Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Schijndel

Verordening op de heffing en de invordering van hondenbelasting 2013

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Schijndel
Officiële naam regelingVerordening op de heffing en de invordering van hondenbelasting 2013
CiteertitelVerordening hondenbelasting 2013
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze verordening vervangt de Verordening hondenbelasting 2012, zoals vastgesteld op 10 november 2011.

De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2013.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Gemeentewet, art. 226

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

30-11-201201-01-2014nieuwe regeling

08-11-2012

Schijndels Weekblad, 22-11-2012

12.032507

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening op de heffing en de invordering van hondenbelasting 2013

De raad van de gemeente Schijndel;

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 9 oktober 2012;

gelet op artikel 226 van de Gemeentewet;

B e s l u i t:

vast te stellen de volgende verordening:

"Verordening op de heffing en de invordering van hondenbelasting 2013".

Artikel 1Aard van de heffing en belastbaar feit

Onder de naam hondenbelasting wordt een directe belasting geheven ter zake van het houden van een hond binnen de gemeente.

Artikel 2Begripsomschrijving

Dierenpension: inrichting met als bedrijfsdoel, het tegen betaling tijdelijk verzorgen van dieren.

Kennel: inrichting bestemd voor het fokken van honden die als zodanig is ingeschreven bij de Raad van Beheer op kynologisch gebied in Nederland.

Controlemiddel: hondenpenning of registratiepas uitgereikt door of vanwege de gemeente Schijndel

Artikel 3Belastingplicht

  • 1. Belastingplichtig is de houder van een hond.

  • 2. Als houder wordt aangemerkt degene die, onder welke titel dan ook, een hond onder zich heeft, tenzij blijkt dat een ander de houder is.

  • 3. Voor een dierenpension, is de belasting verschuldigd door degene, die de inrichting exploiteert.

  • 4. Voor een kennel, is de belasting verschuldigd door degene die als houder van de kennelnaam is geregistreerd bij Raad van Beheer op kynologisch gebied in Nederland.

  • 5. Het houden van een hond door een lid van een huishouden wordt aangemerkt als het houden van een hond door een door de, in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde ambtenaar, aan te wijzen lid van dat huishouden.

  • 6. Voor beëindiging van de belastingplicht geldt de datum van inlevering van het controlemiddel, tenzij de belastingplichtige aantoont of aannemelijk maakt dat hij al eerder geen houder meer was.

Artikel 4Controlemiddelen

  • 1. Voor elke hond die wordt aangemeld, wordt éénmalig kosteloos een penning uitgereikt.

  • 2. Voor elk dierenpension en elke kennel die wordt aangemeld, wordt éénmalig kosteloos een registratiepas uitgereikt.

  • 3. De controlemiddelen blijven in eigendom van de Gemeente Schijndel, belastingplichtigen krijgen het controlemiddel in bruikleen.

Artikel 5Vrijstelling

De belasting wordt niet geheven voor honden:

  • a.

    beneden de leeftijd van drie maanden voor zover zij samen met de moederhond worden gehouden;

  • b.

    die zijn of worden opgeleid tot hulphond ten behoeve van personen met een beperking en ook in hoofdzaak met dat doel worden gehouden.

  • c.

    die als surveillance- of speurhond ten behoeve van politiediensten wordt gehouden door zijn hondegeleider.

Artikel 6Heffingsmaatstaf

De belasting wordt geheven naar het aantal honden dat wordt gehouden, dan wel per inrichting als bedoeld in het derde en vierde lid van artikel 3.

Artikel 7 Tarief

  • 1. De belasting bedraagt per belastingjaar, per hond, € 71,76.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in het voorgaande lid bedraagt de belasting voor een inrichting als bedoeld in het derde en vierde lid van artikel 3, per belastingjaar € 215,28.

  • 3. Voor belastingbedragen tot € 6,00 wordt geen aanslag opgelegd. Voor de toepassing van de vorige volzin wordt het totaalbedrag van op één aanslagbiljet verenigde aanslagen hondenbelasting of andere heffingen aangemerkt als één belastingbedrag.

