Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Deelgemeente Amsterdam - Centrum

Verordening op de commissie voor Welstand en Monumenten voor het stadsdeel Amsterdam-Centrum

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieDeelgemeente Amsterdam - Centrum
Officiële naam regelingVerordening op de commissie voor Welstand en Monumenten voor het stadsdeel Amsterdam-Centrum
CiteertitelVerordening op de commissie voor Welstand en Monumenten voor het stadsdeel Amsterdam-Centrum
Vastgesteld doordeelraad
Onderwerpruimtelijke ordening, verkeer en vervoer
Eigen onderwerpMonumenten en welstand

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Datum ondertekening inwerkingtredingsbesluit:

Bron bekendmaking inwerkingtredingsbesluit: Publicaties Stadsdeelbestuur 2005, Stadsdeelraad, Besluiten, 31 maart 2005-14

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Gemeentewet, art. 149

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

21-06-200530-11-2015nieuwe regeling

21-06-2005

Publicaties Stadsdeelbestuur 2005, Stadsdeelraad, Besluiten, 31 maart 2005-14

Publicaties Stadsdeelbestuur 2005, Stadsdeelraad, Vergaderstukken, 31 maart 2005-14

Tekst van de regeling

inhoud

Art. 1 Taken

De Commissie voor Welstand en Monumenten, hierna te noemen de commissie, heeft tot taak, gevraagd of eigener beweging, het schriftelijk uitbrengen van advies aan het Dagelijks Bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Centrum:

  • a.

    bij de toepassing van de voorschriften omtrent de welstand, vermeld in de Woningwet en de Bouwverordening Amsterdam 1993;

  • b.

    de commissie baseert haar advies als bedoeld onder a, op de in de welstandsnota genoemde welstandscriteria voorzover deze van toepassing is en vanaf de datum van inwerkingtreding van deze nota;

  • c.

    de commissie adviseert over de welstandsaspecten van aanvragen voor regulier vergunningplichtige en licht-vergunningplichtige bouwwerken als bedoeld in art. 44, eerste lid, onder d, respectievelijk art. 44, derde lid juncto eerste lid, onder d, van de Woningwet;

  • d.

    in afwijking van het gestelde onder c kan het Dagelijks Bestuur zonder advies van de commissie beoordelen, of licht-vergunningplichtige bouwwerken niet in strijd zijn met redelijke eisen van welstand. Het Dagelijks Bestuur baseert zijn standpunt op de in de welstandsnota genoemde welstandscriteria;

  • e.

    het Dagelijks Bestuur kan zonder advies van de commissie beoordelen of bestaande bouwwerken niet in ernstige mate in strijd zijn met redelijke eisen van welstand als bedoeld in art.19 van de Woningwet. Het Dagelijks Bestuur baseert zijn standpunt op de in de welstandsnota genoemde welstandscriteria;

  • f.

    bij de toepassing van de Monumentenwet 1988 en de Verordening tot behoud van monumenten in het stadsdeel Amsterdam-Centrum, alsmede andere zaken aangaande monumenten en stads- en dorpsgezichten;

  • g.

    bij de toepassing van welstandsbepalingen in de Algemene Plaatselijke Verordening 1994, alsmede andere zaken waarbij het uiterlijk aanzien van het stadsdeel in het geding is of kan zijn;

h   over ontwerpen, herzieningen en uitwerkingen van bestemmingsplannen.

Art. 2 Samenstelling

  • 1. De commissie bestaat ten minste uit:

    • a.

      een voorzitter,

    • b.

      zes architectleden,

    • c.

      vier monumentenspecialisten,

    • d.

      een op de omvang van de subcommissies afgestemd aantal ervaringsdeskundigen,

    • e.

      een beeldend kunstenaar.

  • 2. Uit de commissie worden drie subcommissies gevormd, te weten:

    • a.

      commissie I, bestaande uit ten minste: twee architect-leden, twee monumentenspecialisten, een ervaringsdeskundige.

    • b.

      commissie II, bestaande uit ten minste: twee architect-leden, een monumentenspecialist, een ervaringsdeskundige.

    • c.

      commissie III, bestaande uit ten minste: twee architect-leden, een monumentenspecialist, een ervaringsdeskundige.

