Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Deelgemeente Amsterdam - Centrum

Partiële Regionale Huisvestingsverordening 2007 voor het grondgebied van de gemeente Amsterdam, stadsdeel Centrum

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieDeelgemeente Amsterdam - Centrum
Officiële naam regelingPartiële Regionale Huisvestingsverordening 2007 voor het grondgebied van de gemeente Amsterdam, stadsdeel Centrum
CiteertitelPartiële Regionale Huisvestingsverordening 2007 voor het grondgebied van de gemeente Amsterdam, stadsdeel Centrum
Vastgesteld doordeelraad
Onderwerpvolkshuisvesting en woningbouw
Eigen onderwerpVolkshuisvesting en wonen

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

vastgesteld door de regioraad van de Stadsregio Amsterdam

1 januari 2010 vervangen door de Regionale Huisvestingsverordening Stadsregio Amsterdam (Regioraad nr 2009/022).

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Huisvestingswet, art. 2

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

10-03-200801-01-2010nieuwe regeling

10-03-2008

Stadsdeelnieuws nr 10, jaargang 4, 10 maart 2008

-

Tekst van de regeling

inhoud

Hoofdstuk 1.      Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

     wet: de Huisvestingswet;

  • b.

    vergunning: de vergunning als bedoeld in art. 30, eerste lid, van de wet;

  • c.

    zelfstandige woonruimte: een woonruimte welke een eigen toegang heeft en welke door een huishouden kan worden bewoond zonder dat dit daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte.

  • d.

    reëel compenseren: het aanbieden van een nieuwe aan de woningvoorraad toe te voegen woning, die

    -     gelijkwaardig is aan de te onttrekken woonruimte en

    -     gelegen is in het stadsdeel Amsterdam-Centrum en

    -     is aan te bieden in samenhang met het indienen van de aanvraag tot onttrekking, omzetting of samenvoeging, ter compensatie van het verlies aan de woonruimte die daarmee verloren zou gaan;

  • e.

    financieel compenseren: het betalen van een financiële vergoeding, zijnde een percentage van de waarde volgens de Wet waardering onroerende zaken van de te onttrekken / samen te voegen / om te zetten woonruimte;

  • f.

    de oppervlakte in m² : de oppervlakte als bedoeld in art. 5, eerste lid, van het Besluit tot uitvoering van de Huurprijzenwet woonruimte en art. 10, eerste lid, van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte (woningwaarderingsstelsel);

  • g.

    prijsgrens: een prijs of waarde van de te onttrekken / samen te voegen / om te zetten woonruimte, die bepalend is voor de toepasselijkheid van beoordelingscriteria als bedoeld in hoofdstuk 3;

  • h.

    stadshart: het gebied begrensd door Prins Hendrikkade, Geldersekade, Nieuwmarkt, Kloveniersburgwal, Nieuwe Doelenstraat, Muntplein, Singel, Spui, Nieuwezijds Voorburgwal, Martelaarsgracht.

  • j.

    kernwinkelstraten buiten het stadshart: Utrechtsestraat, Leidsestraat en Nieuwendijk vanaf Martelaarsgracht, Haarlemmerstraat, Haarlemmerdijk.

  • k.

    burgemeester en wethouders: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam

Voor het overige zijn de begrippen als bedoeld in art. 1 van de Huisvestingswet, voor zover van toepassing, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 1.2 Werkingsgebied
  • 1. Deze verordening is van toepassing in het stadsdeel Amsterdam-Centrum met uitsluiting van gebieden die zijn aangewezen als grootstedelijk project.

  • 2. Als categorie woonruimte als bedoeld in art. 30 van de wet wordt aangewezen alle woonruimte, ongeacht de huur- of koopprijs.

Hoofdstuk 2.      Procedure vergunning

Artikel 2.1 Aanvraag vergunning
  • 1. De aanvraag om een vergunning wordt ingediend op een daartoe door of namens burgemeester en wethouders vastgesteld formulier en gaat ten minste vergezeld van de in de artikelen 2.2 en 2.3 vermelde gegevens en bescheiden.

  • 2. De aanvraag en de daarbij behorende bescheiden moeten in het door of namens burgemeester en wethouders vastgestelde aantal worden ingediend.

  • 3. De aanvraag mag meer dan één gebouw betreffen als zij betrekking heeft op met elkaar samenhangende gebouwen.

Artikel 2.2 In de aanvraag op te nemen gegevens

De aanvraag moet in ieder geval de volgende gegevens bevatten:

  • a.

    de straat en het huisnummer of de kadastrale ligging van het gebouw waarop de aanvraag betrekking heeft;

  • b.

    de aard en het huidige gebruik van de woonruimte(n) waarop de aanvraag      betrekking heeft;

  • c.

    de namen en de adressen van de bewoners van de woonruimte(n) waarop de aanvraag betrekking heeft;

  • d.

    de waarde volgens de Wet waardering onroerende zaken van de te onttrekken / samen te voegen / om te zetten woonruimte;

  • e.

    de laatst betaalde huurprijs;

  • f.

    in geval van samenvoeging: de naam van de toekomstige bewoner en de omvang van diens huishouden;

  • g.

    de reden van de aanvraag en het belang van de aanvrager, daarbij in het bijzonder gelet op het bepaalde in art. 3.1.

Artikel 2.3 Bij de aanvraag in te dienen bescheiden

Bij de aanvraag moeten in ieder geval de volgende bescheiden worden overgelegd:

  • a.

