Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Deelgemeente Amsterdam - Centrum

De Verordening Peuterspeelzaalwerk Amsterdam-Centrum

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieDeelgemeente Amsterdam - Centrum
Officiële naam regelingDe Verordening Peuterspeelzaalwerk Amsterdam-Centrum
CiteertitelVerordening peuterspeelzaalwerk Amsterdam Centrum
Vastgesteld doordeelraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerpMaatschappelijke zorg, ondersteuning en welzijn

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Gemeentewet, art. 149

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-09-200502-03-2009nieuwe regeling

01-09-2005

Publicaties Stadsdeelbestuur 2005, Stadsdeelraad, Besluiten, 30 juni 2005-9

Publicaties Stadsdeelbestuur 2005, Stadsdeelraad, Vergaderstukken, 30 juni 2005-9

Tekst van de regeling

De verordening wordt aangehaald als: Verordening peuterspeelzaalwerk Amsterdam Centrum.

inhoud

HOOFDSTUK 1  ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1   Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    het dagelijks bestuur: het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Centrum;

  • b.

    peuterspeelzaalwerk: het bieden van speelgelegenheid in een peuterspeelzaal aan kinderen van af twee jaar, voordat zij naar de basisschool gaan, gedurende een of meer dagdelen per week met als doel de ontwikkeling en het samenspelen met leeftijdgenoten te bevorderen;

  • c.

    peuterspeelzaal: een voorziening waarin peuterspeelzaalwerk plaatsvindt;

  • d.

    ouder: de persoon die een minderjarig kind dat bij hem inwoont, opvoedt en verzorgt;

  • e.

    houder: de natuurlijke- of rechtspersoon die een peuterspeelzaal exploiteert;

  • f.

    groep: een eenheid die bestaat uit een aantal kinderen, een aantal beroepskrachten en eventueel hulpkrachten;

  • g.

    beroepskracht: degene die in een peuterspeelzaal werkzaamheden verricht die zijn opgenomen in de voor het peuterspeelzaalwerk geldende CAO en die beschikt over een voor deze werkzaamheden passende beroepskwalificaties;

  • h.

    hulpkracht: degene die in een peuterspeelzaal werkzaamheden verricht en voor wie geen opleidingseisen gelden;

HOOFDSTUK 2  VERGUNNINGSPLICHT

Artikel 2   Vergunningsplicht peuterspeelzaal

Het is verboden zonder schriftelijke vergunning van het dagelijks bestuur, een peuterspeelzaal te exploiteren.

Artikel 3   Formulier

De vergunningaanvraag vindt plaats met behulp van een door het dagelijks bestuur vastgesteld en beschikbaar gesteld formulier.

Artikel 4   Weigering en vrijstelling
  • 1. Het dagelijks bestuur weigert de vergunning indien niet wordt voldaan aan de kwaliteitsregels die in hoofdstuk 3 van deze verordening worden gesteld.

  • 2. In afwijking van het eerste lid is het dagelijks bestuur bevoegd vrijstelling te verlenen van de eisen in hoofdstuk 3.

Artikel 5   Termijnen
  • 1. Het dagelijks bestuur beslist op een aanvraag om een vergunning binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag is ontvangen.

  • 2. Het dagelijks bestuur kan zijn beslissing voor ten hoogste acht weken verdagen.

Artikel 6   Aanhouding
  • 1. In afwijking van artikel 5 houdt het dagelijks bestuur de beslissing omtrent vergunningverlening aan indien er geen grond is om de vergunning te weigeren en tevens vergunning nodig is op grond van artikel 40, eerste lid, van de Woningwet.

  • 2. De aanhouding duurt totdat op de aanvraag om vergunning op grond van artikel 40  eerste lid van de Woningwet, is beslist.

Artikel 7   Geldigheidsduur van de vergunning

De vergunning zoals genoemd in artikel 2 is geldig voor onbepaalde tijd.

Artikel 8   Verplichtingen
  • 1. De vergunning is niet overdraagbaar.

  • 2. De houder is verplicht gegevens te verstrekken die door het dagelijks bestuur in verband met de huisvesting, verzorging en begeleiding van de kinderen van belang worden geacht.

