Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Menterwolde

Afstemmingsverordening WWB, IOAW en IOAZ 2013

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Menterwolde
Officiële naam regelingAfstemmingsverordening WWB, IOAW en IOAZ 2013
CiteertitelAfstemmingsverordening WWB, IOAW en IOAZ 2013
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 8 Wet werk en bijstand (WWB
  2. artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW)
  3. artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ)

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201301-01-2015n.v.t.

28-02-2013

Tussenklappen

Afstemmingsverordening WWB, IOAW en IOAZ 2013

Tekst van de regeling

  No: 5/2

De raad van de gemeente Menterwolde;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders

¬¬

gelet op artikel 8 Wet werk en bijstand (WWB) alsmede artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ);

Overwegende, dat met het van kracht worden van de Wet  aanscherping handhaving- en sanctiebeleid SZW-wetgeving per 1 januari 2013, de verplichting bestaat om de schending van de inlichtingenverplichting als bedoeld in artikel 17 WWB, artikel 14 IOAW en art 14 IOAZ alsmede de sanctionering van zeer ernstige misdragingen middels een zelfstandige verordening te regelen;

BESLUIT

vast te stellen de:

AFSTEMMINGSVERORDENING WWB, IOAW en IOAZ 2013

Artikel 1 Definities

n deze verordening wordt verstaan onder:

a. de wet: de Wet werk en bijstand, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

b. bijstand: de bijstandsnorm bedoeld in hoofdstuk 3 paragraaf 2 en 3 WWB alsmede de uitkering  bedoeld in hoofdstuk  2 paragraaf 1 en paragraaf 2 van de IOAW en de IOAZ;

c. college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Menterwolde;

d. re-integratie voorzieningen: instrumenten die het college ter beschikking heeft voor het bieden van ondersteuning als bedoeld in artikel 7 WWB alsmede artikel 34 IOAW en IO-AZ;

e. re-integratie traject: een plan, bestaande uit een geheel van re-integratie instrumenten, dat tot doel heeft om binnen een bepaald tijdsbestek te komen tot arbeidsinschakeling of bevorderen van de zelfstandige inkomensvoorziening alsmede de zelfstandige maatschappelijke participatie.

 

Artikel 2 Gedragingen

De gedragingen bedoeld in artikel 18, tweede lid WWB alsmede artikel 35 lid 1 IOAW en IOAZ worden onderscheiden in de volgende categorieën:

1. eerste categorie:

Het niet of onvoldoende nakomen van een verplichting als bedoeld in hoofdstuk 6 paragraaf 3 WWB alsmede artikel 20 lid 1 sub c en d IOAW en  artikel 20 lid 2 sub c en d IOAZ.

2. tweede categorie:

Het langer dan twee weken niet als werkzoekende geregistreerd zijn of blijven bij het UWV Werkbedrijf voor zover de verplichting tot registratie als werkzoekende als voorwaarde aan het recht op uitkering is verbonden.

3. derde categorie:

a. het blijk geven van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan;

b. het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid in dienstbetrekking te verkrijgen, voor zover deze voorwaarde aan het recht op uitkering is verbonden;

c. het niet of onvoldoende nakomen van de verplichting tot gebruik maken van  geboden re-integratie voorzieningen, waaronder begrepen het niet of onvoldoende meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling, scholing of zelfstandige maatschappelijke participatie, voor zover dit niet heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdig beëindigen van een re-integratie traject.

4. vierde categorie:

a. het door eigen toedoen niet behouden van arbeid in dienstbetrekking;

b. het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;

c. het niet of onvoldoende nakomen van de verplichting tot gebruik maken van geboden re-integratie voorzieningen, waaronder begrepen het niet of onvoldoende meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling, scholing of zelfstandige maatschappelijke participatie, als dit heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van het registratie traject.

Artikel 3 Percentage van de verlaging

  • 1 1. Het college stelt de verlaging van de WWB, de IOAW of de IOAZ uitkering vast op:

    a. vijf procent (5%) van de uitkering (inclusief toeslagen, verlagingen en VT) bij gedragingen van de eerste categorie;

    b. tien procent (10%) van de uitkering (inclusief toeslagen, verlagingen en VT) bij gedragingen van de tweede categorie;

    c. twintig procent (20%) van de uitkering (inclusief toeslagen, verlagingen en VT) bij gedragingen van de derde categorie;

    d. honderd procent (100%) van de uitkering (inclusief toeslagen, verlagingen en VT) bij gedragingen van de vierde categorie.

