Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Deelgemeente Amsterdam - Centrum

Monumentenverordening stadsdeel Amsterdam-Centrum 2005

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieDeelgemeente Amsterdam - Centrum
Officiële naam regelingMonumentenverordening stadsdeel Amsterdam-Centrum 2005
CiteertitelMonumentenverordening stadsdeel Amsterdam-Centrum 2005
Vastgesteld doordeelraad
Onderwerpruimtelijke ordening, verkeer en vervoer
Eigen onderwerpMonumenten en welstand

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geconsolideerde versie (art. 3, derde lid toegevoegd)

Oorspronkelijke versie vastgesteld bij besluit van 29 september 2005 (Publicaties Stadsdeelbestuur 2005, stadsdeelraad, besluiten, 29 september 2005-8) geldt miv 17 november 2005

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Monumentenwet 1988, art. 15

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

28-01-200601-10-2010nieuwe regeling

28-01-2006

Publicaties Stadsdeelbestuur 2005, Stadsdeelraad, Besluiten, 29 september 2005-8

Publicaties Stadsdeelbestuur 2006, Stadsdeelraad, Vergaderstukken, 26 januari 2006-11

Tekst van de regeling

inhoud

Hoofdstuk 1  Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    monument:

    1. zaak die van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde;

    2. terrein dat van algemeen belang is wegens een daar aanwezige zaak als bedoeld onder 1;

  • b.

    archeologisch monument: monument, als bedoeld in onderdeel a, onder 2;

  • c.

    beschermd gemeentelijk monument: onroerend monument dat overeenkomstig de bepalingen van deze verordening als beschermd gemeentelijk monument is aangewezen;

  • d.

    gemeentelijke monumentenlijst: de lijst waarop zijn geregistreerd de overeenkomstig deze verordening als beschermd gemeentelijk monument aangewezen zaken;

  • e.

    beschermd rijksmonument: onroerend monument dat is ingeschreven in de ingevolge de Monumentenwet 1988 vastgestelde registers;

  • f.

    kerkelijk monument: onroerend monument dat eigendom is van een kerkgenootschap, kerkelijke gemeente of parochie of van een kerkelijke instelling en dat uitsluitend of voor een overwegend deel wordt gebruikt voor de uitoefening van de eredienst; onder kerkelijk wordt ook verstaan levensbeschouwelijk in de ruime betekenis van het woord;

  • g.

    Commissie voor Welstand en Monumenten: de commissie als bedoeld in de Verordening op de Commissie voor Welstand en Monumenten voor het stadsdeel Amsterdam-Centrum

  • h.

    Adviescommissie monumentenzorg: de commissie als bedoeld in hoofdstuk 4 van deze verordening.

  • i.

    bouwhistorisch onderzoek: in schriftelijke rapportage vastgelegd onderzoek naar de bouwgeschiedenis en de bouwhistorische kwaliteit van een monument.

Artikel 2 Het gebruik van het monument

Bij de toepassing van deze verordening wordt rekening gehouden met het gebruik van het monument.

Hoofdstuk 2  Beschermde gemeentelijke monumenten

Artikel 3 De aanwijzing tot beschermd gemeentelijk monument
  • 1. Het Dagelijks Bestuur kan, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, een monument aanwijzen als beschermd gemeentelijk monument.

  • 2. Voordat het Dagelijks Bestuur over de aanwijzing een besluit neemt vraagt het advies aan de Adviescommissie monumentenzorg en stelt het, voorzover mogelijk, de eigenaar en de zakelijk gerechtigde in de gelegenheid te worden gehoord. In spoedeisende gevallen kan het Dagelijks Bestuur hiervan afwijken.

  • 3. Iedere belanghebbende kan het dagelijks bestuur verzoeken om een monument aan te wijzen als beschermd gemeentelijk monument. Indien een belanghebbende verzoekt om aanwijzing terwijl een aanvraag om bouwvergunning voor het betreffende gebouw in behandeling is, wordt het verzoek opgevat als een spoedeisend geval als bedoeld in het tweede lid, tweede volzin van dit artikel.

  • 4. Het Dagelijks Bestuur doet mededeling van de adviesaanvraag, als bedoeld in het tweede lid, aan degenen die in de kadastrale legger als eigenaar en beperkt zakelijk gerechtigde staan vermeld, aan de ingeschreven hypothecaire schuldeisers en, indien om aanwijzing is verzocht, aan de aanvrager.

  • 5. Het Dagelijks Bestuur kan bepalen dat nader bouwhistorisch onderzoek moet worden verricht. De eigenaar en zakelijk gerechtigden en gebruiker van het monument zijn desgevraagd verplicht het bouwhistorisch onderzoek uit te voeren dan wel aan  uitvoering van het bouwhistorisch onderzoek mee te werken.

  • 6. De aanwijzing kan geen monument betreffen dat is aangewezen op grond van artikel 3 van de Monumentenwet 1988 of dat is aangewezen op grond van artikel 3 van de Provinciale Monumentenverordening 1996.

Artikel 4 Termijnen advies en aanwijzingsbesluit
  • 1. De Adviescommissie monumentenzorg adviseert schriftelijk binnen twaalf weken na ontvangst van het verzoek van het Dagelijks Bestuur.

  • 2. Het Dagelijks Bestuur beslist binnen twaalf weken na ontvangst van het advies van de Adviescommissie monumentenzorg, maar in ieder geval binnen 25 weken na de adviesaanvraag.

