Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Deelgemeente Amsterdam - Centrum

Subsidieverordening Welzijn Stadsdeel Amsterdam-Centrum 2007

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieDeelgemeente Amsterdam - Centrum
Officiële naam regelingSubsidieverordening Welzijn Stadsdeel Amsterdam-Centrum 2007
CiteertitelSubsidieverordening Welzijn stadsdeel Amsterdam-Centrum 2007
Vastgesteld doordeelraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerpMaatschappelijke zorg, ondersteuning en welzijn

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Gemeentewet, art. 149

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

03-04-200701-01-2009nieuwe regeling

03-04-2007

Publicaties Stadsdeelbestuur 2007, stadsdeelraad, vergaderstukken, 29 maart 2007-5

29 maart 2007-5

Tekst van de regeling

inhoud

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    de subsidie: een subsidie als bedoeld in art. 4:21 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), te weten: de aanspraak op financiële middelen, door het bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten;

  • b.

    de budgetsubsidie: een subsidie aan een rechtspersoon, in de vorm van een vast budget, waarbij de subsidieverstrekker de activiteiten die met de subsidie worden verricht inhoudelijk wil sturen op prestaties en resultaat;

  • c.

    de activiteitensubsidie: een subsidie waarbij de aanvrager een maximaal bedrag krijgt toegewezen voor specifiek aangeduide activiteiten die de subsidieverstrekker wil stimuleren en naar aard of omvang wil beïnvloeden;

  • d.

    de investeringssubsidie: een subsidie in de stichtingskosten of in de kosten ten behoeve van herstel, verbouwing en uitbreiding van gebouwen of inrichtingen;

  • e.

    de waarderingssubsidie: een van de exploitatieresultaten onafhankelijke subsidie, bedoeld om een bepaalde activiteit te ondersteunen, zonder inhoudelijk op prestaties of resultaat te sturen;

  • f.

    de eenmalige subsidie: een subsidie ten behoeve van een incidentele activiteit;

  • g.

    de subsidieverlening: het toekennen van subsidie voor een bepaalde activiteit (ingevolge afdeling 4.2.3 van de Awb), waardoor de aanvrager een aanspraak krijgt op financiële middelen, mits hij daadwerkelijk de gesubsidieerde activiteit verricht en zich aan de eventueel aan hem opgelegde verplichtingen houdt;

  • h.

    de subsidievaststelling: het definitief beslissen dat de aanvrager subsidie ontvangt (ingevolge afdeling 4.2.5 van de Awb) ter hoogte van een bepaald bedrag, hetgeen het bestuursorgaan tot uitbetaling verplicht;

  • i.

    de directe subsidievaststelling: het vaststellen van de subsidie voor de aanvang van het subsidietijdvak, zonder dat er voorafgaand een subsidieverlening plaatsvindt;

  • j.

    de subsidieverstrekking: de verzamelterm voor het toekennen van subsidie, in de vorm van subsidieverlening of van directe subsidievaststelling;

  • k.

    het activiteitenplan: een overzicht van de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd en de daarmee nagestreefde doelstellingen, en dat tevens de beoogde effecten, de relatie met het stadsdeelbeleid en per activiteit of cluster van activiteiten de daarmee benodigde personele en materiële middelen aangeeft;

  • l.

    de reserve: het eigen vermogen van de subsidieaanvrager, niet zijnde een voorziening;

  • m.

    de voorziening: een voorziening als bedoeld in art. 374, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, voorzover deze tijdens het overleg, als bedoeld in art. 12, als zodanig door Het dagelijks bestuur is aangemerkt;

  • n.

    het risicobedrag: het totaal van de lasten van de subsidieaanvraag, behoudens de huurpenningen c.q. de eigenaarslasten van een gebouw waarvan de subsidieaanvrager eigenaar is en de lasten, voortvloeiend uit het voorzieningenplan, ingevolge art. 11, tweede lid, onder c, vermeerderd met het totaal van de baten met uitzondering van subsidies van overheidslichamen;

  • o.

    het subsidieplafond: het bedrag dat gedurende een bepaald tijdvak ten hoogste beschikbaar is voor de verstrekking van subsidies krachtens deze verordening;

  • p.

    gelieerde rechtspersoon: een rechtspersoon die voornamelijk dient ter financiële ondersteuning of buffer van de subsidieaanvrager, tot uitdrukking komend in een of meerdere van de volgende kenmerken:

    1e   een rechtspersoon waaraan in het verleden door de subsidieaanvrager een groter bedrag dan € 450 om niet ter beschikking is gesteld, waarover de subsidieaanvrager op enig moment weer de beschikking kan krijgen;

    2e   een rechtspersoon ten aanzien waarvan de subsidieaanvrager een beslissende invloed heeft op de besteding van de middelen dan wel invloed heeft op de benoeming van één of meer bestuursleden;

    3e   een rechtspersoon die statutaire bepalingen kent op grond waarvan bij liquidatie gelden aan de subsidieaanvrager kunnen toevloeien;

    4e   een rechtspersoon waarbij statutair bepaald is dat deze mede ten doel heeft de subsidieaanvrager financieel te ondersteunen.

  • q.

    het  stadsdeel: het stadsdeel Amsterdam-Centrum.

Artikel 2 Reikwijdte subsidieverordening
  • 1. Deze verordening is van toepassing op de door het stadsdeelbestuur van Amsterdam-Centrum te verstrekken subsidies voor activiteiten op het terrein van welzijn, cultuur, onderwijs en sport in of ten behoeve van de ingezetenen van het stadsdeel.

  • 2. Het dagelijks bestuur kan bepalen, dat deze verordening niet of slechts ten dele van toepassing is op bepaalde subsidies dan wel soorten van subsidies voor activiteiten in of ten behoeve van de ingezetenen van het stadsdeel.

Artikel 3 Subsidiebudget en -plafond
  • 1. De stadsdeelraad stelt jaarlijks in het kader van de begrotingsbehandeling de budgetten vast die voor subsidiëring beschikbaar zijn.

  • 2. Het dagelijks bestuur kan jaarlijks een subsidieplafond instellen voor bepaalde subsidies dan wel soorten van subsidies.

