Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Menterwolde

Beleidsregel gemeentelijke tegemoetkoming (KOA-kopje) in de kosten kinderopvang 2013 gemeente Menterwolde

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Menterwolde
Officiële naam regelingBeleidsregel gemeentelijke tegemoetkoming (KOA-kopje) in de kosten kinderopvang 2013 gemeente Menterwolde
CiteertitelBeleidsregel gemeentelijke tegemoetkoming (KOA-kopje) in de kosten kinderopvang 2013 gemeente Menterwolde
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. N.v.t.
  2. N.v.t.

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201301-01-2020n.v.t.

12-03-2013

Tussenklappen

Beleidsregel gemeentelijke tegemoetkoming (KOA-kopje) in de kosten kinderopvang 2013 gemeente Menterwolde

Tekst van de regeling

-

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1 Alle begrippen die in deze beleidsregel worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, de Wet werk en bijstand (WWB), de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de gemeentewet.

  • 2 In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

    a.de wet: de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen;

    b.het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Menterwolde;

    c.tegemoetkoming: een bijdrage als bedoeld in artikel 1.13 van de wet;d.de houder: de rechtspersoon of natuurlijke personen van 18 jaar of ouder die een kindercentrum, een voorziening voor gastouderopvang of een gastouderbureau exploiteert.

Artikel 2 Doelgroep

  • 1 Tot de doelgroep van deze beleidsregel behoort de ouder als bedoeld in artikel 1.13 van de wet.

  • 2 Tot de doelgroep van deze beleidsregel behoort eveneens de ouder als bedoeld in artikel 1.6 lid 1 onder a, die aanvullend een uitkering ontvangt op grond van de WWB, Ioaw of Ioaz.

Artikel 3 Omvang van de kinderopvang in relatie tot de tegemoetkoming

  • 1 Een tegemoetkoming wordt slechts verleend voor de kinderopvang die naar het oordeel va het college als noodzakelijk kan worden aangemerkt in verband met de combinatie van de zorg voor het kind en:

    a.deelname aan een voorziening gericht op arbeidsinschakeling;

    b.deelname aan onderwijs bij een school of instelling als bedoeld in paragraaf 2.2 of 2.4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdragen en schoolkosten dan wel als bedoeld in de artikelen 2.8 tot en met 2.11 van de Wet studiefinanciering 2000; of

    c.het verrichten van betaalde werkzaamheden en het daarnaast ontvangen van een aanvullende uitkering op grond van de WWB, Ioaw of Ioaz.

     

  • 2 Voor het bepalen van het noodzakelijk aantal uren kinderopvang zijn de regels die op grond van artikel 1.7 van de wet gelden met betrekking tot de maximale uren voor de bepaling van de hoogte van de kinderopvangtoeslag van overeenkomstige toepassing voor de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming op basis van deze beleidsregel.

Artikel 4 De reden waarom de tegemoetkoming wordt verleend

  • 1 De tegemoetkoming wordt verleend wanneer kinderopvang noodzakelijk wordt geacht in verband met:

    a.deelname aan een voorziening gericht op arbeidsinschakeling;

    b.deelname aan onderwijs bij een school of instelling als bedoeld in paragraaf 2.2 of 2.4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdragen en schoolkosten dan wel als bedoeld in de artikelen 2.8 tot en met 2.11 van de Wet studiefinanciering 2000; of

    c.het verrichten van betaalde werkzaamheden en het daarnaast ontvangen van een aanvullende uitkering op grond van de WWB, Ioaw of Ioaz.

Artikel 5 De periode waarover een tegemoetkoming verstrekt kan worden

  • 1 De tegemoetkoming wordt verleend met ingang van de datum waarop de noodzaak tot het afnemen van kinderopvang is ontstaan.

  • 2 De tegemoetkoming kan, met inachtneming van het eerste lid, niet eerder worden verleend dan de ingangsdatum waarop de overeenkomst tot het afnemen van kinderopvang ten behoeve van het betreffende kind is ingegaan.

  • 3 De tegemoetkoming kan voorts, met inachtneming van het eerste en tweede lid, niet eerder worden verleend dan de ingangsdatum genoemd in artikel 1.3 lid 2 onder b van de wet.