Artikel 5 Mededeling aanwijzingsbesluit

De aanwijzing als bedoeld in artikel 3, eerste lid, wordt medegedeeld aan degenen die als zakelijk gerechtigden in de kadastrale legger bekend staan en aan de ingeschreven hypothecaire schuldeisers en aan de aanvrager.

Artikel 6 Registratie op de gemeentelijke monumentenlijst
  • 1. Het Dagelijks Bestuur registreert het beschermd gemeentelijk monument op de gemeentelijke monumentenlijst.

  • 2. De registratie bevat de plaatselijke aanduiding, de datum van de aanwijzing, de kadastrale aanduiding, de tenaamstelling en een beschrijving van het beschermd gemeentelijk monument.

  • 3. De gemeentelijke monumentenlijst ligt bij het stadsdeelkantoor en het bureau Monumenten & Archeologie voor een ieder ter inzage.

Artikel 7 Wijzigen van de aanwijzing
  • 1. Het Dagelijks Bestuur kan de aanwijzing ambtshalve of op aanvraag van een belanghebbende wijzigen.

  • 2. Artikel 3, tweede tot en met  vierde lid, alsmede artikel 4 en 5 zijn van overeenkomstige toepassing op het wijzigingsbesluit.

  • 3. Indien de wijziging naar het oordeel van het Dagelijks Bestuur van ondergeschikte betekenis is, blijft overeenkomstige toepassing van artikel 3, tweede tot en met vierde lid, alsmede artikel 4, eerste lid, achterwege.

  • 4. De inhoud en de datum van de wijziging worden op de gemeentelijke monumentenlijst aangetekend.

Artikel 8 Intrekken van de aanwijzing
  • 1. Indien het Dagelijks Bestuur de aanwijzing intrekt, zijn artikel 3, tweede lid, en artikel 4 van overeenkomstige toepassing.

  • 2. De aanwijzing wordt geacht ingetrokken te zijn indien toepassing wordt gegeven aan artikel 3 van de Monumentenwet 1988 of aan artikel 3 van de Provinciale Monumentenverordening 1996.

  • 3. De intrekking wordt op de gemeentelijke monumentenlijst aangetekend.

  • 4. Het Dagelijks Bestuur kan bepalen dat een monument moet worden gedocumenteerd. De eigenaar en zakelijk gerechtigden zijn desgevraagd verplicht de documentatie uit te voeren dan wel aan de documentatie van het monument mee te werken.

Artikel 9 Verbodsbepaling

Het is verboden een beschermd gemeentelijk monument te beschadigen of te vernielen.

Artikel 10 Vergunning

Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het Dagelijks Bestuur of in strijd met bij zodanige vergunning gestelde voorschriften:

  • a.

    een beschermd gemeentelijk monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen;

  • b.

    een beschermd gemeentelijk monument te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een dusdanige wijze, dat het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

Artikel 11 Indiening, ontvankelijkheid en ter inzage legging van de aanvraag
  • 1. Een aanvraag voor een vergunning als bedoeld in artikel 10 moet worden ingediend bij het Dagelijks Bestuur.

  • 2. Van de in artikel 4:5 van de Awb geregelde bevoegdheid om de aanvraag wegens onvolledigheid niet te behandelen, kan slechts gebruik worden gemaakt indien de aanvrager binnen vier weken na ontvangst van de aanvraag in de gelegenheid is gesteld de aanvraag aan te vullen. De door het Dagelijks Bestuur ingevolge dat artikel te stellen termijn bedraagt ten hoogste vier weken.

  • 3. Het Dagelijks Bestuur kan bepalen dat nader bouwhistorisch onderzoek moet worden verricht. De eigenaar en zakelijk gerechtigden en gebruiker van het monument zijn desgevraagd verplicht het bouwhistorisch onderzoek uit te voeren dan wel aan  uitvoering van het bouwhistorisch onderzoek mee te werken.

  • 4. Indien de aanvraag in behandeling wordt genomen legt het Dagelijks Bestuur de aanvraag in het stadsdeelkantoor voor een ieder ter inzage. Het Dagelijks Bestuur doet kennisgeving van de ter inzagelegging op de gebruikelijke wijze en vermeldt daarbij de mogelijkheid om binnen een termijn van 14 dagen zienswijzen naar voren te brengen bij het Dagelijks Bestuur.

Artikel 12 Adviesaanvraag en beslissing op de aanvraag
  • 1. Het Dagelijks Bestuur brengt de aanvraag en ingebrachte zienswijzen terstond ter kennis van de Commissie voor Welstand en Monumenten en vraagt de laatstgenoemde Commissie om advies voordat zij beslist op een aanvraag als bedoeld in artikel 10.

  • 2. Binnen acht weken na de adviesaanvraag brengt de Commissie voor Welstand en Monumenten schriftelijk advies uit aan het Dagelijks Bestuur.

  • 3. Het Dagelijks Bestuur beslist binnen 21 weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 4. Het Dagelijks Bestuur kan de in het derde lid genoemde termijn van 21 weken met ten hoogste negen weken verlengen, mits zij de aanvrager daarvan kennis geeft binnen de in het derde lid genoemde termijn.