    één of meer tekeningen waaruit blijkt de plattegrond op schaal 1:100 van iedere verdieping van het gebouw en de verdieping of verdiepingen waarop de aanvraag betrekking heeft, met een aanduiding van de beoogde bestemming;

  • b.

    een situatietekening 1:1000, gebaseerd op door of namens burgemeester en wethouders aangegeven kaartmateriaal waaruit blijkt de situering van het gebouw ten opzichte van de in de nabijheid gelegen bouwwerken;

  • c.

    een compensatievoorstel als bedoeld in hoofdstuk 4 van deze verordening;

  • d.

    de laatste aanslag onroerendezaakbelasting.

Artikel 2.4 Ontvangst aanvraag vergunning

De aanvrager krijgt van of namens burgemeester en wethouders een bewijs van ontvangst waarop de datum van ontvangst is vermeld.

Artikel 2.5 Ontvankelijkheid aanvraag vergunning

Als de aanvraag of de daarbij over te leggen gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag, stellen burgemeester en wethouders de aanvrager in de gelegenheid de aanvraag of de gegevens en bescheiden binnen twee weken of een nader te bepalen langere termijn, aan te vullen, alvorens te besluiten de aanvraag niet in behandeling te nemen.

Artikel 2.6 Termijn van beslissing

Burgemeester en wethouders beslissen op een aanvraag om vergunning binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag is ontvangen, verlengd met de hersteltermijn als bedoeld in art. 2.5. Burgemeester en wethouders kunnen de beslissing eenmaal met ten hoogste twaalf weken verdagen.

Artikel 2.7 Samenloop van woningonttrekking en bouwen
  • 1. Indien het bouwen waarvoor bouwvergunning wordt gevraagd, niet kan plaatsvinden zonder onttrekking, samenvoeging of omzetting van woonruimte waarvoor vergunning is vereist als bedoeld in deze verordening, kan de aanvraag om bouwvergunning tevens worden beschouwd als een aanvraag om deze vergunning, onverminderd de toepasselijke bepalingen omtrent de wijze van inrichting van een dergelijke aanvraag om vergunning in deze verordening.

  • 2. Als voor het gebouw of de gebouwgedeelten waarop de aanvraag om vergunning betrekking heeft, tevens een bouwvergunning is aangevraagd, kan bij de aanvraag voor overeenkomstige bescheiden en gegevens worden verwezen naar de aanvraag om bouwvergunning, voorzover dit niet reeds is aangegeven bij de toepassing van de coördinatiebepaling van de Bouwverordening.

  • 3. Onverminderd het bepaalde in art. 2.6 kunnen burgemeester en wethouders de beslissing over een aanvraag om vergunning aanhouden, als deze aanvraag voortvloeit uit de toepassing van het eerste of tweede lid.

  • 4. De aanhouding eindigt uiterlijk twee weken na de beslissing op de aanvraag om bouwvergunning.

Artikel 2.8 Beschikkingsvereisten

De gegevens die ten minste in de vergunning moeten worden vermeld, zijn:

  • a.

    de woonruimte(n) waarop de beschikking betrekking heeft, aangeduid met de straat en het huisnummer of de kadastrale ligging, waarbij voor het overige kan worden verwezen naar de bijgevoegde bescheiden als bedoeld in art. 2.3 en

  • b.

    bij toepassing van art. 2.9 :

    - de verlangde financiële compensatie met de in rekening gebrachte WOZ-waarde of de geboden reële compensatie, en

    - de mededeling dat binnen één jaar van de vergunning moet worden gebruikgemaakt en in geval deze termijn langer is gesteld, die termijn, en

    - de termijn dat moet worden voldaan aan de voorwaarden en voorschriften, als deze termijn langer is dan één jaar.

Artikel 2.9 Vergunning onder voorwaarden en voorschriften
  • 1. Behoudens de in hoofdstuk 3 bedoelde belangenafweging en de in hoofdstuk 3 en 4 bepaalde uitzonderingen en vrijstellingen, verbinden burgemeester en wethouders aan de vergunning voorwaarden en voorschriften tot financiële compensatie, indien de aanvrager geen reële compensatie levert. De compensatie wordt bepaald op grond van hoofdstuk 4.

  • 2. De voorwaarden en voorschriften kunnen worden gebonden aan een termijn. Als bij de vergunning geen termijn is bepaald, is deze één jaar.

  • 3. Als het belang van de aanvrager slechts voor een bepaalde tijd aanwezig is, kan de vergunning worden verleend voor maximaal twee jaar.

Artikel 2.10 Handelen in strijd met de verleende vergunning

Degene die handelt in strijd met enige aan de vergunning verbonden voorwaarde of voorschrift, wordt geacht zonder vergunning te hebben gehandeld.

Artikel 2.11 Handelen zonder vergunning

Als zonder vergunning is gehandeld en de belanghebbende niet bereid is om alsnog een aanvraag om vergunning te doen, kunnen burgemeester en wethouders op grond van de beschikbare gegevens niettemin besluiten als ware een aanvraag gedaan.

Hoofdstuk 3.      Beoordeling

Artikel 3.1 Belangenafweging.
  • 1. Een vergunning wordt verleend, tenzij het belang van het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad groter is dan het met het onttrekken aan de bestemming tot bewoning gediende belang en het belang van het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad niet door het stellen van voorwaarden en voorschriften voldoende kan worden gediend.