Artikel 8 Belastingtijdvak

Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 9Wijze van heffing

De belasting wordt bij wege van aanslag geheven.

Artikel 10Ontstaan belastingschuld en heffing naar tijdsgelang

  • 1. De belasting is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of, indien dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.

  • 2. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar aanvangt of het aantal honden in de loop van het jaar toeneemt, is de belasting, respectievelijk de hogere belasting ter zake van het toegenomen aantal honden, verschuldigd over zoveel twaalfde gedeelten van het in artikel 7 genoemde bedrag, als er in dat jaar, na aanvang van de belastingplicht, respectievelijk de toename van het aantal honden, nog volle kalendermaanden overblijven.

  • 3. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar eindigt dan wel het aantal honden in de loop van het belastingjaar vermindert, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten voor de in dat jaar verschuldigde belasting, als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht respectievelijk de vermindering van het aantal honden, nog volle kalendermaanden overblijven.

Artikel 11Gecontinueerde belastingplicht

Ten aanzien van de belastingplichtige aan wie over het vorige belastingjaar een aanslag werd opgelegd, wordt de belasting geheven naar hetzelfde aantal honden als waarnaar de aanslag over het vorige belastingjaar werd opgelegd, tenzij hij aannemelijk maakt dat zijn belastingplicht met betrekking tot dat aantal honden voor aanvang van het belastingjaar is gewijzigd of geëindigd.

Artikel 12Termijnen van betaling

  • 1. In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen worden betaald in twee gelijke termijnen waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede twee maanden later.

  • 2. Met betrekking tot een ingevolge artikel 2, tweede lid, onderdeel c, van de Invorderingswet 1990, met een belastingaanslag gelijkgestelde beschikking inzake een bestuurlijke boete is het eerste lid van overeenkomstige toepassing, voor zover deze gelijktijdig wordt opgelegd met de vaststelling van de aanslag.

  • 3. De Algemene Termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen.

Artikel 13Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de hondenbelasting.

Artikel 14 Overgangsrecht

De "Verordening hondenbelasting 2012”, vastgesteld bij raadsbesluit van 10 november 2011, wordt ingetrokken met ingang van de in het tweede lid, van artikel 15 genoemde datum van ingang van heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

Artikel 15 Inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking.

  • 2. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2013.

Artikel 16 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als "Verordening hondenbelasting 2013".

Ondertekening

Aldus besloten door de raad in zijn openbare vergadering van 10 november 2011,

De griffier,De voorzitter,

F.G.T.W. van Kessel–van Erp

J.Eugster-van Bergeijk

Toelichting Verordening hondenbelasting 2013

1. Algemeen

A. Wettelijke basis

De verordening hondenbelasting is gebaseerd op artikel 226 van de Gemeentewet. Gekozen is voor een zogenaamd 'aangekleed' model, dat wil zeggen dat de tekst van hogere wettelijke regelingen, waar nodig voor de duidelijkheid, is overgenomen.

B. Doeltreffendheid

De doeltreffendheid van de heffing hangt in belangrijke mate samen met de mogelijkheden die de gemeente heeft om de houder van een hond op te sporen. Sinds 2005 wordt er in Schijndel gebruik gemaakt van de hondenpenning om de aanmelding van de honden te stimuleren. Per aangemelde hond wordt een penning afgegeven. Daarbij is voorgeschreven dat de penning op de openbare weg duidelijk zichtbaar door de hond moet worden gedragen. De penning dient als een bewijs van registratie. Hiermee wordt bereikt dat de BOA die eveneens aangewezen is als controleur hondenbelasting, kan vaststellen of een hond voor de hondenbelasting geregistreerd is. Verder kan de sociale controle door medeburgers een stimulans zijn om de hond aan te melden. Mogelijk zal het positieve effect van de hondenpenning naar verloop van tijd afnemen. Op dat moment zijn grotere en gerichte periodieke controles weer noodzakelijk. Een bijkomend positief effect van de hondenpenning is dat, ingeval van een weggelopen of verdwaalde hond, de houder door middel van de penning te achterhalen is. Verder kan de penning, ingeval van verkoop of overlijden van de hond, belastingplichtige er aan herinneren dat hij de hond af moet melden voor de hondenbelasting.

