Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Ouderkerk

Algemene plaatselijke verordening gemeente Ouderkerk 2013

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Ouderkerk
Officiële naam regelingAlgemene plaatselijke verordening gemeente Ouderkerk 2013
CiteertitelAlgemene plaatselijke verordening 2013
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpopenbare orde en veiligheid
Eigen onderwerpopenbare orde

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Gemeentewet, art. 149

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Beleidsregels en/of aanwijzingsbesluiten bij de artikelen:

- 1:3 (termijn aanvraag vergunning/ontheffing);

- 2:28a (opheffing exploitatievergunningplicht);

- 2:42 (aanplakborden);

- 2:48 (verboden drankgebruik);

- 2:52 (beperking overlast door fiets of bromfiets op evenemententerreinen);

- 2:57 (loslopende honden);

- 2:58 (verontreiniging door honden);

- 3:10 (verboden plaatsen sekswinkels);

- 4:2 (collectieve festiviteiten);

- 4:3 (vaststelling formulier incidentele festiviteiten);

- 4:13a (verboden plaatsen als bedoeld in artikel - 4:13 APV);

- 5:6 (parkeerverbod kampeermiddelen, aanhangwagens e.a.);

- 5:8 (parkeerverbod grote voertuigen);

- 5:12 (verbod onbeheerd achter laten van fietsen of bromfietsen).

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

13-06-201330-01-2014nieuwe regeling

25-04-2013

Dichtbij, 12 juni 2013

Onbekend
13-06-201322-04-2016nieuwe regeling

19-12-2013

Gemeenteblad,29 januari 2014

Onbekend

Tekst van de regeling

Inhoudsopgave

De raad van de gemeente Ouderkerk;

gelezen het voorstel van het college van …, nr. …;

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;

gezien het advies van de raadscommissie … ;

overwegende dat het aanbeveling verdient regels te stellen ter handhaving van de openbare orde;

B E S L U I T:

vast te stellen de volgende "Algemene plaatselijke verordening".

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen 6

Artikel 1.2 Beslistermijn 6

Artikel 1.3 Indiening aanvraag 6

Artikel 1.4 Voorschriften en beperkingen 7

Artikel 1.5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing 7

Artikel 1.6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing 7

Artikel 1.7 Termijnen 7

Artikel 1.8 Weigeringgronden 7

Artikel 1.9 Verlening van rechtswege 7

Artikel 1.10 Geen verlening van rechtswege 7

Hoofdstuk 2 Openbare Orde

Afdeling 1. Bestrijding van ongeregeldheden

Artikel 2.1 Samenscholing van ongeregeldheden 7-8

Artikel 2.1a Verblijfsontzeggingen 8

Afdeling 2. Betoging

Artikel 2.2 Gereserveerd 8

Artikel 2.3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen 8

Artikel 2.4 Gereserveerd 8

Artikel 2.5 Gereserveerd 8

Afdeling 3. Verspreiden van gedrukte stukken

Artikel 2.6 Vervallen 8

Afdeling 4. Vertoningen e.d. op de weg

Artikel 2.7 Gereserveerd 8

Artikel 2.8 Gereserveerd 8

Artikel 2.9 Vervallen 8

Afdeling 5. Bruikbaarheid van aanzien van de weg

Artikel 2.10 Het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in

strijd met de publieke functie ervan 9

Artikel 2.11 Aanleggen, beschadigen en veranderen van de weg 9

Artikel 2.12 Maken, veranderen van een uitweg 9

Afdeling 6. Veiligheid op de weg

Artikel 2.13 Gereserveerd 9

Artikel 2.14 Winkelwagentjes 9

Artikel 2.15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp 10

Artikel 2.16 Openen straatkolken e.d. 10

Artikel 2.17 Gereserveerd 10

Artikel 2.18 Gereserveerd 10

Artikel 2.19 Gereserveerd 10

Artikel 2.20 Gereserveerd 10

Artikel 2.21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting 10

Artikel 2.22 Gereserveerd 10

Artikel 2.23 Veiligheid op het ijs 10

Afdeling 7. Evenementen

Artikel 2.24 Begripsbepaling 10

Artikel 2.25 Evenement 10-11

Artikel 2.26 Ordeverstoring 11

Afdeling 8. Ordeverstoring

Artikel 2.27 Begripsbepaling 11

Artikel 2.28 Exploitatievergunning horecabedrijf 11

Artikel 2.28a Opheffing vergunningplicht 11

Artikel 2.29 Sluitingstijd 11-12

Artikel 2.30 Afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluiting 12

Artikel 2.31 Aanwezigheid in gesloten horecabedrijf 12

Artikel 2.32 Handel in horecabedrijven 12

Artikel 2.33 Ordeverstoring 12

Artikel 2.34 Het college als bevoegd bestuursorgaan 12

Afdeling 9. Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

Artikel 2.35 Begripsbepaling 12

Artikel 2.36 Kennisgeving exploitatie 12

Artikel 2.37 Gereserveerd 12

Artikel 2.38 Verschaffing gegevens nachtregister 12

Afdeling 10. Toezicht op speelgelegenheden

Artikel 2.39 Speelgelegenheden 12-13

Artikel 2.40 Speelautomaten 13

Afdeling 11. Maatregelen tegen overlast en baldadigheid

Artikel 2.41 Betreden gesloten woning of lokaal 13

Artikel 2.42 Plakken en kladden 13

Artikel 2.43 Vervoer plakgereedschap e.d. 13-14

Artikel 2.44 Vervoer inbrekerswerktuigen 14

Artikel 2.45 Betreden van plantsoenen e.d. 14

Artikel 2.46 Rijden over bermen e.d. 14

Artikel 2.47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen 14

Artikel 2.47a Overlast op pleinen 14

Artikel 2.48 Verboden drankgebruik 14

Artikel 2.49 Verboden gedrag bij of in gebouwen 14

Artikel 2.50 Hinderijk gedrag in voor het publiek toegankelijke

ruimten 14-15

Artikel 2.51 Neerzetten van fietsen e.d. 15

Artikel 2.52 Overlast van fiets of bromfiets op mark en

kermisterrein e.d. 15

Artikel 2.53 Gereserveerd 15

Artikel 2.54 Gereserveerd 15

Artikel 2.55 Gereserveerd 15

Artikel 2.56 Gereserveerd 15

Artikel 2.57 Loslopende honden 15

Artikel 2.58 Verontreiniging door honden 15

Artikel 2.58a Verontreiniging door paarden 15

Artikel 2.59 Gevaarlijke honden 15-16

Artikel 2.60 Houden van hinderlijke of schadelijke

dieren 16

Artikel 2.61 Gereserveerd 16

Artikel 2.62 Loslopend vee 16

Artikel 2.63 Gereserveerd 16

Artikel 2.64 Bijen 16

Artikel 2.65 Vervallen 16

Afdeling 12. Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen

Artikel 2.66 Begripsbepaling 17

Artikel 2.67 Verplichting met betrekking tot het verkoopregister 17

Artikel 2.68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437ter van het

Wetboek van Strafrecht 17

Artikel 2.69 Gereserveerd 17

Artikel 2.70 Gereserveerd 17

Afdeling 13. Vuurwerk

Artikel 2.71 Begripsbepalingen 17

Artikel 2.72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk

tijdens de verkoopdagen 17

Artikel 2.73 Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de

jaarwisseling 17

Artikel 2.73a Carbid schieten 17-18

Afdeling 14. Drugsoverlast

Artikel 2.74 Drugshandel op straat 18

Artikel 2.74a Verzamelingen van personen in verband met drugs 18

Artikel 2.74b Openlijk drugsgebruik 18

Afdeling 15. Bestuurlijke ophouding, veiligheidsrisicogebieden en cameratoezicht op openbare plaatsen

Artikel 2.75 Bestuurlijke ophouding 18

Artikel 2.76 Veiligheidsrisicogebieden 18

Artikel 2.77 Cameratoezicht op openbare plaatsen 19

Hoofdstuk 3. Seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie e.d.

Afdeling 1. Begripsbepalingen

Artikel 3.1 Begripsbepalingen 19-20

Artikel 3.2 Bevoegd bestuursorgaan 19

Artikel 3.3 Nadere regels 19

Afdeling 2. Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels en dergelijke