  • 3. Zo nodig, kunnen de subcommissies II en III worden aangevuld met monumentenspecialisten uit commissie I.

  • 4. Voor de leden worden plaatsvervangers aangewezen.

Art. 3 Benoeming en zittingsduur

  • 1. De leden van de commissie en hun plaatsvervangers, worden op voorstel van Burgemeester en Wethouders door de Gemeenteraad benoemd. De voorzitter en diens plaatsvervanger worden in functie benoemd.

  • 2. Een lid van de commissie mag;

    • a.

      geen burgemeester of stadsdeelvoorzitter zijn van de gemeente Amsterdam,

    • b.

      geen lid zijn van de Gemeenteraad of een Stadsdeelraad van de gemeente Amsterdam,

    • c.

      geen wethouder of stadsdeelwethouder zijn van de gemeente Amsterdam,

    • d.

      geen ambtenaar zijn in dienst van de gemeente Amsterdam.

  • 3. De leden van de commissie kunnen ten hoogste voor één termijn van drie jaar worden benoemd. Zij kunnen éénmaal worden herbenoemd voor een periode van ten hoogste drie jaar.

  • 4. Leden en hun plaatsvervangers kunnen, mits daarvoor gerede aanleiding is dan wel op eigen verzoek, door de Gemeenteraad tussentijds van hun taak worden ontheven.

Art. 4 Jaarlijkse verantwoording

  • 1. De commissie stelt jaarlijks een verslag op van haar werkzaamheden voor de Stadsdeelraad, waarin ten minste aan de orde komt:

    • a.

      op welke wijze toepassing is gegeven aan de welstandscriteria uit de welstandsnota;

    • b.

      de werkwijze van de commissie;

    • c.

      op welke wijze uitwerking is gegeven aan de openbaarheid van vergaderen;

    • d.

      de aard van de beoordeelde plannen;

    • e.

      de bijzondere projecten.

  • 2. De commissie kan in haar jaarverslag aanbevelingen doen ten aanzien van het ruimtelijk kwaliteitsbeleid voor het stadsdeel in het algemeen en de aanpassing van de welstandsnota van het stadsdeel in het bijzonder.

Art. 5 Termijn van advisering

  • 1. De commissie brengt een advies welke is gebaseerd op de welstandscriteria als bedoeld in artikel 9.1 van de Bouwverordening 1993 uit conform het gestelde in artikel 9.3 van deze verordening.

  • 2. De commissie brengt het advies over een aanvraag om een lichte bouwvergunning uit binnen drie weken nadat door of namens het Dagelijks Bestuur daarom is verzocht.

  • 3. De commissie brengt het advies over de aanvraag om een reguliere bouwvergunning uit binnen zes weken nadat door of namens het Dagelijks Bestuur daarom is verzocht.

  • 4. De commissie brengt het advies over de aanvraag om een reguliere bouwvergunning, eerste fase, uit binnen drie weken nadat door of namens het Dagelijks Bestuur daarom is verzocht.

  • 5. De commissie brengt het advies over de aanvraag die wordt ingediend als tijdens de tweede fase blijkt dat de bouwvergunning, eerste fase, zodanige wijziging behoeft dat wederom een toetsing aan redelijke eisen van welstand noodzakelijk is, uit binnen drie weken nadat door of namens het Dagelijks Bestuur daarom is verzocht.

  • 6. De commissie brengt advies over de melding als bedoeld in artikel 8.4 van de Algemene Plaatselijke Verordening uit binnen twee weken nadat daarom is verzocht.

  • 7. De commissie brengt het advies over andere aanvragen dan in de vorige leden is bedoeld uit binnen 8 weken nadat door of namens het Dagelijks Bestuur daarom is verzocht.

  • 8. Het Dagelijks Bestuur kan in het verzoek om advies de commissie een andere termijn dan genoemd in de bovengenoemde leden van dit artikel geven voor het uitbrengen van het advies.

Art. 6 Secretariaat

  • 1. De commissie wordt in haar werkzaamheden bijgestaan door een ambtelijk secretariaat.

  • 2. De secretaris is een door Burgemeester en Wethouders aan te wijzen ambtenaar.