Nieuwe bewoners van Schijndel ontvangen bij het informatiepakket ook de folder Schoon, Schoner, Schoonst, waarin wordt uiteengezet welk gedrag we van de hondenhouder verwachten, maar ook de nodige informatie m.b.t. de hondenbelasting. Daarnaast ontvangt elke belastingplichtige jaarlijks de gemeentelijke informatiegids gemeentelijke belastingen als bijlage bij het aanslagbiljet. Hierin is ook informatie opgenomen over de hondenbelasting.

Kwijtschelding

In de verordening is geen bepaling opgenomen over de kwijtschelding van hondenbelasting. Dit betekent dat kwijtschelding van hondenbelasting wordt verleend in overeenstemming met de rijksregeling. Als de gemeenteraad de hondenbelasting van kwijtschelding wil uitsluiten, moet hiervoor een bepaling in de verordening worden opgenomen. Gelet op het feit dat hier sprake is van een algemene belasting waar geen directe dienstverlening aan de burgers tegenover staat, is besloten dat deze belasting zich leent voor de verlening van kwijtschelding.

2. Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Aard van de heffing en belastbaar feit

De hondenbelasting is aangemerkt als directe belasting. Deze aanwijzing is noodzakelijk om toepassing van artikel 31 e.v. van de AWR betreffende de richtige heffing mogelijk te maken. Tevens wordt aangegeven dat het een aanslagbelasting betreft.

Voor de omschrijving van het belastbare feit is aansluiting gezocht bij de tekst van artikel 226 van de Gemeentewet. Er wordt een belasting geheven voor het houden van een hond binnen de gemeente.

Artikel 2 Begripsomschrijving

In dit artikel wordt vastgelegd wat er in het kader van de toepassing van deze verordening onder de begrippen: dierenpension, kennel en controlemiddel wordt verstaan. Hiermee wordt discussie over een andere toepassing voorkomen.

 

Artikel 3 Belastingplicht

Eerste lid

Belastingplichtig is de houder van een hond. Het begrip 'houder van de hond' wordt als volgt gedefinieerd: 'houder is degene die een hond bezit, verzorgt of onder toezicht heeft'.

Tweede lid

Door het tweede lid van artikel 3 wordt als houder aangemerkt, degene die onder welke titel dan ook een hond onder zich heeft, tenzij blijkt dat een ander de houder is. Het is niet vereist dat de houder ook eigenaar is. Wel is het noodzakelijk dat de hond duurzaam wordt gehouden. In dit verband is van belang een arrest van de Hoge Raad van 23 december 1998, nr. 31.599 (Gemeente Vries, Belastingblad 1999, blz. 53) waarin werd beslist dat er sprake is van houderschap indien iemand een hond onder zich heeft waarbij sprake is van enige duurzaamheid en gezag. In deze casus was de eigenaar van een hondenschool aangeslagen voor de hondenbelasting. De Hoge Raad oordeelde dat de omstandigheden dat de hond bij belanghebbende in opleiding is en aan een ander in eigendom toebehoort het houderschap niet in de weg staan. In de verwijzingsuitspraak oordeelt Hof Arnhem (Hof Arnhem 18 november 1999, nr. 98/04510, Belastingblad 2000, blz. 259) dat de eigenaar van de hondenschool de hond diende op te leiden en daardoor (enig) gezag over de hond had. Voorts verbleef de hond het grootste deel van het jaar bij de hondenschool. De eigenaar was terecht als houder van de hond aangemerkt.

Of een hond duurzaam wordt gehouden zal uit de feiten en de omstandigheden moeten blijken. Mede in dit verband is in het tweede lid een mogelijkheid tot het bieden van tegenbewijs opgenomen. De belanghebbende die op overtuigende wijze aantoont dat hij niet degene is die de hond duurzaam onder zich heeft, kan niet als houder van een hond worden aangemerkt.

Derde lid

Ingeval van een dierenpension kunnen, afhankelijk van de individuele omstandigheden, meerdere personen als houder van een of meerdere honden worden aangemerkt. Deze bepaling wijst de exploitant van het pension aan als de belastingplichtige.