  • 2 Het college kan, in afwijking van het eerste lid, het percentage van de verlaging hoger of lager vaststellen, tot een minimum van vijf procent en een maximum van honderd procent, rekening houdend met de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de individuele omstandigheden van de belanghebbende. Het opgenomen zijn in een schuldsaneringtraject of de toelating tot de WSNP verhindert niet het opleggen van een maatregel. 

Artikel 4 Periode van de verlaging

  • 1 1. Een verlaging van de uitkering bedoeld in artikel 18 van de WWB alsmede artikel 20 lid 1 sub c IOAW en artikel 20 lid 2 sub c en d IOAZ vindt plaats:

    a. voor de duur van één kalendermaand, wanneer sprake is van een eerste verwijtbare gedraging;

    b. voor de duur van twee kalendermaanden, wanneer sprake is van een tweede verwijtbare gedraging van dezelfde categorie, binnen twaalf maanden na de eerste als verwijtbaar aangemerkte gedraging.

  • 2 Het college kan bij een derde en volgende verwijtbare gedraging van dezelfde categorie binnen twaalf maanden na de laatste als verwijtbaar aan te merken gedraging de uitkering voor onbepaalde duur verlagen, rekening houdend met de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de individuele omstandigheden van de belanghebbende.

Artikel 5 Heroverweging

  • 1 Het college heroverweegt de in artikel 4 tweede lid bedoelde verlaging of de verlaging die na een eerdere heroverweging voor een periode langer dan drie maanden of voor onbepaalde duur is voortgezet, binnen een termijn van ten hoogste drie maanden na de datum van het besluit tot verlaging of voortzetting van de verlaging.

  • 2 In het kader van de in het eerste lid bedoelde heroverweging beoordeelt het college of en in hoeverre de omstandigheden en het gedrag van belanghebbende aanleiding geven te besluiten tot herziening, beëindiging of voortzetting van de verlaging.

  • 3 Het college kan bij een besluit tot voortzetting van de verlaging het percentage van de verlaging verdubbelen, rekening houdend met de ernst van de gedraging, de mate  van verwijtbaarheid en de individuele omstandigheden van de belanghebbende.

Artikel 6 Waarschuwing bij dringende redenen

  • 1  Het college kan afzien van het verlagen van de bijstand en volstaan met een schriftelijke waarschuwing, als de verwijtbare gedraging (en) bedoeld in artikel 2 niet heeft (hebben) geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog verlenen van bijstand en de gedraging niet plaatsvindt binnen een periode van 12 maanden na de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.

  • 2 Het college kan besluiten af te zien van de tenuitvoerlegging van een verlaging van de bijstand als er sprake is van dringende redenen. Omstandigheden die het rechtstreekse gevolg zijn van een als verwijtbaar aan te merken gedraging zijn geen dringende redenen. 

Artikel 7 Onvoorziene omstandigheden en hardheidsclausule

  • 1 In alle gevallen waarin deze verordening niet voorziet beslist het college.

  • 2 Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening als toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leiden.

Artikel 8 Slotbepaling en citeertitel

  • 1 Deze verordening wordt aangehaald als “Afstemmingsverordening WWB, IOAW en IOAZ 2013  

  • 2 Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2013.

  • 3 Met het inwerking treden van deze verordening wordt de Afstemmingsverordening Wet Werk en Bijstand van 11 december 2008 ingetrokken.

Ondertekening

Muntendam, 28 februari 2013

De raad voornoemd,

De voorzitter,   De griffier

(E.A. van Zuijlen)        (F.A.P. Grit)

 

Toelichting 1 Artikelgewijze toelichting

Artikel 1: Definities

Dit artikel bevat een aantal begripsomschrijvingen.

Onder bijstand wordt in deze verordening verstaan de toepasselijke norm plus de toeslag en, waar van toepassing, minus de verlaging, inclusief het over de bijstand gereserveerde vakantiegeld.

Onder bijstand wordt tevens verstaan de uitkering krachtens IOAW en IOAZ waarbij de bruto grondslag is afgestemd op de normensystematiek WWB. Daardoor is de hoogte van de netto IOAW en IOAZ uitkering gelijk aan de hoogte in de WWB uitkeringssituatie.