Artikel 3.4 Seksinrichtingen 19

Artikel 3.5 Gedragseisen exploitant en beheerder 20

Artikel 3.6 Sluitingstijden 20-21

Artikel 3.7 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting 21

Artikel 3.8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en

beheerder 21

Artikel 3.9 Straatprostitutie 21

Artikel 3.10 Sekswinkels 21

Artikel 3.11 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van

erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en

dergelijke 21

Afdeling 3. Beslissingstermijn; Weigeringgronden

Artikel 3.12 Beslissingstermijn 21

Artikel 3.13 Weigeringgronden 21-22

Afdeling 4. Beëindiging exploitatie; wijziging beheer

Artikel 3.14 Beëindiging exploitatie 22

Artikel 3.15 Wijziging beheer 22

Afdeling 5. Overgangsbepaling

Artikel 3.16 Gereserveerd 22

Hoofdstuk 4. Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente

Afdeling 1. Geluidshinder en verlichting

Artikel 4.1 Begripsbepalingen 22

Artikel 4.2 Aanwijzing collectieve festiviteiten 23

Artikel 4.3 Kennisgeving incidentele festiviteiten 23

Artikel 4.4 Gereserveerd 23

Artikel 4.5 Onversterkte muziek 23-24

Artikel 4.6 Overige geluidshinder 24

Artikel 4.6a Geluidshinder door dieren 24

Afdeling 2. Bodem-, weg- en milieuverontreiniging

Artikel 4.7 Straatvegen 24

Artikel 4.8 Natuurlijke behoefte doen 24

Artikel 4.9 Toestand van sloten en andere wateren en niet

openbare riolen en putten buiten gebouwen 24

Afdeling 3. Het bewaren van houtopstanden

Artikel 4.10 Begripsomschrijvingen 24-25

Artikel 4.11 Kapverbod 25

Artikel 4.12 Aanvraag vergunning 25

Artikel 4.12a Weigeringgronden 25

Artikel 4.12b Vergunning ex lege 25-26

Artikel 4.12c Bijzondere vergunningsvoorschriften 26

Artikel 4.12d Herplant-/instandhoudingsplicht 26

Artikel 4.12e Schadevergoeding 26

Artikel 4.12f Bestrijding iepziekte 26

Artikel 4.12g Sancties bij overtreding kapprocedure 26

Artikel 4.12h Bescherming publieke houtopstand 27

Artikel 4.12i Monumentale bomen 27

Afdeling 4. Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

Artikel 4.13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz. 27

Artikel 4.14 Gereserveerd 27

Artikel 4.15 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame 27

Artikel 4.16 Gereserveerd 28

Afdeling 5. Kamperen buiten kampeerterreinen

Artikel 4.17 Begripsbepaling 28

Artikel 4.18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen 28

Artikel 4.19 Aanwijzing kampeerplaatsen 28

Afdeling 6. Overlast distels

Artikel 4:20 Begripsbepaling 28

Artikel 4:21 Verplichting gronden te zuiveren van akkerdistel 28

Hoofdstuk 5. Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente

Afdeling 1. Parkeerexcessen

Artikel 5.1 Begripsbepalingen 28

Artikel 5.2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d. 28

Artikel 5.3 Te koop aanbieden van voertuigen 29

Artikel 5.4 Defecte voertuigen 29

Artikel 5.5 Voertuigenwrakken 29

Artikel 5.6 Kampeermiddelen, aanhangwagens e.a. 29

Artikel 5.7 Parkeren van reclamevoertuigen 29

Artikel 5.8 Parkeren van grote voertuigen 29

Artikel 5.9 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen 29

Artikel 5.10 Gereserveerd 29

Artikel 5.11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen 30

Artikel 5.12 Overlast van fiets of bromfiets 30

Afdeling 2. Collecteren

Artikel 5.13 Inzameling van geld of goederen 30

Afdeling 3. Venten

Artikel 5.14 Begripsbepalingen 30

Artikel 5.15 Ventverbod 30

Artikel 5.16 Vrijheid van meningsuiting 30

Afdeling 4. Standplaatsen

Artikel 5.17 Begripsbepalingen 31

Artikel 5.18 Standplaatsvergunning en weigeringgronden 31

Artikel 5.19 Toestemming rechthebbende 31

Artikel 5.20 Afbakeningsbepalingen 31

Afdeling 5. Snuffelmarkten

Artikel 5.22 Begripsbepaling 31

Artikel 5.23 Organiseren van een snuffelmarkt 31

Artikel 5.24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water 31

Artikel 5.25 Ligplaats vaartuigen 32

Artikel 5.26 Aanwijzingen ligplaats 32

Artikel 5.27 Verbod innemen ligplaats 32

Artikel 5.28 Beschadigingen van waterwerken 32

Artikel 5.29 Reddingsmiddelen 32

Artikel 5.30 Veiligheid op het water 32

Artikel 5.31 Overlast aan vaartuigen 32

Artikel 5.31a Overlast bij een veerstoep 32

Afdeling 7. Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden

Artikel 5.32 Crossterreinen 33

Artikel 5.33 Beperking verkeer in natuurgebieden 33

Afdeling 8. Verbod vuur te stoken

Artikel 5.34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen

of anderszins vuur te stoken 33

Artikel 5.34a Vervoer stoffen met kennelijk doel deze te

verbranden 34

Afdeling 9. Verstrooiing van as

Artikel 5.35 Begripsbepaling 34

Artikel 5.36 Verboden plaatsen 34

Artikel 5.37 Hinder of overlast 34

Hoofdstuk 6. Straf-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 6.1 Strafbepaling 34

Artikel 6.2 Toezichthouders 34

Artikel 6.3 Binnentreden woningen 34

Artikel 6.4 Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude

verordening 35

Artikel 6.5 Overgangsbepaling 35

Artikel 6.6 Citeertitel 35

Algemene plaatselijke verordening

De raad van de gemeente Ouderkerk;

gelezen het voorstel van het college;

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;

gezien het advies van de raadscommissie;

overwegende dat het aanbeveling verdient regels te stellen ter handhaving van de openbare orde;

B E S L U I T:

vast te stellen de volgende "Algemene plaatselijke verordening".

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1:1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    openbare plaats: een al dan niet met enige beperking - voor het publiek toegankelijke plaats, waaronder begrepen de weg als bedoeld onder b;

  • b.

    weg: weg, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;

  • c.

    openbaar water: wateren die al dan niet met enige beperking - voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;

  • d.

    bebouwde kom: de bebouwde kom of kommen waarvan gedeputeerde staten de grenzen hebben vastgesteld overeenkomstig artikel 27, tweede lid, van de Wegenwet, bij hun besluit van 9 mei 1989;

  • e.

    rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht;

  • f.

    bouwwerk: bouwwerk als bedoeld in artikel 1 van de Bouwverordening.

  • g.

    gebouw: gebouw als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Woningwet;

  • h.

    handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

  • i.

    bevoegd gezag: bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (wabo).

Artikel 1:2 Beslistermijn

  • 1. Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag, tenzij in deze verordening uitdrukkelijk anders is bepaald.

  • 2. Het bestuursorgaan kan de termijn voor ten hoogste acht weken verdagen, tenzij in deze verordening uitdrukkelijk anders is bepaald.

  • 3. In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen van toepassing indien beslist wordt op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 2:11 of artikel 4:11.

Artikel 1:3 Indiening aanvraag

  • 1. Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend minder dan drie weken vóór het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen.

  • 2. Voor bepaalde, door het bestuursorgaan aan te wijzen, vergunningen of ontheffingen kan de in het eerste lid genoemde termijn worden verlengd tot ten hoogste acht weken.

Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen

  • 1. Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2. Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

Elke vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald of de aard van de vergunning zich daartegen verzet.

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

  • a.

    indien ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • b.

    indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de ontheffing of vergunning, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

  • c.

    indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

  • d.

    indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn;

  • e.

    indien de houder dit verzoekt.

Artikel 1:7 Termijnen

De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

Artikel 1:8 Weigeringgronden

De vergunning of ontheffing kan door het daartoe bevoegde gezag worden geweigerd in het belang van:

  • a.

    de openbare orde;

  • b.

    de openbare veiligheid;

  • c.

    de volksgezondheid;

  • d.

    de bescherming van het milieu.

Artikel 1:9 Verlening van rechtswege

Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is van toepassing voor de volgende artikelen in deze verordening:

  • a.

    artikel 2:9 Ontheffing van het verbod optreden als straatartiest (vervallen);

  • b.

    artikel 5:23 Vergunning organisatie snuffelmarkt.

Artikel 1:10 Geen verlening van rechtswege

Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing voor de volgende artikelen in deze verordening:

  • a.

    artikel 2:25 Vergunning evenementen;

  • b.

    artikel 2:28 Exploitatievergunning horeca;

  • c.

    artikel 2:39 Exploitatievergunning speelgelegenheid;

  • d.

    artikel 3:4 Vergunning seksinrichting;

  • e.

    artikel 4:18 Ontheffing van het verbod tot recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen.

Hoofdstuk 2. Openbare orde

Afdeling 1. Bestrijding van ongeregeldheden

Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden
  • 1. Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden.

  • 2. Hij die op een openbare plaats aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

  • 3. Het is verboden zich te begeven of te bevinden op openbare plaatsen die door of vanwege het bevoegd gezag in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van wanordelijkheden zijn afgezet.

  • 4. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.

  • 5. Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

Artikel 2:1a Verblijfsontzeggingen
  • 1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde aan degene die zich gedraagt in strijd met artikel 2:1, 2:1 a, 2:26, 2:33, 2:47, 2:47a, 2:49, 2:74 en/of een aan de openbare orde gerelateerd delict pleegt, een verbod opleggen om zich gedurende een in dat verbod genoemd tijdvak van ten hoogste acht weken te bevinden op in dat verbod aangewezen plaatsen, waar of in de nabijheid waarvan de genoemde gedragingen hebben plaatsgehad (verblijfsontzegging).

  • 2. De burgemeester beperkt het in het eerste lid genoemde verbod, indien dat in verband met persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk is.

  • 3. Het is verboden zich te gedragen in strijd met een door de burgemeester opgelegd verbod, als bedoeld in het eerste lid.

Afdeling 2. Betoging

Artikel 2:2 Gereserveerd

Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen
  • 1. Hij die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, geeft daarvan voor de openbare aankondiging en ten minste 48 uur voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.

  • 2. De kennisgeving bevat:

    • a.

      naam en adres van degene die de betoging houdt;

    • b.

      het doel van de betoging;

    • c.

      de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

    • d.

      de plaats en, voor zover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;

    • e.

      voor zover van toepassing, de wijze van samenstelling;

    • f.

      maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

  • 3. Hij die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

  • 4. Indien het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving gedaan uiterlijk 12.00 uur op de aan de dag van dat tijdstip voorafgaande werkdag.

  • 5. De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in het eerste lid genoemde termijn verkorten en een mondelinge kennisgeving in behandeling nemen.

Artikel 2:4 Gereserveerd

Artikel 2:5 Gereserveerd

Afdeling 3. Verspreiden van gedrukte stukken

Artikel 2:6 Vervallen

Afdeling 4. Vertoningen e.d. op de weg

Artikel 2:7 Gereserveerd

Artikel 2:8 Gereserveerd

Artikel 2:9 Vervallen

Afdeling 5. Bruikbaarheid en aanzien van de weg

Artikel 2:10 Het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met de publieke functie ervan
  • 1. Het is verboden de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan, als:

    • a.

      het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

    • b.

      het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.

  • 2. Het bevoegd bestuursorgaan kan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving nadere regels stellen ten aanzien van terrassen en uitstallingen.

  • 3. Het bevoegd bestuursorgaan kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 4. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor:

    • a.

      evenementen als bedoeld in artikel 2:24;

    • b.

      standplaatsen als bedoeld in artikel 5:17.

  • 5. Het verbod in het eerste lid van dit artikel geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet, of de Wegenverordening Zuid-Holland.

Artikel 2:11 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg
  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor overheden bij het uitvoeren van hun publieke taak.

