Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Deelgemeente Amsterdam - Centrum

Garageverordening Centrum 2005

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieDeelgemeente Amsterdam - Centrum
Officiële naam regelingGarageverordening Centrum 2005
CiteertitelGarageverordening Centrum 2005
Vastgesteld doordeelraad
Onderwerpruimtelijke ordening, verkeer en vervoer
Eigen onderwerpInfrastructuur, verkeer en vervoer

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

betreft de 2e wijziging van de Garageverordening Amsterdam-Centrum 2005

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Gemeentewet, art. 149

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

03-06-200901-03-200901-10-2010artt. 2.1, derde lid onder f, 2.3, derde lid en 3.2, tweede en derde lid

03-06-2009

Publicaties Stadsdeelbestuur 2009, Stadsdeelraad, Besluiten, 28 mei 2009-5

Publicaties Stadsdeelbestuur 2009, Stadsdeelraad, Vergaderstukken/voordrachten, 28 mei 2009-5
01-03-200903-06-2009artt. 1.1, 2.1, 2.2, 2.3, 2.4, 2.5, 3.1, 3.2, 4.1, 4.2, 4.3, 4.4, 4.5 , 4.6 en 5.4

01-03-2009

Publicaties Stadsdeelbestuur 2009, Stadsdeelraad, Besluiten, 29 januari 2009/4-3a

Publicaties Stadsdeelbestuur 2009, Stadsdeelraad, Vergaderstukken, 29 januari 2009/4-3a
01-06-200501-03-2009nieuwe regeling

01-06-2005

Publicaties Stadsdeelbestuur 2005, Stadsdeelraad, Besluiten, 24 februari 2005-5c

Publicaties Stadsdeelbestuur 2005, Stadsdeelraad, Vergaderstukken, 24 februari 2005-5c

Tekst van de regeling

inhoud

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen.

Art. 1.1. Begripsomschrijvingen.

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    motorrijtuig: een motorrijtuig in de zin van de Wegenverkeerswet, uitgezonderd bromfietsen;

  • b.

    garage: een niet tot de openbare weg behorende of niet voor het openbaar verkeer toegankelijke, geheel of gedeeltelijk besloten of open ruimte of samenstel van ruimten, bestemd tot of in gebruik als stallingplaatsen;

    onder garage wordt mede verstaan een ruimte voor één stallingplaats indien deze géén deel uitmaakt van een samenstel van stallingplaatsen in een gebouw of op een terrein;

  • c.

    stallingplaats: de ruimte in een garage die geschikt is voor maximaal één motorrijtuig;

  • d.

    parkeernorm: gemeentelijk criterium voor het stadsdeel of delen van het stadsdeel met betrekking tot het aantal stallingplaatsen dat in een garage aanwezig mag zijn;

  • e.

    plusplaatsen: stallingplaatsen die in een garage aanwezig mogen zijn boven het aantal dat volgens de parkeernorm is toegestaan.

  • f.

    centrumbewoners bewoners van een zelfstandige woning in stadsdeel Centrum;

    centrumbedrijven bedrijven met een vestiging van ten minste 250 m² bruto vloeroppervlak in stadsdeel Centrum.

Art. 1.2. Werkingsgebied.

Deze verordening is van toepassing in het stadsdeel Centrum met uitsluiting van gebieden die zijn aangewezen als grootstedelijk project.

Hoofdstuk 2. Garagevergunning.

Art. 2.1. Vergunning gebruik garage.
  • 1. Het is verboden, zonder of in afwijking van een vergunning van het dagelijks bestuur een garage in gebruik te hebben, te laten of te houden.

    In een garage die één of meer plusplaatsen omvat, geldt het verbod in de eerste volzin voor elke eigenaar van één of meer stallingplaatsen, tenzij het gebied waarin de garage zich bevindt is uitgesloten van het vergunningengebied op grond van de Parkeerverordening.

  • 2. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor garages met maximaal twee stallingplaatsen en een gebruiksoppervlak van maximaal 40 m² , indien garage en woningen danwel bedrijfsruimten zich in hetzelfde gebouw of op hetzelfde kadastraal perceel bevinden.