  • 3. De houder is voorts verplicht om bij wijziging van de gegevens die zijn verstrekt bij de vergunningsaanvraag daarvan onmiddellijk schriftelijk mededeling te doen aan het Dagelijks Bestuur.

  • 4. De houder is verplicht de vergunning op een zichtbare plaats in de peuterspeelzaal op te hangen.

Artikel 9   Intrekking van de vergunning

Het dagelijks bestuur kan een vergunning, verleend op grond van de verordening, intrekken indien de houder of de peuterspeelzaal niet aan de eisen, gesteld in deze verordening of de voorschriften bij de vergunning of ontheffing voldoet.

HOOFDSTUK 3  KWALITEITSEISEN

Artikel 10  Algemene kwaliteitseisen
  • 1. De houder van een peuterspeelzaal biedt peuterspeelzaalwerk aan dat bijdraagt aan een goede en gezonde ontwikkeling van het kind in een veilige en gezonde omgeving.

  • 2. De houder van een peuterspeelzaal organiseert het werk op zodanige wijze, voorziet de zaal zowel kwalitatief als kwantitatief zodanig van personeel en materieel, pedagogisch beleid, dat een en ander leidt of zal leiden tot verantwoord peuterspeelzaalwerk.

  • 3. De peuterspeelzaal dient goed en veilig bereikbaar te zijn en vrij zijn van geluids- en milieuoverlast.

  • 4. De houder is verplicht de aanwijzingen van de brandweer op te volgen.

  • 5. De houder is verplicht regelmatig brandweeroefeningen te houden met de opgevangen kinderen, beroepskrachten en hulpkrachten.

  • 6. De houder is verplicht een overzicht bij te houden van gegevens van de in de peuterspeelzaal werkzame personen; kopieën van diploma's dienen, indien gevraagd door de toezichthouder of het dagelijks bestuur, te worden overgelegd.

  • 7. De houder is verplicht een overzicht bij te houden van gegevens van de in de peuterspeelzaal opgevangen kinderen waarin vermeld zijn de namen, adressen, de inentingsgegevens, de betreffende huisarts, bereikbaarheid van de ouders en relevante gegevens inzake gezondheid en gedrag.

Artikel 11 Accommodatie
  • 1. Een peuterspeelzaal dient, behalve een groepsruimte, te beschikken over een aparte ingang, een garderobe, bergruimte en sanitair voor kinderen en volwassenen.

  • 2. Elke groep heeft een vaste groepsruimte; deze mag niet worden gebruikt als doorloop naar andere ruimten.

  • 3. De groepsruimte beschikt over voldoende daglichtintreding; de kinderen dienen zicht op het maaiveld te kunnen hebben.

  • 4. De groepsruimte dient te beschikken over een verschoongelegenheid en een daarvan gescheiden keukenvoorziening.

  • 5. De ruimten waar kinderen gebruik van maken moeten veilig zijn, tochtvrij doelmatig kunnen worden verwarmd, goed en regelmatig worden schoongehouden en regelmatig worden geventileerd.

  • 6. Voor ieder kind is minimaal 3,5 vierkante meter bruto-oppervlakte aan binnenspeelruimte beschikbaar.

  • 7. Voor ieder kind is een aanpalende buitenspeelruimte beschikbaar, waarvan de bruto-oppervlakte minimaal 4 vierkante meter per kind bedraagt en die voor kinderen veilig en bereikbaar is.

Artikel 12  Groepen en groepsgrootte
  • 1. Het aantal kinderen in een groep bestaat maximaal uit twaalf kinderen in de leeftijd van twee tot vier jaar en maximaal 15 kinderen van tweeënhalf tot vier jaar.

  • 2. Een kind dat op de peuterspeelzaal wordt opgevangen, kan maximaal één dagdeel per dag daarvan gebruik maken.

  • 3. Elke groep staat minimaal onder leiding van een beroepskracht, bijgestaan door een hulpkracht.

Artikel 13  Overeenkomst tussen houder en ouder

Opvang in een peuterspeelzaal gebeurt op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen houder en ouder.