  • 3. Het verbod geldt voorts niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Wegenverordening Zuid-Holland, de Waterschapskeur, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde verordening.

Artikel 2:12 Maken, veranderen van een uitweg
  • 1. Het is verboden een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg:

    • a.

      indien degene die voornemens is een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg daarvan niet van tevoren melding heeft gedaan aan het college, onder indiening van een situatieschets van de gewenste uitweg en een foto van de bestaande situatie;

    • b.

      indien het college het maken of veranderen van de uitweg heeft verboden.

  • 2. Het college verbiedt het maken of veranderen van de uitweg:

    • a.

      indien daardoor het verkeer op de weg in gevaar wordt gebracht;

    • b.

      indien dat zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;

    • c.

      indien het openbaar groen daardoor op onaanvaardbare wijze wordt aangetast;

    • d.

      indien er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen.

  • 3. De uitweg kan worden aangelegd indien het college niet binnen vier weken na ontvangst van de melding heeft beslist dat de gewenste uitweg wordt verboden.

  • 4. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur of de Wegenverordening Zuid-Holland.

Afdeling 6. Veiligheid op de weg

Artikel 2:13 Gereserveerd

Artikel 2:14 Winkelwagentjes
  • 1. De rechthebbende op een bedrijf die winkelwagentjes ter beschikking stelt, mede ten behoeve van het vervoer van winkelwaren over de weg, is verplicht ze te voorzien van de naam van het bedrijf of een ander herkenningsteken, en de in de omgeving van dat bedrijf door het publiek op een openbare plaats achtergelaten winkelwagentjes terstond te verwijderen of te doen verwijderen.

  • 2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of daaraan op andere wijze hinder of gevaar oplevert.

Artikel 2:16 Openen straatkolken e.d.

Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of een andere afsluiting die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar, of onbereikbaar te maken of af te dekken.

Artikel 2:17 Gereserveerd

Artikel 2:18 Gereserveerd

Artikel 2:19 Gereserveerd

Artikel 2:20 Gereserveerd

Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting
  • 1. De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2. Het bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet, of de Belemmeringenwet Privaatrecht.

Artikel 2:22 Gereserveerd

Artikel 2:23 Veiligheid op het ijs
  • 1. Het is verboden:

    • a.

      voor het publiek toegankelijke ijsvlakten te beschadigen, te verontreinigen, te versperren of het verkeer daarop op enige andere wijze te belemmeren of in gevaar te brengen;

    • b.

      bakens of andere voorwerpen ten behoeve van de veiligheid geplaatst op de onder a bedoelde ijsvlakten te verplaatsen, weg te nemen, te beschadigen of op enige andere wijze het gebruik daarvan te verijdelen of te belemmeren.

  • 2. Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht of de verordening bescherming landschap en natuur.

Afdeling 7. Evenementen

Artikel 2:24 Begripsbepaling
  • 1. In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

    • a.

      bioscoopvoorstellingen;

    • b.

      markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet en artikel 5:22 van deze verordening;

    • c.

      kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

    • d.

      het in een inrichting in de zin van de Drank en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;

    • e.

      betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

    • f.

      activiteiten als bedoeld in artikel 2:9 en 2:39 van deze verordening.

  • 2. Onder evenement wordt mede verstaan:

    • a.

      een herdenkingsplechtigheid;

    • b.

      een braderie;

    • c.

      een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3 van deze verordening, op de weg;

    • d.

      een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg;

    • e.

      een klein evenement.

Artikel 2:25 Evenement
  • 1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.

  • 2. Geen vergunning is vereist voor een klein evenement, indien:

    • a.

      het aantal aanwezigen niet meer bedraagt dan 50 personen;

    • b.

      het evenement tussen 07.00 en 23.00 uur plaats vindt;

    • c.

      geen muziek ten gehore wordt gebracht voor 07.00 uur of na 23.00 uur;

    • d.

      het evenement niet plaatsvindt op de rijbaan, (brom)fietspad of parkeerplaats of anderszins een belemmering vormt voor het verkeer en de hulpdiensten;

    • e.

      slechts kleine objecten worden geplaatst met een oppervlakte van minder dan 10 m2 per object, met een maximum van twee objecten per evenement;

    • f.

      er een organisator is;

    • g.

      de organisator binnen 10 werkdagen voorafgaand aan het evenement daarvan melding heeft gedaan aan de burgemeester.

  • 3. De burgemeester kan binnen 5 werkdagen na ontvangst van de melding besluiten het organiseren van een evenement als bedoeld in het tweede lid te verbieden, indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

  • 4. Het verbod van het eerste lid geldt niet voor een wedstrijd op of aan de weg, voor zover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 10 juncto 148, van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2:26 Ordeverstoring

Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.

Afdeling 8. Toezicht op horecabedrijven

Artikel 2:27 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    horecabedrijf: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt. Onder een horecabedrijf wordt in ieder geval verstaan: een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis. Onder horecabedrijf wordt tevens verstaan een bij dit bedrijf behorend terras en andere aanhorigheden;

  • b.

    terras: een buiten de besloten ruimte van de inrichting liggend deel van het horecabedrijf waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.

Artikel 2:28 Exploitatievergunning horecabedrijf
  • 1. Het is verboden een horecabedrijf te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.

  • 2. De burgemeester weigert de vergunning indien de vestiging of exploitatie van het horecabedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan.

  • 3. In afwijking van artikel 1:8 kan de burgemeester de vergunning geheel of gedeeltelijk weigeren, indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf of openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.

  • 4. Bij de toepassing van de in het derde lid genoemde weigeringgrond houdt de burgemeester rekening met het karakter van de straat en de wijk, waarin het horecabedrijf is gelegen of zal zijn gelegen, de aard van het horecabedrijf en de spanning, waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie.

  • 5. Het eerste lid geldt niet voor een horecabedrijf in een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet voor zover de horeca een nevenactiviteit is van de winkelactiviteit;

  • 6. Voor het horecabedrijf als bedoeld in het vijfde lid gelden dezelfde sluitingstijden als voor de winkel.

  • 7. Voorts geldt het eerste lid niet voor:

    • a.

      een horecabedrijf in zorginstellingen;

    • b.

      een horecabedrijf in musea.

Artikel 2:28a Opheffing vergunningplicht
  • 1. De burgemeester kan bepalen dat het gestelde in artikel 2:28 niet geldt voor een of meer in dat besluit aangeduide soorten horecabedrijven in de gehele gemeente dan wel in een of meer aangewezen gedeelten van de gemeente.

  • 2. De exploitatie van een horecabedrijf waarop een besluit als bedoeld in het eerste lid van toepassing is, moet zodanig geschieden dat daardoor de woon- en leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf of de openbare orde niet op ontoelaatbare wijze negatief worden beïnvloed.

Artikel 2:29 Sluitingstijd
  • 1. Het is de exploitant verboden het horecabedrijf voor bezoekers geopend te hebben, of bezoekers in het horecabedrijf te laten verblijven tussen 01.00 uur en 06.00 uur.

  • 2. De burgemeester kan door middel van een vergunningvoorschrift andere sluitingstijden vaststellen voor een afzonderlijk horecabedrijf of een daartoe behorend terras.

  • 3. Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.

Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluiting
  • 1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid of in geval van bijzondere omstandigheden voor een of meer horecabedrijven tijdelijk andere dan de krachtens artikel 2:29 geldende sluitingstijden vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.

  • 2. Ter bescherming van het woon- en leefklimaat en in het belang van de handhaving van de openbare orde, waaronder begrepen het voorkomen van verstoring ervan, verklaart het bevoegd gezag een gebouw, een vaartuig of enig andere ruimte welke niet als woning in gebruik is, gesloten, indien verwerkt, bewerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervaardigd of aanwezig zijn, zonder dat daartoe op grond van die wet vereiste verloven zijn verstrekt.

  • 3. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 13b van de Opiumwet.

Artikel 2:31 Aanwezigheid in gesloten horecabedrijf

Het is bezoekers verboden zich in een horecabedrijf te bevinden gedurende de tijd dat het bedrijf krachtens artikel 2:29 of ingevolge een op grond van artikel 2:30 genomen besluit gesloten dient te zijn.

Artikel 2:32 Handel in horecabedrijven
  • 1. In dit artikel wordt onder handelaar verstaan: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 2. De exploitant van een horecabedrijf laat niet toe dat een handelaar of een voor hem handelend persoon in dat bedrijf enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enig andere wijze overdraagt.

Artikel 2:33 Ordeverstoring

Het is verboden in een horecabedrijf de orde te verstoren.

Artikel 2:34 Het college als bevoegd bestuursorgaan

Indien een horecabedrijf geen inrichting is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt het college op als bevoegd bestuursorgaan voor de toepassing van artikel 2:28 tot en met 2:31.

Afdeling 9. Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

Artikel 2:35 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder inrichting: elke al dan niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft

Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie

Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of de exploitatie of feitelijke leiding van een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.

Artikel 2:37 Gereserveerd

Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister

Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt of de kampeerder is verplicht de exploitant of feitelijk leidinggevende van die inrichting volledig en naar waarheid naam, adres, woonplaats, geboortedatum, geboorteplaats, betrekking, dag van aankomst en de dag van vertrek te verstrekken.

Afdeling 10. Toezicht op speelgelegenheden

Artikel 2:39 Speelgelegenheden
  • 1. Dit artikel verstaat onder speelgelegenheid: een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.

  • 2. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren. Het verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      speelautomatenhallen waarvoor op grond van artikel 30c, eerste lid, onder c, van de Wet op de Kansspelen vergunning is verleend;

    • b.

      speelgelegenheden waarvoor de minister van Justitie of de Kamer van Koophandel bevoegd is vergunning te verlenen;

    • c.

      speelgelegenheden waar de mogelijkheid wordt geboden om het kleine kansspel als bedoeld in artikel 7c van de Wet op de kansspelen te beoefenen, of te spelen op speelautomaten als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen, of de handeling als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet op de kansspelen te verrichten.

  • 3. De burgemeester weigert de vergunning:

    • a.

      indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid;

    • b.

      indien de exploitatie van de speelgelegenheid in strijd is met een geldend bestemmingsplan.

Artikel 2:40 Speelautomaten
    • 1.

