Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Naarden

Maatregelenverordening IOAW/IOAZ gemeente Naarden 2013

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Naarden
Officiële naam regelingMaatregelenverordening IOAW/IOAZ gemeente Naarden 2013
CiteertitelMaatregelenverordening IOAW/IOAZ gemeente Naarden 2013
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerpMaatregelenverordening IOAW/IOAZ gemeente Naarden 2013

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

RV 13.039

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-07-201301-07-2013Nieuwe regeling

26-06-2013

Gemeenteblad, Jaargang 20, nummer 11, 5 september 2013 en NaarderNieuws 5 september 2013

RV 13.039

Tekst van de regeling

De raad van de gemeente Naarden;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van

Naarden, nummer RV 13.039;

 

gelet op artikel gelet op artikel 147, eerste lid en artikel 108, tweede lid Gemeentewet, artikel 35, eerste lid, onderdeel b en artikel 20, tweede lid IOAW, alsmede artikel 35, eerste lid, onderdeel b en artikel 20, eerste lid IOAZ;

 

b e s l u i t :

 

Vast te stellen:

de Maatregelenverordening IOAW/IOAZ gemeente Naarden 2013

 

Onder gelijktijdige afsluiting van de Maatregelenverordening IOAW/IOAZ, voor maatregelwaardige gedragingen, ontstaan na 1 januari 2013

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsomschrijving

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • 1.

    IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

  • 2.

    IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

  • 3.

    De IOAW/IOAZ; de IOAW alsmede de IOAZ, beiden voor zover zij op belanghebbende van toepassing zijn;

  • 4.

    Uitkering: de uitkering, bedoeld in artikel 5, eerste lid IOAW/IOAZ;

  • 5.

    Uitkeringsnorm: de op belanghebbende van toepassing zijnde netto grondslag, bedoeld in artikel 5, vierde lid IOAW/IOAZ;

  • 6.

    Maatregel: het verlagen van de uitkeringsnorm op grond van artikel 20, tweede lid IOAW en artikel 20, eerste lid IOAZ alsmede het blijvend of tijdelijk (gedeeltelijk) weigeren van een uitkering op grond van artikel 20, eerste lid IOAW en artikel 20, tweede lid IOAZ;

  • 7.

    Inkomen: inkomen als bedoeld in artikel 8 IOAW/IOAZ;

  • 8.

    Benadelingbedrag: bruto bedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van een inlichtingenverplichting ten onrechte is verleend als uitkering op grond van de IOAW/ IOAZ;

  • 9.

    Belanghebbende: hij die recht heeft op een uitkering op grond van de IOAW, voor zover hij is aangewezen op arbeid in dienstbetrekking, alsmede hij die recht heeft op een uitkering op grond van de IOAZ;

  • 10.

    Het College: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bussum.

Artikel 2 Verwijtbare gedragingen die leiden tot het opleggen van een maatregel
  • 1.

    Als de belanghebbende naar het oordeel van het college een verplichting als bedoeld in artikel 13 lid 2 en volgende van de IOAW/IOAZ of een op grond van hoofdstuk III IOAW/IOAZ aan de uitkering verbonden verplichting- anders dan de verplichting, bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel c IOAZ- schendt, wordt in overeenstemming met deze verordening een maatregel opgelegd. Daarnaast wordt tevens een maatregel opgelegd indien belanghebbende onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de IOAW/IOAZ zich tegen het college zeer ernstig misdraagt.

  • 2.

    Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de belanghebbende die een uitkering ontvangt op grond van de IOAW, wanneer hij de op basis van artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet structuur Uitvoeringsorganisatie Werk en Inkomen op hem rustende verplichtingen schendt.

Artikel 3 Berekeningsgrondslag

De maatregel wordt toegepast op de uitkeringsnorm.

Artikel 4 Hoogte en duur van de maatregel
  • 1.

    Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

  • 2.