  • 3. Het dagelijks bestuur gaat bij de beoordeling van een aanvraag om een vergunning uit van het belang van een ordening van inpandig parkeren in het kader van een evenwichtige aanwending en verdeling van de beschikbare verkeers-, parkeer- en stallingruimte.

    Het dagelijks bestuur kan daartoe in ieder geval de volgende belangen in aanmerking nemen:

    • a.

      een evenredige verdeling van parkeer- en stallingplaatsen;

    • b.

      het optimaal gebruik van het wegennet en in verband daarmee de mogelijk ongewenste verkeersaantrekkende werking van een garage;

    • c.

      de vrijheid van het verkeer, de veiligheid op de weg, de behoorlijke verkeersgeleiding of verkeersregeling;

    • d.

      de belangen die gediend zijn met een geordend gebruik van plusplaatsen;

    • e.

      de wenselijke verdeling van beschikbare stallingplaatsen, de te verminderen hoeveelheid parkeerplaatsen op straat en de onderlinge relatie tussen stallingplaatsen en parkeerplaatsen;

    • f.

      het bevorderen van het (mede)gebruik van stallingplaatsen in bedrijfsgarages door centrumbewoners.

  • 4. Het dagelijks bestuur verbindt aan de vergunning slechts voorschriften en/of voorwaarden ter bescherming van de belangen, ten behoeve waarvan de vergunning wordt verleend.

  • 5. Indien het belang waarvoor de vergunning is verleend, dit vereist op grond van een verandering van de inzichten en/of verandering van de omstandigheden gelegen buiten de garage, opgetreden na het verlenen van de vergunning, kan het dagelijks bestuur aan de vergunning nieuwe voorschriften en voorwaarden verbinden en gestelde voorschriften en voorwaarden wijzigen of intrekken.

Art. 2.2. Weigeren garagevergunning.
  • 1. Een vergunning kan worden geweigerd indien de belangen als bedoeld in art. 2.1. dit naar het oordeel van het dagelijks bestuur nodig maken en daarin niet of onvoldoende kan worden voorzien door het stellen van voorschriften en/of voorwaarden.

  • 2. De vergunning wordt geweigerd indien,

    • a.

      het gebruik van de garage in strijd is met een geldend bestemmingsplan of projectbesluit, tenzij voor de garage een vergunning voor het bouwen van een bouwwerk of een vrijstelling is verleend;

    • b.

      de garage moet worden ge- of verbouwd en de daarvoor benodigde vergunning voor het bouwen van een bouwwerk is niet aangevraagd;

    • c.

      de vergunning voor het bouwen van een bouwwerk is geweigerd.

    • d.

      niet wordt of kan worden voldaan aan de voorschriften en/of voorwaarden bij of krachtens het bepaalde in hoofdstuk 3, of indien een gerechtvaardigde verwachting bestaat dat niet zal worden voldaan aan die voorschriften en/of voorwaarden;

Art. 2.3. Vergunningen bestaande garages.
  • 1. Een vergunning die na inwerkingtreding van deze verordening wordt aangevraagd ter vervanging van een vergunning als bedoeld in de Garageverordening als vastgesteld bij raadsbesluit van 5 januari 1972, nr. 1325 (Gemeenteblad 1973, afd. 3, volgnr. 143), zoals nadien gewijzigd, wordt, onverminderd het bepaalde in dit hoofdstuk maar zonodig in afwijking van het bepaalde in art. 2.2., lid 2, onder d, verleend voor het aantal stallingplaatsen waarvoor die vergunning was verleend, waarbij deze stallingplaatsen worden geacht te voldoen aan de parkeernorm.

    Als de te vervangen vergunning was verleend voor een bepaald oppervlak, dan wordt het aantal toelaatbare stallingplaatsen daaruit herleid volgens de oppervlaktenormen voor stallingplaatsen, met inachtneming van het feitelijk aantal stallingplaatsen.

  • 2. Een aanvraag als bedoeld in het eerste lid, voor een garage waar feitelijk meer stallingplaatsen zijn of beschikbaar zijn dan waarvoor een vergunning was verleend, wordt de toelaatbaarheid van die extra plaatsen beoordeeld naar de criteria voor nieuwe stallingplaatsen.