Artikel 14  Informatieplicht aan de ouders
  • De houder informeert de ouder voorafgaand aan het aangaan van deze overeenkomst in ieder geval over:

    • 1.

      de plaatsingsprocedure en leveringsvoorwaarden;

    • 2.

      het te voeren beleid, waaronder het beleid inzake veiligheid en gezondheid, alsmede  het pedagogisch beleid waarin de visie op de ontwikkeling van kinderen is beschreven;

    • 3.

      de wijze en frequentie van informatie-uitwisseling na plaatsing van het kind.

Artikel 15  Verklaring omtrent gedrag
  • 1. Personen die als beroepskracht of hulpkracht werkzaam zijn bij een peuterspeelzaal zijn in het bezit van een verklaring omtrent gedrag, afgegeven volgens de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens.

  • 2. Deze verklaring wordt aan de houder overgelegd voordat een persoon zijn werkzaamheden aanvangt. De verklaring is op het moment dat zij wordt overgelegd niet ouder dan 2 maanden.

  • 3. Indien de houder of toezichthouder redelijkerwijs vermoedt dat een beroeps- of hulpkracht niet langer voldoet aan de eisen voor het afgeven van een verklaring omtrent gedrag, verlangt de houder dat die persoon opnieuw een verklaring omtrent het gedrag overlegt die niet ouder is dan twee maanden. De desbetreffende persoon overlegt de verklaring binnen een door de houder vast te stellen termijn.

HOOFDSTUK 4  HET TOEZICHT

Artikel 16  Aanwijzing toezichthouders

Het Dagelijks Bestuur wijst toezichthouders aan.

Artikel 17  Onderzoek door toezichthouder
  • 1. De toezichthouder onderzoekt na een eerste vergunningaanvraag als bedoeld in artikel 2, binnen acht weken of de exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met de voorschriften in hoofdstuk 3 van deze verordening.

  • 2. Onverminderd het derde lid onderzoekt de toezichthouder jaarlijks of de exploitatie van elke peuterspeelzaal plaatsvindt in overeenstemming met de voorschriften in hoofdstuk 3 van deze verordening.

  • 3. Naast het onderzoek bedoeld in het eerste en tweede lid kan de toezichthouder incidenteel onderzoek verrichten naar de naleving door een houder van de voorschriften in hoofdstuk 3 van deze verordening.

Artikel 18  Het inspectierapport
  • 1. De toezichthouder legt zijn oordeel naar aanleiding van een onderzoek bij een peuterspeelzaal vast in een inspectierapport.

  • 2. Indien de toezichthouder oordeelt dat door de houder de voorschriften van deze verordening niet zijn of zullen worden nageleefd, vermeldt hij dat in het rapport.

  • 3. Alvorens het rapport vast te stellen, stelt het Dagelijks Bestuur de houder in de gelegenheid van het ontwerprapport kennis te nemen en daarover zijn zienswijze kenbaar te maken. De toezichthouder vermeldt de zienswijze van de houder in een bijlage bij het rapport.

  • 4. De toezichthouder zendt het inspectie rapport onverwijld aan de houder, die een afschrift daarvan zo spoedig mogelijk ter inzage legt op een voor ouders en personeel toegankelijke plaats.

Artikel 19  Strafbepaling

Overtreding van de artikelen 2 en de artikelen in hoofdstuk 3 van deze verordening wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie.

HOOFDSTUK 5  SLOT- EN OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 20  Overgangsbepaling
  • 1. Vergunningen en ontheffingen die reeds waren verleend op grond van de Verordening op de kindercentra 1994 (gemeenteblad afdeling 3, volgnummer 37) op het moment van inwerkingtreding van deze verordening, worden geacht op grond van deze verordening te zijn verleend.

  • 2. Beroepskrachten en hulpkrachten die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening werkzaam zijn bij een peuterspeelzaal  leggen aan de houder binnen twee maanden na de inwerkingtreding een verklaring omtrent het gedrag over.

Artikel 21  Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op een door het dagelijks bestuur te bepalen tijdstip.

Met de inwerkingtreding van deze verordening vervalt de Verordening op de kindercentra Amsterdam 1994.

Artikel 22  Citeertitel