      In dit artikel wordt verstaan onder:

    • a.

      Wet: de Wet op de kansspelen;

    • b.

      speelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder a, van de Wet;

    • c.

      kansspelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder c, van de Wet;

    • d.

      hoogdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder d, van de Wet;

    • e.

      laagdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder e, van de Wet.

    • 2.

      In hoogdrempelige inrichtingen zijn twee speelautomaten toegestaan, waarvan maximaal twee kansspelautomaten.

    • 3.

      In laagdrempelige inrichtingen zijn twee speelautomaten toegestaan, met dien verstande dat kansspelautomaten in het geheel niet zijn toegestaan.

Afdeling 11. Maatregelen tegen overlast en baldadigheid

Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal
  • 1. Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 2. Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 3. Deze verboden gelden niet voor personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende reden noodzakelijk is.

  • 4. De burgemeester is bevoegd van de in het eerste en tweede lid bedoelde verboden ontheffing te verlenen.

Artikel 2:42 Plakken en kladden
  • 1. Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

  • 2. Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:

  • a. een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;

  • b. met kalk, krijt, teer of een kleur of verfstof een afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.

  • 3. Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

  • 4. Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 5. Het is verboden de in het vierde lid bedoelde aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.

  • 6. Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 7. De houder van de in het tweede lid bedoelde schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.

Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap e.d.
  • 1. Het is verboden op de weg of openbaar water te vervoeren of bij zich te hebben enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur of verfstof of verfgereedschap.

  • 2. Dit verbod is niet van toepassing, indien de genoemde materialen of gereedschappen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2:42.

Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen
  • 1. Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben: lopers, valse sleutels, touwladders, lantaarns of enig ander gereedschap, voorwerp of middel, dat ertoe kan dienen zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing indien de genoemde gereedschappen, voorwerpen of middelen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor de in het eerste lid bedoelde handelingen.

Artikel 2:45 Betreden van plantsoenen e.d.

Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden zonder ontheffing van het college zich te bevinden in of op bij de gemeente in onderhoud zijnde parken, wandelplaatsen, plantsoenen, groenstroken of grasperken, buiten de daarin gelegen wegen of paden.

Artikel 2:46 Rijden over bermen e.d.
  • 1. Het is verboden met voertuigen die niet voorzien zijn van rubberbanden te rijden over de berm, de glooiing of de zijkant van een weg, tenzij dit door de omstandigheden redelijkerwijs wordt vereist.

  • 2. Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Wegenverordening Zuid-Holland.

Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen
  • 1. Het is verboden:

  • a. op een openbare plaats te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair en daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

  • b. zich op een openbare plaats zodanig op te houden dat aan weggebruikers of bewoners van nabij de weg gelegen woningen onnodig overlast of hinder wordt veroorzaakt

  • 2. Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2.47a Overlast op pleinen

Het is verboden zich op school- of winkelpleinen te bevinden indien daarvan onnodige hinder of overlast voor personen, dan wel beschadiging van goederen is te duchten.

Artikel 2:48 Verboden drankgebruik
  • 1. Het is verboden op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te gebruiken of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben met kennelijk doel dit in openbaar gebied te nuttigen.

  • 2. Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor:

  • a. een terras dat behoort bij een horecabedrijf, als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet;

  • b. de plaats, niet zijnde een horecabedrijf, als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank en Horecawet.

Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen
  • 1. Het is verboden:

  • a. zich zonder redelijk doel in een portiek of poort op te houden;

  • b. zonder redelijk doel in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.

  • 2. Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van flatgebouwen, appartementsgebouwen en soortgelijke meergezinshuizen en van gebouwen die voor publiek toegankelijk zijn, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van zo'n gebouw.

Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten

Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijk portaal, telefooncel, wachtlokaal voor een openbaar vervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen of te bezigen voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.

Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen e.d.

Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw dan wel in de ingang van een portiek indien:

  • a.

    dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek;

  • b.

    daardoor die ingang versperd wordt.

Artikel 2:52 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d.

Het is verboden op de door het college of de burgemeester aangewezen uren en plaatsen zich met een fiets of bromfiets te bevinden op een door het college of de burgemeester aangewezen terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid gehouden wordt die publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is aan de bezoekers van het terrein.

Artikel 2:53 Gereserveerd

Artikel 2:54 Gereserveerd

Artikel 2:55 Gereserveerd

Artikel 2:56 Gereserveerd

Artikel 2:57 Loslopende honden
  • 1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

  • a. binnen de bebouwde kom op de weg zonder dat die hond aangelijnd is;

  • b. op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats;

  • c. op de weg zonder voorzien te zijn van een halsband of een ander identificatiemerk dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen.

  • 2. Het college kan plaatsen aanwijzen waar het verbod genoemd in het eerste lid onder a niet geldt.

  • 3. De verboden genoemd in het eerste lid onder a en b gelden niet voor zover de eigenaar of houder van een hond zich vanwege zijn handicap door een geleidehond laat begeleiden of als een eigenaar of houder van een hond deze aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond.

Artikel 2:58 Verontreiniging door honden
  • 1. De eigenaar of houder van een hond is verplicht ervoor te zorgen dat die hond zich niet van uitwerpselen ontdoet:

  • a. op een gedeelte van de weg dat bestemd is of mede bestemd voor het verkeer van voetgangers;

  • b. op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide;

  • c. op een andere door het college aangewezen plaats.

  • 2. Het college kan plaatsen aanwijzen waar het verbod genoemd in het eerste lid, onder a niet geldt.

  • 3. De strafbaarheid wegens overtreding van het in het eerste lid gestelde gebod wordt opgeheven indien de eigenaar of houder van de hond er zorg voor draagt dat de uitwerpselen onmiddellijk worden verwijderd.

Artikel 2:58 a Verontreiniging door paarden

Het bepaalde in artikel 2:58 is van overeenkomstige toepassing op het zich ontdoen van uitwerpselen door paarden.

Artikel 2:59 Gevaarlijke honden
  • 1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen op een openbare plaats of op het terrein van een ander:

  • a. anders dan kort aangelijnd nadat het college aan de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijngebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt;

  • b. anders dan kort aangelijnd en voorzien van een muilkorf nadat het college aan de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijn en muilkorfgebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt.

  • 2. In afwijking van artikel 2:57, eerste lid onder c, geldt voor het bepaalde in het eerste lid bovendien dat de hond voorzien moet zijn van een optisch leesbaar, niet- verwijderbaar identificatiekenmerk in het oor of de buikwand.

  • 3. In het eerste lid wordt verstaan onder:

  • a. muilkorf: een muilkorf vervaardigd van stevige kunststof, of van stevig leer of van beide stoffen, die door middel van een stevige leren riem rond de hals zodanig is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is en die zodanig is ingericht dat de drager geen mens of dier kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn;

  • b. kort aanlijnen: aanlijnen van een hond met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, die niet langer is dan 1,50 meter.

Artikel 2:60 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren
  • 1. Het college kan buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer plaatsen aanwijzen waar het ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid verboden is daarbij aangeduide dieren:

  • a. aanwezig te hebben,of

  • b. aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door hen gestelde regels, of

  • c. aanwezig te hebben tot een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven.

  • 2. Het is verboden op een krachtens het eerste lid aangewezen plaats daarbij aangeduide dieren aanwezig te hebben, dan wel aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college gestelde regels, dan wel aanwezig te hebben in een groter aantal dan door het college is aangegeven.

  • 3. Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een krachtens het eerste lid aangewezen gedeelte van de gemeente ontheffing verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod.

Artikel 2:61 Gereserveerd

Artikel 2:62 Loslopend vee

De rechthebbende op vee dat zich bevindt in een aan een weg liggend weiland of terrein dat niet van die weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee die weg niet kan bereiken.

Artikel 2:63 Duiven
  • 1. De rechthebbende op duiven is verplicht ervoor te zorgen dat die duiven niet kunnen uitvliegen tussen 08.00 uur en 18.00 uur in een door het college te bepalen tijdvak dat ligt tussen 1 maart en 1 juni.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde gebod.

  • 3. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin gestelde onderwerp wordt voorzien door de Provinciale ophokverordening.

Artikel 2:64 Bijen
  • 1. Het is verboden bijen te houden:

  • a. binnen een afstand van dertig meter van woningen of andere gebouwen waar overdag mensen verblijven;

  • b. binnen een afstand van dertig meter van de weg.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet indien op een afstand van ten hoogste zes meter vanaf de korven of kasten een afscheiding is aangebracht van twee meter hoogte of zoveel hoger als noodzakelijk is om het laag uit- en invliegen van de bijen te voorkomen.

  • 3. Het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod geldt niet voor zover de bijenhouder rechthebbende is op de woningen of gebouwen als bedoeld in dat lid.

  • 4. Het in het eerste lid, aanhef en onder b, gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wegenverordening Zuid-Holland.

  • 5. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 2:65 Vervallen

Afdeling 12. Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen

Artikel 2:66 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder handelaar: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister
  • 1. De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend register en daarin vermeldt hij onverwijld:

  • a. het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;

  • b. de datum van verkoop of overdracht van het goed;

  • c. een omschrijving van het goed, daaronder begrepen - voor zover dat mogelijk is - soort, merk en nummer van het goed;

  • d. de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed;

  • e. de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.

  • 2. De burgemeester is bevoegd vrijstelling te verlenen van deze verplichtingen.

Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 ter van het Wetboek van Strafrecht

De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

  • a.

    de burgemeester binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen:

  • 1.

    dat hij het beroep van handelaar uitoefent met vermelding van zijn woonadres en het adres van de bij zijn onderneming behorende vestiging;

  • 2.

    van een verandering van de onder a, sub 1º , bedoelde adressen;

  • 3.

    als hij het beroep van handelaar niet langer uitoefent;

  • 4.

    dat hij enig goed kan verkrijgen dat redelijkerwijs van een misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan;

  • b.

    de burgemeester op eerste aanvraag zijn administratie of register ter inzage te geven;

  • c.

    aan de hoofdingang van elke vestiging een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar zijn;

  • d.

    een door opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie dagen in bewaring te houden in de staat waarin het goed verkregen is.