Art. 7 Werkwijze

  • 1. De commissie vergadert met ten minste de helft van het aantal zitting hebbende leden.

  • 2. De commissie besluit bij meerderheid van stemmen. Indien de stemmen staken, heeft de voorzitter een beslissende stem.

  • 3. De commissie kan eigener beweging ambtelijke en niet-ambtelijke deskundigen raadplegen of uitnodigen ter vergadering, indien dit door de commissie voor een juiste taakuitoefening gewenst wordt geacht.

  • 4. De behandeling van aanvragen door de commissie is openbaar.

    De agenda voor de vergadering van de commissie wordt tijdig op het secretariaat van de commissie ter inzage gelegd, dan wel op een andere geschikte wijze bekendgemaakt. Indien het Dagelijks Bestuur - al dan niet op verzoek van de aanvrager - een  verzoek doet tot niet-openbare behandeling, dient het Dagelijks Bestuur daaraan klemmende redenen op grond van art. 10 van de Wet openbaarheid van bestuur  ten grondslag te leggen. De openbaarheid geldt zowel voor de beraadslagingen, de beoordeling als de adviezen.

  • 5. Indien de aanvrager hierom bij het indienen van de aanvraag heeft verzocht, wordt deze door of namens de commissie in staat gesteld tot het geven van een toelichting op de aanvraag.

  • 6. In het geval dat de aanvraag in de vergadering van de commissie wordt behandeld en een verzoek tot het geven van een toelichting is gedaan, dient de aanvrager een uitnodiging te ontvangen voor de vergadering van de commissie waarin de aanvraag wordt behandeld.

  • 7. Belanghebbenden hebben in toelichtende zin spreekrecht. De vergaderorde voorziet in een procedurele opzet, waarbij er een onderscheid wordt aangebracht in de toelichtende fase en de beraadslagingen.

  • 8. Adviezen over zaken die mede vallen binnen de taakopdracht van een supervisor als bedoeld in artikel 11 worden uitgebracht, gehoord de supervisor.

  • 9. De subcommissies adviseren over zaken in de gebieden zoals aangegeven op de bij deze verordening behorende kaart. De kaart is gebaseerd op de in artikel 1.3 van de Bouwverordening Amsterdam 1993 en 2003 vermelde indeling.

  • 10. De werkwijze van de subcommissies is conform de werkwijze van de commissie, met uitzondering van het tweede lid. De wijze van totstandkomen van het advies van de subcommissies wordt bepaald door de commissie.                                              

Art. 8 Afdoening bij mandaat

  • 1. De commissie kan de advisering over een aanvraag om advies mandateren aan één of meerdere daartoe aangewezen leden.

  • 2. Het adviseren over aanvragen die behoren tot een categorie waarover de mening van de commissie als bekend mag worden verondersteld, kan door de commissie gemandateerd worden aan een daartoe aangewezen deskundige.

  • 3. In elk geval van twijfel legt de gemandateerde de aanvraag alsnog voor aan de commissie.

  • 4. Behandeling van aanvragen onder mandaat is openbaar. Indien het Dagelijks Bestuur - al  dan  niet op verzoek van de aanvrager - een verzoek doet tot niet-openbare behandeling, dient het Dagelijks Bestuur daaraan klemmende redenen op grond van art.10 van de Wet openbaarheid van bestuur ten grondslag te leggen.

Art. 9 Vorm waarin het advies wordt uitgebracht

  • 1. De commissie stelt haar advies op schrift. Een negatief advies wordt door de commissie gemotiveerd. Een positief advies wordt door de commissie gemotiveerd, indien de complexiteit van de aanvraag daartoe aanleiding geeft. Bij het uitbrengen van een advies over een aanvraag voor een monumentenvergunning in het kader van de Monumentenwet 1988 betrekt de commissie het standpunt van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in haar advies.

  • 2. De commissie geeft in haar advies duidelijk aan op grond van welke taakstelling als   bedoeld in artikel 1 zij advies uitbrengt. De commissie vermeldt ook een minderheidsstandpunt.

  • 3. Zodra het advies wordt uitgebracht, wordt het door of namens het Dagelijks Bestuur gevoegd bij de aanvraag.