  • 2. Het belang van het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad is tot uitdrukking gebracht in de in dit hoofdstuk opgenomen beoordelingscriteria, met inachtneming van de in hoofdstuk 4 bepaalde compensatievoorwaarden.

  • 3. De beoordelingscriteria dienen ook ter beoordeling van het met het onttrekken, samenvoegen of omzetten gediende belang.

  • 4. Bij de beoordeling wordt geen onderscheid gemaakt tussen zelfstandige en onzelfstandige woonruimte, tenzij dit specifiek is aangegeven.

Artikel 3.2 Prijsgrens
  • 1. De prijsgrens die wordt gehanteerd ter bepaling van de toepasselijke beoordelings-criteria, bedraagt:

    • a.

      voor huurwoningen: de huurgrens huurtoeslag, als bedoeld in art. 13, eerste lid, onder a, van de Wet op de huurtoeslag;

    • b.

      voor koopwoningen: € 220.000, - .

  • 2. De prijsgrens als bepaald in het eerste lid, onder b., kan jaarlijks door burgemeester en wethouders opnieuw worden vastgesteld.

Artikel 3.3 Onttrekking
  • 1. Voor onttrekking van woonruimte aan de bestemming tot bewoning kan, met inachtneming van de belangenafweging als bedoeld in art. 3.1., vergunning worden verleend onder de voorwaarde dat reëel of financiëel wordt gecompenseerd.

  • 2. Voor onttrekking van woonruimte met een WOZ-waarde of huurprijs lager dan de prijsgrens én voor woonruimte boven bedrijven in het stadshart en de kernwinkel-straten, geldt voor onttrekking tegen financiële compensatie als citerium, dat de aanvrager aantoont, dat:

    • a.

      de onttrekking noodzakelijk is in verband met een zwaarwegend bedrijfs-economisch of maatschappelijk belang;

    • b.

      het bedrijf dat onttrekking aanvraagt een buurtgebonden karakter heeft, of een in de buurt noodzakelijke of gewenste voorziening is;

    • c.

      de te onttrekken woonruimte is gelegen op de begane grond in een winkellint zoals       aangewezen in het geldende bestemmingsplan of projectbesluit;

    • d.

      de te onttrekken woonruimte is bedoeld voor het realiseren van kantoorruimte en is gelegen aan één van de volgende locaties: Nieuwezijds Voorburgwal westzijde, Spuistraat, Raadhuisstraat, Rokin, Vijzelstraat, Vijzelgracht en de Weesperstraat;

    • e.

      de onttrekking noodzakelijk is in verband met behoud en herstel, of met het oog op       sloop ten behoeve van vervangende nieuwbouw.

      In dit geval zal in de te realiseren situatie:

      - tenminste 70% van de te onttrekken woonruimte opnieuw moeten bestaan uit woonruimte, en

      - tenminste 50% van de te onttrekken woonruimte moeten bestaan uit reële compensatie;

    • f.

      de onttrekking betrekking heeft op woonruimte van minder dan 30 m².

  • 3. In alle gevallen als bedoeld in het tweede lid, mag de onttrekking niet leiden tot:

    • a.

      woonruimte van minder dan 30 m² , tenzij die na onttrekking resterende woonruimte is of wordt bestemd en ingericht voor huisvesting van ouderen of voor huishoudens met een specifieke zorgbehoefte;

    • b.

      het creëren van nieuwe woonruimte van minder dan 30 m² ;

    • c.

      het verdwijnen of onbruikbaar worden van een bestaande aparte toegang tot hoger gelegen verdiepingen, hoewel hierin ook reeds kan zijn voorzien in het bestemmingsplan of een Leefmilieuverordening.

  • 4. Voor onttrekking van woonruimte met een WOZ-waarde of huurprijs lager dan de prijsgrens én voor woonruimte boven bedrijven in het stadshart en de kernwinkel-straten kan, met inachtneming van de belangenafweging als bedoeld in art. 3.1., de vergunning worden geweigerd, als geen reële compensatie wordt geboden en niet wordt voldaan aan de criteria voor onttrekking tegen financiële compensatie.

Artikel 3.4 Omzetting

De criteria voor onttrekking in art. 3.3 zijn van overeenkomstige toepassing bij omzetting van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte.

Artikel 3.5 Samenvoeging
  • 1. Voor het met andere woonruimte samenvoegen van woonruimte kan, met inachtneming van de belangenafweging als bedoeld in art. 3.1., vergunning worden verleend onder de voorwaarde dat reëel of financiëel wordt gecompenseerd.

  • 2. Voor samenvoeging van woonruimte waarbij één of beide samen te voegen woonruimten een WOZ-waarde of huurprijs lager dan de prijsgrens hebben, geldt voor samenvoeging tegen financiële compensatie als citerium, dat de aanvrager aantoont, dat:

    • a.

      de gezamenlijke woonruimten na samenvoeging niet groter zijn dan 70 m² ;

    • b.

      het huishouden waarvoor de samenvoeging wordt gevraagd kleiner woont dan:

      - 30 m² voor een huishouden van één of twee personen;

      - 40 m² voor een huishouden van meer dan twee personen.

    • c.

      de aanvrager een investering doet tot behoud, herstel en/of verbetering van het casco, inclusief BTW, van tenminste 20 % van de waarde volgens de Wet   waardering onroerende zaken van de woonruimte die aan de eigen woonruimte wordt toegevoegd.