  • 5. Een vergunning ingevolge deze verordening blijft buiten werking gedurende zes weken na de datum waarop zij is verleend of is verleend. Indien gedurende deze termijn bezwaar wordt gemaakt op grond van de Algemene wet bestuursrecht, blijft de vergunning buiten werking totdat op het bezwaar is beslist.

  • 6. Het Dagelijks Bestuur kan aan een vergunning als bedoeld in artikel 10 voorschriften verbinden in het belang van de monumentenzorg.

  • 7. De vergunning als bedoeld in artikel 10 kan voor bepaalde tijd worden verleend.

Artikel 13 Kerkelijk monument

Het Dagelijks Bestuur verleent met betrekking tot een kerkelijk monument geen vergunning ingevolge de bepalingen van artikel 10 dan in overeenstemming met de eigenaar, indien en voor zover het een vergunning betreft waarbij wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening in het monument in het geding zijn.

Artikel 14 Intrekken van de vergunning
  • 1. De vergunning kan door het Dagelijks Bestuur worden ingetrokken indien:

    • a.

      blijkt dat de vergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend;

    • b.

      blijkt dat de vergunninghouder de voorschriften als bedoeld in de artikelen 10 en 12, zesde lid, niet naleeft of anderszins in afwijking van de vergunning handelt;

    • c.

      de omstandigheden aan de kant van de vergunninghouder zich zodanig hebben gewijzigd, dat het belang van het monument zwaarder dient te wegen;

    • d.

      niet door de vergunninghouder gebruik wordt gemaakt van de vergunning binnen 26 weken na de termijnen als bedoeld in artikel 12, vijfde lid, dan wel de werkzaamheden waarvoor de vergunning is verleend langer dan 26 weken hebben stilgelegen.

  • 2. Het besluit tot intrekking wordt in afschrift gezonden aan de Commissie voor Welstand en Monumenten.

Hoofdstuk 3 Beschermde rijksmonumenten

Artikel 15 Vergunning voor beschermd rijksmonument
  • 1. Het Dagelijks Bestuur zendt onmiddellijk een afschrift van de aanvraag om vergunning voor een beschermd rijksmonument met de naar voren gebrachte zienswijzen aan de Commissie voor Welstand en Monumenten.

  • 2. De Commissie voor Welstand en Monumenten adviseert schriftelijk over de aanvraag binnen acht weken na de datum van verzending van het afschrift.

Hoofdstuk 4 Adviescommissie monumentenzorg

Artikel 16 Adviescommissie monumentenzorg
  • 1. De Adviescommissie monumentenzorg wordt ingesteld bij besluit van de raad.

  • 2. De Adviescommissie monumentenzorg heeft tot taak het Dagelijks Bestuur op verzoek of uit eigener beweging te adviseren over de toepassing van de Monumentenwet 1988, deze monumentenverordening en het monumentenbeleid, met uitzondering van aanvragen om vergunning als bedoeld in artikel 11 en 37 van de Monumentenwet 1988 en als bedoeld in artikel 10 van deze verordening. Daarnaast adviseert de Adviescommissie monumentenzorg de raad ondermeer over de aanwijzing als rijksmonument of als rijksbeschermd stadsgezicht.

  • 3. Tot het moment dat de Adviescommissie monumentenzorg is ingesteld, treedt de Amsterdamse Raad voor de Monumentenzorg, ingesteld bij besluit van de Gemeenteraad van 28 april 1999, nr. 181 (Gemeenteblad 1999, afd. 3, volgn. 43) op als Adviescommissie monumentenzorg.

Hoofdstuk  5 Slot- en overgangsbepalingen

Artikel 17 Strafbepaling

Hij, die handelt in strijd met de artikelen 9 en 10 van deze verordening, wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie of hechtenis van ten hoogste drie maanden.

Artikel 18 Toezicht en opsporing
  • 1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast: de bij besluit van het Dagelijks Bestuur aan te wijzen personen.

  • 2. Met de opsporing van de in deze verordening strafbaar gestelde feiten zijn, onverminderd artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering, belast de krachtens het eerste lid aangewezen ambtenaren voorzover zij tevens buitengewoon opsporingsambtenaar zijn.

  • 3. De bevoegdheden die aan de in het eerste lid bedoelde ambtenaren op grond van de Algemene wet bestuursrecht toekomen in het kader van het toezicht op de naleving komen hen ook toe in het kader van onderzoeken als bedoeld in de artikelen 3, vierde lid en 11, derde lid (bouwhistorisch onderzoek) en artikel 8, vierde lid (documentatie). De artikelen 5:12, 5:13 en 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 20 Inwerkingtreding
  • 1. Voorzover deze verordening betrekking heeft op gemeentelijke monumenten treedt zij in werking op de eerste dag na het verstrijken van een termijn van zes weken na bekendmaking1.

  • 2. De Verordening tot behoud van Monumenten van stadsdeel Amsterdam-Centrum, vastgesteld bij besluit van de raad van 27 juni 2002, nr. 19 (Stadsblad 2002, afd. 3 volgnummer 5), voor zover het betreft bepalingen over gemeentelijke monumenten, vervalt op de datum waarop het eerste lid toepassing vindt.

  • 3. Voor zover deze verordening betrekking heeft op beschermde rijksmonumenten, treedt zij in werking overeenkomstig het bepaalde in artikel 15, tweede lid, van de Monumentenwet 1988.