  • 3. Als de in het tweede lid bedoelde extra plaatsen mede plusplaatsen omvatten, dan wordt in afwijking van art. 3.2., derde lid, de vergunning voor een bewonersgarage slechts verleend onder de voorwaarde dat de plusplaatsen slechts regulier zullen worden gebruikt door centrumbewoners of -bedrijven als bedoeld in art. 1.1. onder f.

Art. 2.4. Intrekking of wijziging vergunning.

Het dagelijks bestuur kan een garagevergunning intrekken of beperkend wijzigen, indien:

  • a.

    ter verkrijging van de vergunning onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • b.

    de aan de vergunning verbonden voorschriften en/of voorwaarden niet worden nageleefd;

  • c.

    de voorschriften en/of voorwaarden bij of krachtens het bepaalde in hoofdstuk 3 worden overschreden;

  • d.

    van de vergunning geen gebruik wordt gemaakt binnen 26 weken na het onherroepelijk worden van de vergunning;

  • e.

    van de vergunning gedurende een periode van 26 weken of langer geen gebruik is gemaakt;

  • f.

    het belang waarvoor de vergunning is verleend, dit vereist op grond van een verandering van de inzichten en/of verandering van de omstandigheden gelegen buiten de garage, opgetreden na het verlenen van de vergunning, en het niet mogelijk blijkt door het stellen of wijzigen van voorschriften en/of voorwaarden dat belang voldoende te beschermen;

  • g.

    dit nodig wordt geoordeeld ter bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee het vereiste van vergunning is gesteld.

Art. 2.5. Meldingsplicht.
  • 1. Een eigenaar van meer dan één stallingplaats is binnen zes weken na verlening van een garagevergunning, c.q. binnen zes weken na ingebruikname van een nieuw gebouwde garage, bij wijziging van kentekenregistratie en/of tenaamstelling en verder op verzoek van het dagelijks bestuur verplicht tot melding van kentekenregistratie en tenaamstelling, van elk motorrijtuig dat regulier gebruik maakt of zal maken van de stallingplaatsen die de garagevergunning omvat.

  • 2. De meldingsplicht in het eerste lid geldt niet voor garages met maximaal twee stallingplaatsen en een gebruiksoppervlak van maximaal 40 m² , indien garage en woningen danwel bedrijfsruimten zich in hetzelfde gebouw of op hetzelfde kadastraal perceel bevinden.

  • 3. De melding omvat tevens het woonadres van de gebruiker van een stallingplaats, alsmede ingeval van bedrijfsparkeren, het bedrijfsadres.

  • 4. De melding geschiedt op de door of namens het dagelijks bestuur te bepalen wijze.

Hoofdstuk 3. Bijzondere bepalingen.

Art. 3.1. Parkeernorm.
  • 1. Als criterium voor de beoordeling van de aanvraag van een vergunning ten aanzien van het maximale aantal stallingplaatsen dat in een garage aanwezig mag zijn, geldt:

    • a.

      voor bedrijven : één stallingplaats per 250 m² bruto vloeroppervlak.

      Bij de bepaling van het vloeroppervlak kan met een meetmarge van maximaal 10 % worden afgerond naar boven;

    • b.

      voor woningen: 0,5 stallingplaats per woning.

      Bij een oneven aantal woningen wordt daarbij afgerond naar boven.

  • 2. Voor de bepaling van het toelaatbare aantal stallingplaatsen worden die bedrijfsruimten danwel woningen meegerekend, die een functionele relatie hebben met de stallingplaatsen. Die functionele relatie wordt aangenomen, indien stallingplaatsen en bedrijfsruimten danwel woningen zich in hetzelfde gebouw bevinden.

  • 3. Voor de bepaling van het toelaatbare aantal stallingplaatsen wordt uitgegaan van het samenstel van stallingplaatsen in een gebouw of op een terrein.

Art. 3.2. Plusplaatsen.
  • 1. Het dagelijks bestuur kan op verzoek van de aanvrager vergunning verlenen voor garages, waarin meer stallingplaatsen aanwezig kunnen of zullen zijn dan de parkeernorm als bedoeld in art. 3.1. toelaat, tot een maximum van:

    • a.

      voor bedrijven : één stallingplaats per 125 m² bruto vloeroppervlak.