      Onder deze casco-investering wordt verstaan:

      - funderingsherstel, in combinatie met de hieruit voortvloeiende werkzaamheden;

      - stabiliteitsverbetering;

      - vernieuwen metselwerk en verankeringen;

      - verbetering kapconstructies, inclusief aanbrengen dakbeschot;

      - vernieuwen vloeren, balklagen, bouwmuren, balkons;

      - vernieuwen ramen en kozijnen.

      - vernieuwen van dakbedekkingen, schoorsteenlichamen en voegwerk.

      Bij gedeeltelijke onttrekking, omzetting of samenvoeging wordt de waarde bepaald naar rato van het betrokken vloeroppervlak;

    • d.

      de samenvoeging noodzakelijk is in verband met behoud en herstel, of met het oog op sloop ten behoeve van vervangende nieuwbouw.

      In dit geval zal in de te realiseren situatie:

      - tenminste 70% van de samen te voegen woonruimte opnieuw moeten bestaan uit woonruimte, en

      - tenminste 50% van de samen te voegen woonruimte moeten bestaan uit reële compensatie;

    • e.

      de samenvoeging betrekking heeft op woonruimte van minder dan 30 m².

  • 3. In alle gevallen als bedoeld in het tweede lid, mag de samenvoeging niet leiden tot:

    • a.

      woonruimte van minder dan 30 m² , tenzij die na samenvoeging resterende woonruimte is of wordt bestemd en ingericht voor huisvesting van ouderen of voor huishoudens met een specifieke zorgbehoefte;

    • b.

      het creëren van nieuwe woonruimte van minder dan 30 m² ;

    • c.

      het verdwijnen of onbruikbaar worden van een bestaande aparte toegang tot hoger gelegen verdiepingen, hoewel hierin ook reeds kan zijn voorzien in het bestemmingsplan of een Leefmilieuverordening.

  • 4. Voor samenvoeging van woonruimte met een WOZ-waarde of huurprijs lager dan de prijsgrens kan, met inachtneming van de belangenafweging als bedoeld in art. 3.1., de vergunning worden geweigerd, als geen reële compensatie wordt geboden en niet wordt voldaan aan de criteria voor samenvoeging tegen financiële compensatie.

Hoofdstuk 4.      Compensatie

Artikel 4.1 Financiële compensatie
  • 1. De verlangde financiële compensatie is een percentage van de waarde volgens de Wet waardering onroerende zaken van de woonruimte die aan de bestemming tot bewoning wordt onttrokken, met andere woonruimte wordt samengevoegd of in onzelfstandige woonruimte wordt omgezet. Deze financiële compensatie is onderscheiden naar zelfstandige en onzelfstandige woonruimte, maar geldt overigens voor alle woonruimte, ongeacht de huur- of koopprijs. Afhankelijk van de woonruimte die wordt onttrokken, samengevoegd of omgezet, gelden de volgende percentages:

    • a.

      Bij onttrekking van zelfstandige woonruimte: 9 %

    • b.

      Bij omzetting van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte: 7 %

    • c.

      Bij samenvoeging van zelfstandige woonruimte: 5 %

    • d.

      Bij onttrekking of samenvoeging van onzelfstandige woonruimte: 3 %

  • Bij gedeeltelijke onttrekking, omzetting of samenvoeging wordt de compensatie bepaald naar rato van het betrokken vloeroppervlak.

  • 2. De verlangde financiële compensatie is niet hoger dan het percentage van de WOZ-waarde die gelijk is aan tweemaal de prijsgrens als bedoeld in art. 3.2.

  • 3. De financiële positie van de aanvrager speelt bij de beslissing geen rol.

  • 4. De financiële compensatie wordt gestort in het Fonds (dan wel de bestemmings-reserve) woningontrekking Centrum, waaruit subsidie kan worden verleend voor het realiseren van woonruimte op lokaties waar uit een oogpunt van marktwerking woonruimte moeilijk realiseerbaar is.

Artikel 4.2 Reële compensatie
  • a. Onttrekking, samenvoeging of omzetting wordt toegestaan wanneer reële compensatie wordt geboden, als bedoeld in art. 1.1. onder d.

  • b. Van reële compensatie is sprake als met het oog op de onttrekking, samenvoeging   of omzetting, woonruimte wordt gerealiseerd, die met het oog op de samenstelling     van de woonruimtevoorraad gelijkwaardig wordt geacht aan de te onttrekken, samen te voegen of om te zetten woonruimte. Het realiseren van woonruimte kan geschieden doordat:

    - een bedrijfsruimte wordt omgezet in woonruimte;

    - nieuwe woonruimte wordt gecreëerd;

    - de woonfunctie wordt hersteld van woonruimte waarvan de woonfunctie verloren is gegaan.

  • c. De onttrekking, samenvoeging of omzetting, wordt pas toegestaan nadat de reële compensatie is gerealiseerd, tenzij door de aanvrager een bankgarantie wordt verstrekt ter grootte van het bedrag, dat noodzakelijk is om de nieuwe woonruimte te realiseren. Vrijstelling van bankgarantie kan worden verleend als naar het oordeel van burgemeester en wethouders de reële compensatie voldoende is verzekerd;

  • d. Het realiseren van woonruimte met het oog op de onttrekking, samenvoeging of omzetting, vergt een oorzakelijk verband, dat wordt aangenomen als er sprake is van:

    - hetzelfde pand;

    - hetzelfde perceel, of

    - dezelfde eigendom.