Artikel 6 Hoogte tegemoetkoming

  • 1 De ouder zoals genoemd in artikel 2 van deze beleidsregel ontvangt een gemeentelijke tegemoetkoming in de kosten kinderopvang van 4,5% voor het eerste kind en 3,5% voor het tweede of eventueel meerdere kinderen.

  • 2 De tegemoetkoming wordt berekend over het deel van de kosten kinderopvang waarover de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag berekent op grond van artikel 1.7 van de wet.

Hoofdstuk 2 AANVRAAGPROCEDURE

Artikel 7 Te verstrekken gegevens bij een aanvraag

  • 1 Een aanvraag voor een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang bevat in ieder geval de volgende gegevens:

    a.de toekenningbeschikking kinderopvangtoeslag van de Belastingdienst;

    b.naam, adres en BSN van de ouder;

    c.indien van toepassing: naam en BSN van de partner en als dit een ander adres is dan het adres van de ouder, het adres van de partner;

    d.naam, adres, geboortedatum en BSN van het kind/van de kinderen waarop de aanvraag betrekking heeft;

    e.overige gegevens die het college nodig acht om te kunnen besluiten over de aanvraag van de tegemoetkoming.

  • 2 De aanvraag dient te geschieden met behulp van een door het college beschikbaar gesteld aanvraagformulier.

  • 3 Indien de ouder een partner heeft, dient de aanvraag mede ondertekend te worden door de partner.

Hoofdstuk 3 VERLENING VAN EEN TEGEMOETKOMING

Artikel 8 Het besluit tot verlenen van de tegemoetkoming

  • 1 Het college neemt binnen acht weken na ontvangst van alle benodigde gegevens een voorlopig besluit over de aanvraag als bedoeld in artikel 3 van deze beleidsregel.

  • 2 Het college kan het in het eerste lid bedoelde besluit met ten hoogste vier weken opschorten. Het college stelt de ouder schriftelijk in kennis.

Artikel 9 Inhoud van de beschikking

  • 1 Het besluit tot verlening van een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang bevat in ieder geval:

    a.de vaststelling tot welke van de in artikel 2 van deze beleidsregel genoemde doelgroep de ouder behoort;

    b.de naam en geboortedatum van het kind waarop de tegemoetkoming betrekking heeft;

    c.de naam en het adres van het kindercentrum of gastouderbureau waar de kinderopvang plaatsvindt;

    d.de periode en de omvang van de kinderopvang per tijdvak waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend;

    e.de wijze waarop het bedrag van de tegemoetkoming is bepaald en het bedrag dat op basis hiervan wordt verleend.

    f.de wijze waarop de tegemoetkoming wordt uitbetaald;

    g.de voor de ouder(s) geldende verplichtingen.

Artikel 10 De uitbetaling van de tegemoetkoming

De tegemoetkoming wordt uitbetaald op declaratiebasis, dus nadat de ouder de rekening van het kindercentrum, de voorziening voor gastouderopvang of het gastouderbureau heeft ingeleverd bij de gemeente, Afdeling Samenleving.

Hoofdstuk 4 VASTSTELLING VAN DE TEGEMOETKOMING

Artikel 11 Het besluit tot definitieve vaststelling van de tegemoetkoming

  • 1 De ouder verstrekt binnen acht weken na afloop van het kalenderjaar waarover de tegemoetkoming is verleend een overzicht van de feitelijke kosten van kinderopvang over dit kalenderjaar aan het college.

  • 2 Het college kan nadere eisen stellen over de aanlevering van de stukken die nodig zijn voor de vaststelling.

  • 3 Het college stelt de tegemoetkoming definitief vast binnen acht weken na ontvangst van het overzicht van de feitelijke kosten.

  • 4 het college kan het in het derde lid bedoelde besluit met ten hoogste vier weken opschorten. Het college stelt de ouder schriftelijk in kennis van de opschorting.

Artikel 12 Verrekening met de voorschotten

Onder verrekening van hetgeen op declaratiebasis is uitbetaald, wordt een tegoed aan de tegemoetkoming zo spoedig mogelijk na vaststelling uitbetaald.

Artikel 13 Terugvordering

  • 1 Wanneer de tegemoetkoming lager wordt vastgesteld dan het voorlopig verstrekte bedrag dan wordt het meerdere teruggevorderd.

