Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Deelgemeente Amsterdam - Centrum

Algemene subsidieverordening stadsdeel Centrum 2008

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieDeelgemeente Amsterdam - Centrum
Officiële naam regelingAlgemene subsidieverordening stadsdeel Centrum 2008
CiteertitelAlgemene Subsidieverordening stadsdeel Centrum 2008
Vastgesteld doordeelraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerpMaatschappelijke zorg, ondersteuning en welzijn

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

deze regeling vervangt de Subsidieverordening Welzijn stadsdeel Amsterdam-Centrum 2007

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Gemeentewet, art. 149

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-07-200924-12-2010art. 1:5, 5e en 6e lid toegevoegd, inclusief toelichting

01-07-2009

Publicaties Stadsdeelbestuur, Stadsdeelraad, Besluiten, 25 juni 2009-15

Publicaties Stadsdeelbestuur, Stadsdeelraad, Vergaderstukken/voordrachten, 25 juni 2009-15
01-01-200901-07-2009nieuwe regeling

01-01-2009

Publicaties Stadsdeelbestuur, Stadsdeelraad, besluiten, 30 oktober 2008-16

Publicaties Stadsdeelbestuur, Stadsdeelraad, vergaderstukken, 30 oktober 2008-16

Tekst van de regeling

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    de Awb: de Algemene wet bestuursrecht;

  • b.

    bijzondere subsidieverordening: een verordening in welke voor de daarin vermelde activiteiten geheel of ten dele van deze verordening afwijkende dan wel aanvullende regels zijn opgenomen;

  • c.

    budgetsubsidie: een eenmalige of meerjarige subsidie zoals bedoeld in artikel 4:58 van de Awb, in de vorm van een budget voor een periode van minimaal één en maximaal vier jaren, waarbij het subsidieniveau is gerelateerd aan een bepaald niveau van prestaties;

  • d.

    exploitatiesubsidie: een eenmalige of meerjarige subsidie voor activiteiten, die wordt verleend als een bijdrage in de exploitatiekosten van de subsidieontvanger;

  • e.

    investeringssubsidie: een subsidie in de stichtingskosten of in de kosten van herstel, verbouwing en uitbreiding van gebouwen of inrichtingen;

  • f.

    waarderingssubsidie: een eenmalige of meerjarige subsidie ten behoeve van activiteiten van de aanvrager als blijk van waardering of aanmoediging zonder inhoudelijk op prestaties of resultaat te sturen, aan de vaststelling waarvan geen verlening voorafgaat.

  • g.

    subsidiejaar: het kalenderjaar waarvoor de subsidie wordt aangevraagd

Artikel 1.2 Toepasselijkheid verordening en bevoegdheid

  • 1. Deze verordening is van toepassing op subsidies voor activiteiten op de hierna vermelde beleidsterreinen, tenzij en voorzover bij bijzondere subsidieverordening is voorzien in de in deze verordening behandelde onderwerpen:

    • algemeen bestuur;

    • openbare orde en veiligheid;

    • verkeer, vervoer en waterstaat;

    • economie en werkgelegenheid;

    • onderwijs;

    • cultuur, sport en recreatie;

    • sociale voorzieningen en maatschappelijke dienstverlening;

    • volksgezondheid en milieu en

    • ruimtelijke ordening en volkshuisvesting.

  • 2. Het dagelijks bestuur is het bevoegde bestuursorgaan met betrekking tot het nemen van beslissingen op grond van deze verordening.

Artikel 1.3 Ontvanger subsidie

  • 1. Subsidies worden verleend aan privaatrechtelijke rechtspersonen.

  • 2. In bijzondere omstandigheden kan het dagelijks bestuur een waarderingssubsidie verlenen aan een natuurlijke persoon of groep van natuurlijke personen, indien dit uit de aard van de activiteit waarvoor subsidie is aangevraagd voortvloeit of deze activiteit een verlening van subsidie aan een natuurlijke persoon of groep van natuurlijke personen bijzonder aangewezen maakt.

Artikel 1.4 Subsidieplafond

  • 1. Indien in de door de stadsdeelraad vastgestelde begroting of in een daarvan deel uitmakende bijlage een post is opgenomen die blijkens de daarbij behorende omschrijving uitsluitend is bestemd als subsidie ten behoeve van een bepaalde activiteit, geldt deze begrotingspost als subsidieplafond voor die activiteit.

  • 2. Indien uit de omschrijving, behorend bij een in de begroting of in een daarvan deel uitmakende bijlage opgenomen post, niet of niet zonder meer blijkt dat de in het eerste lid bedoelde post uitsluitend als subsidie voor een bepaalde activiteit kan worden aangewend, is het dagelijks bestuur bevoegd ten behoeve van de subsidiëring van die activiteit een subsidieplafond vast te stellen.

  • 3. Aanvragen van subsidie worden in behandeling genomen in de volgorde van ontvangst daarvan, tenzij het dagelijks bestuur vooraf criteria bekend heeft gemaakt aan de hand waarvan aanvragen zullen worden beoordeeld. Met verwijzing naar het gestelde in artikel 4:5 van de Awb worden aanvragen geacht te zijn ontvangen op het moment dat aan alle daaraan gestelde eisen is voldaan.

Artikel 1.5 Weigeringsgronden

  • 1. Het dagelijks bestuur kan de subsidieverlening naast de in artikel 4:25 en 4:35 van de Awb genoemde gevallen geheel of gedeeltelijk weigeren, indien gegronde redenen bestaan aan te nemen dat:

    • a.

      de activiteiten van de aanvrager niet gericht zullen zijn op het stadsdeel of haar ingezetenen of niet of nauwelijks aanwijsbaar ten goede zullen komen aan het stadsdeel of haar ingezetenen;

    • b.

      de te verlenen subsidie niet of in onvoldoende mate zal worden besteed aan de activiteiten waarvoor de subsidie is bedoeld;

    • c.

      de subsidie niet doeltreffend of doelmatig zal  worden besteed;

    • d.

      de aanvrager doelstellingen nastreeft of activiteiten ontplooit die in strijd zijn met de wet, het algemeen belang of de openbare orde;

    • e.

      de aanvrager ook zonder subsidietoekenning over voldoende gelden, hetzij uit eigen middelen hetzij uit middelen van derden, kan beschikken om de kosten van de activiteiten te dekken

    • f.

      de aanvrager onvoldoende solvabel zal zijn om de activiteiten te kunnen ontplooien waarvoor de subsidie is aangevraagd.

  • 2. Het eerste lid, onder e, is niet van toepassing op verlening van budgetsubsidies

  • 3. Het dagelijks bestuur  weigert  de subsidie, indien de organisatie van de aanvrager naar het oordeel van het dagelijks bestuur onvoldoende omvang of onvoldoende draagvlak bezit, dan wel het dagelijks bestuur van oordeel is dat de rechtsvorm van de organisatie niet geëigend is voor een doeltreffende realisatie van de activiteiten waarvoor subsidie is aangevraagd.

  • 4. Het dagelijks bestuur weigert de subsidie, indien voor de activiteit waarvoor subsidie wordt gevraagd, geen gelden op de begroting zijn gereserveerd.

  • 5. het dagelijks bestuur kan een subsidie geheel of gedeeltelijk weigeren dan wel intrekken in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob), indien de officier van justitie gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid ingevolge artikel 26 van de Wet Bibob.

  • 6. Voordat toepassing wordt gegeven aan het vijfde lid, kan het Bureau Bibob, bedoeld in artikel 8 van de Wet Bibob, om een advies als bedoeld in artikel 9 van die wet worden gevraagd.

Artikel 1.6 Voorschotten en verrekening

  • 1. In het geval van budgetsubsidie kan het dagelijks bestuur een voorschot verlenen, als bedoeld in artikel 4:54 van de Awb, tot 100% van het bedrag vermeld in de beschikking tot subsidieverlening. Voor alle overige subsidies kan het dagelijks bestuur een een voorschot verlenen, als bedoeld in artikel 4:54 van de Awb, tot ten hoogste 95% van het bedrag vermeld in de beschikking tot subsidieverlening.

  • 2. Het dagelijks bestuur kan een geldschuld, ontstaan op grond van de toepassing van enige bepaling van deze verordening, verrekenen met een vordering van de subsidieontvanger tegen het stadsdeel.

Hoofdstuk 2. Budgetsubsidies

Paragraaf 2.1 Aanvraag en verlening

Artikel 2.1.1 Toepasselijkheid afdeling 4.2.8 Awb

Afdeling 4.2.8 van de Awb is van toepassing op budgetsubsidies, voorzover daarvan niet in dit hoofdstuk wordt afgeweken.

Artikel 2.1.2 Aanvraag
  • 1. Het dagelijks bestuur heeft uiterlijk 15 februari voorafgaand aan het subsidiejaar zijn beleidsdoelstellingen geformuleerd op basis waarvan budgetsubsidie kan worden aangevraagd.

  • 2. De aanvraag van een budgetsubsidie wordt uiterlijk op 1 april voorafgaand aan het subsidiejaar ingediend bij het dagelijks bestuur.

  • 3. Indien voor de eerste maal een budgetsubsidie wordt aangevraagd, wordt bij de aanvraag tevens overgelegd een uittreksel uit het handelsregister dat niet ouder is dan twee maanden.

  • 4. De in artikel 4:64, tweede lid van de Awb gestelde voorwaarde geldt niet voor de aanvrager van een budgetsubsidie die minder bedraagt dan € 25.000.

Artikel 2.1.3 Beslistermijn
  • 1. Met inachtneming van het bepaalde in artikel 4:5 van de Awb zendt het dagelijks bestuur de subsidieaanvrager binnen zes weken na ontvangst van de aanvraag een acceptatiebrief, waarin wordt bevestigd dat de aanvraag aan alle formele vereisten voldoet en in behandeling wordt genomen.

  • 2. De beschikking tot subsidieverlening wordt uiterlijk zes weken na vaststelling van de begroting gegeven.

Artikel 2.1.4 Prestatie-eenheden
  • 1. Budgetsubsidies worden verleend op basis van prestatie-eenheden. De hoogte van de subsidie wordt bepaald door het product van het aantal prestatie-eenheden en het subsidiebedrag per prestatie-eenheid.

  • 2. In de beschikking tot subsidieverlening bepaalt het dagelijks bestuur welke prestatie-eenheden voor subsidiëring in aanmerking komen, de definitie van die prestatie-eenheden en het bedrag van de subsidie per prestatie-eenheid.