    De duur van de maatregel bedraagt een maand. Het college kan daar van afwijken, als de omstandigheden op grond van lid 1 en op basis van deze verordening daartoe leiden.

  • 3.

    De duur van de maatregel als bedoeld in het tweede lid wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of hogere categorie.

Artikel 5 Het besluit tot het opleggen van een maatregel

In het besluit tot opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld: de reden van de maatregel, de duur van de maatregel, het percentage waarmee de uitkeringsnorm wordt verlaagd of geweigerd, het bedrag waarmee de uitkeringsnorm wordt verlaagd of geweigerd en, indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardmaatregel.

Artikel 5a Horen van belanghebbende
  • 1.

    Voordat een maatregel wordt opgelegd, wordt de belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.

  • 2.

    Het horen van belanghebbende kan achterwege worden gelaten indien:

  • 3.

    De vereiste spoed zich daartegen verzet;

  • 4.

    De belanghebbende al eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan; of

  • 5.

    De belanghebbende niet heeft voldaan aan een verzoek van het college of een door haar ingeschakelde derde, om binnen een gestelde termijn inlichtingen te verstrekken als bedoeld in artikel 13 lid 2 en volgende van IOAW/IOAZ.

Artikel 6 Afzien van opleggen van een maatregel
  • 1.

    Het college ziet af van het opleggen van een maatregel, indien:

    • 1.

      Elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of,

    • 2.

      De gedraging meer dan één jaar voor constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden.

  • 2.

    Het college kan afzien van het opleggen van een maatregel indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.

  • 3.

    Indien het college afziet van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 7 Waarschuwing

Indien een gedraging als genoemd in artikel 2 eerste lid niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekken van een uitkering, kunnen burgemeester en wethouders afzien van het opleggen van een maatregel als bedoeld in artikel 11 en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet tijdig nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twaalf maanden te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan belanghebbende een waarschuwing is gegeven.

Artikel 8 Ingangsdatum en tijdvak
  • 1.

    De maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerstvolgende kalendermaand, volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende uitkeringsnorm.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan de maatregel met terugwerkende kracht worden opgelegd, voor zover de uitkering nog niet is uitbetaald.

Artikel 9 Samenloop van gedragingen
  • 1.

    Indien sprake is van één gedraging die schending oplevert van meerdere in de IOAW/IOAZ genoemde verplichtingen, wordt één maatregel opgelegd. Indien voor schending van die verplichtingen maatregelen van verschillende hoogten gelden, wordt de hoogste maatregel opgelegd.

  • 2.

    Indien sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van één of meerdere in de IOAW/IOAZ genoemde verplichtingen, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke maatregel opgelegd. Deze maatregelen worden gelijktijdig opgelegd, tenzij dit gelet op artikel 4, eerste lid, niet verantwoord is.

Hoofdstuk 2 GEEN OF ONVOLDOENDE MEDEWERKING VERLENEN AAN HET VERKRIJGEN VAN ALGEMEEN GEACCEPTEERDE ARBEID

Artikel 10 Indeling in categorieën

Gedragingen van de belanghebbende waardoor de verplichtingen op grond van artikel 37 van de IOAW/IOAZ, anders dan de verplichting, bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel c IOAW/IOAZ, niet of onvoldoende zijn nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • 1.

    Eerste categorie:

Het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of het niet tijdig laten verlengen van de registratie.

  • 1.

    Tweede categorie:

    • 1.

      het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen of te aanvaarden;

    • 2.

      het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.

  • 2.

    Derde categorie:

    • 1.

      gedragingen die de inschakeling in de arbeid belemmeren;

    • 2.

      het niet of onvoldoende gebruikmaken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling, waaronder begrepen sociale activering.

Artikel 11 De hoogte en duur van de maatregel
  • 1.

    Onverminderd artikel 4, eerste lid, wordt de maatregel vastgesteld op:

    • 1.

      5% van de uitkeringsnorm bij gedragingen van de eerste categorie;

    • 2.