  • 4. De Verordening tot behoud van Monumenten van stadsdeel Amsterdam Centrum, vastgesteld bij besluit van de raad van 27 juni 2002, nr. 19 (Stadsblad 2002, afd. 3 volgnummer 5), voor zover het betreft bepalingen over beschermde rijksmonumenten, vervalt op de datum waarop het derde lid toepassing vindt.

  • 5. De op grond van de ingevolge het tweede lid vervallen verordening aangewezen gemeentelijke monumenten worden geacht aangewezen te zijn overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.

  • 6. Aanvragen om vergunning die zijn ingediend vóór de inwerkingtreding van deze verordening worden afgehandeld met inachtneming van de ingevolge het tweede lid vervallen verordening.

Artikel 21 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als 'Monumentenverordening stadsdeel Amsterdam-Centrum 2005'.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

Sub d

Het plaatsen op de monumentenlijst heeft geen rechtsgevolg. Het betreft slechts een administratieve handeling. Voorafgaand aan de plaatsing op de lijst is het de aanwijzing tot beschermd gemeentelijk monument die rechtsgevolg beoogt. De aanwijzing en de plaatsing op de lijst zijn daarom uit elkaar getrokken. Zie ook artikel 3, lid 1, en artikel 6.

Sub f

* Overleg en overeenstemming betreffen de wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening in het kerkelijke monument. Voor bijvoorbeeld een pastorie, een catechesatieruimte of verblijven van kloosterlingen geldt deze verbijzondering voor kerkelijke monumenten in de regel dan ook niet. Zij vallen onder de voorschriften die voor de andere monumenten gelden.

* Een levensbeschouwelijke instelling is een instelling die redelijkerwijs vergelijkbaar is met een kerkelijke instelling.

Sub g

De inschakeling van een commissie die het Dagelijks Bestuur adviseert over aanvragen om vergunning als bedoeld in artikel 11 van de Monumentenwet 1988, is verplicht op grond van artikel 15 van de Monumentenwet 1988. (Door het ontbreken van deze keuzevrijheid is er geen strijdigheid met het duale uitgangspunt als de raad in deze Monumentenverordening bepaalt dat er een commissie is die adviseert aan het Dagelijks Bestuur.) In Amsterdam is dit de Commissie voor Welstand en Monumenten. Deze commissie adviseert over aanvragen om vergunning als bedoeld in artikel 11 en artikel 37 van de Monumentenwet 1988 en artikel 10 en 12 van deze verordening.

Sub h

De Adviescommissie monumentenzorg is een commissie die gevraagd en ongevraagd adviseert aan het Dagelijks Bestuur en/of de stadsdeelraad. De Adviescommissie bestaat uit -minimaal drie- onafhankelijke deskundigen op het gebied van de monumentenzorg. De instelling van deze Aviescommissie wordt nader uitgewerkt en valt buiten deze verordening. Tot de instelling van deze Adviescommissie functioneert als zodanig het huidige adviesorgaan, de Amsterdamse Raad voor de Monumentenzorg.

Artikel 3

Lid 1 en 2

Voor een goede besluitvorming is het wenselijk dat de eigenaar, alsmede de zakelijk gerechtigde in ieder geval de mogelijkheid krijgen hun mening (zienswijze) omtrent plaatsing op de gemeentelijke monumentenlijst kenbaar te maken. In spoedeisende gevallen kan het Dagelijks Bestuur afwijken.

Het Dagelijks Bestuur gaat bij de aanwijzing uit van de selectiecriteria vermeld in de Handleiding voor de selectie van gebouwen en ensembles voor de gemeentelijke monumentenlijst.

De verordening bevat geen voorschriften voor de bescherming van het monument gedurende de tijd dat de aanwijzingsprocedure loopt, zoals de Monumentenwet 1988 dat doet. Voorbescherming kan leiden tot misbruik van de monumentenaanvraag om ontwikkelingen te frustreren (dit geldt ook voor rijksmonumenten, maar in tegenstelling tot gemeentelijke monumenten is voor rijksmonumenten nog een ondergrens van 50 jaar en ouder opgenomen).

De spoedprocedure kan in situaties die ernstige gevolgen voor het aan te wijzen monument hebben, bewerkstelligen dat binnen korte tijd de verbodsbepalingen van de verordening van toepassing zijn. Er moeten dan gegronde redenen aanwezig zijn om de spoedprocedure te kunnen gebruiken.

Door aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument is het gehele pand, inclusief al zijn bestanddelen uit hoofd van het Burgerlijk Wetboek, dat wil zeggen interieuronderdelen die fysiek verbonden zijn met de onroerende zaak en die losse onderdelen die volgens verkeersopvatting bij de onroerende zaak behoren onder de werking van de verordening geplaatst. Andere zaken die zich op het perceel van het monument bevinden, zoals bijgebouwen, tuininrichting en bomen moeten expliciet worden aangegeven, willen zij onder de werking van de verordening vallen. Voor elke wijziging van het monument is een vergunning nodig.