Paragraaf 2.2 Verplichtingen ontvangers budgetsubsidie

Artikel 2.2.1 Melding van relevante wijzigingen
  • 1. De ontvanger van een budgetsubsidie stelt het dagelijks bestuur zo spoedig mogelijk schriftelijk op de hoogte van relevante wijzigingen in de financiële en organisatorische verhoudingen met derden.

  • 2. Voorts stelt hij het dagelijks bestuur schriftelijk op de hoogte van een verandering of beëindiging van activiteiten of werkzaamheden van de instelling binnen vier weken nadat de desbetreffende wijziging zich heeft voorgedaan.

Artikel 2.2.2 Toestemming als bedoeld in artikel 4:71 Awb

De  ontvanger van een budgetsubsidie behoeft toestemming van het dagelijks bestuur voor handelingen vermeld in artikel 4:71 van de Awb.

Artikel 2.2.3 Hoogte van contributie of bijdragen en andere verplichtingen
  • 1. Het dagelijks bestuur kan de subsidieontvanger onder meer verplichtingen opleggen ten aanzien van:

    • a.

      de hoogte van de contributie van de leden van de subsidieontvanger;

    • b.

      de hoogte van de tarieven en van de bijdragen van deelnemers aan de gesubsidieerde activiteiten;

    • c.

      de wijze en tijdstippen waarop informatie wordt verstrekt over de gesubsidieerde activiteiten.

  • 2. Het dagelijks bestuur kan voorts de subsidieontvanger andere verplichtingen opleggen die betrekking kunnen hebben op de wijze waarop en de middelen waarmee de gesubsidieerde activiteit wordt verricht.

Artikel 2.2.4 Tussentijds activiteitenverslag

De subsidieontvanger zendt het dagelijks bestuur voor 1 augustus in het subsidiejaar een tussentijds verslag van de realisatie van het activiteitenplan tot 1 juli, alsmede een prognose van de realisatie in het resterende deel van het jaar. De eisen waaraan dit verslag moet voldoen worden bij de subsidieverlening bekend gemaakt.

2.2.5 Prestatieverslag

De subsidieontvanger zendt het dagelijks bestuur vóór 1 februari volgend op het subsidiejaar een verslag van de in het subsidiejaar geleverde prestaties. De eisen waaraan dit verslag moet voldoen worden bij de subsidieverlening bekend gemaakt.

Paragraaf 2.3 Vaststelling budgetsubsidies

Artikel 2.3.1 Aanvraag
  • 1. Na afloop van het subsidiejaar dient de ontvanger van een budgetsubsidie een aanvraag tot subsidievaststelling in. De in artikel 4:78, eerste lid van de Awb gestelde verplichting geldt niet voor de ontvanger van een budgetsubsidie die minder bedraagt dan € 25.000.

  • 2. De aanvraag tot subsidievaststelling wordt ingediend voor 1 april volgend op het subsidiejaar dan wel binnen drie maanden na afloop van de gesubsidieerde activiteit. Als de budgetsubsidie meer bedraagt dan € 25.000 en het bij de aanvraag te voegen financiële verslag derhalve is voorzien van een getrouwheidsverklaring van een accountant, wordt op verzoek uitstel tot 1 juli, respectievelijk van drie maanden verleend. 

Artikel 2.3.2 Eis financieel verslag bij niet-volledige subsidiëring

Artikel 4:76 van de Awb is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de ontvanger van een budgetsubsidie die zijn inkomsten voor meer dan de helft ontleent aan de subsidie.

Artikel 2.3.3 Accountantsonderzoek naleving verplichtingen

Met inachtneming van het bepaalde in artikel 2.3.1, eerste lid, omvat de opdracht aan de accountant als bedoeld in artikel 4:78, eerste lid van de Awb mede een opdracht tot een onderzoek van de naleving van de aan de subsidie verbonden verplichtingen. De accountant is gehouden dit onderzoek te verrichten.

Artikel 2.3.4 Beslistermijn
  • 1. Het dagelijks bestuur beslist op een aanvraag tot subsidievaststelling binnen dertien weken na ontvangst daarvan.

  • 2. Het dagelijks bestuur kan zijn beslissing eenmaal voor ten hoogste acht weken verdagen; hiervan doet het vóór afloop van de in het eerste lid vermelde termijn mededeling aan de aanvrager.

Artikel 2.3.5 Berekening subsidievaststelling

Bij de vaststelling van het subsidiebedrag worden de navolgende uitgangspunten gehanteerd:

  • a.

    indien de subsidieontvanger de in het besluit tot subsidieverlening opgenomen prestatie-eenheden realiseert tegen een lager bedrag dan is verleend, wordt bij de vaststelling van de subsidie uitgegaan van het verleende bedrag.

  • b.

    indien de subsidieontvanger de in het besluit tot subsidieverlening opgenomen prestatie-eenheden realiseert tegen een hoger bedrag dan is verleend, dient de subsidieontvanger de extra kosten uit eigen middelen te dekken.

  • c.

    Indien de subsdieontvanger meer prestatie-eenheden realiseert dan in het besluit tot subsidieverlening opgenomen, dient zij de kosten daarvan uit eigen middelen te dekken.

  • d.

    indien de subsidieontvanger minder prestatie-eenheden realiseert dan in het besluit tot subsidieverlening opgenomen of de kwaliteit van de realiseerde activiteiten niet voldoet aan de in de beschikking opgenomen kwaliteitseisen, wordt bij de vaststelling van de subsidie uitgegaan van het niveau dat overeenkomt met het lagere prestatieniveau.

Artikel 2.3.6 Egalisatiereserve

De subsidieontvanger vormt een egalisatiereserve, als bedoeld in artikel 4:72 van de Awb.

Hoofdstuk 3. Exploitatiesubsidies

Paragraaf 3.1 Aanvraag en verlening

Artikel 3.1.1 De aanvraag
  • 1. Met uitzondering van de in het tweede lid omschreven situatie wordt de aanvraag van een exploitatiesubsidie uiterlijk op 1 april voorafgaand aan het subsidiejaar ingediend bij het dagelijks bestuur.

  • 2. Een aanvraag voor een eenmalige expoitatiesubsidie wordt uiterlijk drie maanden vóór de start van de activiteiten waarvoor de subsidie wordt aangevraagd ingediend.

  • 3. Bij een aanvraag van een exploitatiesubsidie wordt in ieder geval de volgende informatie overgelegd:

    • a.

      een beschrijving van de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd, met vermelding van de met de activiteiten nagestreefde doelstellingen, waarbij voorts het belang wordt aangegeven van de activiteiten voor het stadsdeel of haar ingezetenen;

    • b.

      een begroting voor het jaar waarvoor subsidie wordt aangevraagd, bestaande uit een overzicht van de geraamde inkomsten en uitgaven, voorzover deze betrekking hebben op de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd;

    • c.

      een opgave van bij andere bestuursorganen of organisaties ingediende aanvragen voor subsidie of vergoeding ten behoeve van dezelfde activiteiten, onder vermelding van de stand van zaken met betrekking tot de beoordeling van die aanvragen;

    • d.

      een afschrift van de voor de aanvrager geldende statuten;

    • e.

      een uittreksel uit het handelsregister dat niet ouder is dan twee maanden.

  • 4. Het tweede lid onder d en e is niet van toepassing, indien in het voorafgaande jaar eveneens een aanvraag is ingediend en in de juridische en feitelijke situatie sindsdien geen verandering is opgetreden.

Artikel 3.1.2 Beslistermijn
  • 1. De beschikking tot verlening van een exploitatiesubsidie als bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, wordt uiterlijk 6 weken na vaststelling van de begroting gegeven,

  • 2. De beschikking tot verlening van een exploitatiesubsidie als bedoeld in artikel 3.1.1, tweede lid, wordt uiterlijk 8 weken na de aanvraag gegeven.

Artikel 3.1.3 Toezicht op de naleving

Het bepaalde in artikel 4:59 van de Awb is van overeenkomstige toepassing op de bepalingen in dit hoofdstuk.

Paragraaf 3.2 Verplichtingen ontvangers exploitatiesubsidie

Artikel 3.2.1 Melding van relevante wijzigingen
  • 1. De ontvanger van een exploitatiesubsidie stelt het dagelijks bestuur zo spoedig mogelijk schriftelijk op de hoogte van wijzigingen van meer dan ondergeschikte aard in de financiële situatie dan wel in de financiële of organisatorische verhoudingen met derden.

  • 2. Voorts stelt hij het dagelijks bestuur schriftelijk op de hoogte van een wijziging van de statuten, van een verandering of beëindiging van activiteiten dan wel van een ingrijpende wijziging van de werkzaamheden van de instelling binnen vier weken nadat de desbetreffende wijziging zich heeft voorgedaan.

Artikel 3.2.2 Toestemming voor handelingen als bedoeld in artikel 4:71 Awb
  • 1. De ontvanger van een exploitatiesubsidie die € 25.000 of meer bedraagt, behoeft toestemming van het dagelijks bestuur voor handelingen vermeld in artikel 4:71 van de Awb.

  • 2. Het tweede, derde en vierde lid van artikel 4:71 van de Awb zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3.2.3 Hoogte van contributie of bijdragen en andere verplichtingen
  • 1. Het dagelijks bestuur kan de subsidieontvanger onder meer verplichtingen opleggen met betrekking tot:

    • a.

      de hoogte van de contributie van de leden van de subsidieontvanger;

    • b.

      de hoogte van de tarieven of van de bijdragen van deelnemers aan de gesubsidieerde activiteiten.

  • 2. Het dagelijks bestuur kan voorts de subsidieontvanger andere verplichtingen opleggen die betrekking hebben op de wijze waarop en de middelen waarmee de gesubsidieerde activiteit wordt verricht.

Paragraaf 3.3 Vaststelling exploitatiesubsidies

Artikel 3.3.1 De aanvraag
  • 1. Na afloop van het subsidiejaar dient de ontvanger van een exploitatiesubsidie een aanvraag tot subsidievaststelling in. Indien een exploitatiesubsidie is verleend van € 25.000 of meer, dan is de in artikel 4:78, eerste lid van de Awb gestelde verplichting van overeenkomstige toepassing.

  • 2. De aanvraag tot subsidievaststelling wordt ingediend voor 1 april volgend op het subsidiejaar dan wel binnen drie maanden na afloop van de gesubsidieerde activiteit. Als de exploitatiesubsidie meer bedraagt dan € 25.000 en het bij de aanvraag te voegen financiële verslag derhalve is voorzien van een getrouwheidsverklaring van een accountant, wordt op verzoek uitstel tot 1 juli, respectievelijk van drie maanden verleend. 