Vierde lid

In de begripsomschrijving van artikel 2 wordt aangegeven dat er sprake is van een kennel als de betreffende inrichting als zodanig is ingeschreven bij de Raad van beheer op kynologisch gebied in Nederland. Met betrekking tot de belastingplicht wordt hierbij aangesloten door degene die bij dezelfde Raad van beheer is ingeschreven als houder van de kennel/kennelnaam, aan te wijzen als belastingplichtige.

Vijfde lid

Het komt regelmatig voor dat honden worden gehouden door leden van een huishouden waarbij niet steeds bij voorbaat duidelijk is wie als houder van de hond moet worden aangemerkt. Vooral in dat soort situaties voorziet het derde lid, van artikel 3, welk artikel is gebaseerd op artikel 226, derde lid, van de Gemeentewet: de heffingsambtenaar mag een lid van het huishouden aanwijzen als houder.

Het College van burgemeester en wethouders heeft in de “Beleidsregels ten behoeve van de uitvoering van diverse belastingverordeningen” van 19 december 2006 daarvoor de volgende regels vastgesteld.

Indien een hond in een huishouden wordt gehouden, wordt als belastingplichtige aangemerkt:

a. degene die volgens de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens als gebruiker, op het adres waar de hond gehouden wordt, is geregistreerd;

b. indien meerdere personen, als gebruiker zijn geregistreerd, degene die

I. tevens voor de onroerende-zaakbelasting is aangewezen als genothebbende krachtens zakelijk recht van eigendom, bezit of beperkt recht;

II. indien meerdere personen, niet zijnde degene bedoeld in onderdeel b, onder I, als gebruiker zijn geregistreerd, degene die het langste als gebruiker is geregistreerd;

III. indien meerdere personen als langste gebruiker zijn geregistreerd,

a. de persoon van het mannelijke geslacht, en bij het ontbreken of meerdere personen van het mannelijke geslacht;

b. de oudste persoon.

In afwijking van het voorgaande kan indien er sprake is van een tijdelijke woonsituatie (tijdelijke inwoning) of in het geval van kamerbewoning op verzoek een andere persoon als belastingplichtige worden aangewezen.

Artikel 4 Controlemiddelen

Eerste lid

De hondenpenning is bekend als controlemiddel. De vorm en materiaal van de hondenpenning wordt door het College vastgesteld.

Tweede lid

In een pension of kennel is het aantal honden steeds aan wijziging onderhevig. Om te voorkomen dat hier steeds penningen opgehaald en ingenomen moeten worden, is er gekozen voor de uitgifte van een registratiepas voor de inrichting zelf.

Derde lid

De bepaling dat de controle middelen eigendom blijven van de gemeente is van belang voor de aan- en afmeld procedure. Bij aanmelding van een hond krijgt een belastingplichtige een hondenpenning in bruikleen. Bij afmelding van de hond moet de penning ingeleverd worden. Dit voorkomt dat controlemiddelen tussen hondenhouders worden uitgewisseld, zonder dat er een aanmelding voor de hondenbelasting plaats vindt.

Artikel 5 Vrijstellingen

Uit een oogmerk van billijkheid en/of praktische uitvoerbaarheid van de hondenbelasting zijn in de verordening een aantal objectieve vrijstellingen opgenomen. De gemeente is binnen de grenzen van het gelijkheidsbeginsel vrij om naar eigen inzicht de vrijstellingen te bepalen.

In onderdeel a is een vrijstelling opgenomen voor honden die jonger zijn dan 3 maanden voor zover ze samen met de moederhond worden gehouden. Ook ingeval van een particuliere hondenhouder kan het geval zich voordoen dat hij houder wordt van een nest jongen, zonder dat hij de intentie heeft om die honden zelf te houden. De vrijgestelde periode van 3 maanden bevat de zoogtijd en een maand om de pups elders onder te brengen.