Artikel 2:69 Gereserveerd

Artikel 2:70 Gereserveerd

Afdeling 13. Vuurwerk

Artikel 2:71 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk: Consumentenvuurwerk waarop het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit) van toepassing is.

Artikel 2:72 Gereserveerd

Artikel 2:73 Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling
  • 1. Het is verboden consumentenvuurwerk te bezigen op een door het college in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.

  • 2. Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats te bezigen als dat gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

  • 3. De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:73a Carbid schieten
  • 1. Het is verboden acetyleengas afkomstig van een reactie tussen calciumcetylide (carbid) en water of gasmengsel met vergelijkbare eigenschappen op explosieve wijze te ontbranden.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet indien;

  • a. hiervan tenminste veertien dagen voorafgaand aan de datum van gebruik melding is gedaan aan het college van burgemeester en wethouders;

  • b. de melding is vergezeld van een schriftelijke toestemming van de eigenaar van het terrein waarvandaan geschoten wordt;

  • c. de melding tevens is voorzien van een kaart waarop de betreffende locatie is ingetekend

  • d. de plaats vanwaar geschoten wordt is gelegen:

  • - op een afstand van tenminste 75 meter van de woonbebouwing;

  • - op een afstand van tenminste 300 meter van de inrichtingen voor de intramurale zorg;

  • - op een afstand van tenminste 300 meter van in gebruik zijnde voorzieningen voor het houden van dieren;

  • - in een richting welke tegengesteld is aan de richting waarin de dichtstbijzijnde woonbebouwing is gelegen;

  • - het vrijschootsveld minimaal 75 meter is en hierin geen verharde openbare wegen of paden liggen;

  • - niet door het college van burgemeester en wethouders is aangewezen in verband met het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast;

  • e. gebruik wordt gemaakt van melkbussen en/of dergelijke voorwerpen met een maximale omvang van 50 liter, met gebruikmaking van acetyleengas afkomstig van een reactie tussen calciumacetylide (carbid) en water of gasmengsels met vergelijkbare eigenschappen;

  • f. het gebruik plaatsvindt op 31 december van 10.00 uur tot 1 januari 02.00 uur.

  • 3. Dit artikel is niet van toepassing voor zover de Wet Milieubeheer, de Wet Wapens en Munitie, de Wet Milieugevaarlijke Stoffen, de Wet Vervoer Gevaarlijke Stoffen of het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.

Afdeling 14. Drugsoverlast

Artikel 2:74 Drugshandel op straat

Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de weg post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

Artikel 2:74 a Verzamelingen van personen in verband met drugs
  • 1. Het is verboden op of aan wegen, die door de burgemeester zijn aangewezen indien de openbare orde dat in verband met het openlijk gebruik van en/of de handel in middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet naar zijn oordeel noodzakelijk maakt, aan een verzameling van meer dan twee personen deel te nemen.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet als de verzameling personen geen verband houdt met het openlijk gebruik van en/of de handel in middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet.

  • 3. Een ieder die zich bevindt in een verzameling van personen als bedoeld in het eerste lid, is verplicht op daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van de politie zijn weg te vervolgen of zich in de door deze aangewezen richting te verwijderen.

Artikel 2:74 b Openlijk drugsgebruik

Het is verboden, op of aan de weg, op een voor publiek toegankelijke plaats of in een voor publiek toegankelijk gebouw, middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen en/of stoffen voorhanden te hebben.

Afdeling 15. Bestuurlijke ophouding, veiligheidsrisicogebieden en cameratoezicht op openbare plaatsen

Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats indien deze personen het bepaalde in artikel 2:1, 2:2, 2:10, 2:11, 2:16, 2:19, 2:47, 2:47a, 2:48, 2:49, 2:50, 2:73 en 5:34 van de Algemene plaatselijke verordening groepsgewijs niet naleven.

Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.

Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen
  • 1. De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet besluiten tot plaatsing van vaste camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.

  • 2. De burgemeester heeft de bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid eveneens ten aanzien van andere plaatsen.

Hoofdstuk 3. Seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie e.d.

Afdeling 1. Begripsbepalingen

Artikel 3:1 Begripsbepalingen
  • 1. In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a. prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • b. prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • c. seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

  • d. escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;

  • e. sekswinkel: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht of verhuurd;

  • f. exploitant: de natuurlijke persoon of personen of rechtspersoon of rechtspersonen die een seksinrichting of escortbedrijf exploiteert, dan wel exploiteren en de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon of rechtspersonen bevoegde natuurlijke persoon of personen;

  • g. beheerder: de natuurlijke persoon of personen die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent, dan wel uitoefenen in een seksinrichting of escortbedrijf;

  • h. bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting, met uitzondering van:

  • 1. de exploitant;

  • 2. de beheerder;

  • 3. de prostituee;

  • 4. het personeel dat in de seksinrichting werkzaam is;

  • 5. toezichthouders die zijn aangewezen op grond van artikel 6.2 van deze verordening;

  • 6. andere personen wier aanwezigheid in de seksinrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Artikel 3:2 Bevoegd bestuursorgaan

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college of, voor zover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.

Artikel 3:3 Nadere regels

Met het oog op de in artikel 3:13 genoemde belangen, kan het college over de uitoefening van de bevoegdheden zoals genoemd in dit hoofdstuk nadere regels vaststellen.

Afdeling 2. Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels en dergelijke

Artikel 3:4 Seksinrichtingen
  • 1. Het is verboden een seksinrichting of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2. In de aanvraag op vergunning en in de vergunning wordt in ieder geval vermeld:

  • a. de persoonsgegevens van de exploitant;

  • b. de persoonsgegevens van de beheerder; en

  • c. de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf.

  • 3. Bij de aanvraag om een vergunning dienen te worden overgelegd:

  • a. een situatietekening met een schaal van ten minste 1:1000, waarop de plaatselijke en kadastrale ligging van de inrichting zijn aangegeven;

  • b. een (bouw)tekening van de inrichting met een schaal van ten minste 1:100 waarop de indeling van de ruimte(n) is aangegeven;

  • c. het bewijs van inschrijving in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel;

  • d. een bewijs waaruit blijkt dat de exploitant gerechtigd is tot het gebruik van de ruimte bestemd voor de seksrichting.

Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en beheerder
  • 1. De exploitant en de beheerder:

  • a. staat niet onder curatele en is niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;

  • b. is niet in enig opzicht van slecht levensgedrag; en

  • c. heeft de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt.

  • 2. Naast de gestelde eisen in het eerste lid, is de exploitant en de beheerder niet:

  • a. met toepassing van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;

  • b. binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;

  • c. binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van 500 euro of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

  • · bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen;

  • · de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240b, 242 tot en met 249, 252, 250a (oud), 273a, 300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426, 429quater en 453 van het Wetboek van Strafrecht;

  • · de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

  • · de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de kansspelen;

  • · de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen;

  • · de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

  • 3. Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld:

  • a. vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan 375 euro bedraagt;

  • b. een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.

  • 4. De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt:

  • a. bij de weigering van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van beslissing op de aanvraag van de vergunning;

  • b. bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

  • 5. De exploitant of de beheerder is binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste een maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem terzake geen verwijt treft.

Artikel 3:6 Sluitingstijden
  • 1. Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben en daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven:

  • a. op maandag tot en met vrijdag tussen 00.00 uur en 06.00 uur;

  • b. op zaterdag en zondag tussen 01.00 uur en 06.00 uur.

  • 2. Het bevoegd bestuursorgaan kan door middel van een voorschrift als bedoeld in artikel 1:4 voor een afzonderlijke seksinrichting andere sluitingstijden vaststellen.

  • 3. Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die seksinrichting krachtens het eerste lid of tweede lid, dan wel krachtens artikel 3:7, eerste lid, gesloten dient te zijn.

  • 4. Het in het eerste tot en met derde lid bepaalde geldt niet voor zover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.

Artikel 3:7 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting
  • 1. Met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen of in geval van strijdigheid met de bepalingen in dit hoofdstuk kan het bevoegd bestuursorgaan:

  • a. tijdelijk andere dan de krachtens artikel 3:6, eerste of tweede lid, geldende sluitingsuren vaststellen;

  • b. van een afzonderlijke seksinrichting al dan niet tijdelijk de gedeeltelijke of algehele sluiting bevelen.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht, maakt het bevoegd bestuursorgaan het in het eerste lid bedoelde besluit openbaar bekend overeenkomstig artikel 3:42 Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 3:8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder
  • 1. Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben, zonder dat de ingevolge artikel 3:4 op de vergunning vermelde exploitant of beheerder in de seksinrichting aanwezig is.

  • 2. De exploitant en de beheerder zien er voortdurend op toe dat in de seksinrichting:

  • a. geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XVIII (misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie; en

  • b. geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

Artikel 3:9 Straatprostitutie
  • 1.

    Het is verboden, door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, passanten tot prostitutie te bewegen, uit te nodigen dan wel aan te lokken;

  • 2.

    Met het oog op de naleving van het in het eerste lid gestelde verbod, kan door politieambtenaren het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

Artikel 3:10 Sekswinkels

Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin een sekswinkel te exploiteren in door het college in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving aangewezen gebieden of delen van de gemeente.

Artikel 3:11 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke
  • 1. Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch-pornografische aard openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te brengen:

  • a. indien het bevoegd bestuursorgaan aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt;

  • b. anders dan overeenkomstig de door het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving gestelde regels.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

Afdeling 3. Beslissingstermijn; weigeringgronden

Artikel 3:12 Beslissingstermijn
  • 1. Het bevoegd bestuursorgaan neemt het besluit op de aanvraag om vergunning bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.

  • 2. Het bevoegd bestuursorgaan kan zijn besluit voor ten hoogste twaalf weken verdagen.

Artikel 3:13 Weigeringgronden
  • 1. De vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, wordt geweigerd indien:

  • a. de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3:5 gestelde eisen;

  • b. de vestiging of de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan, stadsvernieuwingsplan of leefmilieuverordening;

  • c. er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of het escortbedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

  • 2. In afwijking van artikel 1:8 kan de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, dan wel de aanwijzing of vaststelling bedoeld in artikel 3:9, eerste lid, worden geweigerd in het belang van:

  • a. de openbare orde;

  • b. het voorkomen of beperken van overlast;

  • c. het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat;

  • d. de veiligheid van personen of goederen;

  • e. de verkeersvrijheid of – veiligheid;

  • f. de gezondheid of zedelijkheid;

  • g. de arbeidsomstandigheden van de prostituee.