  • e. Te realiseren woonruimte wordt in ieder geval niet gelijkwaardig geacht aan de te onttrekken, samen te voegen of om te zetten woonruimte, als de te realiseren woonruimte:

    - in oppervlakte meer dan 30% afwijkt van de oppervlakte van de te onttrekken, samen te voegen of om te zetten woonruimte;

    - kleiner is dan 30 m² ;

    - een WOZ-waarde danwel huurprijs heeft die hoger ligt dan de prijsgrens, als de te onttrekken, samen te voegen of om te zetten woonruimte een WOZ-waarde of huurprijs heeft die lager ligt dan de prijsgrens.

  • f. Als de aanvrager de verplichtingen ten aanzien van reëel compenseren niet of niet binnen de gestelde termijn nakomt, dient alsnog financiële compensatie te worden betaald en vervalt dit bedrag aan het Fonds (bestemmingsreserve) woningonttrekking Centrum.

Artikel 4.3 Vrijstelling van compensatie
  • 1. Vrijstelling van compensatie kan worden verleend ingeval van:

    • a.

      onttrekking, samenvoeging of omzetting van woonruimte (woningen) met een oppervlak van minder dan 30 m² ;

    • b.

      samenvoeging van woonruimte, ongeacht de WOZ-waarde, waarbij een eigen investering wordt gedaan als bedoeld in art. 3.5., tweede lid, onder c. ;

    • c.

      samenvoeging van woonruimte in het kader van het project Wonen Boven Bedrijven;

    • d.

      samenvoeging van woonruimte die na realisatie is bestemd en ingericht voor huisvesting van ouderen en huishoudens met een specifieke zorgbehoefte;

    • e.

      samenvoeging van woonruimte die na realisatie een maximale huurprijs zal hebben waarvoor het bepaalde in art. 13, eerste lid, onder a, van de Wet op de huurtoeslag toepasselijk is;

    • f.

      onttrekking van woonruimte met een WOZ-waarde of huurprijs van meer dan tweemaal de prijsgrens ten behoeve van het realiseren van woonruimte van tenminste 80 m².

  • 2. De vrijstelling als bedoeld in het eerste lid, onder b. tot en met f. , wordt pas verleend nadat de investering is gerealiseerd en mits daarvoor geen subsidie is of wordt verkregen. Als de aanvrager deze verplichtingen tot investering niet of niet binnen de gestelde termijn nakomt, dient alsnog financiële compensatie te worden betaald en vervalt dit bedrag aan het Fonds (bestemmingsreserve) woningonttrekking Centrum.

Hoofdstuk 5.      Overige bepalingen

Artikel 5.1 Tijdelijke onttrekking

Voor tijdelijke onttrekking kan, met inachtneming van de belangenafweging als bedoeld in art. 3.1., vergunning worden verleend voor maximaal twee jaar onder de voorwaarde dat financieel wordt gecompenseerd, mits de aanvrager aannemelijk maakt, dat de onttrekking voorziet in een tijdelijke behoefte en dat een andere voorziening redelijkerwijs niet mogelijk is. De financiële compensatie bedraagt maandelijks 0,5 % van het bedrag van de WOZ-waarde van de te onttrekken woonruimte. Per geval kan een bankgarantie ter zekerstelling worden bedongen om de ruimte als woonruimte terug te brengen.

Bij gedeeltelijke onttrekking wordt de waarde bepaald naar rato van het betrokken vloeroppervlak.

Artikel 5.2 Tijdelijke toevoeging

Voor woonruimte die aan de woonruimtevoorraad is toegevoegd door ingebruikneming als bedoeld in art. 60 Woningwet, en deze toevoeging was beoogd van tijdelijke aard, kan op aanvraag vergunning tot onttrekking worden verleend zonder compensatie-verplichting, mits de aanvraag wordt ingediend binnen vijf jaar na gemeentelijke schriftelijke vastlegging van die toevoeging.

Hoofdstuk 6.  Overgangs- straf- en slotbepalingen

Artikel 6.1 Afwijkingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders handelen overeenkomstig deze verordening, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met deze verordening te dienen doelen.

Artikel 6.2 Strafbepaling

Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie.

Artikel 6.3 Opsporingsambtenaren

De zorg voor de handhaving van deze verordening is, behalve aan de in art. 141 van het Wetboek van Strafvordering vermelde opsporingsambtenaren, opgedragen aan daartoe door burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaren.

Artikel 6.4 Overgangsbepalingen
  • 1. Vergunningen als bedoeld in Partiële Huisvestingsverordening Amsterdam-Centrum 2005, worden geacht vergunningen te zijn als bedoeld in de onderhavige verordening.

  • 2. Aanvragen om vergunning, ingediend voor inwerkingtreding van deze verordening, worden behandeld onder de werking van de Partiële Huisvestingsverordening Amsterdam-Centrum 2005, tenzij de bepalingen van de onderhavige verordening gunstiger zijn.

  • 3. Als bezwaar wordt ingediend met betrekking tot een beslissing als bedoeld in het tweede lid, wordt op het bezwaar eveneens beslist met toepassing van Partiële Huisvestingsverordening Amsterdam-Centrum 2005, tenzij de bepalingen van de onderhavige verordening gunstiger zijn.