  • 2 Het college ziet af van terugvordering op grond van het eerste lid indien het terug te vorderen bedrag lager is dan € 25,00 netto op jaarbasis en er geen sprake van fraude is.

Artikel 14 Weigeringsgronden

Er bestaat geen recht op een tegemoetkoming indien:

a.de ouder niet behoort tot de personen als bedoeld in artikel 2 van deze beleidsregel;

b.niet wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 15 van deze beleidsregel; en

c.niet wordt voldaan in het bepaalde in artikel 16 van deze beleidsregel.

Hoofdstuk 5 VERPLICHTINGEN VAN DE OUDER

Artikel 15 Inlichtingenplicht

  • 1 De ouder verstrekt aan het college alle gegevens en inlichtingen van hem/haar en zijn/haar partner die voor de aanspraak en de hoogte van de tegemoetkoming van de gemeente van belang zijn.

  • 2 De inlichtingen en gegevens, bedoeld in het eerste lid, worden verstrekt binnen een door het college te stellen redelijke termijn.

  • 3 Inlichtingen en gegevens die kunnen leiden tot de vaststelling van een lagere tegemoetkoming worden, onmiddellijk na het bekend worden daarvan, door de ouder verstrekt aan het college.

  • 4 De houder verstrekt aan het college alle gegevens en inlichtingen die voor de aanspraak van een ouder op de tegemoetkoming van de gemeente van belang zijn.

Hoofdstuk 6 SLOTBEPALINGEN

Artikel 16 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen gemotiveerd ten gunste van een belanghebbende uit de doelgroepen afwijken van de bepalingen in deze beleidsregel, indien toepassing van deze bepalingen tot onbillijkheden van overwegende aardt leidt.

Artikel 17 Inwerkingtreding

Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van 1 januari 2013.

Artikel 18 Citeertitel

Deze beleidsregel wordt aangehaald als: “Beleidsregel gemeentelijke tegemoetkoming (KOA-kopje) in de kosten kinderopvang 2013 gemeente Menterwolde”.

Toelichting 1 AlgemeneToelichting

Hoofdlijnen van het proces van verstrekking van de vergoedingen

In deze beleidsregel worden de hoofdlijnen van het proces van verstrekking van de tegemoetkomin-gen door gemeente Menterwolde vastgelegd. Daarbij zijn twee uitgangspunten gehanteerd.

Het eerste uitgangspunt is dat de uitvoeringslasten voor zowel gemeente Menterwolde als de aan-vragers van de tegemoetkoming zo beperkt mogelijk moeten zijn.

Het tweede uitgangspunt is dat de gemeentelijke uitgaven die gemoeid zijn met de verstrekking van de tegemoetkomingen zo goed mogelijk beheersbaar is.

De verstrekking van de tegemoetkoming vindt plaats in twee stappen. Hiermee wordt aangesloten bij de Awb.

De eerste stap is de beschikking tot het verlenen van de tegemoetkoming. Deze beschikking geeft de ontvanger van de tegemoetkoming een voorwaardelijke aanspraak op de tegemoetkoming tot een be-paald bedrag. De aanspraak is voorwaardelijk omdat op het moment dat de beschikking wordt afge-geven vaak nog niet zeker is of de aanvrager daadwerkelijk gebruik zal maken van kinderopvang en zich aan de opgelegde verplichtingen zal houden. Ondanks het voorwaardelijke karakter schept de subsidieverlening wel een rechtens afdwingbare aanspraak.

De tweede stap is de beschikking tot het vaststellen van de tegemoetkoming. In deze beschikking wordt vastgesteld in hoeverre de ontvanger aan de gestelde voorwaarden heeft voldaan en hoeveel het uiteindelijke bedrag van de tegemoetkoming is. Met het vaststellen van de tegemoetkoming wordt de tegemoetkoming definitief. Voordat de tegemoetkoming wordt vastgesteld kan gemeente Menterwolde onderzoek doen naar de rechtmatigheid van de tegemoetkoming door gegevens van de ouders te con-troleren en eventuele inlichtingen bij de houders van een kinderopvangorganisatie op te vragen.

Artikelsgewijze toelichting

De artikelsgewijze toelichting is beperkt tot die artikelen die ook daadwerkelijk toelichting behoeven.