Artikel 3.3.2 Bij de aanvraag te overleggen gegevens
  • 1. Indien een subsidie is verleend van € 25.000 of meer, zijn de artikelen 4:75, 4:76, 4:78 en 4:80 van de Awb van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat het financiële verslag zodanig is opgezet dat het aansluit bij het activiteitenverslag.

  • 2. Het dagelijks bestuur kan ontheffing verlenen van één of meer van de uit het eerste lid voortvloeiende verplichtingen.

Artikel 3.3.3 Beslistermijn
  • 1. Op de aanvraag tot subsidievaststelling beslist het dagelijks bestuur binnen dertien weken na ontvangst daarvan.

  • 2. Het dagelijks bestuur kan zijn beslissing eenmaal voor ten hoogste acht weken verdagen; hiervan doet het vóór afloop van de in het eerste lid vermelde termijn mededeling aan de aanvrager.  

Artikel 3.3.4 Batig saldo
  • 1. Indien uit de rekening en verantwoording dan wel uit het financiële verslag blijkt dat er een batig saldo resteert, kan het dagelijks bestuur dit saldo terugvorderen, voorzover dat is bepaald in de beschikking tot subsidieverlening.

  • 2. Indien andere bestuursorganen voor dezelfde activiteiten subsidie hebben verleend, kan het dagelijks bestuur, nadat het overleg heeft gepleegd met hen, beslissen dat het batig saldo niet, dan wel slechts gedeeltelijk, wordt gerestitueerd.

  • 3. Het dagelijks bestuur kan geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering van het batig saldo, indien een derde, niet-zijnde een bestuursorgaan, ten behoeve van dezelfde activiteiten een bijdrage heeft verstrekt.

Hoofdstuk 4. Investeringssubsidies

Paragraaf 4:1 Aanvraag en verlening

Artikel 4.1.1 De aanvraag
  • 1. De aanvraag van een investeringssubsidie wordt uiterlijk op 1 april voorafgaand aan het subsidiejaar ingediend bij het dagelijks bestuur.

  • 2. Bij een aanvraag van een investeringssubsidie wordt in ieder geval de volgende informatie overgelegd :

    • a.

      een kostenspecificatie of -raming van de voorgenomen investering;

    • b.

      een plan tot financiering van de investering en de raming van de gevolgen voor de exploitatie die uit de investering voortvloeien;

    • c.

      een beschrijving hoe de investering past binnen het stadsdeelbeleid en op welke wijze activiteiten zullen plaatsvinden in het gebouw of op het terrein;

    • d.

      een opgave van bij andere bestuursorganen of organisaties ingediende aanvragen voor subsidie of vergoeding ten behoeve van dezelfde investering, onder vermelding van de stand van zaken met betrekking tot de beoordeling van die aanvragen;

    • e.

      een afschrift van de voor de aanvrager geldende statuten;

    • f.

      een uittreksel uit het handelsregister dat niet ouder is dan twee maanden.

  • 3. Het tweede lid onder e en f is niet van toepassing, indien in het voorafgaande jaar eveneens een aanvraag is ingediend en in de juridische en feitelijke situatie sindsdien geen verandering is opgetreden.

Artikel 4.1.2 Beslistermijn

De beschikking tot subsidieverlening wordt uiterlijk 6 weken na vaststelling van de begroting gegeven.

Artikel 4.1.3 Toezicht op de naleving

Het bepaalde in artikel 4:59 van de Awb is van overeenkomstige toepassing op de bepalingen in dit hoofdstuk.

Paragraaf 4.2 Verplichtingen ontvangers investeringssubsidie

Artikel 4.2.1 Melding van relevante wijzigingen
  • 1. De ontvanger van een investeringssubsidie stelt het dagelijks bestuur zo spoedig mogelijk schriftelijk op de hoogte van wijzigingen van meer dan ondergeschikte aard in de financiële situatie dan wel in de financiële of organisatorische verhoudingen met derden.

  • 2. Voorts stelt hij het dagelijks bestuur schriftelijk op de hoogte van een wijziging van de statuten, van een verandering of beëindiging van activiteiten dan wel van een ingrijpende wijziging van de werkzaamheden van de instelling binnen vier weken nadat de desbetreffende wijziging zich heeft voorgedaan.

Artikel 4.2.2 Toestemming voor handelingen als bedoeld in artikel 4:71 Awb
  • 1. De ontvanger van een investeringssubsidie die € 25.000 of meer bedraagt, behoeft toestemming van het dagelijks bestuur voor handelingen vermeld in artikel 4:71 van de Awb.

  • 2. Het tweede, derde en vierde lid van artikel 4:71 van de Awb zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 4.2.3 Andere verplichtingen

Het dagelijks bestuur kan voorts de subsidieontvanger andere verplichtingen opleggen met betrekking tot de gesubsidieerde investering.

Paragraaf 4.3 Vaststelling investeringssubsidies

Artikel 4.3.1 De aanvraag
  • 1. Na afloop van het subsidiejaar dient de ontvanger van een investeringssubsidie een aanvraag tot subsidievaststelling in. Indien een investeringssubsidie is verleend van € 25.000 of meer, dan is de in artikel 4:78, eerste lid van de Awb gestelde verplichting van toepassing

  • 2. De aanvraag tot subsidievaststelling wordt ingediend voor 1 april volgend op het subsidiejaar dan wel binnen drie maanden na afloop van de gesubsidieerde investering. Als de investeringsssubsidie meer bedraagt dan € 25.000 en het bij de aanvraag te voegen financiële verslag derhalve is voorzien van een getrouwheidsverklaring van een accountant, wordt op verzoek uitstel tot 1 juli, respectievelijk van drie maanden verleend. 

Artikel 4.3.2 Bij de aanvraag te overleggen gegevens
  • 1. Indien een subsidie is verleend van € 25.000 of meer, zijn de artikelen 4:75, 4:76, 4:78 en 4:80 van de Awb van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat het financiële verslag zodanig is opgezet dat het aansluit bij het activiteitenverslag.

  • 2. Het dagelijks bestuur kan ontheffing verlenen van één of meer van de uit het eerste lid voortvloeiende verplichtingen.

Artikel 4.3.3 Beslistermijn
  • 1. Op de aanvraag tot subsidievaststelling beslist het dagelijks bestuur binnen dertien weken na ontvangst daarvan.

  • 2. Het dagelijks bestuur kan zijn beslissing eenmaal voor ten hoogste acht weken verdagen; hiervan doet het vóór afloop van de in het eerste lid vermelde termijn mededeling aan de aanvrager.

Artikel 4.3.4 Batig saldo
  • 1. Indien uit de rekening en verantwoording dan wel uit het financiële verslag blijkt dat er een batig saldo resteert, kan het dagelijks bestuur dit saldo terugvorderen, voorzover dat is bepaald in de beschikking tot subsidieverlening.

  • 2. Indien andere bestuursorganen voor dezelfde investering subsidie hebben verleend, kan het dagelijks bestuur, nadat het overleg heeft gepleegd met hen, beslissen dat het batig saldo niet, dan wel slechts gedeeltelijk, wordt gerestitueerd.

  • 3. Het dagelijks bestuur kan geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering van het batig saldo, indien een derde, niet-zijnde een bestuursorgaan, ten behoeve van dezelfde investering een bijdrage heeft verstrekt.

Hoofdstuk 5. Waarderingssubsidies

Artikel 5.1 Aanvraag waarderingssubsidie

  • 1. Een aanvraag voor een waarderingssubsidie wordt uiterlijk drie maanden vóór aanvang van de activiteiten waarvoor de subsidie wordt aangevraagd ingediend.

  • 2. Bij een aanvraag van een waarderingssubsidie worden in ieder geval de volgende stukken overgelegd:

    • a.

      een beschrijving van de te verrichten activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd, met vermelding van de met de activiteiten nagestreefde doelstellingen, waarbij voorts het belang wordt aangegeven van de activiteiten voor het stadsdeel of haar ingezetenen;

    • b.

      een begroting voor het jaar waarvoor subsidie wordt aangevraagd, bestaande uit een overzicht van de geraamde inkomsten en uitgaven, voorzover deze betrekking hebben op de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd;

    • c.

      een opgave van bij andere bestuursorganen of organisaties ingediende aanvragen voor subsidie voor dezelfde activiteiten, onder vermelding van de stand van zaken met betrekking tot de beoordeling van die aanvragen.

Artikel 5.2 Beslistermijn

  • 1. Op een aanvraag van een waarderingssubsidie beslist het dagelijks bestuur binnen acht weken na ontvangst daarvan.

  • 2. Het dagelijks bestuur kan zijn beslissing eenmaal voor ten hoogste vier weken verdagen; hiervan doet het vóór afloop van de in het eerste lid vermelde termijn mededeling aan de aanvrager.

Artikel 5.3 Verlening van een waarderingssubsidie

  • 1. Een waarderingssubsidie bedraagt maximaal € 7.500 op jaarbasis.

  • 2. Het dagelijks bestuur verbindt aan een waarderingssubsidie geen andere verplichtingen dan die welke betrekking hebben op een verantwoording van de besteding van de toegekende subsidie.

Hoofdstuk 6. Slotbepalingen

Artikel 6.1 Ontheffing

  • 1. Het dagelijks bestuur kan in individuele gevallen van een of meer verplichtingen van deze verordening ontheffing verlenen.

  • 2. In de gevallen waarin deze verordening niet voorziet, kan het dagelijks bestuur een voorlopige voorziening treffen.

Artikel 6.2 Overgangsbepaling

  • 1. Op subsidies die vóór de inwerkingtreding van deze verordening zijn verleend, blijven de bepalingen zoals opgenomen in de Subsidieverordening Welzijn Stadsdeel Amsterdam-Centrum 2007 van toepassing.

  • 2. Op aanvragen voor subsidies die zijn ingediend vóór de inwerkingtreding van deze verordening, en waarop nog niet is beslist, worden de desbetreffende bepalingen van deze verordening toegepast.

Artikel 6.3 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2009.

Artikel 6.4 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als Algemene Subsidieverordening stadsdeel Centrum 2008.

Algemene toelichting

De Algemene Subsidieverordening stadsdeel Centrum 2008 (ASC) is gebaseerd op de modelsubsidieverordening van de Amsterdamse stadsdelen (MASAS). Deze laatste is in opdracht van de Samenwerkende Amsterdamse Stadsdelen totstandgekomen. Aanleiding was de rapportage '"Subsidiëring Welzijnsinstellingen" van de Rekenkamer Amsterdam, uitgebracht in februari 2006. De Rekenkamer adviseert om daar waar mogelijk meer eenheid aan te brengen in de subsidieverordeningen van de verschillende stadsdelen, en heeft daartoe een aantal aanbevelingen geformuleerd.