Artikel 2: Gedragingen

De artikelen 2 en 3 moeten in onderlinge samenhang worden gelezen. De verwijtbare gedragingen zijn ondergebracht in categorieën, waaraan ( in artikel 3) een sanctiegewicht is toegekend in de vorm van een verlagingspercentage. De categorieën verwijtbare gedragingen zijn gerangschikt naar toenemende zwaarte. In de indeling in categorieën is uitdrukking gegeven aan het belang dat in de onderscheidenlijke uitkeringssituaties wordt gehecht aan de plicht tot arbeidsinschakeling. De gedragingen welke direct betrekking hebben op verplichtingen in het kader van de inschakeling in de arbeid, met uitzondering van het niet of niet volledig verstrekken van inlichtingen ten behoeve van de re-integratie en het niet langer dan twee weken uitgeschreven zijn bij het UWV Werkbedrijf, zijn daarom ondergebracht in de twee zwaarste categorieën (categorie 3 en 4).

1. Eerste categorie

De aanvullende  verplichtingen moeten expliciet bij beschikking worden opgelegd. Dat kan zowel plaatsvinden bij aanvraag van de uitkering als in een later stadium, zodra de omstandigheden daartoe aanleiding geven. Het gaat hier om de aanvullende verplichtingen genoemd in hoofdstuk 6 paragraaf 3 (met name de artikelen 55 t/m 57) WWB, artikel 20 lid 1 sub c en d IOAW en artikel 20 lid 2 sub c en d IOAZ (nalaten om werk te krijgen). Dit zijn gedragingen die niet rechtstreeks van invloed zijn op de hoogte van het recht, maar wel de arbeidsinschakeling en uitstroom bevorderen of verband houden met aard en doel van de bijstand. Het kan bijvoorbeeld gaan om de verplichting mee te werken aan een schuldhulpverleningstraject, het volgen van een sollicitatiecursus of de verplichting een medische behandeling te ondergaan.

2. Tweede categorie

Bij de verstrekking de uitkeringsvoorziening wordt een groot belang aan de bevordering van de arbeidsinschakeling toegekend. In de WWB is dit als een verplichting geformuleerd in artikel 9. In de IOAW en IOAZ wordt de benutting van de (resterende) arbeidscapaciteit als voorwaarde gesteld bij het geldend maken van deze inkomensvoorziening in artikel 20.

Om voor actieve bemiddeling door het UWV Werkbedrijf in aanmerking te komen is registratie, gericht op arbeid in loondienstverband, onontbeerlijk. Het is bovendien een eerste, betrekkelijk eenvoudige stap op weg naar integratie in het arbeidsproces. Registratie kan geheel geautomatiseerd plaatsvinden via de website Werk.nl. Voor het inloggen en onderhouden van contact via Werk.nl dienen uitkeringsgerechtigden een persoonlijk DigiD te hebben en te onderhouden.

Het niet geregistreerd zijn als werkzoekende bij UWV Werkbedrijf betekent onvermijdelijk een vertraging van de re-integratie, in het bijzonder voor de doelgroep die geacht wordt op eigen kracht naar reguliere arbeid uit te stromen. Juist omdat registratie bij UWV Werkbedrijf veelal onmisbaar is voor een succesvolle re-integratie, is deze gedraging gekoppeld aan een hogere maatregelen categorie dan gedragingen in categorie 1.

3. Derde categorie

- Het betonen van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid heeft direct gevolgen voor de hoogte of de duur van de aanspraak op bijstand, bijvoorbeeld wanneer iemand door eigen schuld het recht op een voorliggende voorziening verspeelt en daardoor (eerder) in bijstandbehoeftige omstandigheden komt te verkeren. Van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid is bijvoorbeeld sprake als iemand door eigen toedoen het recht op WW verliest (door niet tijdig na ontslag WW aan te vragen of de inschrijving als werkzoekende laat verlopen) of naderhand ontvangen middelen op onverantwoorde wijze heeft besteed door sneller dan anderhalf keer de uitkeringsnorm daarop in te teren.

- Deze gedraging heeft betrekking op de actieve sollicitatieplicht en op de benutting van de resterende arbeidscapaciteit van de IOAZ gerechtigde. Belanghebbenden zijn verplicht een op de persoon afgestemd minimaal aantal sollicitaties te verrichten en hiervan op verzoek de bewijsstukken te tonen. Het exacte minimum aantal verplichte sollicitaties zal onder andere afhangen van het aanbod van de algemeen geaccepteerde arbeid en de inspanning die redelijkerwijs van belanghebbende mag worden gevergd. Met de enkele mededeling van mondelinge sollicitaties wordt in beginsel geen genoegen genomen, tenzij kan worden geverifieerd dat deze ook daadwerkelijk hebben plaatsgevonden.