Artikel 4 Bevoegdheid tot subsidieverstrekking

Het dagelijks bestuur is bevoegd tot het verstrekken van subsidies.

Artikel 5 Weigeringsgronden
  • 1. De subsidieverstrekking kan naast de in art. 4:25 en art. 4:35 van de Awb genoemde  gevallen worden geweigerd indien gegronde redenen bestaan aan te nemen, dat:

    • a

      de activiteiten van de aanvrager niet gericht zullen zijn op het stadsdeel of niet aanwijsbaar ten goede komen aan ingezetenen van het stadsdeel;

    • b

      de gelden niet of in onvoldoende mate zullen worden besteed voor het doel waarvoor de subsidie beschikbaar wordt gesteld;

    • c

      de gelden niet doelmatig en doeltreffend zullen worden besteed;

    • d

      de aanvrager doelstellingen beoogt of activiteiten zal ontplooien die in strijd zijn met de wet, het algemeen belang of de openbare orde;

    • e

      de aanvrager ook zonder subsidieverstrekking over voldoende gelden, hetzij uit eigen middelen, hetzij uit middelen van derden, kan beschikken om de kosten van de activiteiten te dekken.

  • 2. Geen subsidie wordt verstrekt, indien doelstellingen, activiteiten, statuten of reglementen van de aanvrager dan wel het beoogde gebruik van de subsidie discriminatie oplevert wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezind-heid, ras, geslacht, burgerlijke staat, seksuele gerichtheid, leeftijd, functie-beperking of op welke grond dan ook. Onder discriminatie wordt in dit verband niet begrepen onderscheid ter opheffing van maatschappelijke achterstand.

Hoofdstuk 2. Algemene verplichtingen van de subsidieontvanger

Artikel 6 Toegankelijkheid accommodaties

Indien activiteiten worden uitgevoerd in een accommodatie, wordt van de subsidieontvanger verwacht dat deze accommodatie mede bereikbaar, toegankelijk en bruikbaar is voor mensen met een functiebeperking.

Artikel 7 Democratisering
  • 1. De inrichting en werkwijze van bestuur en eventuele andere organen van de subsidieontvanger dienen te voldoen aan democratische principes: het personeel en de vrijwilligers, alsmede degenen ten behoeve van wie activiteiten worden georganiseerd, dienen in de gelegenheid te zijn invloed uit te oefenen op het beleid ten aanzien van de activiteiten.

  • 2. De subsidieontvanger past een klachtenregeling toe voor de deelnemers aan de activiteiten.

Artikel 8 Doelgroepgericht personeelsbeleid

Van de subsidieontvanger wordt verwacht dat deze in het personeelsbeleid bijzondere aandacht besteedt aan de kansen van vrouwen, leden van etnische minderheids-groepen en mensen met een functiebeperking.

Artikel 9 Onderzoek

De subsidieontvanger dient medewerking te verlenen aan onderzoeken die door het dagelijks bestuur nodig worden geacht. De medewerking strekt zover als redelijk en naar omstandigheden mogelijk is.

Artikel 10 Verzekering
  • 1. De subsidieontvanger is verplicht, de bezittingen, in dienst zijnd personeel en bij de activiteiten betrokken vrijwilligers te verzekeren tegen schade en het risico van wettelijke aansprakelijkheid.

  • 2. Deze verplichting geldt niet voor de ontvanger van een waarderingssubsidie, ingevolge hoofdstuk 6.

Hoofdstuk 3. Budgetsubsidies

Artikel 11 Subsidieaanvraag
  • 1. Een aanvraag voor subsidie dient vóór 1 april van het jaar voorafgaand aan het jaar ten behoeve waarvan subsidie wordt gevraagd, schriftelijk bij het dagelijks bestuur te worden ingediend. Met een aanvraag wordt gelijkgesteld een offerte op basis van een door het stadsdeel geformuleerde opdracht.

  • 2. Bij de indiening van de in het eerste lid bedoelde aanvraag dienen in ieder geval te worden overgelegd:

    • a.

      een activiteitenplan, met een motivering die kan worden getoetst aan het beleid terzake en aan de in art. 5 benoemde gronden;

    • b.

      een begroting, omvattende een overzicht van alle voor het boekjaar geraamde inkomsten en uitgaven van de subsidieaanvrager, voorzover deze betrekking hebben op de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd, en waarbij de inkomsten en kosten zijn gespecificeerd per activiteit of cluster van activiteiten; verder geeft de begroting een (globale) vergelijking aan met de begroting van het lopende boekjaar en de gerealiseerde inkomsten en uitgaven van het jaar, voorafgaand aan het lopende boekjaar;

    • c.

      een plan waarin wordt aangegeven welke voorzieningen de subsidieaanvrager meent te moeten treffen, voor welke doeleinden deze moeten dienen en tot welk bedrag zij deze wenst te vormen;

    • d.

      de balans van het voorafgaande jaar met toelichting;

    • e.

      een opgave van met de instelling gelieerde rechtspersonen, alsmede van de aard van de betrekking met die rechtspersonen.

  • 3. Voorzover de subsidieaanvrager voor dezelfde (of vergelijkbare) activiteiten tevens subsidie heeft aangevraagd bij een of meer andere bestuursorganen, doet hij daarvan mededeling in de aanvraag, onder vermelding van de stand van zaken met betrekking tot de beoordeling van die aanvraag of aanvragen.

  • 4. Het dagelijks bestuur kunnen modellen c.q. richtlijnen vaststellen voor de bescheiden, zoals bedoeld in het tweede lid.

  • 5. Bij een eerste subsidieaanvraag legt de subsidieaanvrager tevens over:

    • a.

      een afschrift van de statuten en de reglementen die de inrichting van de werkzaamheden regelen;

    • b.

      een beschrijving van de organisatievorm;

    • c.

      een actuele opgave van de bestuurssamenstelling.

  • 6. Een wijziging van de in het vijfde lid genoemde gegevens wordt onverwijld ter kennisneming gebracht aan het dagelijks bestuur.

  • 7. Indien een aanvraag niet tijdig is ingediend, kan het dagelijks bestuur besluiten deze buiten behandeling te laten.