Artikel 6.5 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als de Partiële Regionale Huisvestingsverordening 2007 voor de gemeente Amsterdam, stadsdeel Centrum.

Toelichting

Besluit IX

vast te stellen de volgende:

Slotbepalingen Regionale Huisvestingsverordening Stadsregio Amsterdam 2008

Artikel 1

Intrekking

1. De Huisvestingsverordening Landsmeer 1997 wordt ingetrokken per 11 juli 2007.

2. De Huisvestingsverordening 2003 van de gemeente Amsterdam wordt ingetrokken per 1 september 2007.

3. De partiële Huisvestingsverordening Amsterdam-Centrum 2005 wordt ingetrokken per 1 november 2007.

4. De partiële Huisvestingsverordening Oud-West 2005 wordt ingetrokken per 1 mei 2007

5. De Woonruimte-ontrekkingsverordening van Stadsdeel Slotervaart vastgesteld bij besluit van 3 november 1993  wordt ingetrokken per 1 maart 2007.

6. De partiële Huisvestingsverordening Stadsdeel Oud Zuid 2000 wordt ingetrokken onmiddellijk na bekendmaking op grond van artikel 139 Gemeentewet.

Artikel 2

Overgangsbepalingen

1. De voor 1 januari 2006 vastgestelde Huisvestingverordeningen in de Stadsregio Amsterdam blijven onverkort van kracht, voor zover deze nadien niet zijn gewijzigd.

2. De door Burgemeester en Wethouders vastgestelde regels inzake het bij of krachtens de Huisvestingswet bepaalde blijven onverkort van kracht.

Artikel 3

Inwerkingtreding

1. Besluit I treedt onmiddellijk in werking na bekendmaking en werkt terug tot en met 11 juli 2007.

2. a. Besluit II treedt onmiddellijk in werking na bekendmaking en werkt terug tot en met 30 juni 2006

     b. Besluit III treedt onmiddellijk in werking na bekendmaking en werkt terug tot en met 1 juli 2007

     c. Besluit IV treedt onmiddellijk in werking na bekendmaking en werkt terug tot en met 1 september 2007.

3. Besluit V treedt onmiddellijk in werking na bekendmaking en werkt terug tot en met  1 november 2007.

4. Besluit VI treedt onmiddellijk in werking na bekendmaking en werkt terug tot en met  1 mei  2007

5. Besluit VII treedt onmiddellijk in werking na bekendmaking en werkt terug tot en met 1 maart 2007

6. Besluit VIII  treedt in werking onmiddellijk na bekendmaking op grond van artikel 139 Gemeentewet.

7. Besluit IX treedt in werking onmiddellijk na bekendmaking op grond van artikel 139 Gemeentewet.

Artikel 4

Bekendmaking

De in artikel 3 van deze verordening genoemde partiële regionale huisvestingsverordeningen worden in ieder geval bekendgemaakt overeenkomstig artikel 139 van de Gemeentewet.

Artikelgewijze toelichting op Besluit IX Slotbepalingen

Algemeen

De Stadsregio Amsterdam heeft vanaf 1 januari 2006, op grond van de Huisvestingswet, de bevoegdheid regionale Huisvestingsverordeningen vast te stellen. In de gemeenten die gezamenlijk de Stadsregio Amsterdam vormen, golden vóór 1 januari 2006 aparte gemeentelijke Huisvestingsverordeningen. Aangezien er tot op heden geen regionale Huisvestingsverordeningen zijn vastgesteld, zijn deze gemeentelijke verordeningen na 1 januari 2006 blijven gelden. Ook de door de gemeenteraad nadien vastgestelde wijzigingen in de huisvestingsverordening gelden onverkort wegens het ontbreken van een regionale huisvestingsverordening door de Stadsregio Amsterdam. Dit alles neemt niet weg, dat het de bedoeling van de wetgever is geweest, dat de Stadsregio regionale huisvestingsverordeningen zou vaststellen. Om die reden worden de bepalingen zoals deze golden vanaf 1 januari 2006 bevestigd en met terugwerkende kracht vastgesteld door de Regioraad. Daarbij worden de verschillende wijzigingen die zich hebben voorgedaan in de gemeentelijke verordeningen in aanmerking genomen en op dezelfde wijze vastgesteld, zodat er geen verschil ontstaat in wat er historisch gold en wat er nu met terugwerkende kracht opnieuw wordt vastgesteld.

Artikel 1

Wanneer de bevoegdheid tot het vaststellen van een huisvestingsverordening bij het Algemeen Bestuur van een plusregio ligt, ligt daar ook de bevoegdheid tot intrekken van een huisvestingsverordening.

Artikel 2

In het eerste lid wordt bepaald dat de voor 1 januari 2006 door de gemeenteraad vastgestelde huisvestingsverordeningen in de Stadsregio Amsterdam van kracht blijven totdat een regionale huisvestingsverordening er voor in de plaats treedt.

Het tweede lid geeft aan dat de bestaande beleidsregels onverkort van kracht blijven. Door wijziging van artikel 2 van de Huisvestingswet is slechts de verordenende bevoegdheid gewijzigd. De overige bepalingen uit de Huisvestingswet zijn ongewijzigd, zodat burgemeester en wethouders bevoegd blijven om het beleid ten aanzien van de vergunningverlening vast te stellen.