Lid 4

Het laten verrichten van bouwhistorisch onderzoek behoort tot de beleidsvrijheid van de gemeente. Er is een tweetal momenten te onderscheiden wanneer een stadsdeel bouwhistorisch onderzoek kan laten uitvoeren of erom kan vragen. Ten eerste bij een (aanvraag tot) aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument. Ten tweede bij aanvragen voor vergunning tot wijziging van een beschermd gemeentelijk monument. In die gevallen dat een ander dan de eigenaar van een pand een aanvraag tot aanwijzing indient, dan wel het stadsdeel ambtshalve aanwijzingsvoorstellen doet, kan het stadsdeel de eigenaar moeilijk verplichten bouwhistorisch onderzoek uit te voeren. Het stadsdeel kan dan wel de eigenaar of gebruiker verplichten om mee te werken aan het bouwhistorisch onderzoek. Indien de eigenaar of gebruiker een aanvraag voor vergunning tot wijziging van het gebouw indient, kan het stadsdeel hieraan eisen verbinden dat de aanvrager bouwhistorisch onderzoek laat verrichten dan wel aan bouwhistorisch onderzoek meewerkt. Indien de monumentenbeschrijving van het beschermde monument erg summier is, moet bij de aanvraag tot wijziging van het desbetreffende monument alsnog de beschrijving worden aangevuld.

Artikel 4

Lid 2

Door de besluitvorming aan een termijn te binden, weten de aanvrager, eigenaar en andere belanghebbenden beter waar ze aan toe zijn. Als het Dagelijks Bestuur niet tijdig beslist, is op grond van de Awb sprake van een fictieve weigering. Ingevolge artikel 6:2 staat voor de aanvrager dan de mogelijkheid van bezwaar open die ook tegen een reëel besluit open zou staan.

Op grond van Awb kan het Dagelijks Bestuur zijn besluit opschorten, wanneer dit voor een zorgvuldige afhandeling nodig is, bijvoorbeeld omdat de noodzakelijke gegevens later beschikbaar zijn. Dit is het geval als er een inventarisatie (bijv. het Gemeentelijk Monumenten Project) gaande is. Het Dagelijks Bestuur moet de aanvrager op de hoogte stellen van de opschorting.

Het artikel bevat geen bepalingen over bekendmaking van het besluit, omdat de Awb dat afdoende regelt (afdeling 3.6).

Artikel 6

Door aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument is het gehele pand onder de werking van deze verordening geplaatst, inclusief al zijn bestanddelen uit hoofd van het Burgerlijk Wetboek, dat wil zeggen interieuronderdelen die fysiek verbonden zijn met de onroerende zaak en die losse onderdelen die volgens verkeersopvatting bij de onroerende zaak behoren. Voor elke wijziging van het monument is een vergunning nodig. Andere zaken die zich op het perceel van het monument bevinden, zoals bijgebouwen, tuininrichting en bomen moeten expliciet worden aangegeven, willen zij onder de werking van de verordening vallen. Voor de duidelijkheid, bijvoorbeeld in verband met kadastrale vernummering, kan ook een plattegrond worden aangehecht.

Het Dagelijks Bestuur plaatst het beschermde gemeentelijke monument op de gemeentelijke monumentenlijst. Bureau Monumenten & Archeologie draagt hierbij zorg voor de feitelijke handelingen.

Artikel 8

Lid 4

Het kan zinvol zijn om voor een gebouw, waarvoor een aanvraag tot intrekking van de aanwijzing loopt een (uitvoerige) documentatie aan te leggen. Enerzijds kan deze voor een goede afweging van de aanvraag dienen, anderzijds worden het gebouw en de bouwplaats voorafgaand aan de sloop voor de lokale geschiedenis gedocumenteerd, onder meer met behulp van een archeologische waardestelling. De eigenaar of aanvrager is verplicht mee te werken aan het documenteren van het betreffende gebouw.

Artikel 10

Artikel 10 geldt ook voor archeologische monumenten, die zijn aangewezen als gemeenteljk monument. Over opgravingen en vondsten is niets in de verordening geregeld, omdat deze aspecten in de Monumentenwet 1988 zijn geregeld.

Artikel 11

Lid 2

Art. 4:5, eerste lid, Awb bepaalt dat het bestuursorgaan stelt binnen welke termijn de aanvrager de gelegenheid krijgt de aanvraag aan te vullen. De termijn van vier weken correspondeert met de bepaling in de Woningwet. Het vragen van ontbrekende gegevens in het kader van de afhandeling van de bouwaanvraag en de monumentenaanvraag kan dan met dezelfde brief worden afgehandeld.

Art. 4:5, vierde lid, van de Awb regelt dat het Dagelijks Bestuur de aanvraag binnen vier weken na de dag waarop de gegevens zijn overgelegd, dan wel de gestelde termijn ongebruikt is verstreken, buiten behandeling kan laten.

Lid 3

Nader bouwhistorisch onderzoek: indien de eigenaar of gebruiker een aanvraag voor vergunning tot wijziging van het gebouw indient, kan het stadsdeel hieraan eisen verbinden dat de aanvrager bouwhistorisch onderzoek laat verrichten dan wel aan bouwhistorisch onderzoek meewerkt.

Indien de monumentenbeschrijving van het beschermde monument erg summier is, moet bij de aanvraag tot wijziging van het desbetreffende monument alsnog de beschrijving worden aangevuld.

Zie ook de toelichting bij artikel 3, vierde lid van deze verordening.

Lid 4

Degenen, die hun zienswijze naar voren hebben gebracht, wordt onmiddellijk een afschrift van het besluit van het Dagelijks Bestuur gestuurd op grond van artikel 3:43 van de Awb.