In onderdeel b is de vrijstelling voor blindengeleidehonden samengevoegd met de vrijstelling voor andere hulphonden. De vrijstelling voor hulphonden voor gehandicapten was beperkt tot honden die door de stichting Hulphond Nederland ter beschikking zijn gesteld. Er zijn inmiddels aanzienlijk meer stichtingen en instellingen die hulphonden beschikbaar stellen, zoals bijvoorbeeld:

 

Eerder is het uitgangspunt ingenomen dat degene die houder is van een hond, welke specifiek is opgeleid ter ondersteuning van zijn of haar beperking, vrijgesteld wordt van de betaling van hondenbelasting. Een beperking van de vrijstelling tot honden van alleen de stichting Hulphond Nederland is niet in overeenstemming met dit uitgangspunt en levert mogelijk strijd op met het gelijkheidsbeginsel. Op basis van deze bepaling worden overigens ook de honden vrijgesteld die gehouden worden met het doel, om opgeleid te worden tot gekwalificeerde hulphond. Die honden worden door de bovenvermelde stichtingen gedurende een periode van ± 1 jaar ter opleiding aan de trainers beschikbaar gesteld.

Door de vrijstelling algemeen te formuleren willen we ruimte creëren om flexibel op eventuele nieuwe ontwikkelingen in te kunnen spelen.

De term ‘in hoofdzaak’ betekent in de fiscaliteit: 70% of meer en is aan de desbetreffende vrijstellingsbepalingen toegevoegd om te benadrukken dat het in hoofdzaak moet gaan om hulphonden. Aan de andere kant is het onredelijk te verwachten dat hulphonden niet ook als gezelschapsdier mogen fungeren.

 

In onderdeel c. is de omschrijving van de vrijstelling voor politiehonden gewijzigd. Er was sprake van honden die in eigendom waren bij de politie. Het eigendom van een hond speelt echter in de verordening hondenbelasting geen rol. Het gaat om de houder van de hond. Deze vrijstelling is bedoeld voor de honden die als surveillance- of speurhond ten behoeve van politiediensten wordt gehouden. Zij verblijven over het algemeen thuis bij de hondengeleider waarmee zij gezamenlijk de politiediensten verrichten.

 

Artikel 6 Maatstaf van heffing

Op grond van artikel 226, tweede lid, van de Gemeentewet wordt de hondenbelasting geheven naar het aantal honden. Andere heffingsmaatstaven zijn niet mogelijk. Het aantal honden blijkt uit de door de belastingplichtige gedane aanmeldingen of uit het verplicht in te vullen aangiftebiljet.

Voor de dierenpensions en kennels wordt de belasting in de vorm van een vast bedrag per inrichting geheven.

 

Artikel 7 Belastingtarief

Eerste lid

De oorspronkelijke rechtsgrond voor de hondenbelasting, het beperken van het aantal honden in het belang van de openbare veiligheid en gezondheid, speelt bij de heffing in Schijndel geen rol meer. Gaandeweg is de hondenbelasting tot een meer fiscale heffing geworden. De hondenbelasting wordt in de gemeente Schijndel geheven als een algemene belasting waarvan de opbrengst ten goede komt aan de algemene middelen. Als zodanig is een vast bedrag per hond de meest geëigende vorm. Voor de hoogte van de tarieven gelden geen beperkingen. Het tarief wordt in verband met de maandelijkse ontheffingsmogelijkheid wel steeds zo vastgesteld dat het deelbaar is door 12.

 

Tweede lid

Voor honden gehouden in een kennel of dierenpension, is gekozen voor een vast bedrag per inrichting, in plaats van een tarief gekoppeld aan het aantal honden. Deze keuze is ingegeven uit praktische overwegingen, omdat de vaststelling van het juiste aantal honden door sterke fluctuaties lastig kan zijn. De hoogte van het tarief is ”van oudsher” gebaseerd op het belastingbedrag voor 3 honden.

Hof Arnhem oordeelde in zijn uitspraak van 15 mei 2000, nr. 98/027, LJN:A6659, dat de gemeente een afwijkend “kenneltarief” mocht hanteren voor een kennel die is geregistreerd bij de Raad van beheer op kynologisch gebied in Nederland.

 

 

 

Derde lid

Indien het totaalbedrag van een aanslagbiljet een bedrag van € 6,00 niet overschrijdt, zijn de kosten van het opleggen en innen van de belasting hoger, dan de opbrengst. In het kader van de efficiëntie is er geen belang bij het opleggen en invorderen van dergelijke aanslagen.