- Bij toekenning van de bijstand of in een later stadium kan aan de belanghebbende, die niet in staat is om op eigen kracht weer in zijn levensonderhoud te voorzien, de verplichting worden opgelegd om mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden en de benodigde re-integratie instrumenten of om deel te nemen aan een concreet aangeboden traject dat uiteindelijk moet leiden tot uitstroom of zelfstandige maatschappelijke participatie. De arbeidsinschakeling wordt direct geschaad wanneer de belanghebbende deze verplichting niet of onvoldoende nakomt, hetgeen gevolgen kan hebben voor de duur van de aanspraak op bijstand. Het niet of onvoldoende verlenen van medewerking aan een traject zal immers leiden tot vertraging van dat traject. De gedragingen in deze subcategorie hebben echter niet tot gevolg dat het traject (definitief) geen doorgang meer vindt of moet worden beëindigd. Van onvoldoende medewerking is in ieder geval sprake als de belanghebbende niet op afspraken bij een re-integratie instelling verschijnt, opdrachten in het kader van een scholing niet naar behoren uitvoert of zich niet coöperatief opstelt ten aanzien van een diagnostisch onderzoek.

4. Vierde categorie

- In deze categorie gaat het om verwijtbaar ontslag, bijvoorbeeld een ontslag op staande voet wegens diefstal, lichamelijk geweld of werkweigering. In deze gevallen wordt een eventuele aanvraag WW vrijwel zonder uitzondering geweigerd. Mocht in het bezwaar tegen de weigering van de WW-uitkering blijken dat het ontslag niet verwijtbaar is, dan kan er in het kader van de WWB of de IOAW ook geen sprake zijn van verwijtbaarheid. In alle gevallen zal bureau sociale zaken onderzoeken of het ontslag verwijtbaar is.

- Deze gedraging heeft betrekking op het weigeren van een aangeboden dienstverband of aangeboden opdracht aan de IOAZ gerechtigde. Het kan hierbij om allerlei soorten arbeid of klussen gaan, gesubsidieerd of regulier werk, fulltime of parttime, tijdelijk of voor onbepaalde duur. Essentieel is dat de belanghebbende door de werkweigering of niet aanvaarden van de opdracht afziet van een concrete kans om geheel of gedeeltelijk uit de bijstand te geraken.

- Het gaat hier om dezelfde soort gedraging als bedoeld in de derde categorie onder het derde aandachtstreepje, echter met dit verschil dat de gedraging heeft geleid tot het (definitief) geen doorgang vinden of afbreken van een traject. In de praktijk zal beëindiging van een traject veelal pas plaatsvinden nadat de belanghebbende door zijn gedrag herhaaldelijk heeft laten blijken niet mee te willen werken aan instrumenten gericht op een zo spoedig mogelijke inschakeling in het arbeidsproces.

Ook kan een zeer ernstige gedraging, bijvoorbeeld diefstal tijdens een proefplaatsing, tot beëindiging van het traject leiden. In alle gevallen betreft het gedragingen die de kans op uitstroom voor langere tijd vrijwel onmogelijk maken. Zonder traject is inschakeling in het arbeidsproces voor betreffende belanghebbende immers niet mogelijk.

Artikel 3 Percentage van de verlaging

Lid 1

Aan de categorieën is een bepaald wegingspercentage gekoppeld al naar gelang de zwaarte van de gedraging. Dit percentage dient als uitgangspunt bij de uiteindelijke vaststelling van de verlaging op de uitkering, waarbij te allen tijde de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de individuele omstandigheden in de beoordeling moeten worden meegenomen. Het laatste wordt nader uitgewerkt in de toelichting van het tweede lid.

Lid 2

Met deze bepaling is beoogd de mogelijkheid te creëren de verlaging zoveel mogelijk toe te snijden op het concrete geval, dus maatwerk te leveren.

Bij de feitelijke vaststelling van de verlaging moet het college vanzelfsprekend rekening houden met de individuele situatie van belanghebbende, maar daarnaast ook met de ernst van de gedraging en de mate van verwijtbaarheid.

Zo kan een gedraging naar zijn zwaarte aanleiding zijn voor een bepaald verlagingspercentage, maar als belanghebbende blijk heeft gegeven van verder verwijtbaar gedrag af te zien zou het onevenredig hard kunnen zijn om het volle percentage toe te passen.