Art. 10 Uitsluiting van gebieden en categorieën bouwwerken of standplaatsen

  • 1. Indien de Stadsdeelraad op grond van art. 12 van de Woningwet het voornemen heeft een gebied van het stadsdeel of een categorie bouwwerken of standplaatsen uit te sluiten van welstandstoezicht, neemt de Stadsdeelraad het daartoe strekkende besluit niet dan nadat:

    • a

      op het voornemen inspraak is verleend;

    • b

      het advies van deze commissie is ingewonnen.

  • 2. De inspraak als bedoeld in het eerste lid vindt plaats op de wijze voorzien in de krachtens art.150 van de Gemeentewet vastgestelde verordening.

Art. 11 Supervisoren

  • 1. Het Dagelijks Bestuur kan supervisoren aanstellen met specifieke taakopdrachten in het kader van de gewenste kwaliteit van bijzondere projecten in stedebouwkundig samenhangende gebieden.

  • 2. De supervisor rapporteert aan het Dagelijks Bestuur, mede gehoord de commissie.

Art. 12 Honorering

Voor het bijwonen van de vergaderingen van de commissies genieten de leden een vergoeding, die door Burgemeester en Wethouders wordt vastgesteld. De door de Bond van Nederlandse Architecten (BNA) opgestelde regels worden hierbij als richtlijn gehanteerd.

Art. 13 Overgangsbepaling

  • 1. Adviezen uitgebracht door de Schoonheidscommissie en de Monumenten-commissie Amsterdam voor inwerkingtreding van de verordening van 4 oktober 1995, nr.520, worden beschouwd als adviezen van de commissie, behoudens in geval van tegenstrijdige adviezen. Het Dagelijks Bestuur kan in geval van tegenstrijdige adviezen de zaak ter heroverweging voorleggen aan de commissie.

  • 2. Adviezen uitgebracht door de commissie voor Welstand en Monumenten vanaf 14 maart 2002 tot de datum van inwerkingtreding van deze verordening, worden aangemerkt als adviezen van de commissie welke aan het Dagelijks Bestuur zijn uitgebracht.

Art. 14 Slotbepaling

Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening op de commissie voor Welstand en Monumenten voor het stadsdeel Amsterdam-Centrum.

Artikelsgewijze toelichting

Art 1.

In deze verordening wordt de samenstelling en de werkwijze geregeld van de geïntegreerde commissie voor Welstand en Monumenten. Het geïntegreerde karakter blijkt reeds uit de taakomschrijving. Het is dan ook zowel een verordening ingevolge artikel 8, lid 6, van de Woningwet juncto artikel 9.10 van de Bouwverordening Amsterdam 1993 en artikel 9.1 van de Bouwverordening Amsterdam 2003, als een verordening in de zin van artikel 15 van de Monumentenwet 1988. Tevens wordt er geadviseerd in het kader van de taakstelling zoals deze staat omschreven in de Verordening tot behoud van monumenten in het stadsdeel Amsterdam-Centrum.

Een parallel ontwikkeld beleid voor zowel monumenten als welstand biedt de mogelijkheid om een evenwicht tot stand te brengen tussen cultuurhistorische aspecten en de dynamiek van de stad. Knelpunten kunnen in een vroeg stadium worden gesignaleerd. Een gezamenlijke advisering sluit overigens accentverschillen niet uit. Zo zijn er monumentenzaken die niet of nauwelijks het welstandsbeleid raken (zoals interne aanpassingen van monumenten), terwijl er andersom ook welstandszaken zijn die weinig of geen raakvlak hebben met de monumentenzorg (zoals bouwplannen op nieuwbouwlocaties). Ondanks dergelijke verschillen, samenhangend met het verschil in wettelijke taken, is het doel om het spanningsveld tussen behoud en vernieuwing gezamenlijk te overbruggen.