Artikel 2 Doelgroep

Lid 1

De doelgroepen zijn niet beperkt tot de in de wet genoemde doelgroepen. Van de mogelijkheid om zelf doelgroepen aan te wijzen is in het kader van deze beleidsregel gebruik gemaakt.

Lid 2

Naast de doelgroepen zoals die zijn opgenomen in de wet voelt de gemeente zich verantwoordelijk voor de aanvullende compensatie voor parttime werkenden met een aanvullende bijstandsuitkering. Daarom is deze groep ook benoemd tot gemeentelijke doelgroep. Het gaat hier overigens om alleen-staande ouders en om partners, die beiden parttime werken op dezelfde tijden. Wanneer een van beide partners thuis is en voor het kind / de kinderen kan zorgen, bestaat er geen recht op de gemeentelijke tegemoetkoming.

Artikel 3 Omvang van de kinderopvang in relatie tot de tegemoetkoming

Een tegemoetkoming wordt slechts verstrekt in zoverre kinderopvang noodzakelijk is voor de combi-natie van de zorg voor het kind en de taak van de ouder waardoor deze tot de doelgroep behoort (deel-name aan een voorziening gericht op arbeidsinschakeling, participatie, studie of het verrichten van betaald werk). Bij de bepaling van de noodzaak wordt tevens rekening gehouden met de verplichtin-gen van de eventuele partner van de ouder en de reistijden van de ouder en de partner.

Indien de ouder gedurende meer uren gebruikt maakt van kinderopvang dan naar het oordeel van het college noodzakelijk is, dan wordt bij de bepaling van de tegemoetkoming slechts rekening gehouden met de kosten tot het maximale aantal noodzakelijke uren. De meerkosten als gevolg van het onnodig afnemen van uren worden niet meegenomen bij het bepalen van het recht op de tegemoetkoming. Hierbij wordt aangesloten bij de regels op grond van 1.7 van de wet met betrekking tot de kinderop-vangtoeslag.

Lid 1 onder c

De aanvullende gemeentelijke tegemoetkoming in de kosten kinderopvang verstrekken wij aan part-time werkenden met een aanvullende bijstandsuitkering. Wanneer aan een klant uit deze doelgroep voor het eerst de tegemoetkoming wordt toegekend, verstrekken wij de tegemoetkoming voor maxi-maal 1 jaar. Binnen dit jaar dient vastgesteld te worden of betreffende cliënt het maximaal aantal uren werkt of wil werken.

Is dit het geval, dan ontvangt deze cliënt de tegemoetkoming zo lang als nodig, maar uiterlijk tot dat het jongste kind 12 jaar is.

Zou betreffende cliënt meer uren kunnen werken, maar wil zij / hij dit op niet gegronde redenen niet, dan stopt de aanvullende tegemoetkoming op de eerste dag van de 2e volle maand, nadat de vaststel-ling heeft plaatsgevonden. Dit in verband met de wettelijke opzegtermijn die geldt bij de kinderop-vang.

Artikel 5 De periode waarover een tegemoetkoming verstrekt kan worden

De periode waarover de tegemoetkoming kan worden verstrekt is strikt begrensd.

Enerzijds geldt de begin- en einddatum van het traject, de studie of de werkzaamheden, waardoor de noodzaak van kinderopvang ontstaat.

Anderzijds geldt de datum aanvraag. De belastingdienst kent de kinderopvangtoeslag niet vroeger toe dan vanaf de 1e dag van de maand voor de maand waarin de toeslag is aangevraagd.

Deze werkwijze hanteren wij ook ten aanzien van de tegemoetkoming.

Voorbeeld:

Iemand vraagt op 15 oktober kinderopvangtoeslag aan met ingang van 15 augustus. De periode

15 augustus tot 1 september wordt afgewezen, vanaf 1 september wordt toegekend.

Ook voor het overige volgen wij de wettelijke regels.

Per 1 januari 2012 waren de regels al veranderd wat betreft het aantal uren waarover de ouders recht hebben op kinderopvangtoeslag. Ouders ontvangen alleen nog maar kinderopvangtoeslag over de uren van de minst werkende ouder. Als bijvoorbeeld vader 40 uur werkt en moeder 28 uur dan wordt de toeslag berekend over de 28 uur.

Hier wordt onderscheid gemaakt tussen de te vergoeden uren bij de dagopvang en buitenschoolse opvang.