In de ASC is de nieuwe, meer zakelijke relatie tot de instellingen waar mogelijk verwerkt. Zo zijn artikelen rond de prestatiebeoordeling opgenomen, is de toets aan het eigen vermogen van de instelling bij de vaststelling van budgetsubsidies komen te vervallen, en is de informatieplicht van de instelling overeenkomstig de aanbevelingen van de Rekenkamer gebracht. Er is niet voor gekozen om een artikel over aanbesteding op te nemen. De gedachte hierachter is dat al direct 'aan de poort' wordt bepaald of de relatie tot de organisatie of instelling onder het publiekrechtelijke subsidieregime valt, dan wel onder het privaatrecht. Valt de te leveren tegenprestatie onder het subsidiebegrip van artikel 4:21 Algemene wet bestuursrecht, dan is de ASC van toepassing. In dat geval zijn de aanbestedingsregels niet van toepassing. Kan de relatie van het stadsdeel tot de organisatie of instelling als een privaatrechtelijke opdrachtverlening worden gekenschetst, dan is de ASC niet van toepassing en gelden de nationale en Europese aanbestedingsregels.

De ASC is een afgeleide van de Algemene Subsidieverordening Amsterdam 2004 (ASA 2004). Deze keuze vloeit voort uit de heldere systematiek die de ASA 2004 hanteert, en het feit dat de ASA 2004 waar mogelijk teruggrijpt op titel 4.2 ('Subsidies') van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Enerzijds spelen in de ASA 2004 de verantwoording van de toegekende subsidies, waarbij een overzicht van de verrichte activiteiten, alsmede een financiële afrekening in het kader van de controle een belangrijke rol. Anderzijds zijn de administratieve verplichtingen voor de aanvrager van subsidie zo veel mogelijk beperkt. Uitgangspunt van de ASA 2004 is alleen dát vragen wat voor een beoordeling noodzakelijk is. Dat geldt ook voor de ten behoeve van de vaststelling in te dienen stukken. Het gevolg is dat de ASA 2004 geen essentiële bepalingen mist, terwijl deze toch zo bondig mogelijk is gehouden.

Van de voorgestelde regeling kan bij bijzondere subsidieverordening worden afgeweken. Ook aanvullingen bij bijzondere subsidieverordening liggen in de rede. Afhankelijk van het soort subsidie zijn voor de beoordeling van een aanvraag aanvullende stukken vereist. Bovendien zullen de voorwaarden en criteria om voor een specifieke subsidie in aanmerking te kunnen komen, niet anders dan in een bijzondere subsidieverordening kunnen worden geregeld. Bedoeling is wel dat de ASC zo veel mogelijk dient als uniforme grondslag voor de subsidieverlening en alleen daar waar de aard van de bijzondere subsidie dat noodzakelijk maakt, van de ASC wordt afgeweken.

De voorgestelde regeling kent vier soorten subsidies, te weten:

-  de budgetsubsidie

- de exploitatiesubsidie

- de investeringssubsidie en

- de waarderingssubsidie.

Voor iedere subsidie worden de verschillende fases van de toekenning (aanvraag, verlening, weigering, verplichtingen en vaststelling) afzonderlijk geregeld. Dat leidt er soms toe dat sommige bepalingen worden herhaald. Een andere opzet zou ertoe hebben geleid dat voor diverse soorten subsidies uitzonderingen op de hoofdregel nodig waren, en wel in die mate dat de regeling onleesbaar zou worden.

Een budgetsubsidie is een structurele subsidie die in de Awb-terminologie als boekjaarsubsidie wordt aangeduid. In de definitie van budgetsubsidie komt dit voldoende tot uiting. Ten aanzien van veel onderwerpen met betrekking tot deze subsidie behelst de Awb een uitvoerige regeling, waarvan op sommige punten kan worden afgeweken.

Een exploitatiesubsidie is een subsidie voor activiteiten met een structureel karakter, waarbij het gaat om een bijdrage in de exploitatiekosten. Bij exploitatiesubsidies vindt niet zozeer sturing plaats op basis van de output, maar op basis van de input: de instandhouding van een activiteit (of instelling) wordt gesubsidieerd door vooraf de (maximale) subsidiabele kosten te bepalen en achteraf vast te stellen op basis van het exploitatieresultaat. Het gaat hier om een manier van subsidiëren, zoals deze vóór de invoering van budgetsubsidiëring gebruikelijk was. Toch ligt het nog in een aantal gevallen voor de hand om in plaats van een budgetsubsidie een exploitatiesubsidie te verlenen. Het betreft een beperkt aantal situaties..

De eerste betreft de situatie dat instellingen en organisaties nog maar net subsidie van het Stadsdeel toegekend krijgen. In dat geval kan in de eerste jaren toegewerkt worden naar het toekennen van budgetsubsidie en het maken van afspraken in dat kader.

De tweede situatie doet zich voor wanneer slechts voor een bepaald gedeelte van de kosten van de exploitatie subsidie wordt verleend. Er is dan geen directe relatie tussen bepaalde van tevoren omschreven activiteiten van de instelling en de subsidieverlening, maar er is een relatie in het algemeen met de activiteiten van de instelling of organisatie.

De derde situatie heeft betrekking op de grootte van de organisatie dan wel het soort activiteiten dat deze organiseert. Een aantal organisaties krijgt zeer bescheiden subsidiebedragen. De verleende subsidies zijn hier meer een ondersteuning van de organisatie of instelling; het maken van prestatieafspraken zou bij deze organisaties zijn doel voorbij schieten, in het bijzonder omdat dit voor de desbetreffende organisatie een niet op te brengen administratieve last met zich mee zou brengen.

Verder is goed op te merken dat het verlenen van exploitatiesubsidie altijd aan een vast bedrag  zal zijn gebonden en dat niet meer, zoals in het verleden, een relatie zal worden gelegd met een te verwachten exploitatietekort.

Een investeringssubsidie is de subsidievorm voor het oprichten, instandhouden of uitbreiden van bouwwerken. Aangezien zich voor investeringssubsidies enkele afwijkende situaties voordoen (vergeleken met budget- en exploitatiesubsidies betreft het geen subsidiëring van activiteiten, maar van investeringen), is deze subsidievorm toegevoegd.

Waarderingssubsidies zijn subsidies waaraan in het algemeen nauwelijks voorwaarden of verplichtingen zijn verbonden. De administratieve rompslomp wordt tot een minimum beperkt. Kenmerk van een waarderingssubsidie is dat daaraan geen verlening voorafgaat. Niettemin moet op enig moment wel blijken dat de subsidie nog in een behoefte voorziet. In het kader van de vaststelling wordt wel een verslag geëist. Er zijn op zich voldoende mogelijkheden om subsidie te weigeren, bijvoorbeeld indien op een bepaald moment moet worden geconstateerd dat de activiteiten in onvoldoende mate aan inwoners van het stadsdeel ten goede komen dan wel dat de activiteiten geen draagvlak meer in de samenleving hebben.

De Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de basis voor de subsidieverlening. Zonder gedegen kennis van de Awb is een deugdelijke en verantwoorde subsidietoekenning of -weigering niet goed mogelijk. Diverse zaken zijn in de Awb afdoende geregeld; in de artikelsgewijze toelichting zal daaraan aandacht worden besteed. Sommige onderwerpen zijn niet geregeld in de Awb, zoals de aanvraag van een subsidie, met uitzondering van de budgetsubsidie; voor alle subsidievormen gelden uiteraard wel de bepalingen rond de aanvraag tot het geven van een beschikking (afdeling 4.1.1 Awb). Op grond van de Awb kan subsidie worden geweigerd. In specifieke met de aard van de subsidie samenhangende gronden om te weigeren is niet voorzien, zodat aanvulling bij gemeentelijke regeling mogelijk en vaak ook noodzakelijk is. Daarnaast opent de Awb de mogelijkheid om van diverse bepalingen af te wijken, hetzij bij wettelijk voorschrift hetzij bij de subsidieverlening. Die mogelijkheden zijn overigens beperkter, indien het gaat om de budgetsubsidie.

Er zijn ook Europese subsidieregelingen. Indien op basis van deze regelingen subsidie wordt aangevraagd, gaan deze regelingen vóór de geldende nationale regelgeving met betrekking tot subsidies. Het zal van die regeling afhangen in hoeverre de subsidietitel van de Awb nog van toepassing is. Aan toepassing van de ASC zal men waarschijnlijk niet meer toekomen.

Indien deze algemene subsidieverordening is vastgesteld, zal moeten worden gekeken naar de bijzondere subsidieverordeningen. Wat de verhouding betreft tussen de ASC en de bijzondere subsidieverordening, is in artikel 1:2 bepaald dat de ASC van kracht is, tenzij en voorzover voor één of meer onderwerpen bij bijzondere subsidieverordening daarvan een afwijkende regeling is getroffen. In beginsel kan iedere bepaling van de ASC worden opzijgezet door een voorschrift in een bijzondere subsidieverordening, voorzover althans dat geen strijd oplevert met de Awb. Uitgangspunt zou echter moeten zijn - en dat strookt met het algemene karakter van deze verordening - dat alleen dan van deze verordening wordt afgeweken, indien de aard van de activiteit en de subsidie daartoe noopt. Dat zou bijvoorbeeld met beslistermijnen kunnen of met het principe dat het tijdstip van indiening beslissend is voor een eventuele honorering van de aanvraag. Voor diverse subsidies kunnen andere verdelingscriteria juist bijzonder aangewezen zijn. Daarnaast zullen bijzondere verordeningen aanvullingen bevatten die niet als afwijking van de algemene regeling kunnen worden gezien. Dat is bijvoorbeeld het geval, indien andere bescheiden dan die vermeld in artikel 3.1.1 of 4.1.1 worden gevraagd of voorwaarden worden gesteld waaraan moet worden voldaan om in aanmerking te komen voor subsidie.

Gezien het algemene karakter van de voorgestelde regeling zal ook moeten worden nagegaan, of voor bepaalde subsidies waarvoor een subsidieverordening is vastgesteld die op zich staat en niet als aanvulling op of afwijking van de oude subsidieverordening is bedoeld, de regeling zodanig kan worden aangepast dat deze goed aansluit op de ASC. Een dergelijke afstemming is overigens eerst aan de orde, indien een bijzondere subsidieverordening ingrijpend wordt herzien.