Met de taak tot advisering omtrent welstandsvoorschriften wordt overigens ook gedoeld op de advisering omtrent de onderwerpen als bedoeld in artikel 9.1, leden 2 en 3, van de Bouwverordening Amsterdam 1993, inzake het beleid voor de visuele kwaliteit van de gebouwde omgeving (in beleidsnota's, ontwerpen, richtlijnen e.d.). Als gevolg van de wijziging van de Woningwet per 1 januari 2003 baseert de commissie haar advies op de criteria die in de Welstandsnota zijn opgenomen vanaf het moment dat deze nota in werking is getreden. Ook is opgenomen dat het Dagelijks Bestuur zonder advies van de commissie kan beoordelen of aanvragen voor licht-bouwvergunningsplichtige bouwwerken niet in strijd zijn met redelijke eisen van welstand of dat bestaande bouwwerken niet in ernstige mate in strijd zijn met redelijke eisen van welstand als bedoeld in artikel 19 van de Woningwet. Het Dagelijks Bestuur baseert het standpunt op de in de welstandsnota opgenomen welstandscriteria.

De taak omvat bovendien de kwaliteit van de openbare ruimte en het reclame-toezicht (Algemene Plaatselijke Verordening).

De taak omvat eveneens het adviseren over ontwerp-bestemmings-plannen (met inbegrip van stedebouwkundige programma's van eisen). De beoordeling van bouwplannen geschiedt in het kader van door het bestuur ontwikkeld beleid. In bestemmingsplannen wordt de kern van dit beleid vastgelegd. De commissie is zo in staat om zowel welstandsaspecten als monumentenaspecten in een vroeg stadium in te brengen.

De taakstelling is gericht op advisering aan het bestuur. Dat sluit weliswaar advisering aan aanvragers en ontwerpers niet uit, maar dergelijke adviezen komen uitsluitend voor rekening van de commissie en mogen uiteraard niet strijdig zijn met (ander) (deel) gemeentelijk beleid of regelgeving.

Art. 2.

Evenals bij de taakstelling komt ook in de samenstelling het integrale karakter van de commissie tot uitdrukking.

Om de deskundigheid te optimaliseren wordt uitgegaan van een samenstelling waarbij de disciplines architectuur, stedenbouw, landschapsarchitectuur, kunsthistorie, restauratiekunde en beeldende kunst evenredig vertegenwoordigd zijn. De wijziging van de Woningwet per 1 januari 2003 maakt het benoemen van burgers met ervaringsdeskundigheid mogelijk. De samenstelling van de commissie kan dan ook uitgebreid worden met één of meer van deze ervaringsdeskundige leden. Het dient dan te gaan om leden die weliswaar niet zijn opgeleid als architect of monumentenspecialist, maar wel kennis en kundigheid hebben op deze gebieden. Bij de samenstelling van de commissie wordt er gestreefd naar een evenwichtige verdeling van het aantal deskundigen per discipline. Dit betekent dat het aantal ervaringsdeskundigen wordt afgestemd op de omvang van de subcommissies.

Bij de vorming van drie subcommissies is uitgegaan van een centrale organisatie met een decentrale verdeling naar werkgebieden. Dit kan echter formeel alleen functioneren voor die stadsdelen waar deze verordening ook bestuurlijk wordt overgenomen en vastgesteld. De meeste stadsdelen in de gemeente Amsterdam hebben de commissie voor Welstand en Monumenten aangewezen als adviescommissie.Voor het stadsdeel Amsterdam-Centrum is de commissie I werkzaam.

Globaal zijn de werkgebieden van de drie commissies als volgt:

1  de oude stad;

2  de 19de-eeuwse ring en de gordel '20-'40;

3  (westelijk deel) Algemeen Uitbreidingsplan, Zuidoost, Amsterdam-Noord en het westelijk havengebied.

De exacte grenzen zijn aangegeven op de bij de verordening behorende kaart.

Art. 3.

De commissie bestaat geheel uit onafhankelijke deskundigen. Dit betekent dat ook de voorzitter als zodanig wordt benoemd. Ondersteuning van ambtelijke zijde is mogelijk en gewenst, maar niet als lid van de commissie.

Gezien de eis van onafhankelijkheid wordt in het benoemingsbeleid gestreefd naar het redelijkerwijs beperken van architectleden met een reguliere praktijk in het adviesgebied en wordt eveneens gestreefd naar het benoemen van onafhankelijke leden die niet belangenorganisaties of andere adviesorganen vertegenwoordigen. De eis van onafhankelijkheid brengt ook met zich mee, dat commissieleden geen invloed hebben op het advies dat wordt uitgebracht over door hen zelf ingebrachte aanvragen. Het, bijvoorbeeld, architectlid, neemt dan geen deel aan de beraadslagingen.