      20% van de uitkeringsnorm bij gedragingen van de tweede categorie;

    • 3.

      40% van de uitkeringsnorm bij gedragingen van de derde categorie.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid, onder c, legt het college, indien belanghebbende een uitkering ontvangt op grond van de IOAW en de belemmerende gedragingen, bedoeld in artikel 10 derde lid, onder a, dusdanige vormen aannemen dat gesproken moet worden van het door eigen toedoen niet verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid, voor onbepaalde duur een maatregel op ter hoogte van het door eigen toedoen niet verkregen netto inkomen uit deze arbeid.

  • 3.

    Het college heroverweegt een besluit als bedoeld in het tweede lid binnen een door hem te bepalen termijn die ten hoogste drie maanden bedraagt.

Hoofdstuk 3 HET DOOR EIGEN TOEDOEN VERLIEZEN VAN ALGEMEEN GEACCEPTEERDE ARBEID ALSMEDE HET NALATEN ALGEMEEN GEACCEPTEERDE ARBEID TE AANVAARDEN

Artikel 12 Door eigen toedoen verliezen van algemeen geaccepteerde arbeid
  • 1.

    Onverminderd artikel 4 eerste lid, legt het college, met inachtneming van artikel 20, vierde lid IOAW/IOAZ voor onbepaalde duur een maatregel op indien de belanghebbende door eigen toedoen een inkomen uit of in verband met arbeid is verloren en:

    • 1.

      aan de beëindiging van zijn dienstbetrekking een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 678 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek; dan wel

    • 2.

      de dienstbetrekking is beëindigd door of op verzoek van de belanghebbende zonder dat aan de voortzetting ervan zodanige bezwaren waren verbonden, dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem zou kunnen worden gevergd.

  • 2.

    De hoogte van de maatregel is gelijk aan het door dit gedrag verloren netto inkomen.

  • 3.

    Het college heroverweegt een besluit als bedoeld in het eerste lid binnen een door hem te bepalen termijn die ten hoogste drie maanden bedraagt.

Artikel 13 Niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid
  • 1.

    Onverminderd artikel 4 eerste lid, legt het college, voor onbepaalde duur een maatregel op indien de belanghebbende een uitkering ontvangt op basis van de IOAW en hij weigert hem aangeboden algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden.

  • 2.

    De hoogte van de maatregel is gelijk aan het door eigen toedoen niet verkregen netto inkomen uit deze arbeid.

  • 3.

    Het college heroverweegt een besluit als bedoeld in het eerste lid binnen een door hem te bepalen termijn die ten hoogste drie maanden bedraagt.

Hoofdstuk 4 NIET NAKOMEN VAN DE INLICHTINGENPLICHT

Artikel 14 Vervallen met ingang van 1 juli 2013

Artikel 15 Vervallen met ingang van 1 juli 2013

Artikel 16 Vervallen met ingang van 1 juli 2013

Hoofdstuk 5 OVERIGE GEDRAGINGEN DIE LEIDEN TOT EEN MAATREGEL.

Artikel 17 Zeer ernstige misdragingen
  • 1.

    Onverminderd artikel 4, eerste lid, legt het college een maatregel op van 40% van de uitkeringsnorm, indien belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of haar ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de IOAW/IOAZ.

  • 2.

    Van het opleggen van de maatregel bedoeld in het eerste lid kan, indien sprake is van verbaal geweld, worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het verbale geweld plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder een schriftelijke waarschuwing in verband met ernstige misdragingen is gegeven.

  • 3.

    In afwijking van artikel 4, derde lid bedraagt de maatregel 100% van de uitkeringsnorm, indien binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om af te zien van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, als bedoeld in artikel 6, tweede lid.

  • 4.

    Het agressieprotocol van de Gemeente Bussum is van toepassing.

Hoofdstuk 6 SLOTBEPALINGEN

Artikel 18 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 juli 2013.