Afdeling 4. Beëindiging exploitatie; wijziging beheer

Artikel 3:14 Beëindiging exploitatie
  • 1. De vergunning vervalt zodra de ingevolge artikel 3:4 op de vergunning vermelde exploitant, de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd.

  • 2. Binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie, geeft de exploitant daarvan schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

Artikel 3:15 Wijziging beheer
  • 1. Indien een beheerder als bedoeld in artikel 3:1, onder g, het beheer in de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd, geeft de exploitant daarvan binnen een week na de feitelijke beëindiging van het beheer schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2. Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3:13, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. In afwachting van het besluit bedoeld in het tweede lid, kan het beheer worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder zodra de exploitant een aanvraag als bedoeld in het tweede lid heeft ingediend, totdat over de aanvraag is besloten.

Afdeling 5. Overgangsbepaling

Artikel 3:16 Gereserveerd

Hoofdstuk 4. Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente

Afdeling 1. Geluidhinder EN VERLICHTING

Artikel 4:1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Besluit: het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer;

  • b.

    inrichting: inrichting type A of type B als bedoeld in het Besluit;

  • c.

    houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

  • d.

    collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

  • e.

    incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;

  • f.

    geluidsgevoelige gebouwen: woningen en gebouwen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige gebouwen met uitzondering van gebouwen behorende bij de betreffende inrichting;

  • g.

    geluidsgevoelige terreinen: terreinen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige terreinen met uitzondering van terreinen behorende bij de betreffende inrichting;

  • h.

    onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt.

Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten
  • 1. De geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 2. De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 4.113, eerste lid, van het Besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 3. In een aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid, kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in een van de woonkernen van de gemeente Ouderkerk.

  • 4. Het college maakt de aanwijzing ten minste vier weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.

  • 5. Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

  • 6. Het equivalente geluidsniveau LAeq veroorzaakt door de inrichting, bedraagt niet meer dan 55 dB(A), gemeten op de gevel van gevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5 meter.

  • 7. De geluidswaarde als bedoeld in het zesde lid is inclusief onversterkte muziek en exclusief 10 dB(A) toeslag vanwege muziekcorrectie. Tevens wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwing gelaten.

  • 8. Op de dagen als bedoeld in het eerste lid dient het ten gehore brengen van extra muziek - hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening- uiterlijk om 01.00 uur te worden beëindigd.

Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten
  • 1. Het is een inrichting toegestaan maximaal 4 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 2. Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal 4 incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 4.113, eerste lid, van het Besluit niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste tien werkdagen voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 3. Het college stelt een formulier vast voor het doen van een kennisgeving.

  • 4. De kennisgeving wordt geacht te zijn gedaan wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.

  • 5. De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

  • 6. Het equivalente geluidsniveau LAeq veroorzaakt door de inrichting bedraagt niet meer dan 55 dB(A), gemeten op de gevel van geluidgevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5 meter.

  • 7. Op de dagen als bedoeld in het eerste lid wordt het ten gehore brengen van extra muziek - hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening - uiterlijk om 01.00 uur beëindigd. De geluidsnorm is exclusief 10 dB(A) aftrek vanwege muziekcorrectie. Tevens wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwing gelaten.

  • 8. De geluidsnorm als bedoeld in het zevende lid geldt voor het bebouwde gedeelte van de inrichting en niet voor de buitenruimte.

  • 9. Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

Artikel 4:4 Gereserveerd

Artikel 4:5 Onversterkte muziek
  • 1.

    Bij het ten gehore brengen van onversterkte muziek, zoals bedoeld in artikel 2.18, eerste lid onder f en vijfde lid van het Besluit binnen inrichtingen is de onder e. opgenomen tabel van toepassing, met dien verstande dat:

  • a.

    de in de tabel aangegeven waarden binnen in- of aanpandige gevoelige gebouwen niet gelden indien de gebruiker van deze gevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van geluidsmetingen;

  • b.

    de in de tabel aangegeven waarden op de gevel ook gelden bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein;

  • c.

    de waarden in in- en aanpandige gevoelige gebouwen, voor zover het woningen betreft, gelden in geluidsgevoelige ruimten en verblijfsruimten;

  • d.

    bij het bepalen van de geluidsniveaus zoals vermeld in de tabel geen bedrijfsduurcorrectie wordt toegepast.

  • e.

    Tabel

 7.00 – 19.00 uur19.00 – 23.00 uur23.00 – 7.00 uur
LAr,LT op de gevel van gevoelige gebouwen50 dB(A)45 dB(A)40 dB(A)
LAr,LT in in- en aanpandige gevoelige gebouwen35 dB(A)30 dB(A)25 dB(A)
LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen70 dB(A)65 dB(A)60 dB(A)
LAmax in in- en aanpandige gevoelige gebouwen55 dB(A)50 dB(A)45 dB(A)
  • 2.

    Voor de duur van 4 uur in de week is onversterkte muziek, vanwege het oefenen door muziekgezelschappen zoals orkesten, harmonie- en fanfaregezelschappen, in een inrichting gedurende de dag- en avondperiode uitgezonderd van de genoemde geluidsniveaus in het eerste lid. Indien versterkte elementen worden gecombineerd met onversterkte elementen, wordt het hele samenspel beschouwd als versterkte muziek en is het Besluit van toepassing.

  • 3.

    Het eerste lid geldt niet indien artikel 4:2 of artikel 4:3 van deze verordening van toepassing is.

Artikel 4:6 Overige geluidhinder
  • 1. Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of het Besluit toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten op een zodanige wijze dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • 2. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 3. Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit, de Wet milieubeheer, de Wegenverkeerswet 1994, het Wetboek van Strafrecht, de Luchtvaartwet, het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of de Provinciale milieuverordening Zuid-Holland.

Artikel 4:6a Geluidhinder door dieren

Degene die de zorg heeft voor een dier moet voorkomen dat dit voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluid hinder veroorzaakt.

Afdeling 2. Bodem-, weg- en milieuverontreiniging

Artikel 4:7 Straatvegen

Het is verboden op een door het college ten behoeve van de werkzaamheden van de gemeentelijke reinigingsdienst aangewezen weggedeelte, een voertuig te parkeren of enig ander voorwerp te laten staan gedurende een daarbij aangeduide tijdsperiode.

Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zijn natuurlijke behoefte te doen buiten daarvoor bestemde plaatsen.

Artikel 4:9 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen

Sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.

Afdeling 3. Het bewaren van houtopstanden

Artikel 4:10 Begripsomschrijvingen
  • 1. In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a. houtopstand: hakhout, een houtwal of een of meer bomen;

  • b. hakhout: een of meer bomen die na te zijn geveld opnieuw op de stronk uitlopen;

  • c. dunning: velling ter bevordering van het voortbestaan van de houtopstand;

  • d. bebouwde kom: de bebouwde kom van de gemeente, vastgesteld ingevolge artikel 1, lid 5 van de Boswet;

  • e. iepziekte: de aantasting van iepen door de schimmel Ophiostima ulmi (Buism.) Nannf. (syn. Ceratocystis ulmi [Buism.] C. Moreau);

  • f. iepspintkever: het insect, in elk ontwikkelingsstadium, behorende tot de soorten Scolytus scolytus (F.) en Scolytus multistriatus (Marsh) en Scolytus pygmaeus;

  • g. kandelaberen: het terugsnoeien van de kroon tot de hoofdstam met takstompen;

  • h. knotten: het periodiek geheel of gedeeltelijk verwijderen van uitgelopen takhout tot op de stam;

  • i. monumentale bomen: bomen met een geschatte leeftijd van minimaal 50 jaar en die door hun leeftijd en verschijning beeldbepalend, onvervangbaar voor het karakter van de omgeving en van landelijk belang zijn. De bomen verkeren niet in een onomkeerbaar slechte conditie en volledig verval wordt niet binnen 10 jaar verwacht.

  • 2. In deze afdeling wordt onder vellen mede verstaan rooien, met inbegrip van verplanten, alsmede het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van houtopstand ten gevolge kunnen hebben.

Artikel 4:11 Kapverbod
  • 1. Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders houtopstand te vellen of te doen vellen:

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor:

  • a. vruchtbomen en windschermen om boomgaarden;

  • b. fijnsparren, niet ouder dan twaalf jaar, bestemd om te dienen als kerstbomen en geteeld op daarvoor in het bijzonder bestemde terreinen;

  • c. kweekgoed;

  • d. houtopstand die bij wijze van dunning moet worden geveld;

  • e. houtopstand die deel uitmaakt van als zodanig bij het Bosschap geregistreerde bosbouwondernemingen en gelegen is buiten een bebouwde kom, tenzij de houtopstand een zelfstandige eenheid vormt die:

  • - ofwel geen grotere oppervlakte beslaat dan 10 are;

  • - ofwel bestaat uit rijbeplanting van niet meer dan 20 bomen, gerekend over het totale aantal rijen;

  • f. houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantenziektewet of krachtens een aanschrijving of last van burgemeester en wethouders, zulks onverminderd het bepaalde in artikel 4:12d.

  • g. bomen of boomvormers met een stamomtrek kleiner dan 63 cm, gemeten op 1340 cm boven maaiveld, uitgezonderd bomen in een laan- of lintbeplanting in het buitengebied;

  • h. het periodiek vellen van hakhout ter uitvoering van het reguliere onderhoud;

  • i. het periodiek knotten of kandelaberen als noodzakelijke beheermaatregel bij knotbomen, gekandelaberde bomen of leibomen ter uitvoering van het reguliere onderhoud.

Artikel 4:12 Aanvraag vergunning
  • 1. De aanvraag van de vergunning geschiedt schriftelijk. De aanvraag bevat een motivering en een situatieschets. Een aanvraag wordt aangevraagd door of namens dan wel met toestemming van de rechthebbende of door degene die krachtens publiekrechtelijke bevoegdheid gerechtigd is over de houtopstand te beschikken.