De leden die als ervaringsdeskundige worden benoemd dienen ook aan een aantal eisen te voldoen.

Naast de eis dat deze leden onafhankelijk dienen te zijn en geen band mogen hebben met een adviesorganisatie of  belangenorganisatie die op deze gebieden opereert, dienen deze leden wel kennis en kundigheid op het gebied van architectuur en monumenten te hebben. Ook moeten deze leden een bouwtekening kunnen lezen.

De Gemeenteraad is het benoemend orgaan. Er kan slechts één benoemend orgaan zijn voor een commissie die zowel Burgemeester en Wethouders als Dagelijks Besturen van stadsdelen adviseert.

Stadsdeelbesturen die zich hierbij aansluiten door vaststelling van deze verordening, conformeren zich aan deze benoemingsbevoegdheid.

Anderzijds zullen betrokken stadsdeelbesturen bij de voordracht tot benoeming worden geraadpleegd door Burgemeester en Wethouders.

De zittingsduur van de leden, waarbij voor elk lid van de commissie een plaatsvervangend lid wordt benoemd, is bepaald op drie jaar. Een lid kan éénmaal worden herbenoemd. Een persoon kan dus zes jaar voor de commissie functioneren, eerst als plaatsvervanger en dan als lid. De beperking in zittingsduur vloeit voort uit het gestelde in artikel 12 B van de Woningwet. De gedachte hierachter is het welstandstoezicht verder te vermaatschappelijken. Een beperking in zittingsduur zorgt voor een tijdige vernieuwing van de leden. Mede op grond van dezelfde overweging en ook uit hoofde van efficiëncy gronden is er voor het benoemen van alle leden gekozen voor een éénvormig benoemingstraject, waarbij er geen onderscheid is gemaakt tussen leden die adviestaken hebben in het kader van de Woningwet en leden die adviestaken hebben bijvoorbeeld op het gebied van de Monumentenwet 1988. Deze wet stelt immers geen beperking ten aanzien van de duur van de benoeming van een lid van een adviescommissie.

Ontheffing van de taak kan onder andere worden verleend op eigen verzoek of bij verlies van de hoedanigheid waarop men is benoemd.

Art. 4.

Op grond van de wijziging van de Woningwet met ingang van 1 januari 2003 is de commissie verplicht jaarlijks een verslag van haar werkzaamheden op te stellen ten behoeve van de Stadsdeelraad. In dit verslag geeft de commissie aan hoe zij de in de welstandsnota opgenomen welstandscriteria heeft toegepast. De commissie zal in dit verslag ook uitleg geven over haar werkwijze, de openbaarheid van de vergaderingen, de aard van de beoordeelde plannen en of er het afgelopen jaar bijzondere projecten door de commissie zijn beoordeeld. Het doel van deze voorschriften is het publieke debat te bevorderen over de ruimtelijke kwaliteit in het stadsdeel.

Art. 7.

In de verordening is de openbaarheid van vergaderen in essentie vastgelegd. Een openbare behandeling is vooral van belang bij aanvragen die een cruciale betekenis zullen hebben voor de  verschijningsvorm van het stadsdeel.

Het vergaderschema en de vergaderplaats zullen ten minste bij het begin van een vergadercyclus  op de gebruikelijke wijze worden bekendgemaakt. Voorts is de agenda voor de vergadering altijd in te zien bij het secretariaat van de commissie en bij het voorlichtingscentrum ten Stadhuize of het desbetreffende stadsdeelkantoor. De commissie vermeldt deze informatie ook op haar internetsite.

De vergaderingen zijn openbaar. Een openbare behandeling betekent overigens geen inspraak. De aanvrager wordt in de gelegenheid gesteld zijn visie omtrent de aanvraag kenbaar te maken. Belanghebbenden kunnen een toelichting verzorgen.

In bijzondere gevallen, bij voorbeeld wanneer de integriteit van personen aan de orde kan zijn, kan besloten worden vergaderd.

Vanwege eenduidigheid van de adviezen gaat het om een meerderheidsstandpunt. De commissie vermeldt een minderheidsstandpunt in haar advies.