  • 8. Het dagelijks bestuur kan in bijzondere omstandigheden te hunner beoordeling van het in dit artikel gestelde afwijken en kunnen ook andere dan in het tweede lid genoemde gegevens vragen teneinde de subsidieaanvraag te kunnen toetsen.

Artikel 12 Overleg
  • 1. Het dagelijks bestuur treedt in overleg met de subsidieaanvrager teneinde tot overeenstemming te komen omtrent de gewenste activiteiten en prestaties, de overige subsidieverplichtingen als bedoeld in art. 16, en de subsidie, tenzij van het overleg met goedvinden van de subsidieaanvrager wordt afgezien.

  • 2. Leidt zulks niet tot overeenstemming, dan geeft het dagelijks bestuur gemotiveerd aan waarom hij de opvatting van de subsidieaanvrager niet deelt.

Artikel 13 Subsidieverstrekking: directe vaststelling of verlening
  • 1. De beslissing inzake directe subsidievaststelling, dan wel subsidieverlening ingevolge het vierde lid, wordt uiterlijk op 31 december van het jaar, voorafgaand aan het subsidietijdvak, genomen.

  • 2. Het dagelijks bestuur maakt deze beslissing uiterlijk zes weken nadat het besluit terzake is genomen, bekend.

  • 3. In de subsidiebeschikking wordt aangegeven welk bedrag voor welke activiteit(en) wordt verstrekt, voor welk tijdvak en met welke verplichtingen.

  • 4. In de beschikking tot subsidieverlening kan worden bepaald dat na afloop van het tijdvak waarvoor de subsidie is verleend, vaststelling van de subsidie plaatsvindt. In dat geval wordt bij de subsidieverlening tevens bepaald op welke wijze en naar welke maatstaven de vaststelling plaatsvindt.

  • 5. Ter uitvoering van de subsidiebeschikking kan door het dagelijks bestuur een overeenkomst ingevolge art. 4:36 van de Awb worden gesloten met de subsidieontvanger.

Artikel 14 Voldoende gelden
  • 1. Gelet op het gestelde in art. 5, eerste lid, onder e, vindt subsidieverstrekking niet of slechts gedeeltelijk plaats indien de aanvrager over voldoende gelden, hetzij uit eigen middelen, hetzij uit middelen van derden, kan beschikken om de kosten van de activiteiten te dekken.

  • 2. Onder eigen middelen, zoals bedoeld in het eerste lid, worden de aanwezige reserves verstaan, voorzover deze een percentage van vijf van het risicobedrag, berekend per balansdatum van het jaar, voorafgaand aan het jaar waarin de subsidieaanvraag wordt ingediend, overschrijden.

  • 3. Het dagelijks bestuur kan besluiten, in tegenstelling tot hetgeen is bepaald in het eerste lid, toch tot subsidiëring over te gaan, indien de aanwezige reserves de vijf procent, als bedoeld in het tweede lid, overschrijden.

  • 4. Onder middelen van derden, zoals bedoeld in het eerste lid, worden onder meer verstaan de reserve van door het dagelijks bestuur nader aan te wijzen gelieerde rechtspersonen.

Artikel 15 Meerjarige subsidie
  • 1. Met toestemming van de stadsdeelraad kan het dagelijks bestuur voor een langer tijdvak dan een jaar subsidie verstrekken.

  • 2. Indien van deze bevoegdheid gebruik wordt gemaakt, wordt in de subsidie-beschikking aangegeven op welk bedrag de subsidieaanvrager voor ieder jaar recht heeft dan wel op welke wijze het toegekende bedrag jaarlijks wordt geïndexeerd.

Artikel 16 Subsidieverplichtingen

Aan de subsidieverstrekking kunnen door het dagelijks bestuur verplichtingen worden verbonden. In ieder geval wordt zo concreet mogelijk aangegeven welke prestaties door de subsidieaanvrager met de ter beschikking gestelde subsidie moeten worden verricht, alsmede welk resultaat dan wel effecten daarmee wordt/worden beoogd.

Artikel 17 Uitbetaling
  • 1. In de subsidiebeschikking wordt aangegeven op welke wijze tot uitbetaling van de subsidie zal worden overgegaan c.q. voorschotten worden gegeven.

  • 2. Tot uitbetaling van een subsidie wordt niet overgegaan dan nadat de subsidieaanvrager schriftelijk heeft verklaard met de gestelde verplichtingen in te stemmen.

  • 3. Het in het tweede lid bepaalde is niet van toepassing indien door de subsidieaanvrager bezwaar wordt gemaakt tegen de subsidieverstrekking. Alsdan kan het dagelijks bestuur toch tot gehele of gedeeltelijke uitbetaling c.q. het geven van voorschotten overgaan, niettegenstaande het feit dat de subsidieaanvrager nog geen verklaring als bedoeld in het tweede lid heeft afgegeven, zolang nog niet onherroepelijk op de bezwaren is beslist.

Artikel 18 Prestaties

De subsidieontvanger is gehouden, de activiteiten te verrichten c.q. de prestaties te leveren zoals deze opgenomen zijn in de voor akkoord verklaarde subsidie-verplichtingen.

Artikel 19 Tussentijdse rapportage
  • 1. Uiterlijk op 1 september van het subsidiejaar brengt de subsidieontvanger verslag uit omtrent de voortgang van de activiteiten in de eerste zes maanden van het jaar en geeft een prognose voor de tweede zes maanden. Dit verslag bevat tevens een tussentijdse financiële verantwoording van de tot dan toe gebruikte subsidiegelden en een overzicht van de activiteiten waaraan de nog resterende gelden zullen worden besteed. Indien de voortgang van de uitvoering van de activiteiten c.q. de realisatie van de prestaties niet correspondeert met de planning, wordt door de subsidieontvanger aangegeven op welke wijze realisatie van het activiteitenplan alsnog zal worden bereikt.

  • 2. Het dagelijks bestuur kan aangeven in welke vorm deze rapportage dient plaats te vinden.