Artikel 19 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Maatregelenverordening IOAW/IOAZ gemeente Naarden 2013.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering

der gemeente Naarden, gehouden op woensdag 26 juni 2013.

de voorzitter,

de griffier,

Nota-toelichting

Algemene toelichting op de Maatregelverordening IOAW/Z De term ‘maatregel’

Het recht op een uitkering is altijd verbonden aan de plicht zich in te zetten om weer onafhankelijk van de uitkering te worden. Dit betekent dat de vaststelling van de hoogte van de uitkering niet alleen afhangt van de toepasselijke uitkeringsnorm en de beschikbare middelen van de belanghebbende, maar ook van de mate waarin de opgelegde verplichtingen worden nagekomen.

 

Wanneer het college tot het oordeel komt dat een bijstandsgerechtigde zijn verplichtingen niet of in onvoldoende mate nakomt, wordt de uitkering verlaagd. Er is geen sprake van een bevoegdheid, maar van een verplichting. Alleen wanneer iedere vorm van verwijtbaarheid ontbreekt, ziet het college af van zo’n verlaging.

 

Het verlagen van de bijstand op grond van het feit dat de belanghebbende zijn verplichtingen niet of in onvoldoende mate is nagekomen, wordt in de terminologie van de bijstandswetgeving aangeduid als het afstemmen van de uitkering op de mate waarin de belanghebbende de opgelegde verplichtingen nakomt. Met de begrip ‘afstemmen’ wordt het uitgangspunt benadrukt dat rechten en plichten één kant van dezelfde medaille vormen.

 

Door die afstemming aan te duiden als een maatregel wordt niet alleen aangesloten bij het spraakgebruik dat sinds de Wet Boeten en Maatregelen gangbaar is, maar wordt ook het corrigerende karakter ervan benadrukt. Het opleggen van een maatregel is echter géén punitieve sanctie, waarbij het leedtoevoegend karakter voorop staat, maar een reparatoire sanctie (ook wel herstelsanctie genoemd), gericht op het (weer) in overeenstemming brengen van de hoogte van de bijstand met de mate waarin de bijstandsgerechtigde de aan de uitkering verbonden verplichtingen nakomt.

De relatie met de re-integratieverordening

Gemeenten moeten ook een re-integratieverordening vaststellen. In deze verordening legt de gemeenteraad vast hoe de gemeente klanten bij de arbeidsinschakeling ondersteunt en hoe de gemeente omgaat met het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling. Indien een klant de verplichtingen niet nakomt, leidt dit in beginsel tot een maatregel, waarvoor de basis is gelegd in de maatregelverordening.

 

Artikelsgewijze Toelichting

 

Artikel 1

Dit artikel is ongewijzigd

 

Artikel 2

Dit artikel bundelt het bepaalde in artikel 20, eerste lid IOAZ en artikel 20, tweede lid IOAW. Met inwerkingtreding van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving (fraudewet) wordt in dit artikel niet meer verwezen naar de inlichtingenverplichting op grond van artikel 13 lid 1 IOAW/IOAZ.

 

Artikel 3-5

Deze artikelen zijn ongewijzigd.

 

Artikel 5a

Dit artikel is gewijzigd omdat de inlichtingenverplichting op grond van artikel 13 lid 1 IOAW/IOAZ sinds 1 januari 2013 is opgenomen in de fraudewet.

 

Artikel 6

Dit artikel is gewijzigd omdat de inlichtingenverplichting op grond van artikel 13 lid 1 IOAW/IOAZ sinds 1 januari 2013 is opgenomen in de fraudewet.

 

Artikel 7tot en met 13

Deze artikelen zijn ongewijzigd.

 

Artikel 14 tot en met 16

Deze artikelen zijn komen te vervallen.

 

Artikel 17 tot en met 18

Deze artikelen zijn ongewijzigd.

 

Artikel 19

Citeertitel is gewijzigd.