Ook hebben de categorieën een zekere “bandbreedte”. Niet elke gedraging binnen dezelfde categorie is even ernstig of heeft even grote gevolgen. Ook dit aspect zal dus in de afweging moeten worden meegenomen. Met name zal daarbij moeten worden overwogen of belanghebbende de gevolgen van zijn gedrag redelijkerwijs heeft kunnen voorzien.

Daarbij is ook van belang of belanghebbende zich voor de eerste keer schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging of hiervoor al eerder is gesanctioneerd (en dus op de hoogte kon zijn van de mogelijke consequenties) en welke persoonlijke omstandigheden meespelen. Voorop staat echter dat het in beginselmogelijk moet zijn om bij ernstig verwijtbaar gedrag de zwaarste sanctie categorie te hanteren.

In het algemeen geldt dat een eerste verwijtbare gedraging met betrekkelijk geringe gevolgen voor de inschakeling in de arbeid of voor (de hoogte van) het recht op uitkering afhankelijk van de ernst en verwijtbaarheid, soms kan leiden tot de vaststelling van een lager percentage, terwijl daarentegen een gedraging met relatief ernstige gevolgen een hoger sanctiepercentage tot gevolg kan hebben.

Artikel 4 Periode van de verlaging

Lid 1 sub a

Het eerste lid regelt de duur van de verlaging bij en eerste gedraging en bij recidive binnen twaalf maanden. Een eerste  gedraging kan hoogstens leiden tot een verlaging voor de duur van een kalendermaand, een tweede gedraging tot verlaging tot maximaal twee kalendermaanden. Bepalend voor recidive is de datum waarop de eerste gedraging als verwijtbare gedraging is aangemerkt en belanghebbende hiervan redelijkerwijs op de hoogte heeft kunnen zijn. De verzenddatum van de beschikking naar aanleiding van de eerste gedra-ging is derhalve bepalend.

Lid 1 sub b

Lid 1 sub b regelt de duur van de verlaging bij volharding. Van volharding is in beginsel sprake  bij een tweede (opeenvolgende) gedraging die binnen dezelfde categorie valt en zich binnen twaalf maanden na de eerste gedraging voltrekt.

Lid 2

Van een voortgaande volharding van een gedraging is voor de derde keer sprake als de voor-gaande gedragingen van gelijke categorie zijn en zich binnen twaalf maanden na de laatste (tweede) gedraging heeft voltrokken.

Omdat een verlaging voor onbepaalde duur relatief grote gevolgen heeft voor be-langhebbende, geldt hier bij uitstek het vereiste van een zorgvuldige belangenafweging. Overigens blijft het mogelijk om ook bij volharding opnieuw een verlaging voor bepaalde duur ( tot maximaal drie maanden) op te leggen. In de meeste gevallen zal echter de verlaging voor onbepaalde duur moeten worden opgelegd en zal belanghebbende bij de in artikel vijf bedoelde heroverweging aannemelijk moeten maken van verder verwijtbaar gedrag af te zien. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het niet nakomen van de sollicitatieplicht. Het is aan belanghebbende om door middel van bewijsstukken aan te tonen dat hij inmiddels weer volledig aan de verplichtingen voldoet.

Artikel 5 Heroverweging

Het resultaat van heroverweging kan drieledig zijn.

Belanghebbende laat blijken zich inmiddels niet langer schuldig te maken aan de verwijtbare gedraging waardoor de verlaging was opgelegd. In dat geval zal de verlaging worden herzien met ingang van het moment waarop van verder verwijtbaar gedrag geen sprake meer is.

Beëindiging van de verlaging na drie maanden vindt plaats als belanghebbende aannemelijk maakt dat hij zich voortaan aan de opgelegde verplichting zal houden.

Van voortzetting zal sprake zijn als belanghebbende zich ook ten tijde van de heroverweging nog steeds aan de verwijtbare gedraging schuldig maakt. De voortzetting kan, afhankelijk van de omstandigheden, mate van verwijtbaarheid en ernst van de gedraging plaatsvinden voor bepaalde of onbepaalde duur. Bij voortzetting voor onbepaalde duur moet binnen (uiterlijk) drie maanden opnieuw heroverweging plaatsvinden.

Heroverweging kan overigens leiden tot voortzetting  van de verlaging van de uitkering maar met vaststelling van een lager percentage als belanghebbende blijk geeft zijn gedrag enigszins, maar onvoldoende, te hebben verbeterd.