  • 3. Art. 4:70 van de Awb is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 20 Jaarverslag
  • 1. Een financieel verslag, een activiteitenverslag en een verantwoording van de overige subsidieverplichtingen dienen uiterlijk 1 april van het jaar volgend op het subsidiejaar te worden ingediend, conform daartoe door het dagelijks bestuur vastgestelde richtlijnen, met dien verstande dat gebruik kan worden gemaakt van de in het vierde lid genoemde mogelijkheid.

  • 2. Het financieel verslag ingevolge het eerste lid omvat de balans en de exploitatierekening, conform art. 4:76, tweede, derde, vierde en vijfde lid, van de Awb, waarbij dezelfde indeling wordt gehanteerd als in de begroting.

  • 3. Op het activiteitenverslag is art. 4:80 van de Awb van overeenkomstige toepassing.

  • 4. Desgewenst kan de subsidieontvanger een voorlopig financieel verslag en activiteitenverslag uitbrengen vóór 1 april van het jaar volgend op het subsidiejaar. Indien gebruik wordt gemaakt van deze mogelijkheid, dient de instelling het definitieve financiële verslag en activiteitenverslag uiterlijk uit te brengen op 1 juli van het jaar volgend op het subsidiejaar.

  • 5. Indien de subsidieontvanger personeel in dienst heeft, wordt in het activiteitenverslag tevens aandacht besteed aan de mate waarin door de subsidieontvanger een  doelgroepgericht personeelsbeleid is gevoerd, als bedoeld in art. 8.

  • 6. Indien de subsidieontvanger op jaarbasis een subsidie van € 25.000 of meer ontvangt, dient het financieel verslag uiterlijk op 1 juli van het jaar volgend op het subsidiejaar voorzien te zijn van een getrouwheidsverklaring van een accountant als bedoeld in art. 393, vijfde lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Art. 4:78 van de Awb is van overeenkomstige toepassing. 

  • 7. Het dagelijks bestuur kan in de subsidiebeschikking als bedoeld in artikel 13, eerste lid, bepalen dat het onderzoek en de getrouwheidsverklaring van de accountant ingevolge het zesde lid zich ook uitstrekken tot de verantwoording van de activiteiten en de prestaties zoals weergegeven in het activiteiten-verslag en overige aan de subsidie verbonden verplichtingen.

Artikel 21 Subsidievaststelling
  • 1. Indien er sprake is van een subsidieverlening ingevolge art. 13, vierde lid, dient de subsidieontvanger vóór 1 april na afloop van het tijdvak waarvoor de subsidie is verleend, een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in. Indien er sprake is van toepassing van art. 20, zesde lid, wordt als uiterste datum 1 juli gehanteerd.

  • 2. Het dagelijks bestuur stelt binnen 13 weken na de aanvraag de subsidie overeenkomstig de subsidieverlening vast.

  • 3. De subsidie kan naast de gevallen, vermeld in art. 4:46, tweede en derde lid, van de Awb, lager worden vastgesteld, indien:

    • a

      is gebleken, dat de subsidie aan andere activiteiten is besteed dan waarvoor zij is aangevraagd dan wel toegekend;

    • b

      de subsidieontvanger niet of niet voldoende overeenkomstig zijn doelstellingen werkzaam is en hierin ondanks ontvangen schriftelijke waarschuwing geen verandering brengt;

    • c

      de subsidieontvanger kennelijk een financieel wanbeleid voert.

Artikel 22 Controle
  • 1. Het dagelijks bestuur is bevoegd, controle uit te oefenen op de getrouwheid van de in de artikelen 19 en 20 bedoelde verslagen.

  • 2. De administratie van de subsidieontvanger dient zodanig te zijn ingericht, dat deze controle op eenvoudige wijze mogelijk is.

  • 3. De subsidieontvanger is verplicht, door het dagelijks bestuur aangewezen ambtenaren of toezichthouders inzage te geven in zijn boeken en andere zakelijke bescheiden en deze desgewenst te verstrekken, en toegang te verlenen tot zijn gebouwen voorzover de in het eerste lid genoemde controle dat vereist.

Artikel 23 Toestemming
  • 1. De subsidieontvanger heeft de toestemming van het dagelijks bestuur nodig voor:

    • a.

      het verlaten van een gemeentelijk pand, indien dit pand voor de activiteiten wordt gebruikt;

    • b.

      het oprichten van dan wel deelnemen in een rechtspersoon, of het ontbinden van dan wel beëindigen van de deelname in een rechtspersoon;

    • c.

      het in eigendom verwerven, het vervreemden of het bezwaren van registergoederen, indien zij mede zijn verworden door middel van de subsidiegelden, dan wel de lasten daarvoor mede worden bekostigd uit de subsidiegelden;

    • d.

      het aangaan en beëindigen van overeenkomsten tot verkrijging, vervreemding of bezwaring van registergoederen of tot huur, verhuur of pacht daarvan, indien deze goederen geheel of gedeeltelijk zijn verworden door middel van de subsidie dan wel de uitgaven daarvoor mede zijn bekostigd uit de subsidie;

    • e.

      het aangaan van overeenkomsten waarbij de subsidieontvanger zich verbindt tot zekerheidstelling, met inbegrip van zekerheidstelling voor schulden van derden of waarbij hij zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar verbindt of zich voor een derde sterk maakt;

    • f.

      het wijzigen van de statuten en/of reglementen;

    • g.

      het om niet ter beschikking stellen van bedragen hoger dan € 450 aan derden.

  • 2. Het dagelijks bestuur kan bepalen dat de subsidieontvanger de toestemming van het dagelijks bestuur nodig heeft voor het vaststellen of wijzigen van tarieven voor door de subsidieontvanger in de gewone uitoefening van zijn gesubsidieerde activiteiten te verrichten prestaties.

  • 3. Op de beslissing van het dagelijks bestuur is art. 4:71, tweede, derde en vierde lid, van de Awb van toepassing.

  • 4. Het dagelijks bestuur kan voorschriften stellen inzake de financiële vergoeding van bestuursleden van de subsidieontvanger.

Artikel 24 Kennisgeving

De subsidieontvanger stelt het dagelijks bestuur onverwijld op de hoogte van:

  • a.