      Bij de bepaling van het vloeroppervlak kan met een meetmarge van maximaal 10 % worden afgerond naar boven;

    • b.

      voor woningen: één stallingplaats per woning.

  • 2. De vergunning voor een bedrijfsgarage met plusplaatsen als bedoeld in het eerste lid onder a. wordt slechts verleend onder de voorwaarde dat de vergunninghouder van de bedrijfsgarage de plusplaatsen, buiten werktijd gedurende een aaneengesloten periode van tenminste 14 uur per etmaal, beschikbaar stelt aan centrumbewoners of -bedrijven als bedoeld in art. 1.1. onder f.

  • 3. De vergunning voor een bewonersgarage met plusplaatsen als bedoeld in het eerste lid onder b. wordt slechts verleend onder de voorwaarde dat alle stallingplaatsen slechts regulier zullen worden gebruikt door centrumbewoners of -bedrijven als bedoeld in art. 1.1. onder f.

  • 4. Indien de plusplaatsen gedurende een door het dagelijks bestuur nader vast te stellen periode niet in gebruik wordt genomen voor het in deze bepaling aangegeven doel met inachtneming van de daartoe bepaalde voorschriften en/of voorwaarden, kan het dagelijks bestuur de vergunning inperken tot het maximum aantal plaatsen zoals op grond van de parkeernorm vastgesteld.

  • 5. De vergunninghouder is verplicht het bij of krachtens het in dit artikel bepaalde na te leven. Het dagelijks bestuur kan in bijzondere gevallen van deze verplichting tijdelijk ontheffing verlenen.

Hoofdstuk 4. Procedure vergunning.

Art. 4.1. Aanvraag vergunning.
  • 1. Voor het indienen van een aanvraag om een garagevergunning dient de aanvrager gebruik te maken van de door of namens het dagelijks bestuur vastgestelde formulieren.

  • 2. Bij de aanvraag dienen de gegevens en bescheiden te worden overgelegd in het aantal en op de wijze als bepaald in dit hoofdstuk en door de aanvrager of diens gemachtigde worden ondertekend dan wel worden gewaarmerkt.

  • 3. De aanvraag mag meer dan één garage betreffen, indien zij betrekking heeft op garages op hetzelfde terrein of op met elkaar samenhangende terreinen.

  • 4. Indien de aanvraag betrekking heeft op een wijziging van een bestaande situatie, moeten uit de aanvraag en de daarbij behorende bescheiden de bestaande en de nieuwe toestand duidelijk blijken.

  • 5. Indien de aanvraag of de daarbij over te leggen gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag kan het dagelijks bestuur de aanvrager in de gelegenheid stellen de aanvraag of de gegevens en bescheiden binnen twee weken of een nader te bepalen langere termijn, aan te vullen, alvorens te besluiten de aanvraag niet in behandeling te nemen.

  • 6. Een aanvraag voor een garagevergunning wordt niet mede beschouwd als een aanvraag voor enige andere tevens benodigde vergunning, noch als een verzoek om vrijstelling, wijziging of uitwerking van een bestemmingsplan.

Art. 4.2. Samenloop met bouwen.
  • 1. Indien het bouwen waarvoor vergunning voor het bouwen van een bouwwerk wordt gevraagd, tevens is aan te merken als het oprichten, inrichten of veranderen van een garage waarvoor een garagevergunning is vereist, kan de aanvraag om vergunning voor het bouwen tevens worden beschouwd als een aanvraag voor de benodigde garagevergunning, onverminderd de toepasselijke bepalingen omtrent de wijze van inrichting van een aanvraag om een garagevergunning in deze verordening.

  • 2. Indien een aanvraag om vergunning voor het bouwen van een bouwwerk tevens wordt beschouwd als een aanvraag om een garagevergunning, wordt:

    • a.

      de aanvrager daarvan door of namens het dagelijks bestuur in kennis gesteld.

    • b.

      als datum van indiening van een dergelijke aanvraag aangehouden de datum van de kennisgeving, tenzij bij die kennisgeving een eerdere datum van indiening is aangegeven.