Lid 3

Deze bepaling biedt de mogelijkheid om bij volharding het percentage van de verlaging te verdubbelen. Men moet hierbij bijvoorbeeld denken aan de weigerachtigheid om mee te werken aan een traject. Als hierdoor een verlaging is opgelegd en belanghebbende blijft medewerking weigeren, ook na een tweede verlaging voor twee maanden en na een derde verlaging voor onbepaalde duur, dan kan bij voortzetting het verlagingspercentage worden verdubbeld. Verlaging van het percentage is mogelijk indien belanghebbende blijk geeft zijn gedrag enigszins, maar onvoldoende te hebben verbeterd.

Ook hierbij staat een zorgvuldige belangenafweging voorop.

Artikel 6 Waarschuwing bij dringende redenen

Lid 1

Deze bepaling regelt de schriftelijke waarschuwing en geeft de mogelijkheid om bij een eerste verwijtbare gedraging met een waarschuwing te volstaan. Uitgangspunt blijft echter dat verwijtbaar gedrag in beginsel een verlaging van de bijstand tot gevolg heeft. Als wordt overwogen om met een waarschuwing te volstaan, moet dit uitdrukkelijk worden gemotiveerd. Een waarschuwing bij een eerste gedraging is dus geen automatisme. Het zal in vrijwel alle gevallen gaan om relatief geringe verwijtbare gedragingen (met geen of weinig directe gevolgen) en/of van een geringe mate van verwijtbaarheid. De feitelijke gedraging moet wel worden omschreven in een waarschuwingsbeschikking en telt gewoon mee bij eventuele recidive.

Bij iedere categorie gedraging kan, met inachtneming van het bovenstaande, in beginsel met een waarschuwing worden volstaan. In alle gevallen geldt de voorwaarde dat in de voorafgaande twaalf maanden geen sprake is geweest van een andere verwijtbare gedraging en dat de gedraging niet tot gevolg heeft gehad dat te veel of ten onrechte bijstand is  betaald.

Lid 2

Soms kunnen er zwaarwegende argumenten zijn om van de tenuitvoerlegging van een overigens gerechtvaardigde verlaging af te zien. Het betreft dan argumenten die met de reden van de verlaging niets van doen hebben. Deze zijn immers bij de vaststelling van de hoogte en de duur van de verlaging al meegewogen.

Men kan hierbij denken aan situaties waarin sprake is van een zodanige samenloop van omstandigheden dat deze, als de verlaging wel zou worden uitgevoerd, tot gevolg hebben dat belanghebbende als gevolg van de verlaging in een ernstige financiële noodsituatie komt, waardoor bijvoorbeeld onmiddellijke huisuitzetting dreigt of een pas begonnen schuldsaneringstraject wordt gefrustreerd. Het moet gaan om een noodsituatie die het gevolg is van individuele omstandigheden van belanghebbende. Het ontstaan van een betalings- huurachterstand of een tijdelijke opschorting van een schuldsanering zijn op zichzelf geen redenen om van het opleggen van een verlaging af te zien. Evenmin kan het enkele feit dat belanghebbende als gevolg van de verlaging tijdelijk een inkomen lager dan de beslagvrije voet ontvangt voldoende reden zijn om van de tenuitvoerlegging van een verlaging af te zien.

De financiële noodsituatie mag ook niet het gevolg zijn van de verwijtbare gedraging. Als iemand door verwijtbaar ontslag in ernstige financiële nood komt te verkeren, kan dat nooit een reden zijn om van de oplegging van een verlaging af te zien. De omstandigheden zijn immers het gevolg van het verwijtbare gedrag.

Afzien van de uitvoering van een verlaging kan ook plaatsvinden als er sprake is van een verlaging wegens herhaald verwijtbaar gedrag. Bij elke nieuwe verlaging of heroverweging moet dus opnieuw worden beoordeeld of zich dringende redenen voordoen.

In de beschikking worden wel hoogte en duur van de verlaging vastgesteld en wordt meegedeeld om welke dringende redenen van tenuitvoerlegging wordt afgezien. De verlaging telt bij de vaststelling van eventuele recidive en volharding dus gewoon mee.

Artikel 7 Onvoorziene omstandigheden en hardheidsclausule

Spreekt voor zich.

Artikel 8 Slotbepaling en citeertitel

Spreekt voor zich.