel 11 Bestrijding van boomziekten

Dit artikel is bedoeld om besmettelijke boomziekten zoals de iepziekte adequaat te kunnen bestrijden. Belangrijk is dat verspreiding van potentieel broedhout en de besmetting wordt voorkomen.

In het vierde lid is een bijzondere bestuursdwang bevoegdheid in aanvulling op de algemene gemeentelijke bestuursdwang bevoegdheid opgenomen, vanwege de ernst van de zaak en noodzaak snel te kunnen handelen met name voor een afdeling "Groen".

Artikel 12 Verhouding tussen vergunning tot vellen, bouw- en aanlegvergunning

Het komt voor dat een kapvergunning een onderdeel vormt van een groter project, warbij het kappen van een boom bijvoorbeeld een vereiste is om ter plaatse te kunnen bouwen. Dit artikel waarborgt een tijdige afstemming.

Artikel 16 Schadevergoeding

Dit artikel is gebaseerd op artikel 17 van de Boswet dat voorschrijft dat de gemeentelijke verordening een orgaan aanwijst, dat beslist op verzoeken om schadevergoeding.

Jurisprudentie Geen schadevergoeding toegekend in geval waarbij door weigering van kapvergunning de (nog niet verwezenlijkte) mogelijkheid werd ontnomen, om winst uit verkoop van hout te behalen. KB 29-8-1980, AB 1980.