  • 3. Indien een aanvraag om vergunning voor het bouwen van een bouwwerk niet (verder) in behandeling wordt genomen, kan het dagelijks bestuur besluiten om de aanvraag om garagevergunning als bedoeld in het eerste lid, eveneens niet (verder) in behandeling te nemen, onverminderd de toepasselijke bepalingen omtrent het in behandeling nemen van een aanvraag garagevergunning.

  • 4. Indien een vergunning voor het bouwen van een bouwwerk wordt ingetrokken, kan het dagelijks bestuur besluiten om de garagevergunning als bedoeld in het eerste lid, eveneens in te trekken, onverminderd de toepasselijke bepalingen omtrent het intrekken van een garagevergunning.

Art. 4.3. Termijn van beslissing.
  • 1. Het dagelijks bestuur beslist op een aanvraag om een garagevergunning binnen 13 weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.

  • 2. Het dagelijks bestuur kan de beslissing voor ten hoogste 13 weken verdagen.

  • 3. In afwijking van het bepaalde in het eerste en tweede lid houdt het dagelijks bestuur de beslissing aan, indien:

    • a.

      voor dezelfde garageruimte een vergunning voor het bouwen van een bouwwerk is vereist en zij over die vergunning nog niet hebben beslist;

    • b.

      voor dezelfde garageruimte wegens strijd met de voorschriften van het Bouwbesluit bestuursdwang is aangezegd of een last onder dwangsom is opgelegd, dan wel is aangeschreven tot het treffen van voorzieningen als bedoeld in artikel 13 van de Woningwet, en daaraan nog niet is voldaan."

  • 4. De in het derde lid bedoelde aanhouding eindigt zes weken nadat:

    • a.

      is beslist op de aanvraag om vergunning voor het bouwen van een bouwwerk als bedoeld in het derde lid, onder a , dan wel,

    • b.

      is voldaan aan de aanschrijving als bedoeld in het derde lid, onder b , en het dagelijks bestuur hiervan in kennis is gesteld.

  • 5. Indien de vereiste bouwvergunning als bedoeld in het derde lid, onder a , is verleend, kan in afwijking van het bepaalde in het vierde lid, onder a , de beslissing op de aanvraag om een garagevergunning nog worden aangehouden tot zes weken nadat de bouwvergunning is uitgevoerd en het dagelijks bestuur hiervan in kennis is gesteld.

Art. 4.4. Bij de aanvraag garagevergunning in te dienen gegevens en bescheiden.
  • 1. De aanvraag om een garagevergunning moet zijn voorzien van een plattegrondtekening van de garage op een schaal van ten minste 1:100, aangevende de te onderscheiden stallingplaatsen, de toegankelijkheid en de situering in het gebouw of op het perceel. De tekening moet duidelijk en zaakkundig zijn uitgevoerd en zijn voorzien van een kenbare maatvoering.

  • 2. Met het door of namens het dagelijks bestuur vast te stellen formulier wordt in ieder geval aangegeven voor welke woningen dan wel voor welk bedrijf de stallingplaatsen worden aangevraagd conform de parkeernorm én welke stallingplaatsen als plusplaatsen zijn aan te merken.

  • 3. In het door of namens het dagelijks bestuur vast te stellen formulier wordt bepaald in welk aantal de aanvraag en de bij te leveren tekeningen en gegevens moeten worden ingediend.

  • 4. De aanvrager verschaft voorts op verzoek van het dagelijks bestuur die gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig blijken en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

  • 5. Indien de aanvraag betrekking heeft op het beoogd gebruik van een gebouw of gebouwgedeelte, waarvoor tevens een vergunning voor het bouwen van een bouwwerk is aangevraagd, kan bij de aanvraag om een garagevergunning, voor zover het betreft de gegevens en bescheiden als bedoeld in het eerste lid, worden verwezen naar die gegevens en bescheiden die zijn ingediend bij de aanvraag om vergunning voor het bouwen en behoeven dezelfde bescheiden niet nogmaals te worden ingediend, mits op die bescheiden tenminste ook de te onderscheiden stallingplaatsen zijn aangegeven.