Artikel 3, eerste lid

Op 25 juni 2007 heeft de gemeenteraad van Landsmeer de Huisvestingsverordening Landsmeer 2007 vastgesteld. De aangepaste verordening is, op de voor de gemeente Landsmeer gebruikelijke wijze, op 3 juli 2007 bekendgemaakt in de gemeentelijke rubriek in het plaatselijk blad Kompas en via de website van de gemeente Landsmeer, www.landsmeer.nl. De thans voorgestelde partiële regionale verordening Landsmeer is derhalve reeds bekend. De wijzigingen ten opzichte van de Huisvestingsverordening Landsmeer 1997 zijn voornamelijk redactioneel van aard, waarmee op een aantal punten verduidelijking heeft plaatsgevonden. Burgers zijn door de terugwerkende kracht niet in hun belangen geschaad.   

Artikel 3, tweede lid

Algemeen

De gemeenteraad van Amsterdam heeft op 18 juni 2003 de Huisvestingsverordening 2003 vastgesteld en vervolgens bekend gemaakt in het gemeenteblad. In deze verordening zijn regels gesteld met betrekking tot de verdeling van de woonruimte en de wijziging van de samenstelling van de woonruimtevoorraad.

De regels voor de verdeling van de woonruimte en verlening van de huisvestingsvergunningen zijn opgesteld in lijn met het in 1994 gesloten convenant ROA huisvestingsregio, waarbij alle inliggende gemeenten partij zijn en de Raamovereenkomst woonruimteverdeling 1997, gesloten tussen inliggende gemeenten en de in regio gelegen corporaties.

Over de samenstelling en beheer van de woonruimtevoorraad zijn in regionaal verband geen afspraken gemaakt en was het derhalve aan de gemeenten afzonderlijk om hier nadere regels voor op te stellen. In de gemeente Amsterdam is hiervan gebruik gemaakt en zijn in de Huisvestingsverordening 2003 regels gesteld omtrent woningonttrekking (samenvoegen, omzetting, onttrekking) en splitsen. Voor de woningonttrekking is de verordening van toepassing op het centraal stedelijke gebied. In de afzonderlijke stadsdelen zijn hiervoor partiële huisvestingsverordeningen vastgesteld. Het splitsingsbeleid is van toepassing op het gehele gebied van de gemeente Amsterdam.

a. Op 21 juni 2006 heeft de gemeenteraad van Amsterdam een wijziging van artikel 3.2.8.d. van de Huisvestingsverordening 2003 vastgesteld. Deze wijziging is op 28 juni 2006 bekendgemaakt in het gemeenteblad, afdeling 3A. De wijziging hield in dat de werkingsduur van het aanwijzen van stadsdelen en maxima te splitsen huurwoningen is verlengd met één jaar tot 1 juli 2007. Het beleid inzake de duur van de aanwijzing van stadsdelen en aantallen gold voor een periode van vier jaar vanaf 1 juli 2002, tenzij tot verlenging werd besloten. De verlenging was gewenst aangezien er voorstellen waren gedaan voor huurliberalisatiebeleid door toenmalige minister Dekkers. Afgewacht moest worden wat de effecten van dit nieuwe huurbeleid op het aantal goedkope huurwoningen zou zijn in Amsterdam. Het beschikbare aantal te splitsen woningen was nog niet volledig gebruikt en met de verlenging werd de bestaande regelgeving gecontinueerd en nog beschikbaar quotum gereguleerd vergeven. Gelet op de het belang van de gemeente Amsterdam bij het reguleren van de samenstelling én en het behoud van de woonruimtevoorraad kan gesteld worden dat burgers door de inwerkingtreding met terugwerkende kracht niet in hun belangen zijn geschaad.

b. Op 13 juni 2007 heeft de gemeenteraad van Amsterdam besloten tot wijziging van artikel 3.2.8.d. van de Huisvestingsverordening 2003. De wijziging is bekendgemaakt op 20 juni 2007 bekendgemaakt in het gemeenteblad, afdeling 3A. De wijziging hield in dat wederom de werkingsduur van het gebiedsgericht en gemaximeerd splitsingsbeleid met één jaar werd verlengd en wel tot 1 juli 2008. Vanaf die datum zou er een nieuw splitsingsbeleid moeten gelden in Amsterdam. Voorts is hetgeen ten aanzien van de wijziging van Huisvestingsverordening 2003 genoemd onder a. is gesteld op deze wijziging van toepassing. De inwerkingtreding met terugwerkende kracht is derhalve gerechtvaardigd.

c. Op 13 juni 2007 heeft de gemeenteraad van Amsterdam besloten tot vaststelling van de Huisvestingsverordening 2007. Tegelijkertijd met de vaststelling van deze verordening is de Huisvestingsverordening 2003 ingetrokken. Het besluit is bekendgemaakt op 20 juni 2007 in het gemeenteblad, afdeling 3A. In de nieuwe verordening zijn de regels voor woonruimteverdeling en de woningonttrekking niet gewijzigd. Slechts het beleid inzake het splitsen van gebouwen in appartementsrechten is geactualiseerd en zijn er wijzigingen opgetreden ten opzichte van de Huisvestingsverordening 2003. Ten behoeve van dit nieuwe splitsingsbeleid is een uitgebreide inspraak ronde geweest, conform de gemeentelijke inspraakverordening, waarbij betrokkenen bij dit beleid nadrukkelijk zijn uitgenodigd om hun zienswijze hierop te geven.