 

Artikel 8 Belastingjaar

De wet laat de gemeentelijke wetgever de vrijheid in het bepalen van het tijdvak. Er zijn belastingtijdvakken van een jaar, een maand, een kwartaal of een half jaar, mogelijk. In de verordening is gekozen voor een belastingtijdvak dat gelijk is aan het kalenderjaar.

 

Artikel 9 Wijze van heffing

Op grond van artikel 233 van de Gemeentewet kunnen gemeentelijke belastingen worden geheven bij wege van aanslag, bij wege van voldoening op aangifte of op andere wijze. In de belastingverordening moet worden geregeld welke wijze van heffing geldt. De hondenbelasting in Schijndel wordt geheven bij wege van aanslag. De wijze van heffing heeft gevolgen voor de toepassing van bepaalde artikelen in de Algemene wet rijksbelastingen en de Invorderingswet 1990. Verder ligt het initiatief, bij deze heffingswijze bij de belastingheffer. Wel kan hierbij gebruik worden gemaakt van aangiften als gegevens nodig zijn om de belastingschuld vast te stellen. Indien er redenen zijn om aan te nemen dat iemand belastingplichtig is, maar de hond niet heeft aangemeld wordt de aangifteprocedure ingezet. De aangiftetermijn in Schijndel is gelijk aan de minimale termijn vermeldt in artikel 9 van de AWR(een maand). Als de belastingplichtige de aangifte niet, dan wel niet binnen de gestelde termijn heeft gedaan, ook niet na een aanmaning daartoe, wordt er ambtshalve een aanslag vastgesteld. Het niet of niet tijdig doen van aangifte heeft tot gevolg dat bij een bezwaar- of beroepsprocedure de bewijslast wordt omgekeerd. Verder bestaat de mogelijkheid om, op basis van de AWR, verzuim- en/ of vergrijpboetes op te leggen.

 

Als een aanslag ten onrechte achterwege is gelaten of tot een te laag bedrag is vastgesteld, kan in beginsel navordering plaatsvinden. Als er echter sprake is van een feit dat de gemeente bekend was of bekend had kunnen zijn is navordering niet mogelijk, tenzij de belastingplichtige dit feit opzettelijk heeft verzwegen (kwade trouw) of de fout in de aanslag voor belastingplichtige kenbaar was of behoorde te zijn (schrijf-/tikfout of daarmee gelijk te stellen vergissing). Als het aan opzet of grove schuld van belanghebbende is te wijten dat te weinig belasting is geheven, kan tegelijkertijd met het vaststellen van de navorderingsaanslag een vergrijpboete van maximaal 100% van de te weinig geheven belasting worden opgelegd.

 

Artikel 10 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang

In deze verordening is bepaald dat de gemeentelijke belasting over een tijdvak wordt geheven. Bij een tijdvakbelasting ontstaat de belastingschuld in beginsel na afloop van het tijdvak, tenzij in de verordening wordt bepaald dat de belastingschuld op een ander tijdstip ontstaat. In dit geval wordt bepaald dat de belastingschuld bij het begin van het belastingjaar ontstaat. Als het belastbaar feit (het houden van een hond in de gemeente Schijndel) zich bij het begin van het belastjaar niet voordoet, ontstaat de belastingschuld zodra de hond gehouden wordt.

De belastingschuld kan dan in de loop van het belastingtijdvak worden geformaliseerd door het opleggen van een aanslag.

 

Omdat de belasting wordt geheven over een tijdvak, waarbij de belastingschuld bij aanvang van het tijdvak ontstaat, moet een regeling worden opgenomen voor de gevallen waarin de belastingplicht in de loop van dit tijdvak ontstaat of eindigt. Bij aanvang van de belastingplicht in de loop van het tijdvak moet heffing naar tijdsgelang plaatsvinden.

Daarbij is er gekozen om de maand waarin de belastingplicht aanvangt, niet in de heffing te betrekken.