Artikel  12

Lid 3 en 4

Het stadsdeel heeft aan de verordening geen fatale termijn verbonden. Derhalve kunnen geen vergunningen van rechtswege verleend worden.

De totale termijn van 30 weken voor de monumentenvergunning spoort niet meer met die voor de bouwvergunning (6, 12 of 18 weken). Om niet gedurende de lopende monumentenprocedure de bouwvergunning te moeten weigeren (conform de weigeringsgrond van artikel 44 sub e Woningwet) kan de aanvrager van de monumenten- en bouwvergunning gevraagd worden de aanvraag bouwvergunning pas later in te dienen. Dat neemt niet weg dat het monument niet gewijzigd mag worden voordat ook de monumentenvergunning is verleend.

Lid 5

Het voordeel van schorsende werking is dat geen onomkeerbare acties kunnen worden ondernomen, voordat beslist is op het tegen het besluit ingediende bezwaarschrift(en).

Lid 6

Bij de verlening van de (sloop)vergunning kan het stadsdeel ondermeer in de vergunningvoorschriften opnemen het doen van onderzoek, het documenteren van het monument en de bouwplaats ondermeer met behulp van een archeologische waardestelling, het verstrekken van documentatie tijdens de bouwwerkzaamheden, net als het veilig stellen van de afkomende bouwhistorische elementen.

Artikel  14

Lid 1 sub d

De 26 weken komen overeen met de termijn voor de bouwvergunning (Bouwverordening Amsterdam 2003, art. 4.1). Voor het ingaan van de 26 weken termijn is rekening gehouden met de schorsende werking (termijn van 6 weken) die vermeld wordt in artikel 12, vijfde lid. Het Dagelijks Bestuur kan de vergunning hierna intrekken, maar is daartoe niet verplicht.

Lid 2

De Commissie voor Welstand en Monumenten kan gevraagd en ongevraagd adviseren.

Artikel 4:7 of artikel 4:8 Awb kan van toepassing zijn. De in kennis stelling van de vergunninghouder en het met redenen omkleed moeten zijn van het besluit zijn weggelaten, omdat de Awb dit regelt.

Artikel  15

De procedure voor de afgifte door het Dagelijks Bestuur van de vergunning voor rijksmonumenten staat in hoofdstuk 2, paragraaf 2 van de Monumentenwet 1988 en afdeling 3.4 van de Awb.

Artikel 16

De advisering van de gemeenteraad (c.q. stadsdeelraad) aan de minister van OCW is opgenomen in de Monumentenwet 1988. In plaats van de stadsdeelraad kan het Dagelijks Bestuur de minister adviseren over de monumentwaardigheid (artikel 3.2. en 3.5. van de Monumentenwet 1988). Deze bevoegdheid kan van de Raad naar het Dagelijks Bestuur worden gemandateerd.

Artikel 17

Artikel 154, eerste lid, van de Gemeentewet laat aan de wetgever de keuzemogelijkheid om op over-treding van verordeningen een geldboete te stellen van de tweede of de eerste categorie. In artikel 23 van het Wetboek van Strafrecht zijn de geldboetecategorieën opgenomen. Op gemeente-lijk niveau is, gelet op de ernst van dit vergrijp, de hoogte van de strafmaat voor rijksmonumenten en de wens om enige preventieve werking te bereiken, de keuze voor de hogere geldboete van de twee-de categorie voor de hand liggend. De hechtenis is opgenomen om de verordening met meer kracht te handhaven.

Artikel 18

In dit artikel worden toezichthouders aangewezen overeenkomstig modelbepaling 90.M van de Aanwijzingen voor de decentrale regelgeving (Adr).

Een toezichthouder mag zijn bevoegdheid slechts uitoefenen voorzover dit redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak noodzakelijk is (artikel 5:13 Awb). Op basis van artikel 5:15 Awb is een toezichthouder bevoegd elke plaats te betreden met uitzondering van woningen zonder toestemming van de bewoner. 'Plaatsen' is daarbij een ruim begrip en omvat niet alleen erven en andere terreinen, maar ook gebouwen en woningen.

Artikel 19

Omdat aanvragen om vergunning die zijn ingediend vóór de inwerkingtreding van deze verordening worden afgehandeld met inachtneming van de ingevolge het tweede lid vervallen verordening, worden ook bezwaar- en beroepschriften die hierop betrekking hebben, afgehandeld op grond van de vervallen verordening. 

Artikel 20

Voor stadsdeeloverschrijdende potentiële monumenten zijn de besturen van de betreffende stadsdelen en/of, als het monument zich in centraal-stedelijk gebied bevindt, het college van Burgemeester en Wethouders bevoegd. De Awb (artikel 6:15) regelt de doorzendplicht.

De bevoegdhedenverdeling tussen de centrale stad en het betreffende stadsdeel in centraal stedelijke projecten wordt geregeld in het betreffende aanwijzingsbesluit behorend bij het centraal stedelijke project. De grootstedelijke aanwijzing moet duidelijk zijn over de vraag of de centraal-stedelijke monumentenverordening geldt, als de bevoegdheden op het gebied van de monumentenzorg centraal-stedelijk worden.