Met het nieuwe splitsingsbeleid per 1 september 2007 is het aantal te splitsen goedkope huurwoningen anders verdeeld over de stadsdelen. Vanwege de druk vanuit de markt om de goedkope huurwoningen om te zetten in duurdere huurwoningen of koopwoningen achtte de gemeente Amsterdam het wenselijk om beschermend op te treden ter behoud van de voorraad in de stadsdelen Centrum, Oud-West, Zuideramstel en Amsterdam Oud-Zuid. In de stadsdelen met een minder hoge marktdruk wordt daarentegen meer ruimte geboden om goedkope huurwoningen te splitsen. De gemeente acht het het behoud en de regulering van de woonruimtevoorraad van groot belang en heeft met het nieuwe beleid ruimte gegeven voor splitsen. Er wordt nadrukkelijk gestuurd in de gebieden waar gesplitst mag worden in verband met de bestaande woonruimtevoorraad. Deze belangen acht de gemeente groter dan het individuele belang van eigenaren van sociale huurwoningen. Gelet ook op de inspraak en de bekendheid van de regelgeving in Amsterdam is de inwerkingtreding met terugwerkende kracht gerechtvaardigd.

Artikel 3, derde lid

Op grond van de verordening op de stadsdelen waren de stadsdeelraden bevoegd partiële huisvestingsverordeningen vast te stellen inzake onttrekking, samenvoeging en omzetting. Op 4 oktober 2007 heeft de stadsdeelraad Centrum de Partiële Huisvestingsverordening 2007 vastgesteld. Deze verordening is op 19 oktober 2007 bekendgemaakt.  In deze nieuwe verordening heeft het stadsdeel zijn beleid t.a.v. woningonttrekking geactualiseerd. De hoofdstructuur van het beleid werd echter niet wezenlijk gewijzigd. De hoofdlijn voor onttrekking en samenvoeging bleef het streng beschermen van de goedkope woningvoorraad en een beperktere bescherming van de duurdere voorraad. Op één punt is sprake van verruiming. In lijn met stedelijke afspraken over grote woningen ziet het stadsdeel af van het eisen van financiële compensatie als een grote woning die door samenvoeging is ontstaan met een huur onder de huurtoeslaggrens wordt aangeboden.

Daarnaast is de koopprijsgrens verhoogd naar een WOZ-waarde van € 220.000,- . De financiële compensatie wordt niet meer gebaseerd op het m2 vloeroppervlak, maar op een vast percentage van de WOZ-waarde, hetgeen een betere aansluiting op de actuele marktwaarde geeft. Gelet op de belangenafweging die vereist is bij vergunningverlening genoemd in artikel 31 van de Huisvestingswet, zijn de wijzigingen met terugwerkende gerechtvaardigd.

Artikel 3, vierde lid

Op 17 april 2007 heeft de stadsdeelraad van Oud-West de Partiële huisvestingsverordening Oud-West 2007 vastgesteld. De verordening is bekend gemaakt op 25 april 2007 in de lokale editie van het Amsterdams Stadsblad. De Partiële huisvestingsverordening Oud-West 2007 houdt voor de burger over vrijwel de gehele linie een (belangrijke) verruiming in van de mogelijkheden tot samenvoeging van woonruimte ten opzichte van de Partiële huisvestingsverordening Oud-West 2005. Voor wat betreft het onttrekken van woningen ten behoeve van een niet-woonfunctie is de enige inperking ten opzichte van de voorgaande regels dat het stadsdeel in de huidige verordening geen mogelijkheid meer heeft opgenomen voor een tijdelijke vergunning. Na de termijn bleken de woningen niet als woning in gebruik te worden genomen en bleek handhaving van de regels moeizaam. Gelet op het belang van behoud van de woningvoorraad is terugwerkende kracht gerechtvaardigd.

Artikel 3, vijfde lid

De stadsdeelraad van Slotervaart heeft op 21 februari 2007 de partiële huisvestingsverordening stadsdeel Slotervaart 2007 vastgesteld. De verordening is bekendgemaakt op 28 februari 2007 in het huis-aan-huisblad Westerpost. Voor de burgers betekent deze nieuwe verordening een verruiming van het beleid. Onder de oude verordening was het niet toegestaan om goedkope huurwoningen te onttrekken en duurdere huur- en koopwoningen slechts tegen financiële compensatie.  In de nieuwe verordening wordt onttrekken, samenvoegen en omzetten zo min mogelijk belemmerd. Een beperkt aantal categorieën woningen wordt beschermd. Als een vergunning voor onttrekking, samenvoeging of omzetting wordt aangevraagd voor woonruimte die niet tot die categorieën behoort, dan zal de vergunning zonder nadere voorwaarden verleend worden. Nu de partiële verordening reeds bekendgemaakt was en de vergunningverlening gunstiger is voor burgers is terugwerkende kracht gerechtvaardigd.

Artikel 3, zesde lid

Bij besluit van 21 februari 2007 heeft de stadsdeelraad een nieuwe partiële huisvestingsverordening stadsdeel Oud-Zuid 2007 vastgesteld. Aangezien deze verordening nog niet is bekendgemaakt, is zij nog niet in werking getreden.

Artikel 4

Artikel 26 lid 2 WGR luidt: "de besturen van de deelnemende gemeenten dragen op de gebruikelijke wijze zorg voor de bekendmaking van de regeling". Analoog aan deze bepaling vindt bekendmaking van alle besluiten plaats.