De commissie bepaalt, of er behoefte is aan ambtelijke bijstand, anders dan het secretariaat.

Bij aanvragen voor een monumentenvergunning wordt er bijvoorbeeld gebruik gemaakt van de expertice van het bureau Monumenten en Archeologie. Dit bureau brengt een ambtelijk advies uit dat door de commissie betrokken wordt bij het opstellen van haar eigen advies. De commissie vermeldt het standpunt van het bureau Monumenten en Archeologie in haar advies. Het bureau Monumenten en Archeologie maakt echter geen deel uit van de commissie.

Om de specifieke positie van supervisoren tot uitdrukking te brengen, is bepaald dat de commissie voor haar advies de supervisor moet horen.

Weliswaar geeft de commissie een zelfstandig oordeel over de kwaliteit van een concreet plan, maar het is van wezenlijk belang dat er een goede communicatie is met degene die door het bestuur juist ook is aangewezen met het oog op het behalen van die kwaliteit.

De werkwijze van de subcommissies is gelijk aan de werkwijze van de commissie, echter uitgezonderd de besluitvorming over het advies. Daarmee wordt aangegeven dat de eindverantwoording bij de commissie berust. In de praktijk zal het advies worden uitgebracht door de betrokken subcommissie.

Bij verschil van inzicht binnen een subcommissie, bij complexe zaken of bij bijzondere projecten kan de besluitvorming over het advies worden overgedragen aan of overgenomen door de (plenaire) commissie.

Art. 8.

Op grond van art. 8 kan de commissie een lid mandateren tot advisering over plannen van het stadsdeel of kan zij bij voorbeeld de ambtelijk secretaris of medewerkers van het bureau Monumenten en Archeologie aanwijzen voor advisering over duidelijk omschreven zaken.

Art. 9.

De commissie dient haar advies op schrift te stellen. Het negatief advies dient te worden gemotiveerd. Bij een positief advies kan worden volstaan met een zgn. stempeladvies, indien het gaat om een aanvraag met een geringe complexiteit, zoals een aanvraag die volledig voldoet aan de uitgangspunten van de welstandsnota. Indien er echter sprake is van een meer complexe aanvraag wordt ook het positief advies van een motivering voorzien.

Bij het uitbrengen van een advies over een aanvraag in het kader van de Monumentenwet 1988 betrekt de commissie het standpunt van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap bij het opstellen van haar advies. Ook moet in het advies duidelijk tot uitdrukking komen op grond van welke wettelijke taakstelling zij advies uitbrengt. Als bijvoorbeeld de commissie tegelijkertijd advies uitbrengt over een bouwaanvraag en over een monumentenaanvraag, moet uit het advies duidelijk blijken welk deel van het advies betrekking heeft op de Woningwet en op de Monumentenwet 1988 of de Verordening tot behoud van monumenten in het stadsdeel Amsterdam-Centrum. De commissie vermeldt in het advies ook een eventueel minderheidsstandpunt.

Art. 10.

De wijzigingen in de Woningwet met ingang van 1 januari 2003 maken het mogelijk dat de Stadsdeelraad de beslissing neemt één of meerdere gebieden in het stadsdeel uit te sluiten van welstandstoezicht. Dit is ook mogelijk ten aanzien van bepaalde nader omschreven bouwwerken en standplaatsen. De beslissing wordt niet genomen dan nadat de burgers inspraak hebben gehad over dit voornemen en deze commissie om advies is gevraagd.

Art.11.

In de stad is een aantal supervisoren werkzaam met specifieke taakopdrachten. Zij zijn aangesteld om de kwaliteit van bouwinitiatieven zodanig te sturen dat wordt voldaan aan specifieke kwaliteitseisen.

In dit artikel is dit nu geformaliseerd, juist ook met het oog op de relatie met de rol van de commissie.

Beide partijen hebben een eigen verantwoordelijkheid, maar raadplegen elkaar bij de vorming van hun oordeel. Voor de supervisor geldt dan ook wederkerig hetgeen bij de werkwijze van de commissie is aangegeven over de onderlinge communicatie.

gebiedsindeling.jpg (51 Kb)