  • 2. Wanneer de directeur Bos- en Landschapsbouw van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van burgemeester en wethouders een afschrift heeft toegezonden van de ontvangstbevestiging als bedoeld in artikel 2 van de Boswet, beschouwen burgemeester en wethouders dit afschrift mede als een vergunningaanvraag.

Artikel 4:12a Weigeringgronden
  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen de vergunning om te kappen weigeren, dan wel onder voorschriften verlenen.

  • 2. Een vergunning wordt geweigerd indien het belang van verlening niet opweegt tegen een of meer van de volgende waarden voor het behoud van de houtopstand:

  • a. de natuurwaarde van de houtopstand;

  • b. de landschappelijke waarde van de houtopstand;

  • c. de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;

  • d. de beeldbepalende waarde van de houtopstand;

  • e. de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;

  • f. de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand;

  • g. het monumentale karakter van de boom.

  • 3. De beslissing op een aanvraag kan worden aangehouden als de aanvraag is ingediend in samenhang met de realisatie van een ander vergunningplichtig werk, zolang op die andere vergunningsvraag niet is beslist.

  • 4. Het tweede lid is niet van toepassing indien de burgemeester van zijn noodbevoegdheden in de Gemeentewet gebruik maakt.

Artikel 4:12b Vergunning ex lege
  • 1. De vergunning wordt geacht te zijn verleend, wanneer niet binnen de in artikel 1:2 van deze verordening genoemde termijn een beslissing is genomen op de aanvraag voor een vergunning.

  • 2. Ter voorkoming dat er gedurende de bezwaartermijn gebruik gemaakt wordt van de kapvergunning, wordt als voorwaarde aan de vergunning verbonden dat pas gebruikt gemaakt mag worden van de vergunning, nadat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zoals bedoeld in artikel 6:7 van de Algemene Wet Bestuursrecht is verstreken. Dit zonder dat een verzoek om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van die wet is ingediend, dan wel binnen de gestelde termijn op een verzoek om een voorlopige voorziening is beslist.

Artikel 4:12c Bijzondere vergunningsvoorschriften
  • 1.

    Tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften kan behoren het voorschrift dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door het bevoegd gezag te geven aanwijzingen moet worden herplant op de locatie zelf, behoudens de situatie waarin dat niet mogelijk is, dan wijst gemeentewerken een alternatieve plaats binnen de gemeente aan.

  • 2.

    Wordt een voorschrift als bedoeld in het eerste lid gegeven, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na de herbeplanting en op welke wijze niet geslaagde beplanting moet worden vervangen.

Artikel 4:12d Herplant-/instandhoudingsplicht
  • 1. Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is, zonder vergunning van burgemeester en wethouders is geveld, dan wel op andere wijze teniet is gegaan, kunnen burgemeester en wethouders aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevond dan wel aan degenen die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herbeplanten op het huidige perceel en overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn.

  • 2. Wordt een verplichting als bedoeld in het eerste lid opgelegd, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na de herbeplanting en op welke wijze niet geslaagde beplanting moet worden vervangen.

  • 3. Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is het voortbestaan ernstig wordt bedreigd, kunnen burgemeester en wethouders aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevindt dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen.

  • 4. Degene aan wie een verplichting als bedoeld in het eerste, tweede of derde lid is opgelegd, alsmede diens rechtsopvolger, is verplicht daaraan te voldoen.

  • 5. Degene die een verplichting als bedoeld in het eerste lid krijgt opgelegd, kan binnen 2 weken na oplegging hiervan het college verzoeken de herplantplicht om te zetten in de verplichting tot vergoeding van de boomwaarde ten behoeve van de gemeentelijke herplant (financiële herplantplicht).

Artikel 4:12e Schadevergoeding

Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende door de toepassing van artikel 4:11, artikel 4:12c of artikel 4:12d, schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te komen en waarvan de vergoeding niet anderszins is verzekerd, kennen burgemeester en wethouders hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

Artikel 4:12f Bestrijding iepziekte
  • 1. Indien zich op een terrein een of meer iepen bevinden die naar het oordeel van burgemeester en wethouders gevaar opleveren voor verspreiding van de iepziekte of voor vermeerdering van iepspintkevers, is de rechthebbende, indien hij daartoe door burgemeester en wethouders is aangeschreven, verplicht binnen de bij de aanschrijving vast te stellen termijn:

  • a. indien de iepen in de grond staan, deze te vellen;

  • b. de iepen te ontschorsen en de schors te vernietigen;

  • c. of de niet onschorste iepen of delen daarvan te vernietigen of zodanig te behandelen dat verspreiding van de iepziekte wordt voorkomen.

  • 2. Het is verboden:

  • a. gevelde iepen of delen daarvan voorhanden of in voorraad te hebben of te vervoeren;

  • b. het verbod is niet van toepassing op geheel ontschorst iepenhout en op iepenhout met een doorsnede kleiner dan 4 cm;

  • c. burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het onder sub a van dit lid gestelde verbod.

Artikel 4:12g Sancties bij overtreding kapprocedure

Bij overtreding van de in artikel 4:11 lid 1 genoemde omschrijving worden door of namens het college van burgemeester en wethouders strafrechtelijke en/of economische sancties getroffen tegen de veroorzaker c.q. overtreder.

Artikel 4:12h Bescherming publieke houtopstand
  • 1. Het is verboden om houtopstanden die publiekelijk eigendom zijn:

  • a. te beschadigen, te bekladden of te beplakken;

  • b. daaraan snoeiwerk te verrichten, behoudens de door de gemeente opgedragen boomverzorgende taken.

  • 2. Het is verboden om een of meer voorwerpen in of aan een publiekelijke houtopstand aan te brengen of anderzijds te bevestigen, behoudens vergunning van burgemeester en wethouders.

Artikel 4:12i Monumentale bomen
  • 1. Als onderdeel van de kapverordening stellen burgemeester en wethouders een lijst op met monumentale bomen, welke om de twee jaar wordt geactualiseerd. Daarbij worden de vervallen bomen van de lijst verwijderd en nieuwe, als monumentaal beoordeelde bomen toegevoegd waarbij de lijst na wijziging opnieuw wordt vastgesteld door de raad. Voor deze bomen wordt in principe geen kapvergunning afgegeven, tenzij het om redenen van veiligheid en/of beheer noodzakelijk is om tot kap over te gaan. In dat geval dient deskundig onderzoek uitsluitsel te geven over de aard en omvang van de eventuele veiligheids- en/of beheerproblemen bij de betreffende bo(o)m(en).

  • 2. De rechthebbende van een houtopstand die vermeld staat op de lijst van monumentale bomen (bijlage lid artikel 4:12 i lid 4) is verplicht burgemeester en wethouders onmiddellijk mededeling te doen van:

  • a. het geheel of gedeeltelijk teniet gaan van de houtopstand;

  • b. de dreiging dat de houtopstand geheel of gedeeltelijk teniet kan gaan.

  • 3. Selectie criteria monumentale bomen:

  • a. de geschatte leeftijd van de boom is minimaal 50 jaar en de boom is door zijn leeftijd en verschijning beeldbepalend, onvervangbaar voor het karakter van de omgeving en van landelijk belang. Een uitzondering kan worden gemaakt voor bijvoorbeeld een herdenkingsboom of een boom met een grote dendrologische waarde;

  • b. de bomen moeten niet in een onomkeerbaar slechte conditie verkeren (d.w.z. de bomen moeten in beginsel weer in een redelijke conditie te brengen zijn). Volledig verval van de boom mag niet binnen tien jaar te verwachten zijn.

  • 4. Lijst monumentale bomen behorende bij de kapverordening: zie bijlage. Deze bijlage is onderdeel van deze verordening.

Afdeling 4. Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.
  • 1. Het is verboden op een door het college aangewezen plaats buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in de openlucht en buiten de weg gelegen in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:

  • a. onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

  • b. bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

  • c. kampeermiddelen als bedoeld in artikel 4:22 of onderdelen daarvan, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel;

  • d. mestopslag, gierkelder of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen.

  • 2. Het is verboden op een door het college aangewezen plaats een bepaald voorwerp of bepaalde stof op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben.

  • 3. Het college kan bij de aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid nadere regels stellen.

  • 4. Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet ruimtelijke ordening.

Artikel 4:14 Gereserveerd

Artikel 4:15 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame

Het is verboden op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren door middel van een opschrift, aankondiging of afbeelding waardoor het verkeer in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder ontstaat voor de omgeving.

Artikel 4:16 Gereserveerd

Afdeling 5. Kamperen buiten kampeerterreinen

Artikel 4:17 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan: Een onderkomen of voertuig waarvoor geen bouwvergunning in de zin van artikel 40 van de Woningwet is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

Artikel 4:18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen
  • 1. Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan is bestemd of mede bestemd.

  • 2. Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein.

  • 3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het eerste lid.

  • 4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8. kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van:

  • a. de bescherming van natuur en landschap;

  • b. de bescherming van een stadsgezicht.

Artikel 4:19 Aanwijzing kampeerplaatsen
  • 1. Het college kan plaatsen aanwijzen waarop het verbod van artikel 4:18, niet geldt.

  • 2. Het college kan daarbij nadere regels stellen in het belang van de gronden, genoemd in artikel 4:18, vierde lid.

Afdeling 6. Overlast distels

Artikel 4:20 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt onder rechthebbende verstaan de gebruiker of bij zijn ontbreken de eigenaar, met dien verstande dat voor de eigenaar, de zakelijk gerechtigde in de plaats treedt wanneer de gronden in vruchtgebruik of erfpacht zijn uitgegeven. In het geval van inscharing geldt als rechthebbende degene bij wie het vee in de weide wordt gebracht.

Artikel 4:21 Verplichting gronden te zuiveren van akkerdistel

De rechthebbende van de gronden is verplicht deze te zuiveren van akkerdistel (cirsium arvense) en akkermelkdistel (Sonchus arvensis) voordat zij tot bloei komen indien de distel overlast voor aangrenzende gronden kunnen veroorzaken.