 Hierna zal aandacht aan de afzonderlijke bepalingen worden gegeven, voorzover dat al niet gebeurd is bij de algemene toelichting. Daarbij zal ook worden stilgestaan bij diverse bepalingen van titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht (de subsidies).

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1.6 Betaling subsidies

Artikel 1:2 Toepasselijkheid verordening

Voor de aanduiding van de beleidsterreinen is gebruikgemaakt van de aanduiding van de hoofdstukken in de begroting van de centrale stad. Een verdere verbijzondering van deze activiteiten is niet mogelijk, aangezien deze verordening dan niet meer als algemene grondslag kan dienen voor de verlening van subsidies ten behoeve van alle denkbare activiteiten. Het woord "voorzover" in het eerste lid is gekozen om duidelijk te maken dat ingeval een bijzondere subsidieverordening afwijkingen behelst ten opzichte van deze verordening, bepalingen van de ASC nog wel gelden, indien deze niet in de bijzondere subsidieverordening zijn geregeld.

Het tweede lid van deze bepaling is nodig om het dagelijks bestuur als uitvoerder van de verordening te laten optreden. Het gaat hier om een autonome bevoegdheid die in beginsel aan de stadsdeelraad toekomt. Door middel van het budgetrecht (artikel 1:4) bepaalt de stadsdeelraad de financiële kaders en de maxima die voor bepaalde activiteiten kunnen worden besteed (het subsidieplafond). Voor de wijze waarop het dagelijks bestuur aan deze verordening uitvoering geeft, is het aan de stadsdeelraad verantwoording verschuldigd. Daarnaast dient het dagelijks bestuur op grond van de Awb ten minste eenmaal per vijf jaar de werking van een subsidieregeling te evalueren.

Artikel 1:3 Ontvanger subsidie

Het is in feite vanzelfsprekend dat subsidies aan organisaties wordt verleend die rechtspersoonlijkheid bezitten. Voor budgetsubsidies stelt de Awb dit blijkens de definitie van een boekjaarsubsidie ook als vereiste. De kans op een verantwoorde besteding en de mogelijkheid van deugdelijke controle zijn in beginsel groter dan wanneer de subsidie aan een natuurlijke persoon wordt toegekend. Toch kan er reden zijn, op dit uitgangspunt een uitzondering te maken. Er kunnen activiteiten zijn die het stadsdeel bijzonder wenselijk acht, maar waarvoor geen (rechtspersoonlijkheid bezittende) organisatie bestaat. Daarom moet niet worden uitgesloten dat ook een natuurlijke persoon voor een eenmalige subsidie in aanmerking kan komen. Wel zal het zo zijn dat naarmate een activiteit een grotere omvang krijgt en de subsidie navenant stijgt, het moment zal aanbreken dat als eis wordt gesteld dat hiervoor een rechtspersoon in het leven wordt geroepen. Artikel 1:5, tweede lid voorziet in de mogelijkheid om op deze grond subsidie aan een natuurlijke persoon te weigeren.

Artikel 1:4 Subsidieplafond

Indien geen subsidieplafond wordt ingesteld, zal iedere aanvraag om subsidie moeten worden ingewilligd. Volgens de Awb kan een subsidieplafond alleen bij of krachtens wettelijk voorschrift worden ingesteld. Deze verordening doet dat door te bepalen dat in de begroting opgenomen posten die bestemd zijn voor de financiering van door derden te ondernemen activiteiten, als plafond gelden. Bij overschrijding van het plafond moet de aanvraag op grond van artikel 4:35 van de Awb worden geweigerd. Ook indien op de begroting in het geheel geen geld is gereserveerd voor een bepaalde activiteit, is het dagelijks bestuur verplicht de aanvraag te weigeren.

Bij de begroting behoort een bijlage waarin per beleidsterrein of begrotingshoofdstuk bedragen zijn opgenomen die zijn bestemd ten behoeve van de subsidiering van de daar vermelde instellingen. Ingeval de instellingen niet zijn vermeld, maar wel de activiteit die kan worden gesubsidieerd, geldt het bedrag als subsidieplafond. Er komen echter ook stelposten in de begroting voor die ten dele voor subsidie kunnen worden aangewend. In dat geval kan zo een bedrag niet als plafond worden aangemerkt. Dat is wel van groot belang. Immers een subsidieplafond geeft het maximale bedrag aan dat voor de subsidiering van een bepaalde activiteit kan worden besteed; zonder een dergelijk plafond is er sprake van een openeindregeling met mogelijk negatieve gevolgen voor de financiën van het stadsdeel. Daarom is in het tweede lid bepaald dat het dagelijks bestuur de bevoegdheid heeft een subsidieplafond voor te subsidiëren activiteiten vast te stellen. Dit geldt ook indien in een lopend begrotingsjaar tot extra activiteiten wordt besloten. Artikel 4:25 van de Algemene wet bestuursrecht biedt de basis voor de toekenning van deze bevoegdheid aan het dagelijks bestuur.

Wil een subsidieplafond het daaraan in de Awb toegekende gevolg hebben, dan dient dat tevoren - dat wil zeggen vóór het tijdvak waarvoor de subsidie is bestemd - bekend te worden gemaakt. Subsidieplafonds voor het jaar 2008 dienen derhalve uiterlijk in december 2007 bekend te worden gemaakt. Bij die bekendmaking behoort tevens, zoals de Algemene wet bestuursrecht bepaalt, de wijze van verdeling van de subsidies te worden aangegeven. Meestal zullen aanvragen in volgorde van binnenkomst worden behandeld (dus zolang het plafond niet is bereikt). Echter ook een andere wijze van verdeling is mogelijk; bijvoorbeeld inhoudelijke criteria op grond waarvan slechts één of enkele aanvragen zullen worden gehonoreerd. Dit wil overigens niet zeggen dat aanvragen waarvoor slechts het tijdstip van indiening relevant is niet worden getoetst op grond van criteria die de verordening kent. De criteria van de ASC zijn echter vooral formeel van aard.

Bekendmaking van de subsidieplafonds kan plaats vinden door alle bedragen die voor een reeks van door derden te ondernemen en ten behoeve van die derden te subsidiëren activiteiten zijn bestemd, te publiceren in het Stadsdeelblad. Met opneming in het Stadsdeelblad is aan de wettelijke verplichting van bekendmaking voldaan.

Indien bekendmaking achterwege blijft, kan geen beroep worden gedaan op het ontbreken van voldoende financiële middelen. Dit geldt niet, indien in de begroting de instelling waarvoor een subsidie is bestemd, met naam is genoemd. De vaststelling van een subsidieplafond is alleen noodzakelijk in die gevallen waarin niet bekend is of niet tevoren vaststaat welke instellingen voor een subsidie in aanmerking komen; dat zal zich vooral voordoen bij eenmalige subsidies.

Artikel 1:5 Weigeringsgronden

Deze geven een aanvulling op de algemeen geformuleerde gronden van de artikelen 4:25 en 4:35 van de Awb. Uit de formulering van artikel 4:35 blijkt dat de bevoegdheid bestaat tot aanvulling van de weigeringsgronden. Op grond van de Awb kan worden geweigerd indien er gegronde redenen bestaan voor het vermoeden dat de activiteiten niet plaats zullen vinden, niet aan de aan de subsidieverlening verbonden verplichtingen zal worden voldaan dan wel geen rekening en verantwoording zal worden afgelegd. Met nadruk wordt vermeld dat het om een vermoeden gaat; de zekerheid ontbreekt; niet voor niets spreekt de Awb van preventieve weigeringsgronden. De term "gegronde redenen" betekent dat aan de motivering van een dergelijke weigering hoge eisen worden gesteld. Een slordigheid op dit punt bij een vorige subsidietoekenning kan dan ook niet zonder meer de aanvrager bij een nieuw verzoek om subsidie worden nagedragen.

Een belangrijke reden om te weigeren is gelegen in de omstandigheid dat de activiteiten niet op de inwoners van het stadsdeel zijn gericht dan wel niet of nauwelijks aan hen ten goede zullen komen. Het is niet uitgesloten dat een scherpe toetsing van aanvragen aan dit criterium tot besparingen kan leiden, althans dat schaarse middelen voor andere doeleinden kunnen worden aangewend.

Een bijzondere reden om een aanvraag af te wijzen kan de omvang van de organisatie of het draagvlak zijn, evenals de rechtsvorm (tweede lid). Er zijn gevallen denkbaar dat het veel zinniger is een subsidie te verlenen aan een vereniging dan aan een stichting. Voorts kan een vereniging een zo gering ledenbestand hebben dan wel een stichting zo weinig donateurs dat het gelet op de schaarse middelen en gelet op het aantal aanvragen niet verantwoord is, ook al zou de activiteit op zich voor subsidie in aanmerking komen, de subsidie aan die vereniging of stichting toe te kennen. Deze weigeringsgrond kan niet zonder meer worden toegepast. Daartoe zullen vooraf maatstaven moeten worden vastgesteld welke als zodanig worden bekendgemaakt. Deze zijn als beleidsregels te beschouwen waarop een afwijzing in beginsel kan worden gebaseerd.

Het derde lid spreekt voor zich. In artikel 1.3 (subsidieplafond) is bepaald dat het dagelijks bestuur subsidie kan verlenen, voorzover op de begroting daarvoor geld is gereserveerd. Systematisch is het meer logisch, indien de afwijzing vanwege het ontbreken van financiële middelen onder de weigeringsgronden in artikel 1:5 wordt opgenomen.

Artikel 1:5

Toepassing Wet Bibob

Op 1 juni 2003 is de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (hierna: Wet Bibob) in werking getreden. De Wet Bibob biedt bestuursorganen een instrument om de integriteit van aanvragers van vergunningen en subsidies en van gegadigden voor overheidsopdrachten te toetsen. In de 'Bestuursovereenkomst Gemeente Amsterdam en het ministerie van justitie (Bureau Bibob) inzake de uitvoering van de Wet Bibob in Amsterdam' (ondertekend op 16 juni 2003) zijn afspraken gemaakt over de stadsbrede gefaseerde toepassing van de Wet Bibob binnen de gemeente Amsterdam. Met ingang van 1 september 2003 is de Wet Bibob in de gemeente Amsterdam van toepassing op vergunningen in de branches horeca, prostitutie en speelautomatenhallen. Vervolgens zijn ook de milieuvergunningen (vanaf 1 september 2004) en de bouwvergunningen (vanaf 1 mei 2008) onder het bereik van de Wet Bibob gebracht.

Met ingang van 1 juli 2009 kan de Wet Bibob ook worden toegepast bij subsidieverstrekking. Hiertoe is deze Bibob-bepaling opgenomen.