    (het voornemen tot het doen van aangifte tot) zijn faillissement of (het aanvragen van) zijn surseance van betaling;

  • b.

    de verstrekking van subsidie door een of meer andere bestuursorganen, zoals bedoeld in art. 11, derde lid;

  • c.

    (overige) substantiële wijzigingen in diens financiële positie.

Artikel 25 Restitutie vermogensvorming
  • 1. De subsidieontvanger is een vergoeding aan het stadsdeelbestuur verschuldigd voorzover het verstrekken van de subsidie heeft geleid tot vermogensvorming, indien sprake is van de in art. 4:41, tweede lid, van de Awb genoemde gevallen.

  • 2. Indien de subsidieontvanger zijn inkomsten geheel of in overwegende mate ontleent aan de subsidie, wordt de maximale vergoeding verstrekt.

  • 3. Indien het tweede lid niet van toepassing is, wordt de hoogte van de vergoeding bepaald naar evenredigheid van de hoogte van het subsidiebedrag op het totaal van de inkomsten.

  • 4. Bij de bepaling van de hoogte van de vergoeding wordt uitgegaan van de waarde van de vermogensbestanddelen op het tijdstip waarop de vergoeding verschuldigd wordt, met dien verstande dat in geval van ontvangst van schadevergoeding wordt uitgegaan van het bedrag dat als schadevergoeding door de subsidieontvanger wordt ontvangen.

  • 5. Indien het onroerende zaken betreft, geschiedt de waardebepaling door een onafhankelijke deskundige.

Hoofdstuk 4. Activiteitensubsidies

Artikel 26 Subsidieaanvraag
  • 1. Een aanvraag voor subsidie dient vóór 1 april van het jaar, voorafgaand aan het jaar ten behoeve waarvan subsidie wordt gevraagd, schriftelijk ingediend te worden.

  • 2. Bij de indiening van de in het eerste lid bedoelde aanvraag dienen in ieder geval te worden overgelegd:

    • a.

      een activiteitenplan, met een motivering die kan worden getoetst aan het beleid terzake en aan de in art. 5 benoemde gronden;

    • b.

      een begroting, omvattende een overzicht van alle voor het boekjaar geraamde inkomsten en uitgaven van de subsidieaanvrager, voorzover deze betrekking hebben op de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd, en waarbij de inkomsten en kosten zijn gespecificeerd per activiteit of cluster van activiteiten; verder geeft de begroting een (globale) vergelijking aan met de begroting van het lopende boekjaar en de gerealiseerde inkomsten en uitgaven van het jaar, voorafgaand aan het lopende boekjaar;

    • c.

      art. 11, tweede lid, onder c, d en e, en derde tot en met achtste lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 27 Subsidieverlening, vaststelling en bevoorschotting
  • 1. De beschikking inzake subsidieverlening wordt genomen binnen zes weken na vaststelling van de begroting van het stadsdeel, doch uiterlijk 31 december van het jaar, voorafgaand aan het subsidiejaar. Artikel 15 is van overeenkomstige toepassing.

  • 2. De subsidie wordt vastgesteld binnen de toegestane subsidiabele kosten.

  • 3. De artikelen 17, eerste lid, 20, eerste en vierde tot en met zevende lid, 21 en 22 zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 28 Bijzondere verplichtingen van de subsidieontvanger

De artikelen 23, 24 en 25 zijn van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 5. Investeringssubsidies

Artikel 29 Subsidieaanvraag
  • 1. Een aanvraag voor subsidie dient vóór 1 april van het jaar, voorafgaand aan het jaar dat de investering plaatsvindt schriftelijk te worden ingediend.

  • 2. Bij de indiening van de in het eerste lid bedoelde aanvraag dienen in ieder geval te worden overgelegd:

    • a.

      een kostenspecificatie of -raming van de voorgenomen investering;

    • b.

      een plan tot financiering van de investering en de raming van de gevolgen voor de exploitatie die uit de investering voortvloeien;

    • c.

      een beschrijving hoe de investering past binnen het beleid ten aanzien van de Amsterdamse binnenstad en op welke wijze activiteiten zullen plaatsvinden in het gebouw of op het terrein;

    • d.

      art. 11, tweede lid, onder d en e, en derde tot en met achtste lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 30 Subsidieverlening, -vaststelling en bevoorschotting
  • 1. De beschikking inzake subsidieverlening wordt genomen binnen zes weken na vaststelling van de begroting van het stadsdeel, doch uiterlijk 31 december van het jaar, voorafgaand aan het jaar dat de investering plaatsvindt.

  • 2. Bij de subsidieverlening wordt bepaald tot wanneer de subsidieontvanger de aanvraag tot vaststelling van de subsidie indient. De subsidie wordt vastgesteld binnen de toegestane subsidiabele kosten.

  • 3. De artikelen 17, eerste lid, 20, eerste, vierde, zesde en zevende lid, 21 en 22 zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 31 Bijzondere verplichtingen van de subsidieontvanger

De artikelen 23, 24 en 25 zijn van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 6. Waarderingssubsidies

Artikel 32 Subsidieaanvraag
  • 1. Een aanvraag voor subsidie dient tenminste drie maanden vóór de activiteit schriftelijk te worden ingediend.

  • 2. Bij de indiening van de in het eerste lid bedoelde aanvraag dienen in ieder geval te worden overgelegd:

    • a.

      een summier activiteitenplan;

    • b.

      een begroting, omvattende een overzicht van alle voor het boekjaar geraamde inkomsten en uitgaven van de subsidieaanvrager, voorzover deze betrekking hebben op de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd;

    • c.

      art. 11, tweede lid, onder d en e, en vierde tot en met achtste lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 33 Directe subsidievaststelling en -uitbetaling
  • 1. De beschikking inzake directe subsidievaststelling wordt genomen binnen dertien weken nadat de aanvraag is ingediend. Art. 15 is van overeenkomstige toepassing.

  • 2. De hoogte van de subsidie bedraagt maximaal € 5.000,- op jaarbasis.