 

Bij beëindiging van de belastingplicht in de loop van het tijdvak moet ontheffing naar tijdsgelang plaatsvinden. In de verordeningen is gekozen voor een tijdsevenredige herleiding per maand. Daarbij wordt de maand waarin de belastingplicht eindigt meegeteld voor de heffing.

 

Door de tarieven deelbaar te houden door 12 hoeven er bij deze (ont)heffingsregeling geen afrondingen plaats te vinden.

 

Artikel 11 Gecontinueerde belastingplicht

Op basis van dit artikel wordt uitgegaan van de fictie dat degene die in het voorgaande jaar houder was van een of meer honden, ook in het nieuwe belastingjaar houder is van die hond(en). Er zit echter wel een bepaling in die het aanvoeren van tegenbewijs toelaat. Als de belastingplichtige aannemelijk maakt dat hij in het nieuwe belastingjaar geen houder meer is van een of meer honden, is er geen sprake van gecontinueerde belastingplicht. Hiermee wordt tegemoet gekomen aan de uitspraak van het Hof 's-Gravenhage van 7 december 1978 (nr. 120/78 (BNB 1980/23). In een zaak waarin deze tegenbewijsregeling ontbrak overwoog het hof dat onder genoemde omstandigheden een belastingplicht in het leven wordt geroepen voor hen die niet in het betreffende doch in het vorige jaar een hond hielden. In die situatie is volgens het hof geen sprake meer van het heffen van een belasting op honden maar van het heffen van een belasting op hen, die geacht worden een hond te houden en dat gaat verder dan volgens artikel 272, aanhef en sub d, Gemeentewet is toegestaan.  

 

Artikel 12 Termijnen van betaling

Artikel 9 van de Invorderingswet 1990 geeft een wettelijke regeling over de betaaltermijnen. Hierin wordt gesteld dat de belastingaanslag binnen 6 weken invorderbaar is. Op grond van artikel 250 van de Gemeentewet kan hiervan in de belastingverordening worden afgeweken. Op het aanslagbiljet gemeentelijke belastingen zijn meerdere belastingen verzameld, waardoor het totaalbedrag van het aanslagbiljet nogal kan oplopen. Betaling in één termijn, binnen zes weken zou voor particuliere huishoudens een te grote belasting kunnen vormen. Daarom is gekozen voor twee betaaltermijnen, over een totale periode van 3 maanden. Als individuele belastingschuldigen, om financiële redenen, niet aan deze termijnen kunnen voldoen, kan om uitstel van betaling of een betalingsregeling worden verzocht.

 

Voor de, bij het vaststellen van een belastingaanslag, op te leggen boete zijn de betaaltermijnen gelijk aan die voor de belastingaanslag, ook als in de belastingverordening van artikel 9 van de Invorderingswet 1990 afwijkende betaaltermijnen zijn opgenomen. Dit volgt uit artikel 9, derde lid, van de Invorderingswet 1990 . Het is dus niet nodig om in de belastingverordening betaaltermijnen voor bestuurlijke boeten op te nemen.

 

De Algemene termijnenwet (ATW) is van toepassing op in een wet gestelde termijnen. Hiermee wordt een wet in formele zin bedoeld. Artikel 9, tiende lid, van de Invorderingswet 1990 bepaalt echter dat de ATW niet van toepassing is op de in de leden 1 tot en met 9 van artikel 9 gestelde termijnen. In deze verordening zijn echter afwijkende termijnen opgenomen, waardoor artikel 9, tiende lid, van de Invorderingswet 1990 niet geldt. Uit artikel 145 van de Gemeentewet volgt dat de ATW van toepassing is op in een verordening gestelde termijnen, tenzij in de verordening anders wordt bepaald. Door deze bepaling blijft de ATW buiten toepassing.

 

Artikel 13 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders

Aan het college van burgemeester en wethouders komt een beperkt aantal bevoegdheden op het gebied van de belastingheffing en – invordering toe. Die nadere regels zijn van belang voor de heffing en de invordering. In het kader van deze verordening heeft het college van burgemeester en wethouders beleidregels vastgesteld met betrekking tot de aanwijzing van belastingplichtigen (zie toelichting artikel 3), de aan- en afmelding voor de hondenbelasting, de verstrekking, vervanging en inlevering van controlemiddelen (hondenpenning, kennelpas) en het formulier van het aangiftebiljet.