Dit betekent dat bij de beoordeling van een subsidieaanvraag gebruik kan worden gemaakt van de weigeringsgronden van de Wet Bibob. Ook biedt de Wet Bibob intrekkingsgronden die kunnen worden toegepast bij de intrekking van een reeds verleende subsidie. De Wet Bibob verstaat onder de intrekking van een subsidie tevens de vaststelling van een subsidie op een lager bedrag dan bij de verlening is bepaald, alsmede de wijziging van een subsidieverstrekking ten nadele van de subsidieontvanger (artikel 2 Wet Bibob). De weigerings- en intrekkingsgronden zijn complementair aan de reeds bestaande gronden uit de Algemene Subsidieverordening amsterdam Centrum 2008 en de Algemene wet bestuursrecht. Indien het dagelijks bestuur twijfelt aan de integriteit van de subsidieaanvrager dan wel subsidieontvanger of andere bij de subsidie betrokken natuurlijke of rechtspersonen, kan het dagelijks bestuur een integriteitstoets op grond van de Wet Bibob (laten) verrichten.

Voor de toepassing van de Wet Bibob bij subsidieverstrekking wordt aangesloten bij de 'tipfunctie' van de Bibob-officier van justitie (artikel 26 Wet Bibob). Hiermee wordt de toepassing van de Wet Bibob beperkt tot de subsidieaanvragen dan wel reeds verleende subsidies waarbij de Bibob-officier van justitie, op grond van informatie waarover hij beschikt, het bestuursorgaan kan adviseren het landelijk Bureau Bibob om een advies te vragen. Middels deze werkwijze wordt tegemoet gekomen aan het vereiste van proportionaliteit dat wordt gesteld aan de toepassing van de Wet Bibob. Indien de Bibob-officier van justitie het bestuursorgaan adviseert naar aanleiding van een subsidieaanvraag een advies aan te vragen bij het Bureau Bibob, wordt in dat geval het Bibob-vragenformulier voorgelegd aan de subsidieaanvrager (artikel 30, eerste en tweede lid Wet Bibob). Dit formulier maakt onderdeel uit van de aanvraagprocedure. Indien de aanvrager het Bibob-vragenformulier niet invult, kan de aanvraag buiten behandeling worden gelaten, mits de aanvrager in de gelegenheid is gesteld de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen (artikel 4:5, eerste lid onder c Awb). Ook met het oog op intrekking van een subsidie kan, na het advies van de Bibob-officier van justitie, het Bibob-vragenformulier aan de subsidieontvanger worden voorgelegd. Indien de subsidieontvanger weigert dit Bibob-vragenformulier in te vullen, kan dit leiden tot intrekking van de reeds verleende subsidie (artikel 4, eerste lid Wet Bibob).

Indien er na het invullen van het Bibob-vragenformulier nog steeds twijfels bestaan omtrent de integriteit van de subsidieaanvrager/ontvanger of andere bij deze subsidie betrokken natuurlijke of rechtspersonen, kan het Bureau Bibob om advies worden gevraagd. Dit Bureau Bibob valt onder het Ministerie van Justitie en is gevestigd in Den Haag. Het Bureau Bibob verricht een onderzoek naar de integriteit van de subsidieaanvrager/ontvanger en andere bij de subsidie betrokken natuurlijke of rechtspersonen die een zakelijke relatie hebben met de subsidieaanvrager/ ontvanger. Het Bureau Bibob rondt het advies binnen een termijn van vier weken af. Deze termijn kan eenmaal met vier weken worden verlengd (artikel 15 Wet Bibob). In het geval van een adviesaanvraag aan het Bureau Bibob, wordt de beslistermijn waarbinnen het bestuursorgaan de beschikking dient te nemen, opgeschort (artikel 31 Wet Bibob).

Het advies van het Bureau Bibob kent drie mogelijke uitkomsten: 'ernstig gevaar' voor misbruik met de subsidie, 'mindere mate van gevaar' voor misbruik met de subsidie en 'geen gevaar' voor misbruik met de subsidie. Indien de uitkomst van het advies van het Bureau Bibob 'ernstig gevaar' voor misbruik met de subsidie luidt, kan de aangevraagde subsidie worden geweigerd dan wel de reeds verleende subsidie worden ingetrokken. Bij de uitkomst 'mindere mate van gevaar' voor misbruik met de subsidie kan de aangevraagde subsidie wel verleend worden, dan wel de reeds verleende subsidie in stand blijven, maar kunnen er aanvullende voorschriften aan de subsidie worden verbonden (artikel 3, zevende lid Wet Bibob). Binnen de gemeente Amsterdam zal op 1 juli 2009 een pilot-implementatie van de Wet Bibob bij subsidieverstrekking van start gaan. De duur van deze pilot is in beginsel bepaald op twee jaar. Na afloop van de pilot volgt een evaluatie, waarna het Bibob-beleid voor subsidies zal worden vastgesteld.

Artikel 4:54 van de Awb bepaald dat voorschotten kunnen worden verleend, voor zover dit bij wettelijk voorschrift of bij de subsidieverlening is bepaald. De gangbare praktijk is om het grootste deel van de verleende subsidie als voorschot te verstrekken. Dit geldt niet voor waarderingssubsidies die direct na vaststelling volledig worden uitbetaald. Op grond van artikel 4:53 van de Awb kan het subsidiebedrag in gedeelten worden betaald, mits bij wettelijk voorschrift is bepaald hoe de gedeelten worden berekend en op welke tijdstippen zij worden betaald. Om de omvangrijke geldstroom enigszins te beheersen en niet verplicht te zijn het subsidiebedrag in één keer (vrijwel) uit te betalen, zou een spreiding aanbeveling verdienen. Gezien echter de grote hoeveelheid uiteenlopende subsidies waarop deze verordening van toepassing is, is het niet uitvoerbaar om van deze bevoegdheid gebruik te maken. Dit zal wel kunnen door voor bepaalde subsidies aanvullende regels te stellen in een bijzond ere subsidieverordening. Hiertoe is aanleiding indien de te verlenen subsidies van aanmerkelijke omvang zijn.

Voor uitbetaling van de subsidies geldt de wettelijke termijn van vier weken (artikel 4:52 Awb). Uitbetaling gebeurt onder verrekening van het verleende voorschot, aldus artikel 4:52 van de Awb. Het tweede lid is opgenomen, omdat zonder wettelijke bepaling geen bevoegdheid tot verrekening bestaat. In de jurisprudentie is bepaald dat een bestuursorgaan hiertoe kan overgaan, mits dat in een wettelijk voorschrift is vastgelegd. In de toekomst is een aanvulling van de Awb op dit punt voorzien.

Artikel 2.1.1 Toepasselijkheid afdeling 4.2.8 Awb

Deze bepaling is noodzakelijk, aangezien artikel 4:58 Awb bepaalt dat deze afdeling van toepassing is voor zover dat bij wettelijk voorschrift of bij de subsidieverlening is bepaald. Aangezien wij van mening zijn dat het wenselijk is dat deze afdeling voor alle budgetsubsidies geldt, verdient een wettelijke bepaling de voorkeur boven het bij afzonderlijk besluit (de subsidieverlening) van toepassing verklaren van deze afdeling.

Artikel 2.1.2 Aanvraag

De nieuwe, meer zakelijke relatie tot de instellingen noopt tot het vooraf formuleren van de beleidsdoelstellingen, op basis waarvan de instellingen hun aanvraag kunnen indienen. Teneinde de instellingen enige ruimte te bieden voor het indienen van hun aanvraag (vóór 1 april in verband met de begrotingscyclus), is bepaald dat deze beleidsdoelstellingen uiterlijk 15 februari voorafgaand aan het subsidiejaar zijn geformuleerd. Vanzelfsprekend dienen de beleidsdoelstellingen tegelijkertijd kenbaar te worden gemaakt aan de instellingen waarmee al een subsidierelatie bestaat, en aan de instellingen die hebben aangegeven een aanvraag te willen indienen.

Artikel 2.1.3 Beslistermijn

Omdat de subsidieaanvrager op enig moment de zekerheid moet hebben dat zijn aanvraag aan alle eisen voldoet om in behandeling te kunnen worden genomen, is er voor gekozen om de subsidieaanvrager uiterlijk zes weken na ontvangst van de aanvraag een acceptatiebrief te sturen waarin hem dit wordt medegedeeld.

De vraag of een subsidieaanvraag kan worden gehonoreerd, is afhankelijk van de vraag of de desbetreffende begrotingspost door de stadsdeelraad wordt gehonoreerd. Pas na vaststelling van de begroting kan de beschikking tot subsidieverlening worden gegeven. De termijn is gesteld op zes weken na vaststelling. Op grond van de Gemeentewet moet de begroting uiterlijk op 15 november zijn vastgesteld, zodat de beschikking tot subsidieverlening vóór het subsidiejaar wordt gegeven.

Artikel 2.1.4 Prestatie-eenheden

Zoals in de inleiding is aangegeven zijn in de ASC artikelen rond de prestatiebeoordeling opgenomen. In dit artikel wordt aangegeven dat budgetsubsidies op basis van 'prestatie-eenheden' worden verleend, en wordt toegelicht op welke wijze dat gebeurt. De bepalingen zijn overgenomen van de Algemene Aanvullende Subsidieverordening van het stadsdeel Geuzenveld-Slotermeer.

Artikel 2.2.1, 3.2.1 en 4.2.1 Melding van relevante wijzigingen

Op grond van artikel 4:70 van de Awb is de subsidieontvanger verplicht onverwijld melding te maken van aanmerkelijke verschillen tussen de werkelijke uitgaven en inkomsten en de begrote uitgaven en inkomsten; datzelfde geldt wanneer deze situatie zich dreigt voor te doen. In artikel 2.2.1 wordt daarom alleen een soortgelijke verplichting opgenomen wanneer zich aanmerkelijke wijzigingen voordoen in de relatie met derden. Ook deze kunnen gevolgen hebben voor de subsi-dierelatie met het stadsdeel. Daarnaast zijn nog enige feiten vermeld, zoals een beëindiging van werkzaamheden en een wijziging van statuten die voor de subsidierelatie van belang kunnen zijn.

Artikel 2.2.2 Toestemming als bedoeld in  artikel 4:71 van de Awb

Hier is bepaald dat voor budgetsubsidies toestemming is vereist voor de in artikel 4:71 van de Awb vermelde handelingen. Het gaat hier om een expliciete aanbeveling van de Rekenkamer. Er is daarom voor gekozen om dit artikel in de ASC, en niet telkens bij de subsidieverlening zelf op te nemen. Als het stadsdeel niet tijdig beslist (binnen vier weken, dan wel na verdaging van 4 weken) wordt de toestemming geacht te zijn verleend, aldus artikel 4:71.