  • 3. In de subsidiebeschikking kan worden bepaald dat de subsidieontvanger binnen tien weken na afloop van de activiteiten of van het subsidiejaar waarvoor de subsidie is verstrekt, een summier schriftelijk verslag uitbrengt omtrent het verloop van de activiteit dan wel de besteding van de subsidie. Art. 22 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 34 Bijzondere verplichtingen van de subsidieontvanger

Art. 24, onder a en c, is van overeenkomstige toepassing. Voorts stelt de subsidieontvanger het dagelijks bestuur onverwijld op de hoogte van het voornemen tot ontbinding van de rechtspersoon.

Hoofdstuk 7. Eenmalige subsidies

Artikel 25 Subsidieaanvraag
  • 1. Een aanvraag voor subsidie dient tenminste drie maanden vóór de incidentele activiteit schriftelijk te worden ingediend.

  • 2. Bij de indiening van de in het eerste lid bedoelde aanvraag dienen in ieder geval te worden overgelegd:

    • a.

      een activiteitenplan;

    • b.

      een begroting, omvattende een overzicht van alle geraamde inkomsten en uitgaven van de subsidieaanvrager, voorzover deze betrekking hebben op de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd;

    • c.

      art. 11, tweede lid, onder d en e, en derde tot en met achtste lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Een subsidieaanvraag voor een eenmalig subsidie, afkomstig van een aanvrager aan wie al een budgetsubsidie is verstrekt voor het desbetreffende jaar, wordt afgewezen.

Artikel 36 Directe subsidievaststelling of -verlening en -uitbetaling
  • 1. De beschikking inzake directe subsidievaststelling dan wel subsidieverlening ingevolge het derde lid, wordt genomen binnen 13 weken nadat de aanvraag is ingediend.

  • 2. Het dagelijks bestuur kan verplichten dat na afloop van de activiteit binnen een nader te bepalen termijn de subsidieontvanger een financieel en een activiteitenverslag indient. Art. 20 kan van overeenkomstige toepassing worden verklaard.

  • 3. In de beschikking tot subsidieverlening kan worden bepaald dat binnen 13 weken na afloop van de activiteit waarvoor de subsidie is verleend, vaststelling van de subsidie plaatsvindt. In dat geval wordt bij de subsidieverlening tevens bepaald op welke wijze en naar welke maatstaven de vaststelling plaatsvindt. De subsidie wordt vastgesteld binnen de toegestane subsidiabele kosten. Art. 21, derde lid, is dan van overeenkomstige toepassing.

  • 4. De artikelen 17, eerste lid, en 22 zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 37 Bijzondere verplichtingen van de subsidieontvanger
  • 1. Art. 24 is van overeenkomstige toepassing. Voorts stelt de subsidieontvanger het dagelijks bestuur onverwijld op de hoogte van het voornemen tot ontbinding van de rechtspersoon.

  • 2. De artikelen 23 en 25 kunnen bij de subsidiebeschikking van overeenkomstige toepassing worden verklaard.

Hoofdstuk 8. Slotbepalingen; voorlopige voorziening

Artikel 38 Ontheffing
  • 1. Het dagelijks bestuur kan in individuele gevallen van een of meer verplichtingen van deze verordening ontheffing verlenen.

  • 2. In de gevallen waarin deze verordening niet voorziet, kan het dagelijks bestuur een voorlopige voorziening treffen. Zij doen daarvan terstond mededeling in de desbetreffende commissie van advies.

Artikel 39 Overgangsbepaling
  • 1. Op subsidies die vóór de inwerkingtreding van deze verordening zijn verstrekt, blijven de bepalingen zoals opgenomen in de Subsidieverordening Welzijn Amsterdam Binnenstad 2000 van toepassing.

  • 2. Op aanvragen voor subsidies die zijn ingediend vóór de inwerkingtreding van deze verordening, en waarop nog niet is beslist, worden de desbetreffende bepalingen van deze verordening toegepast.

Artikel 40 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na bekendmaking

Artikel 41 Citeertitel

Deze verordening kan aangehaald worden als Subsidieverordening Welzijn stadsdeel Amsterdam-Centrum 2007.

toelichting

Toelichting op de aangebrachte aanpassingen in de Subsidieverordening Welzijn Amsterdam Binnenstad 2000, resulterend in de "Subsidieverordening Welzijn Amsterdam-Centrum 2007"(1)

Inleiding

De Subsidieverordening Welzijn Amsterdam Binnenstad 2000 (verder Verordening 2000) verdiende om een aantal redenen aanpassing. Aanleiding was het stadsdeel-interne project Subsidiehuis, dat een andere werkwijze tussen stadsdeel en aanvrager tot gevolg heeft. Anders gezegd, de verordening moet passen binnen de methodiek van de beleidsgestuurde contractfinanciering (BCF). Daarnaast is begin 2006 een rapport van de Algemene Rekenkamer verschenen, waarin een aantal aanbevelingen voor aanpassing van de Verordening 2000 is opgenomen. Naar aanleiding van bespreking van dat rapport in de raadscommissie van 10 mei 2006 hebben vrijwel alle partijen geconcludeerd dat de conclusies en aanbevelingen van de Rekenkamer moeten worden overgenomen. In het verlengde hiervan adviseerden zij het dagelijks bestuur om (ook) op het gebied van de verordening te gaan samenwerken met andere stadsdelen, zoals de Rekenkamer ook als expliciete aanbeveling meegeeft. Dit advies zal worden opgevolgd; een vanuit verschillende stadsdelen samengestelde kerngroep heeft als opdracht om tot een eenduidige verordening komen.

Vanwege deze laatste ontwikkeling is er voor gekozen de Verordening 2000 niet rigoureus te herzien maar alleen op die plekken aan te passen waar de Rekenkamer dat adviseert en waar aanpassingen nodig zijn om in 2007 verder te kunnen. Dit laatste ziet op inpassing van de nieuwe werkwijze van de beleidsgestuurde contract-finaciering, maar ook op een aantal verbeterpunten die vanuit de praktijk zijn aangedragen. De eventuele formele / tekstuele aanpassingen die zonder 'weerstand' konden worden doorgevoerd zijn gelijk meegenomen. Zo dateert de Verordening 2000 nog van vóór de oprichting van het stadsdeel en van vóór de dualisering. Als gevolg daarvan wordt onder andere nog van 'Gemeenteraad' en 'Burgemeester en Wethouders' gesproken, en zijn er aan de Gemeenteraad (wordt 'stadsdeelraad') nog bevoegdheden toegekend die niet bij dualisering passen. Dit is weliswaar in algemene zin rechtgezet, maar nog niet in alle specifieke verordeningen tekstueel verwerkt.