Bij niet schoolgaande kinderen tot 4 jaar die gebruik maken van de dagopvang hebben de ouders recht op 140% over de uren van de minst werkende ouder.

Bij schoolgaande kinderen vanaf 4 jaar hebben ouders recht op 70% over de uren van de minst werkende ouder. De kinderen maken minder gebruik van de kinderopvang.

Deze koppeling zal per 1 januari 2013 eveneens ingevoerd worden voor de gemeentelijke doelgroep ouders (ouders die een re-integratietraject volgen, studenten etc.). Het recht op aantal uren Kinderop-vangtoeslag voor de doelgroep ouders wordt gekoppeld aan het aantal benodigde uren voor een traject naar werk of studie.

Omdat dit een ingrijpende wijziging is faseert het Rijk de invoering van deze maatregel.

Vanaf 2013 wordt de duur van het recht op kinderopvangtoeslag beperkt. De maanden waarin daad-werkelijk een traject gevolgd wordt komen voor vergoeding in aanmerking met een maximum van 230 uur per maand. Wanneer in een gezin een ouder 40 uur deelneemt aan een re-integratietraject en de ander 30 uur dan is 30 uur de basis voor de berekening van de kinderopvangtoeslag.

Vanaf 1 januari 2014 wordt het recht op kinderopvangtoeslag gekoppeld aan de uren dat daadwerke-lijk een traject wordt gevolgd.

Bij de doelgroep ouders wordt het recht op kinderopvangtoeslag gebaseerd op het minst benodigde aantal uren, ongeacht of de ouder werkt of deelneemt aan een re-integratietraject.

Dit houdt concreet in dat de ingangsdata per doelgroep kunnen verschillen. Bijvoorbeeld het studie-jaar van een student start op 1 september 2013 en eindigt op 1 augustus 2014 dan wordt er over deze periode door de Belastingdienst kinderopvangtoeslag verstrekt. Hierbij sluit de gemeente aan en wordt dezelfde begin en einddatum gehanteerd.

Bij doelgroep ouders die een traject volgen kan er een andere begin en einddatum van toepassing zijn, bijvoorbeeld van 1 maart 2013 tot 1 juli 2013. Dan ontvangt de ouder zowel van de Belastingdienst als de gemeente over deze periode de tegemoetkoming in de kosten.

Artikel 6 Hoogte tegemoetkoming

Bij de hoogte van de tegemoetkoming is aangesloten bij de regels, zoals deze tot 1 januari 2013 gelden met betrekking tot de verplichte gemeentelijke tegemoetkoming voor de gemeentelijke doelgroepen.

Artikel 7 Te verstrekken gegevens bij een aanvraag

Een aanvraag voor een gemeentelijke tegemoetkoming kan niet eerder ingediend worden dan wanneer de aanvrager een beschikking van de Belastingdienst met betrekking tot de toekenning van de kinder-opvangtoeslag heeft ontvangen.

Artikel 10 De uitbetaling van de tegemoetkoming

De toegekende tegemoetkoming wordt pas uitbetaald, na dat de cliënt de rekening van het kinder-centrum, de gastouder of het gastouderbureau heeft ingeleverd bij de afdeling Samenleving.

Artikel 11 Het besluit tot definitieve vaststelling van de vergoeding

Middels het overzicht van de feitelijke kosten van de kinderopvang kan beoordeeld worden of er in de loop van het jaar minder opvang of over een kortere periode is afgenomen dan het aantal uren en/of periode waar ten tijde van de voorlopige toekenning werd uitgegaan.

Middels de jaaropgave kan beoordeeld worden of de vergoeding correcte is verstrekt. Mogelijk is het inkomen van de ouder en diens eventuele partner achteraf toch hoger of juist lager dan verwacht.

Artikel 13 Terugvordering

In artikel 38 lid 2 van de WKO worden de artikelen 58 t/m 60 van de Wet Werk en Bijstand (WWB) van overeenkomstige toepassing verklaard. Dat houdt in dat de werkwijze voor de Kinderopvang, met betrekking tot terugvordering, aangesloten wordt bij de WWB. Het college ziet af van terugvordering wanneer het bedrag minder bedraagt dan € 25,00. Vast dient te staan dan er geen sprake is van fraude