Artikel 2.2.3, 3.2:3 en 4.2.3 Verplichtingen

Op grond van de Awb kan de subsidieverstrekker aan degene aan wie subsidie wordt verleend, bepaalde verplichtingen opleggen. Dit is ook de term die de Awb hanteert. Inhoudelijk is deze term identiek aan het begrip voorschriften dat wordt gehanteerd wanneer in het kader van de verlening van een vergunning bepaalde gedragingen worden voorgeschreven. In artikel 4:37 van de Awb worden verplichtingen genoemd die de subsidieverlener aan de subsidie kan verbinden. Genoemd worden onder andere de administratie, de voor de subsidievaststelling te verstrekken gegevens, het verzekeren van risico's en het beperken van de nadelige gevolgen van de subsidieverlening voor derden. Daarnaast heeft het bestuursorgaan de vrijheid andere verplichtingen op te leggen, mits die bevoegdheid berust op een wettelijk voorschrift. Deze voorschriften dienen te strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie. Zij moeten als het ware het resultaat of effect van de activiteit ten goede komen. Daarnaast is een bestuursorgaan bevoegd andere verplichtingen op te leggen, mits deze betrekking hebben op de wijze of de middelen waarmee de activiteiten worden verricht. Te denken valt aan een verplichting die het gebruik van milieuvriendelijke stoffen voorschrijft of een verplichting die het gebruik van gemotoriseerd vervoer beperkt. De Awb laat dit alleen toe, indien die verplichting op een wettelijk voorschrift berust. Het is mogelijk op een later tijdstip een bepaalde verplichting nader uit te werken. In dat geval moet bij de subsidieverlening wel de essentie van de verplichting zijn opgenomen. Het is niet toegestaan om na de subsidieverlening alsnog verplichtingen aan de ontvanger op te leggen, indien in de beschikking niet de kern van de verplichting is geformuleerd (artikel 4:40 van de Awb).

Artikel 2.2.4 Tussentijds activiteitenverslag

Een meer zakelijke relatie tot de instellingen noopt tot minder inhoudelijke bemoeienis van het stadsdeel met de wijze waarop de instelling de afgesproken prestaties realiseert. Om toch de vinger aan de pols te kunnen blijven houden voor wat betreft de voortgang, wordt na afloop van het eeste halfjaar (vóór 1 augustus) een tussentijds activiteitenverslag verlangd. Omdat dit verslag aan minder zware eisen behoeft te voldoen dan het activiteitenverslag dat bij de aanvraag tot vaststelling moet worden gevoegd (artikel 4:75 Awb jo. artikel 4:80 Awb), worden de eisen aan dit verslag bij de subsidieverlening bekend gemaakt.

Artikel 2.2.5 Prestatieverslag

Na afloop van het subsidiejaar is het van groot belang dat de inhoudelijke resultaten van de subsidieverlening zo snel mogelijk beschikbaar zijn. Aldus kan hierover worden gerapporteerd in de jaarrekening van het stadsdeel. Omdat wordt gestuurd op basis van prestatie-eenheden (artikel 2.1.4) wordt aan de instellingen vóór 1 februari volgend op het subsidiejaar een verslag van de geleverde prestaties gevraagd. Deze behoeven nog geen nadere toelichting of financiële onderbouwing. Omdat het om een nieuwe vorm gaat, is er vooralsnog voor gekozen om de eisen aan een dergelijk verslag nog niet in algemene regelgeving te verankeren, maar om deze bij de subsidieverlening bekend te maken.

Artikel 2.3.1 Aanvraag subsidievaststelling

De mate waarin de subsidieontvanger administratieve verplichtingen wordt opgelegd, moet in verhouding staan tot de hoogte van de verleende subsidie. Om de subsidieontvanger van de kleinere budgetsubsidie niet met de hoge kosten van een accountantsverklaring te hoeven confronteren, is er een grensbedrag ingesteld. Dit bedrag is bepaald op € 25.000.

In afwijking van de Awb die een termijn van zes maanden noemt, achten wij een termijn van drie maanden waarbinnen de aanvraag tot vaststelling moet worden ingediend, meer passend. Niettemin is voorzien in de mogelijkheid tot uitstel tot 1 juli, waar een accountantsverklaring dient te worden bijgevoegd. Uitstel kan eenvoudig schriftelijk of elektronisch worden aangevraagd.

Wie zich niet aan die verplichting houdt, kan mits hij tevoren is gewaarschuwd en op de gevolgen is gewezen, met een lagere vaststelling (zelfs op nihil) worden geconfronteerd; daartoe kan het bestuursorgaan ambtshalve overgaan. De artikelen 4:75 en 4:76 bepalen dat bij de aanvraag een financieel verslag en een activiteitenverslag dienen te worden gevoegd. In plaats van het financiële verslag is de jaarrekening voorgeschreven, indien de subsidieontvanger op grond van het Burgerlijk Wetboek verplicht is tot het opstellen van een jaarrekening. In artikel 4:76 is uitgewerkt hoe het financiële verslag eruit dient te zien; balans en exploitatierekening vormen daarvan in ieder geval een onderdeel. Een belangrijk voorschrift is ook dat het financieel verlag aansluit op de begroting en een vergelijking behelst met de gerealiseerde uitgaven en inkomsten van het jaar voorafgaand aan het boekjaar. In artikel 2:362 van het Burgerlijk Wetboek worden ten aanzien van de jaarrekening vergelijkbare eisen gesteld als die welke voorkomen in artikel 4:76 Awb. Het niet voldoen aan de (wettelijke) verplichtingen die in het kader van de subsidievaststelling worden gesteld, kan leiden tot het lager vaststellen van de subsidie. Onder lager vaststellen wordt ook begrepen het op nihil stellen daarvan. In artikel 4:46 van de Awb wordt bepaald wanneer de subsidie lager kan worden vastgesteld. De belangrijkste redenen zijn het niet of niet volledig uitgevoerd hebben van de activiteiten, alsmede het niet nageleefd hebben van de aan de subsidie verbonden verplichtingen.

Artikel 2.3.2 Financieel verslag bij niet-volledige subsidiëring

Op grond van artikel van de 4:77 kan worden bepaald dat ook ingeval de subsidieontvanger niet volledig afhankelijk is van de subsidie van het stadsdeel, de eisen met betrekking tot de financiële verslaglegging zoals deze in artikel 4:76 zijn vastgelegd, van kracht zijn. In dat geval moet wel sprake zijn van een situatie waarin de subsidieontvanger zijn inkomsten in overwegende mate aan de subsidie ontleent. Volgens de parlementaire geschiedenis is dat het geval, indien de subsidie meer dan de helft van de inkomsten bedraagt.

Artikel 2.3.3 Accountantsonderzoek

Een accountantsonderzoek van het financiële jaarverslag is verplicht,wat het gaat om een subsidie van meer dan € 25.000; opdracht daartoe dient de subsidieontvanger te verstrekken. Bepaald kan worden dat de opdracht mede kan omvatten een onderzoek naar de vraag, of de aan de subsidie verbonden verplichtingen zijn nageleefd. Dit dient bij wettelijk voorschrift of de subsidieverlening te gebeuren. De voorkeur is gegeven aan een wettelijke bepaling, zodat in het verslag van de accountant steeds aan dit aspect van de subsidieverlening aandacht wordt besteed. Dit verslag dient de subsidieontvanger bij het financiële verslag te overleggen.

Op grond van artikel 4:79 is de subsidieverlener in dat geval verplicht een aanwijzing over de intensiteit en reikwijdte van de controle vast te stellen. Dit kan bij of krachtens wettelijk voorschrift dan wel bij de subsidieverlening. Er is vooralsnog voor gekozen om het protocol voor dit onderzoek voorlopig bij de subsidieverlening vast te stellen. Wordt vastgesteld dat de verplichtingen niet zijn nageleefd, dan kan op grond van artikel 4:49 de subsidie worden gewijzigd of ingetrokken.

Artikel 2.3.4 Beslistermijn

De termijn waarbinnen het dagelijks bestuur op de aanvraag tot vaststelling beslist, is op dertien weken gesteld, eenmaal voor ten hoogste acht weken te verdagen. Het noodzakelijke onderzoek en het traject van de bestuurlijke besluitvorming noopt tot enige ruimte in de termijn waarbinnen besloten moet worden.

Artikel 2.3.5 Berekening subsidievaststelling

De inhoud van dit artikel is grotendeels overgenomen van de Algemene Subsidieverordening van stadsdeel De Baarsjes. De Rekenkamer heeft deze bepalingen als een goed voorbeeld gekenschetst.

Artikel 2.3.6 Egalisatiereserve

 Op grond van artikel 4:72 van de Awb kan de subsidieontvanger worden verplicht een egalisatiereserve te vormen. De egalisatiereserve is het verschil tussen de vastgestelde subsidie en de werkelijke kosten van de activiteiten. Blijkbaar vindt de wetgever de vorming van deze reserve zo belangrijk dat hiervoor niet de figuur van de toestemming is gekozen, maar aan de subsidieverlener de bevoegdheid is gegeven dit bindend voor te schrijven. De egalisatiereserve is primair bedoeld om schommelingen in de inkomsten en uitgaven te op te vangen, zodat betrokkene zich in geval van schommelingen niet aanstonds behoeft te wenden tot het stadsdeel. De Awb schrijft voor dat de egalisatiereserve zo hoog rentend en veilig mogelijk wordt belegd. De rente wordt toegevoegd aan de reserve. Het vorengaande betekent niet dat andere reserves en voorzieningen niet zouden mogen worden getroffen.

Artikelen 3.1.1 en 4.1.1 Aanvraag

 Net als bij de budgetsubsidie worden de aanvragen voor een exploitatiesubsidie en een investeringssubsidie vóór 1 april voorafgaande aan het subsidiejaar ingediend, om deze direct bij de begrotingscyclus van het subsidiejaar te kunnen meenemen. Voor een eenmalige exploitatiesubsidie kan deze harde termijn te star uitpakken. Ook gezien de situaties waarin exploitatiesubsidies worden verleend (zie inleiding) is ervoor gekozen om voor de aanvraag van een eenmalige exploitatiesubsidie een termijn van drie maanden vóór aanvang van de activiteiten te stellen.