  • 6. Bij een aanvraag om een vergunning ter vervanging van een vergunning als bedoeld in de Garageverordening als vastgesteld bij raadsbesluit van 5 januari 1972, nr. 1325 (Gemeenteblad 1973, afd. 3, volgnr. 143), zoals nadien gewijzigd, kan bij de aanvraag om een garagevergunning worden volstaan met het indienen van de gegevens en bescheiden die zijn aangegeven in het verzoek tot het doen van een nieuwe aanvraag, als bedoeld in de overgangsbepaling art. 5.4., tweede lid.

Art. 4.5. Gereedmelding bouwwerk voor gebruik.
  • 1. Van het gereed komen voor gebruik van een garagevergunningplichtig bouwwerk of terrein, moet de gemeentelijk toezichthouder onmiddellijk na het gebruiksgereed komen in kennis worden gesteld.

  • 2. De in het vorig lid bedoelde kennisgeving dient op aanwijzing van de gemeentelijk toezichthouder schriftelijk te geschieden.

Art. 4.6. Overdragen vergunning.

Door of namens het dagelijks bestuur wordt de garagevergunning, dan wel een aanvraag daartoe, op verzoek van degene op wiens naam de (aanvraag om) vergunning is gesteld of op verzoek van diens rechtverkrijgende, overgeschreven op naam van een ander dan degene op wiens naam de (aanvraag om) vergunning is gesteld.

Hoofdstuk 5. Overgangs- straf- en slotbepalingen.

Art. 5.1. Afwijkingsbevoegdheid.

Indien vanwege bijzondere omstandigheden de strikte toepassing van deze regeling naar het oordeel van het dagelijks bestuur tot een onaanvaardbare gehele of gedeeltelijke afwijzing zou leiden, kan het dagelijks bestuur niettemin een vergunning verlenen, mits de aard en de strekking van deze regeling niet worden aangetast.

Art. 5.2. Strafbepaling.

Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie.

Art. 5.3. Opsporingsambtenaren.

De zorg voor de handhaving van deze verordening is, behalve aan de in art. 141 van het Wetboek van Strafvordering vermelde opsporingsambtenaren, opgedragen aan daartoe door het dagelijks bestuur aangewezen ambtenaren.

Art. 5.4. Overgangsbepalingen.
  • 1. Vergunningen als bedoeld in de Garageverordening als vastgesteld bij raadsbesluit van 5 januari 1972, nr. 1325 (Gemeenteblad 1973, afd. 3, volgnr. 143), zoals nadien gewijzigd, worden geacht vergunningen te zijn als bedoeld in art. 2.1 van de onderhavige verordening, voor een termijn van vijf jaar na inwerking treding van deze verordening.

  • 2. Het dagelijks bestuur verzoekt binnen vijf jaar na inwerking treding van deze verordening schriftelijk alle vergunninghouders tot het doen van een nieuwe aanvraag op grond van deze verordening.

    Als naar aanleiding van dit verzoek een aanvraag is gedaan, maar daarop nog niet is beslist voordat de termijn in het eerste lid is verstreken, dan wordt die termijn conform het vierde lid verlengd.

  • 3. Voor garages die op grond van art. 2 lid 3 van de Garageverordening als vastgesteld bij raadsbesluit van 5 januari 1972, nr. 1325, waren uitgezonderd van de vergunningplicht, blijft de hier bedoelde uitzondering in stand tot vijf jaar na inwerkingtreding van deze verordening.

  • 4. Het dagelijks bestuur kan de termijn van vijf jaar in voorgaande leden telkens met één jaar verlengen tot maximaal vijf jaar.

Art. 5.5. Inwerkingtreding.

Deze verordening treedt in werking op een door het dagelijks bestuur nader te bepalen datum.

1

Art. 5.6. Citeertitel.

Deze verordening kan worden aangehaald als "Garageverordening Centrum 2005".


Noot
1[Toelichting: De Garageverordening Centrum 2005 is bij besluit van het dagelijks bestuur van 10 mei 2005 op 1 juni 2005 in werking getreden. De Eerste Wijziging van de Garageverordening Centrum 2005 treedt volgens art. XXVI in werking op de eerste dag van de tweede maand, volgend op de maand van vaststelling. De vaststelling was op 29 januari 2009; de in werking treding van de Eerste Wijziging is daarmee op 1 maart 2009. De Tweede Wijziging van de Garageverordening Centrum 2005 treedt volgens art. III van die verordening ook in werking op 1 maart 2009.]