De aanpassingen zijn niet van dien aard dat het nodig was om voorafgaand aan vaststelling van de nieuwe verordening een inspraakprocedure te houden. Tot overneming van de aanbevelingen van de Rekenkamer (zie hierna onder I) is in wezen al in de vergadering van de Commissie Welzijn en Onderwijs van 10 mei 2006 geconcludeerd. Het gaat bovendien overwegend om normen die rechtstreeks uit de  Algemene wet bestuursrecht voortvloeien, maar die nog niet eerder van toepassing waren verklaard. Nu de Rekenkamer heeft besloten deze normen over te nemen kan gesteld worden dat er nauwelijks beleidsvrijheid is om deze normen niet over te nemen (art. 2 lid 2 sub a Inspraakverordening). De overige aanpassingsvoorstellen zijn van ondergeschikte betekenis, dan wel van juridisch-technische of redactionele aard (art. 2 lid 2 sub b Inspraakverordening). Hoewel de vervanging van de exploitatiesubsidie door de activiteitensubsidie (zie hierna onder II punt 1.) tamelijk ingrijpend lijkt, gaat het hier bovenal om een organisatorische aanpassing die een betere aansluiting bij de al bestaande praktijk tot gevolg heeft.

Een en ander leidt tot de navolgende aanpassingen. 

I  Aanbevelingen van de Rekenkamer

De aanbevelingen ten aanzien van de Verordening 2000 zijn voor stadsdeel Amsterdam-Centrum:

1. Verlang naast de inhoudelijke tussentijdse verantwoording tevens een financiële tussentijdse verantwoording

2. Verlang - mits grondslag voor vaststelling van de subsidie - een accountantsverklaring voor de geleverde prestaties, naast de al bestaande accountantscontrole voor de financiële verslaglegging boven het grensbedrag.

3. Neem de verplichting op tot melding van substantiële wijzigingen in de financiële positie.

4. Neem de verplichting op dat de subsidieontvanger toestemming vraagt voor het ontbinden van de rechtspersoon.

5. Neem de verplichting op tot het vragen van toestemming voor het wijzigen van de statuten en/of reglementen (niet alleen een meldingsplicht).

6. Neem de verplichting op tot het vragen van toestemming voor handelingen met betrekking tot het eigendom van registergoederen.

Deze aanbevelingen zijn in de nieuwe tekst verwerkt (zie de artikelen 19 lid 1, 23 lid 1 en 24 sub c), met uitzondering van de aanbeveling onder 2. De Verordening 2000 bevat al een bepaling waarin de accountantsverklaring ook op de geleverde prestaties van toepassing kan worden verklaard. Een algemene verplichting zou op dit moment nog een te zware claim op de kleinere instellingen leggen, van wie de automatiseringssystemen (nog) niet op een dergelijke verplichting zijn toegerust.

II Inpassing nieuwe werkwijze en andere verbeterpunten vanuit de praktijk

Onderzoek naar de interne werkprocessen heeft uitgewezen dat de werkwijze van de Beleidsgestuurde ContractFinanciering (BCF) - anders dan aanvankelijk gedacht - nauwelijks van invloed is op de tekst van de Verordening 2000. Deze werkwijze is ook met opzet ingevoerd naast de bestaande 'bestuursrechtelijke' subsidieregeling, om contractuele invulling te kunnen geven aan de subsidieverstrekking en -afrekening.

De meer zakelijke relatie tot de instellingen - inherent aan de invoering van BCF - kan wel tot gevolg hebben dat enkele bepalingen aanpassing behoeven omdat deze in de praktijk gaan knellen. Zo zal de bepaling inzake de toegestane reserves (art. 14) tegen het licht moeten worden gehouden; bij een zakelijke relatie past een voldoende reserve om tekorten te kunnen opvangen. De praktijk wijst uit dat de huidige 5%-regeling(2) niet altijd voldoet, maar de situaties zijn nog te uiteenlopend om al in dit stadium een bevredigende nieuwe regeling te kunnen opstellen. Het verdient bovendien aanbeveling dat een nieuwe regeling 'stadsbreed' gaat gelden, zodat de instellingen niet langer met de huidige uiteenlopende regelingen en berekenings-methodieken per stadsdeel worden geconfronteerd. Dit punt zal daarom worden ingebracht in de kerngroep die zich ten doel stelt om tot een eenduidige verordening voor alle stadsdelen te komen (zie Inleiding). Tot die tijd zal in voorkomende gevallen gebruik moeten worden gemaakt van de mogelijkheid om af te wijken (art. 14 lid 3). In die gevallen zal het voorstel tot afwijken ter besluitvorming aan het dagelijks bestuur worden voorgelegd.

Het voorgaande voert slechts tot een geringe aanpassing. Voor alle duidelijkheid wordt aan artikel 11 lid 1 (budgetsubsidies) de zinsnede toegevoegd "Met een aanvraag wordt gelijkgesteld een offerte op basis van een door het stadsdeel geformuleerde opdracht".

Vanuit de praktijk van subsidieverlening zijn er wel vier andere verbeterpunten naar voren gekomen die het nodig maakten de Verordening 2000 aan te passen:

1. Vervanging van de exploitatiesubsidie door de activiteitensubsidie(3), om de navolgende twee redenen. De eerste is dat de exploitatiesubsidie (indirecte ondersteuning door dekking tekorten in het exploitatieresultaat) in die zin is verouderd dat het stadsdeel veel meer dan vroeger probeert te sturen op activiteiten / prestaties. Een benaming als 'activiteitensubsidie'  dwingt het stadsdeel om dat ook daadwerkelijk te doen; de praktijk wijst uit dat elke exploitatiesubsidie in activiteiten is te vertalen. De tweede reden is dat er behoefte is aan een subsidievorm voor met name vrijwilligersorganisaties       - niet noodzakelijkerwijs rechtspersonen - die het stadsdeel niet aan de zware budgetsubsidieformaliteiten wil / kan binden, maar van wie het stadsdeel wel meer verantwoordingsgegevens wil ontvangen dan tot nu toe op basis van een waarderingssubsidie of eenmalige subsidie mogelijk was. Gevolg was dat de subsidie soms gekunsteld onder de exploitatiesubsidie moest worden gebracht. Invoering van een activiteitensubsidie biedt zowel de kans om de exploitatiesubsidie te schrappen als de mogelijkheid om ook vrijwilligers-organisaties een passende subsidievorm aan te kunnen bieden. Gezien de aard van de subsidie zal deze zowel eenmalig als voor meerdere jaren kunnen worden verstrekt.