In het derde lid van artikel 3.1.1 (exploitatiesubsidies) en het tweede van 4.1.1 (investeringssubsidies) zijn stukken en gegevens vermeld waarover het dagelijks bestuur dient te beschikken. De Awb regelt voor andere dan budgetsubsidies op dit punt niets. Daarom is het nodig dat hier wordt aangegeven welke stukken minimaal noodzakelijk zijn. Op grond van artikel 4:5 Awb kan te allen tijde de overlegging van aanvullende stukken worden verzocht. De hier gevraagde documenten en gegevens zijn nodig om tot een verantwoorde beslissing te komen. De te ondernemen activiteiten en een begroting zijn onmisbaar, terwijl ook een opgaaf gewenst wordt van andere instellingen waar een subsidieaanvraag voor dezelfde activiteiten is ingediend.

In het vierde lid van artikel 3.1.1 en het derde van 4.1.1 worden enige stukken vermeld waarvan overlegging niet (meer) nodig is. In geval van een nieuwe aanvraag behoeven bijvoorbeeld niet opnieuw de statuten van de instelling te worden overgelegd.

Artikelen 3:2.2 en 4.2.2 Toestemming op grond van artikel 4:71 van de Awb

In artikel 4:71 van de Awb wordt een reeks van handelingen genoemd waarvoor een subsidieontvanger voorafgaande toestemming van het subsidieverlenende bestuursorgaan behoeft. Toestemming kan onder andere worden geëist voor de volgende handelingen:

-  een wijziging van statuten;

-  het verwerven, vervreemden of bezwaren van registergoederen voorzover deze mede worden verworven

   door middel van subsidiegelden dan wel de lasten worden bekostigd uit   subsidiegelden;

-  het vormen van fondsen en reserves;

-  het aangaan van kredietovereenkomsten;

-  het vaststellen van tarieven voor de door de subsidieontvanger te verrichten prestaties;

-  het ontbinden van de rechtspersoon en het doen van aangifte tot faillissement of het aanvragen van

   surseance van betaling.

Artikel 4:71 geldt alleen voor budgetsubsidies indien dit bij wettelijk voorschrift of bij de subsidieverlening is bepaald. Het vragen van toestemming bij exploitatie- of investeringssubsidies is gerechtvaardigd, als het gaat om subsidies van aanzienlijke omvang. De drempel is gelegd bij een bedrag van € 25.000. In artikel 4:71 is bepaald dat binnen vier weken toestemming moet worden gevraagd, dat hierop binnen vier weken dient te worden beslist, dat eenmaal verlenging van deze termijn mogelijk is en dat indien niet tijdig wordt beslist, de toestemming g eacht wordt te zijn verleend. Aangezien artikel 4:71 van de Awb is geschreven voor budgetsubsidies, zijn de procedurele aspecten van deze bepaling hier van overeenkomstige toepassing verklaard. Voor een aanzienlijke verzwaring van de (administratieve) lasten behoeft niet te worden gevreesd. Immers, wanneer er geen reden bestaat toestemming te onthouden aan een bepaalde handeling en een reactie binnen de in artikel 4:71 gestelde termijn moeilijk haalbaar is, kan door niet handelen hetzelfde worden bereikt als door het expliciet verlenen van toestemming.

Artikel 3.3:1 en 4.3.1 Aanvraag vaststelling exploitatie- en investeringssubsidie

Zie de toelichting op artikel 2.3.1. Omdat artikel 4:78 niet automatisch van toepassing is, maar nu van toepassing moet worden verklaard, luidt de tweede zin van het eerste lid enigszins anders. De achterliggende gedachte is gelijk.

Artikelen 3.3.2 en 4.3.2 Bij de aanvraag te overleggen gegevens

 Op grond van artikel 4:45 van de Awb is de aanvrager verplicht aan te tonen dat de activiteiten overeenkomstig de aan de subsidie verbonden verplichtingen hebben plaatsgevonden. Voorts dient hij rekening en verantwoording af te leggen omtrent de aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten. Bij grote subsidies - de grens is getrokken bij € 25.000 - is dat onvoldoende. Daarom is een aantal verplichtingen die betrekking hebben op de vaststelling van budgetsubsidies van toepassing verklaard op exploitatie- en investeringssubsidies. Het gaat om:

- een financieel verslag en een activiteitenverslag , met dien verstande dat wanneer een jaarrekening verplicht is (op grond van een wettelijk voorschrift of wanneer dat bij de subsidieverlening is bepaald) in plaats van het financiële verslag de jaarrekening dient te worden overgelegd;

- de inhoud van het financiële verslag waarin de balans en de exploitatierekening dienen te zijn opgenomen, hetgeen in artikel 4:76 van de Awb verder wordt uitgewerkt;

- een verslag van de accountant in verband met de beoordeling van de jaarrekening (artikel 4:78).

Het activiteitenverslag dient onder meer te bevatten een overzicht van de nagestreefde en gerealiseerde doelstellingen en een toelichting op de verschillen (artikel 4:80).

Voor subsidies kleiner dan hiervoor genoemd, is artikel 4:45 van de Awb van toepassing. Op grond daarvan is de aanvrager verplicht aan te tonen dat de activiteiten hebben plaatsgevonden overeenkomstig de aan de subsidie verbonden verplichtingen. Daarnaast legt de aanvrager rekening en verantwoording af omtrent de aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten. Indien deze gegevens niet duidelijk zijn dan wel in geval behoefte bestaat aan aanvullende gegevens, kan de subsidieverlener dat op grond van artikel 4:5 van de Awb doen.

Artikel 3.3.3 en 4.3.3

Hier geldt hetzelfde als voor de budgetsubsidie, zie de toelichting op artikel 2.3.4.

Artikel 3.3.4 en 4.3.4 Batig saldo

In beginsel behoort de subsidie te worden vastgesteld overeenkomstig de beschikking tot verlening, mits de activiteiten hebben plaats gevonden en de subsidieontvanger heeft voldaan aan zijn verplichtingen. De toelichting op de Awb gaat daarvan ook uit. Niettemin is het niet ondenkbaar dat er (mede) als gevolg van de subsidie een aanzienlijk batig saldo resteert. De eigen inkomsten kunnen (aanzienlijk) meer hebben bedragen dan kon worden voorzien. In dat geval is het niet redelijk, indien de subsidieontvanger dat geheel zou mogen houden. Dat zou ten koste gaan van de financiële armslag van het stadsdeel. Dit dient wel expliciet bepaald te worden in de beschik-king tot verlening, zoals in het eerste lid is aangegeven. Het spreekt vanzelf dat niet meer kan worden teruggevorderd dan het aan subsidie toegekende bedrag. Om daarover ieder misverstand uit te sluiten, is daartoe een vierde lid opgenomen, dat ook van toepassing is in de situaties die in het tweede en (hierna te vermelden) derde lid aan de orde zijn.

Het batig saldo is mede een gevolg van de door het stadsdeel verleende subsidie. Aangezien echter ook andere bestuursorganen subsidie kunnen hebben verleend, zal in dat geval overleg moeten worden gepleegd. Het ligt dan voor de hand - aannemende dat ook andere subsidieverleners op het batig saldo aanspraak kunnen maken - dat naar rato van ieders subsidieinbreng het batig saldo wordt verdeeld. Soms zijn er ook bedrijven e.d. die een bijdrage verstrekken. Indien alsdan een batig saldo aanwezig is, zou het niet zonder meer redelijk zijn, dat de overheid dat zonder meer terugvordert. Het gevolg daarvan kan zijn dat de particuliere instelling ervan afziet om een evenement of andere activiteit te sponsoren, omdat de kans bestaat dat dit leidt tot een overschot en dan vervolgens de overheid dit bedrag terugvordert. In deze situaties zal zorgvuldig moeten worden afgewogen wat redelijk is. Op grond van de formulering van het derde lid (kan) zijn wij niet verplicht tot terugvordering over te gaan.

Artikel 5.1 Aanvraag waarderingssubsidies

 Gezien de aard en daarmee de gebruikelijk beperkte financiële omvang van de waarderingssubsidie is het voldoende dat deze drie maanden vóór aanvang van de activiteiten wordt aangevraagd. De individuele aanvraag behoeft niet bij de begrotingscyclus te worden betrokken.

Ten behoeve van de beoordeling van de aanvraag worden enige stukken gevraagd die inzicht geven in de aard van de activiteiten en de daarmee gemoeide uitgaven. Voor de beoordeling van de financiële positie wordt een opgave gevraagd van instellingen waar eveneens subsidie is aangevraagd.

Artikel 5.2 Beslistermijn

Aangezien de beoordeling van waarderingssubsidies in beginsel eenvoudiger is dan van de meeste andere subsidies, is gekozen voor een korte beslistermijn; deze kan eenmaal met een termijn van vier weken worden verlengd. Wanneer de aanvrager in gebreke is met het overleggen van gegevens en documenten, wordt de termijn ingevolge de Awb verlengd. Is hij dan nog in gebreke, dan is het dagelijks bestuur op grond van artikel 4:5 van de Awb bevoegd om de aanvraag niet in behandeling nemen.

Artikel 5.3 Verstrekking

Aan de toekenning van een waarderingssubsidie gaat geen verlening vooraf; bij bijzondere subsidieverordening kan hiervan, indien daarvoor goede redenen zijn, worden afgeweken. Meestal gaat het om bescheiden subsidies die direct kunnen worden toegekend. Het verdient aanbeveling om een maximum te verbinden aan de waarderingssubsidie. Op basis van ervaringsgegevens is deze in het stadsdeel gesteld op

€ 7.500. Het direct vaststellen van de subsidie zonder dat daaraan een verlening voorafgaat, is overigens de hoofdregel van de Awb. Bij andere subsidies hangt de vaststelling af van diverse factoren, die pas na de toekenning kunnen worden beoordeeld, zodat de verlening van subsidie een onmisbare voorafgaande stap is. Gelet op het karakter van deze subsidie - de bedoeling is waardering uit te spreken voor de activiteiten van de instelling en deze te stimuleren door te gaan op de ingeslagen weg - en de bescheiden bedragen die in het spel zijn, dient het opleggen van verplichtingen tot het uiterste te worden beperkt. Daarom is artikel 5.3 opgenomen, op grond waarvan geen andere verplichtingen kunnen worden opgelegd dan die welke betrekking hebben op het afleggen van rekening en verantwoording. Artikel 5.3 verplicht tot dit laatste overigens niet.

Artikel 6.1 en 6.2 Ontheffing en Overgangsbepaling

Deze artikelen zijn overgenomen van de Subsidieverordening Welzijn van het stadsdeel Amsterdam-Centrum 2007. De bepaling over ontheffing biedt een ontsnappingsmogelijkheid waar strikte toepassing van de verordening tot ongewenste situaties zou leiden.