 

Artikel 14 Overgangsrecht

In dit artikel wordt geregeld dat de verordening die wordt ingetrokken, van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich vóór de datum van ingang van de heffing van de nieuwe verordening hebben voorgedaan. Ten behoeve van de transparantie van de verordeningen hebben we, ondanks de beperkte redactionele wijzigingen in een verordening, er voor gekozen om jaarlijks een nieuwe verordening vast te stellen. Op grond van de AWR heeft de gemeente gedurende 3 jaar de gelegenheid om een aanslag op te leggen. Om die mogelijkheid te behouden is deze overgangsbepaling in de verordening opgenomen. Hierdoor blijft heffing voor belastbare feiten die zich onder het regime van de oude verordening hebben voorgedaan, op basis van die “oude” verordening mogelijk, ook al is die ingetrokken.

 

Artikel 15 Inwerkingtreding

In het eerste lid van Artikel 15 wordt bepaald dat de belastingverordening in werking treedt met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking. Op grond van artikel 139 van de Gemeentewet moeten gemeenten de besluiten tot het vaststellen, wijzigen of intrekken van belastingverordeningen bekend maken. Het niet voldoen aan de bekend- makingsplicht leidt tot onverbindendheid van de belastingverordening (HR 31 maart 1993, nr. 28.034, BNB 1993/182, Belastingblad 1993, blz. 274; Hoge Raad 10 augustus 1998, nr. 33.632, LJN: AA2624).

Bekendmaking geschiedt door het ter inzage leggen van de verordening gedurende twaalf weken in de infohoek in  het gemeentehuis.

 

Op basis van de Wet elektronische bekendmaking heeft op 6 juni 2011 het college besloten om de gemeentelijke website aan te wijzen als officieel publicatiekanaal voor de wekelijkse bekendmakingen. In het digitale gemeenteblad op de website www. Schijndel.nl wordt de vaststelling en de ter inzage legging van de verordening gepubliceerd. Op de gemeentepagina van het Schijndels Weekblad wordt een bericht geplaatst waarin wordt verwezen naar de officiële bekendmaking op de gemeentelijke internetsite. ( Hoge Raad 24 december 1997, nrs. 31643 (Albrandswaard), 32325 (Velsen) en 32569, Belastingblad 1998, blz. 146, 148 en 320: de gemeente moet aan de burger, in bijvoorbeeld een huis-aan-huisblad, meedelen dat de tekst van een bepaald besluit tot vaststelling of wijziging van de belastingverordening verkrijgbaar is en (kosteloos) ter inzage ligt bij de gemeente) Op basis van de Wet elektronische bekendmaking wordt de tekst van de verordening opgenomen op de gemeentelijke website.

 

De datum van inwerkingtreding heeft tot gevolg dat er vóór die datum geen aanslagen opgelegd kunnen worden op basis van die verordening. Na de inwerkingtreding kunnen aanslagen echter wel betrekking hebben op belastbare feiten die zich voor de datum van inwerkingtreding maar na de datum van ingang van de heffing, hebben voorgedaan.

 

In het tweede lid is de datum van ingang van de heffing opgenomen. Artikel 217 van de Gemeentewet bepaalt dat een belastingverordening een datum van ingang van de heffing moet vermelden. De datum van ingang van de heffing geeft aan vanaf welke datum de in de belastingverordening genoemde (belastbare) feiten in de heffing worden betrokken. Ook bij het wijzigen van een verordening is het nodig om voor de wijzigingsverordening te bepalen vanaf welk moment de (gewijzigde) heffing wordt toegepast.

 

Artikel 16  Citeertitel

Deze citeertitel vermeldt de vereenvoudigde verwijzing naar deze verordening.

 

 

Behoort bij de Verordening hondenbelasting 2013, vastgesteld door de gemeenteraad van Schijndel op 8 november 2012.

 

 

De griffier,De voorzitter,
            
F.G.T.W. van Kessel–van ErpJ. Eugster-van Bergeijk