Toelichting op het besluit om een nieuwe verordening vast te stellen

De monumentenverordening moet worden herzien naar aanleiding van de Wet dualisering gemeentebestuur; tevens is actualisering van de huidige verordening nodig;

Deze ontwerp-Monumentenverordening regelt voor stadsdeel Amsterdam-Centrum de volgende hoofdpunten:

* de aanwijzing van zaken tot gemeentelijk monument;

* het vergunningenstelsel voor de gemeentelijke monumenten;

* de inschakeling van de Commissie voor Welstand en Monumenten als gemeentelijk orgaan dat adviseert over de vergunningaanvragen van gemeentelijke en rijksmonumenten;

      Wijzigingen ten opzichte van de vorige verordening:

Als belangrijkste wijzigingen ten opzichte van de Verordening tot behoud van Monumenten van stadsdeel Amsterdam-Centrum, vastgesteld bij besluit van de raad van 27 juni 2002, nr. 19, kunnen genoemd worden:

* de stadsdeelraad stelt een Adviescommissie monumentenzorg in en benoemt de leden van deze Adviescommissie monumentenzorg (artikel 16);

* overeenkomstig de Wet dualisering gemeentebestuur neemt het Dagelijks Bestuur het besluit tot plaatsing op de gemeentelijke monumentenlijst zonder daartoe de raadscommissie van het stadsdeel te hoeven horen (artikel 3 eerste en tweede lid), dit geldt tevens voor het GMP-project;

* er zijn bepalingen inzake het bouwhistorisch onderzoek en documentatie in de verordening opgenomen (artikel 3, vierde lid en artikel 8, vierde lid);

* er is een bepaling opgenomen dat de vergunning bij gemeentelijke monumenten buiten werking blijft totdat de bezwaarschriften zijn afgehandeld (artikel 12, vijfde lid);

Voorts is artikel 3 vijfde lid (overleg met de eigenaar van een kerkelijk monument bij de aanwijzing tot gemeentelijk monument) geschrapt. Belangrijkste reden is dat het Dagelijks Bestuur in geval van belangrijke monumentplaatsingen altijd overleg voert met de eigenaar. Voorts is overleg met de eigenaar van een kerkelijk monument in het kader van een gemeentelijke aanwijzing niet verplicht (dit in tegenstelling tot een aanwijzing tot rijksmonument).

Om de verplichtingen tot uitvoeren van en meewerken aan bouwhistorisch onderzoek en documentatie beter te kunnen handhaven is de redactie van de betreffende bepalingen aangepast en is artikel 18, derde lid aan de verordening toegevoegd.

     Spoedprocedure versus voorbescherming

Voorgesteld wordt om de spoedprocedure in de nieuwe verordening te handhaven en niet uit te gaan van voorbescherming. Redenen hiervoor zijn: 1. de spoedprocedure heeft hetzelfde effect als voorbescherming; 2. voorbescherming kan in de praktijk leiden tot het onherroepelijk weigeren van de bouwvergunning, omdat het stelsel van de Woningwet geen rekening houdt met voorbescherming voor gemeentelijke monumenten (er is geen aanhoudingsplicht); 3. voorbescherming kan leiden tot misbruik van de monumentenaanvraag om ontwikkelingen te frustreren; 4. voor GMP-panden die op de selectielijst staan zou de voorbescherming pas gelden als de aanwijzingsprocedure gestart wordt. Het is juridisch niet houdbaar om de GMP-panden gedurende het gehele plaatsingstraject van vier jaar voorbescherming te geven.

Een combinatie van voorbescherming en spoedprocedure in de verordening is niet gewenst, omdat beide hetzelfde doel dienen en voorbescherming een aantal ongewenste neveneffecten heeft zoals hierboven aangegeven.

     Inspraakreacties

Er zijn twee inspraakreacties binnengekomen, te weten van bureau Monumenten en Archeologie (bMA) en de Vereniging Vrienden van de Amsterdamse Binnenstad (VVAB).

bMA

bMA heeft tot op detailniveau aangegeven bij de tekst van de Ontwerp monumentenveror-dening van het stadsdeel waar deze afwijkt van de centraalstedelijke verordening. Het stadsdeel heeft ervoor gekozen om op een aantal punten af te wijken van de centraalstedelijke verordening en is daartoe ook bevoegd. Voor een deel zijn de opmerkingen van bMA op de Ontwerp monumentenverordening overgenomen. Wanneer belangrijke inhoudelijke opmerkingen niet zijn overgenomen, wordt dat kort gemotiveerd. In de begeleidende brief noemt bMA vier belangrijke wijzigingen. Daarop wordt hieronder ingegaan.

Ten eerste stelt bMA dat zowel het Dagelijks Bestuur als de Raad een adviescommissie monumentenzorg moeten instellen.

Reactie: ons inziens is dit niet noodzakelijk. Het kan namelijk best tot de kaderstellende taak van de raad worden gerekend om te bepalen welke adviescommissie het Dagelijks Bestuur adviseert. De raad stelt de adviescommissie in en bepaalt in die verordening dat het ondermeer tot de taak van deze adviescommissie behoort om het Dagelijks Bestuur te adviseren.

Ten tweede stelt bMA voor om de algemene benaming "adviescommissie monumentenzorg" te hanteren.

Reactie: de algemene benaming "adviescommissie monumentenzorg"  is overgenomen in de stadsdeelverordening.

Ten derde stelt bMA voor om een fatale termijn te koppelen aan de verlening monumentenvergunning (het zogeheten "van rechtswege verlenen)".