2. Waarderingssubsidies en eenmalige subsidies kunnen als enige subsidievormen in de loop van een boekjaar worden aangevraagd en vervolgens op korte termijn worden verstrekt. Volgens de Verordening 2000 moet de aanvraag vóór 1 mei binnen zijn als de subsidie betrekking heeft op de 2e helft van dat jaar, en vóór 1 november als de subsidie betrekking heeft op de 1e helft van het jaar daarop. Dit wordt in de praktijk als onnodig beperkend ervaren en ook niet zo strikt toegepast. Het is voldoende als de indieningstermijn wordt gesteld op 3 maanden voordat de activiteit plaatsvindt.

3. Gezien de aard en beperkte verantwoordingseisen van de waarderings-subsidie is deze bedoeld voor de kleinere initiatieven. In de uitvoeringspraktijk is de behoefte gegroeid om deze subsidievorm aan een maximumbedrag te verbinden. Dit maximum is nu gesteld op € 5.000.

4. Budgetsubsidies worden in de praktijk uitsluitend aan rechtspersonen verstrekt. Gelet op de bedragen en verantwoordelijkheden die hiermee zijn gemoeid, is dit ook sterk aan te bevelen. Toch is nog niet uitdrukkelijk in de Verordening 2000 opgenomen dat deze subsidievorm uitsluitend voor rechtspersonen bestemd is. Dit is nu alsnog aan de definitie toegevoegd. Tevens is voor alle duidelijkheid toegevoegd dat het bij deze subsidievorm om een vast budget gaat.

Wat hierboven onder punt 1 is opgemerkt leidt tot aanpassingen in de artikelen 1 sub c (definitie activiteitensubsidie) en in de artikelen 26 t/m 28 (hoofdstuk 4), waar de activiteitensubsidie in de plaats is gekomen van de exploitatiesubsidie.

Hetgeen onder de punten 2 en 3 staat leidt voor wat betreft de waarderings-subsidie tot aanpassingen in de artikelen 32 lid 1 en 33 leden 1 en 2, en voor wat betreft de eenmalige subsidie tot aanpassing van de artikelen 35 lid 1 en 36 lid 1.

De opmerkingen onder 4 voeren tot een aanpassing van artikel 1 sub b (definitie budgetsubsidie).

III Formele en marginale tekstuele aanpassingen

1. Zoals in de inleiding al opgemerkt dient de tekst van de Verordening 2000 nog aan de dualiseringswetgeving te worden aangepast. Dit betekent met name dat nu ook in de nieuwe tekst is opgenomen dat niet de stadsdeelraad maar het dagelijks bestuur de budgetsubsidies verstrekt. Inpassing van de dualise-ringswetgeving voert tot aanpassingen in de artikelen 2, 4, 12, 14, 15 en 16.

2. Het doorvoeren van de 'stadsdeelterminologie' (gemeente, gemeenteraad en B&W omzetten in stadsdeel, stadsdeelraad en dagelijks bestuur) leidt tot aanpassingen door de hele verordening heen.

3. Ingevolge een advies van de bezwaarschriftencommissie d.d. 26 januari 2006 (MID 051892) is art 35, lid 3 tekstueel aangepast. Een aanvraag voor een eenmalige subsidie moet namelijk juridisch gezien worden afgewezen, als aan de aanvrager al een budgetsubsidie is verstrekt. De huidige terminologie 'niet in behandeling nemen' zou namelijk betekenen dat de aanvrager geen bezwaar kan maken, terwijl het hier wel een besluit betreft.

4. Het bedrag waarboven een accountantsverklaring wordt verlangd (€ 22.700) is nog een afgeleide van het oude grensbedrag van fl. 50.000. Omdat dit lang niet is verhoogd, alsook uit praktische overwegingen is dit bedrag opgetrokken naar € 25.000 (art. 20, 6e lid).

5. Tijdens de voorbehandeling van deze raadsvoordracht in de Commissie Welzijn en Onderwijs op 6 december 2006 is verzocht om de categorie 'mensen met een functiebeperking' toe te voegen aan de antidiscriminatie-bepaling in art. 5, lid 2, en om 'lichamelijk gehandicapten' in de artikelen 6 (toegankelijkheid accomodaties) en 8 (doelgroepgericht personeelsbeleid) te vervangen door 'mensen met een functiebeperking'. Dit verzoek is gehono-reerd omdat het aansluit bij de hedendaagse inzichten en bij de gangbare terminologie.

6. Vanzelfsprekend zijn de overgangsbepalingen (art. 39), de inwerking-tredingsdatum (art. 40) en de citeertitel (art. 41) aangepast aan de nieuwe situatie.

(1) De algemene toelichting en de artikelsgewijze toelichting op de Subsidieverordening Welzijn Amsterdam Binnenstad 2000 blijven van toepassing voor zover deze geen betrekking hebben op de aangepaste bepalingen

(2) inhoudende dat de instelling niet méér reserves mag hebben dan 5% van het risicobedrag, dat zich kortweg laat omschrijven als het totaal van de lasten van de subsidieaanvraag, plus het totaal van de baten (art. 1n)

(3) de activiteitensubsidie laat zich als volgt omschrijven: een subsidie waarbij de aanvrager een maximaal bedrag krijgt  toegewezen voor specifiek aangeduide activiteiten die de subsidieverstrekker wil stimuleren en naar aard of omvang wil beïnvloeden