Reactie: het stadsdeel heeft dit niet overgenomen, omdat verlening van rechtswege voor de bescherming van de monumentale waarden van een pand ongewenst is.

Tenslotte stelt bMA dat het doen van nader bouwhistorisch onderzoek een nadrukkelijke rol speelt.

Reactie: De stadsdeelverordening wijkt op dit punt niet wezenlijk af van de centraalstedelijke Ontwerp-monumentenverordening. Ter verbetering van de handhaafbaarheid is de redactie enigszins gewijzigd en is artikel 18 derde lid toegevoegd.

De suggestie om de "Handleiding voor de selectie van gebouwen en ensembles op de gemeentelijke monumentenlijst" als beleidsregel vast te stellen, wordt overgenomen.

VVAB

De VVAB heeft 6 opmerkingen gemaakt, waarop hieronder wordt gereageerd.

Ten eerste stelt de VVAB voor het begrip "onroerend" bij de definitie van het begrip gemeentelijk monument (artikel 1 sub c) te laten vervallen, omdat het een zaak van algemeen belang betreft en onder het begrip 'zaak' (volgens het BW artikel 3:2) zowel roerende als onroerende objecten vallen.

Reactie: Het laten vallen van het begrip "onroerend" heeft tot gevolg dat iedere zaak voor bescherming als monument in aanmerking komt. Dat is niet wenselijk. Onderdelen van het monument die aard- en nagelvast zijn vallen onder de bescherming. Voor andere onderdelen die naar algemene verkeersopvatting bij het monument horen geldt hetzelfde.

Ten tweede stelt de VVAB voor bij de aanvraag tot aanwijzing van een orde-2 pand in voorbescherming te voorzien om onomkeerbare schade te voorkomen. Aanvragen die tot bedoeling hebben een ontwikkeling te frustreren terwijl er geen sprake is van beschermenswaardige elementen, zouden zijns inziens door middel van een spoedprocedure versneld afgedaan kunnen worden. 

Reactie: de VVAB stelt dat voorbescherming de enige mogelijkheid is om onomkeerbare schade te voorkomen. Dit is onjuist, omdat de spoedprocedure ook die mogelijkheid biedt.

Een combinatie van voorbescherming en spoedprocedure in de verordening is niet gewenst, omdat beide hetzelfde doel dienen en voorbescherming een aantal ongewenste neveneffecten kent (waaronder frustratie van voorgenomen bouwactiviteiten). Met andere woorden: ook in geval van het voeren van een spoedprocedure om het pand niet te plaatsen rust er nog voorbescherming op het pand, hetgeen bij bezwaar en beroep kan uitmonden in jarenlange procedures.

Ten derde vraagt de VVAB om een bepaling toe te voegen aan artikel 3, lid 6 zodat er geen lacune ontstaat tussen het afvoeren van rijksmonumenten door de Rijksdienst (bijv. na instorting van het rijksmonument) en de plaatsing op de gemeentelijke monumentenlijst.

Reactie: in de meeste gevallen zal plaatsing op de gemeentelijke monumentenlijst door het teloor gaan van monumentale waarden niet meer aan de orde zijn. Bij herbouw van het pand is er sprake van nieuwbouw en zou de gemeentelijke monumentenstatus in principe niet meer verleend moeten worden. Het probleem zal zich kortom in zeer uitzonderlijke gevallen voordoen en kan ondervangen worden door spoedplaatsing.

Ten vierde wil de VVAB aan artikel 9 toevoegen dat het verboden is een gemeentelijk monument in een zodanige staat van onderhoud te hebben dat het wegens strijd met de bepalingen van het Bouwbesluit voorzieningen behoeft. Dit om te voorkomen dat een eigenaar zich door verkrotting van zijn gemeentelijk monument kan ontdoen.

Reactie: wanneer de staat van een pand in strijd is met het Bouwbesluit dan kan het stadsdeel het pand -ook als het een monument betreft- aanschrijven. Deze passage voegt daarom nauwelijks iets toe.

Ten vijfde stelt VVAB voor om in artikel 11 toe te voegen dat in alle gevallen nader bouwhistorisch onderzoek dient te worden overlegd waarin wordt ingegaan op de monumentale waarden en in hoeverre de voorgenomen wijziging invloed heeft op deze waarden.

Reactie: Voordat een pand op de gemeentelijke of rijksmonumentenlijst wordt geplaatst stelt bMA een redengevende beschrijving op, waarin aan de hand van vastgestelde criteria wordt bepaald of het pand monumentwaardig is. Bij het verlenen van een monumentenvergunning wordt teruggegrepen op deze beschrijving om te zien of er monumentwaardige onderdelen in het geding zijn. Zeker wanneer het kleine wijzigingen betreft is nader bouwhistorisch onderzoek niet nodig en zou de eigenaar bovendien onnodig op kosten worden gejaagd. Daarom is de mogelijkheid (en niet de verplichting) tot nader bouwhistorisch onderzoek in artikel 11 opgenomen. Dit geldt bijv. voor monumenten die indertijd met een summiere monumentenbeschrijving zijn geplaatst.

De VVAB wijst er tenslotte op dat in artikel 12, lid 5, de passage "of van rechtswege is verleend" moet worden geschrapt, omdat van rechtswege verlening van de vergunning ongewenst is.

Reactie: deze passage is geschrapt, de mogelijkheid tot van rechtswege verlenen is namelijk niet opgenomen in de verordening.