Hoofdstuk 5. Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente

Afdeling 1. Parkeerexcessen

Artikel 5:1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    voertuigen: voertuigen als bedoeld in artikel 1, onder al, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990) met uitzondering van kleine wagens zoals: kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen;

  • b.

    parkeren: parkeren als bedoeld in artikel 1, onder ac, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990).

Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.
  • 1. Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan:

  • a. het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;

  • b. het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

  • 2. Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:

  • a. voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;

  • b. voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid bedoelde persoon.

  • 3. Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

  • a. drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 50 meter met als middelpunt een van deze voertuigen;

  • b. de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

  • 4. Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen
  • 1. Het is verboden op een door het college aangewezen weg een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

  • 2. Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

Artikel 5:4 Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

Artikel 5:5 Voertuigwrakken
  • 1. Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.

  • 2. Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 5:6 Kampeermiddelen, aanhangwagens e.a.
  • 1. Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt:

  • a. langer dan op drie achtereenvolgende dagen te plaatsen of te hebben;

  • b. op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte of schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod.

  • 3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de wegenverordening Zuid-Holland of de verordening bescherming landschap en natuur Zuid-Holland.

Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen
  • 1. Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

  • 2. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen
  • 1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door het college aangewezen plaats, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door het college aangewezen weg, waar dit parkeren naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.

  • 3. Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur.

  • 4. Het college kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

Artikel 5:9 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen
  • 1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

  • 2. Het verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Artikel 5:10 Gereserveerd

Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen
  • 1. Het is verboden met een voertuig te rijden door of deze te doen of te laten staan in een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook.

  • 2. Dit verbod is niet van toepassing:

  • a. op de weg;

  • b. op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden door of vanwege de overheid;

  • c. op voertuigen, waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd.

  • 3. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets

Het college kan op de weg gelegen plaatsen aanwijzen waar het in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, verboden is fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.

Afdeling 2. Collecteren

Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen
  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden.

  • 2. Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan: het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

  • 3. Het verbod geldt niet:

  • a. voor een inzameling die in besloten kring gehouden wordt.

  • b. voor een inzameling overeenkomstig het landelijke collecteplan zoals vastgesteld door het Centraal Bureau Fondsenwerving.

Afdeling 3. Venten

Artikel 5:14 Begripsbepaling
  • 1. In deze afdeling wordt onder venten verstaan: het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten aan te bieden op een openbare en in de open lucht gelegen plaats of aan huis;

  • 2. Onder venten wordt niet verstaan:

  • a. het aan huis afleveren van goederen door of vanwege degene die dit doet ter exploitatie van zijn winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;

  • b. het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet of op snuffelmarkten als bedoeld in artikel 5:22;

  • c. het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op een standplaats als bedoeld in artikel 5:17.

Artikel 5:15 Ventverbod
  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college te venten.

  • 2. Het verbod als bedoeld in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet.

Artikel 5:16 Vrijheid van meningsuiting
  • 1. Het verbod als bedoeld in artikel 5:15, eerste lid geldt niet voor venten met gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

  • 2. Het college kan de vrijheid van meningsuiting als bedoeld in het eerste lid beperken door een verbod in te stellen:

  • a. op door het college aangewezen openbare plaatsen, of

  • b. voor bepaalde dagen en uren.

  • 3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het tweede lid.

Afdeling 4. Standplaatsen

Artikel 5:17 Begripsbepaling
  • 1. In deze afdeling wordt verstaan onder standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten aan te bieden, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.

  • 2. Onder standplaats wordt niet verstaan:

  • a. een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;

  • b. een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2:24.

Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en weigeringgronden
  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.

  • 2. Het college weigert de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan.

  • 3. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd:

  • a. indien de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan eisen van redelijke welstand;

  • b. indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning voor een standplaats voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt.

Artikel 5:19 Toestemming rechthebbende

Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.

Artikel 5:20 Afbakeningsbepalingen
  • 1. Het verbod van artikel 5:18, eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Wegenverordening Zuid-Holland.

  • 2. De weigeringgrond van artikel 5:18, derde lid, onder a, geldt niet voor bouwwerken.

Afdeling 5. Snuffelmarkten

Artikel 5:22 Begripsbepaling
  • 1. In deze afdeling wordt verstaan onder snuffelmarkt: een markt in een voor het publiek toegankelijk gebouw waar hoofdzakelijk tweedehands en incourante goederen worden verhandeld of diensten worden aangeboden vanaf een standplaats.

  • 2. Onder een snuffelmarkt wordt niet verstaan:

  • a. een markt of jaarmarkt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;

  • b. een evenement als bedoeld in artikel 2:24.

Artikel 5:23 Organiseren van een snuffelmarkt
  • 1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een snuffelmarkt te organiseren.

  • 2. Het verbod geldt niet voor ruimten die uitsluitend dan wel nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet.

  • 3. De burgemeester weigert de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan.

Afdeling 6. Openbaar water

Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water
  • 1. Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien dit door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

  • 2. Degene die voornemens is een steiger, een meerpaal of een ander voorwerp met een permanent karakter op, in of boven openbaar water te plaatsen, doet daarvan uiterlijk twee weken tevoren een melding aan het college.

  • 3. De melding bevat in ieder geval naam, adres en contactgegevens van de melder, en een beschrijving van de aard en omvang van het voorwerp.

  • 4. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Provinciale vaarwegenverordening, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde verordening.

Artikel 5:25 Ligplaats vaartuigen
  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen in openbaar water.

  • 2. Het college kan aan het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats met dan wel voor een vaartuig op niet krachtens het eerste lid aangewezen gedeelten van openbaar water;

  • a. nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente;

  • b. beperkingen stellen naar soort en aantal vaartuigen.

  • 3. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Provinciale vaarwegenverordening of de havenverordening van Ouderkerk.

Artikel 5:26 Aanwijzingen ligplaats
  • 1. Onverminderd het krachtens het tweede lid van artikel 5:25 bepaalde kan het college aan de rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde.

  • 2. De rechthebbende op een vaartuig is verplicht alle door of vanwege het college gegeven aanwijzingen met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats op te volgen.

  • 3. Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voor zover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Provinciale vaarwegenverordening, de Provinciale landschapsverordening of de havenverordening Ouderkerk.

Artikel 5:27 Verbod innemen ligplaats

Het is verboden een ligplaats in te nemen, te hebben of beschikbaar te stellen in strijd met het krachtens artikel 5:26, tweede lid bepaalde.

Artikel 5:28 Beschadigen van waterstaatswerken
  • 1. Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van bij de gemeente in beheer zijnde openbare wateren, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen.

  • 2. Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Vaarwegenverordening Zuid-Holland.

Artikel 5:29 Reddingsmiddelen

Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel dan wel voor dadelijk gebruik ongeschikt te maken.

Artikel 5:30 Veiligheid op het water
  • 1. Het is aan een ieder die zich als bader of zwemmer in het openbaar water ophoudt, verboden zich zodanig te gedragen dat het scheepvaartverkeer daarvan hinder of gevaar kan ondervinden.

  • 2. Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Vaarwegenverordening Zuid-Holland.

Artikel 5:31 Overlast aan vaartuigen
  • 1. Het is verboden zonder redelijk doel zich vast te houden aan een vaartuig in openbaar water, daarop te klimmen of zich daarop of daarin te begeven of te bevinden.

  • 2. Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een vaartuig, liggend in of aan een openbaar water, los te maken.

Artikel 5:31 a Overlast bij een veerstoep

Het is verboden:

  • 1.

    op de veerstoep vaartuigen, zeil/surfplanken en andere voorwerpen, al dan niet met gebruikmaking van voertuigen te water te laten of uit het water te halen;

  • 2.

    met een amfibievoertuig of luchtkussenvoer/vaartuig, met gebruikmaking van de veerstoep te water te gaan of uit het water te komen;

  • 3.

    met een werphengen te vissen in het water wat door een pontveer als vaarroute wordt gebruikt;

  • 4.

    vanaf de veerstoep te water te gaan en/of te zwemmen in het water wat door een pontveer als vaarroute wordt gebruikte en in een straal van 20 meter buiten de vaarroute.

Afdeling 7. Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden

Artikel 5:32 Crossterreinen
  • 1. Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onderdeel z, en een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onderdeel i van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

  • 2. Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het verbod niet van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen voor het gebruik van deze terreinen:

  • a. in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

  • b. in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

  • c. in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.

  • 3. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 4. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer of het Besluit geluidproductie sportmotoren.

Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden
  • 1. Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onder z, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onder i, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of met een fiets of een paard.

  • 2. Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het in het eerste lid gestelde verbod niet van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen ten aanzien van het gebruik van deze terreinen:

  • a. in het belang van het voorkomen van overlast;

  • b. in het belang van de bescherming van natuur- of milieuwaarden;

  • c. in het belang van de veiligheid van het publiek.

  • 3. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor bestuurders van motorvoertuigen en bromfietsen en voor fietsers of berijders van paarden:

  • a. ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen hulpverleningsdiensten;

  • b. die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

  • c. die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

  • d. van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

  • e. voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.

  • 4. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet:

  • a. op wegen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;

  • b. binnen de bij of krachtens de Provinciale verordening 'Stiltegebieden' aangewezen stiltegebieden, ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als 'toestel'.

  • 5. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Afdeling 8. Verbod vuur te stoken

Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken
  • 1. Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2. Het verbod geldt niet voor zover het betreft:

  • a. verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

  • b. sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;

  • c. vuur voor koken, bakken en braden, voor zover dat geen gevaar, overlast of hinder voor de omgeving oplevert.

  • 3. Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.

  • 4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.

  • 5. Het verbod geldt niet voor zover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale milieuverordening.

Artikel 5.34 a Vervoer stoffen met kennelijk doel deze te verbranden
  • 1. Van 30 december, 24.00 uur, tot 1 januari, 24.00, is het verboden op de weg te vervoeren, op de weg bij zich te dragen of anderszins voorhanden te hebben kerstbomen, autobanden en andere voorwerpen of stoffen, met het kennelijk doel hiermee in de open lucht vuur aan te leggen.

  • 2. Dit verbod geldt niet, indien ter plaatse en ten genoegen van een ambtenaar van politie wordt aangetoond, dat het vervoer en/of de opslag van de genoemde voorwerpen of stoffen geschiedt voor andere handelingen dan die, welke in het eerste lid worden genoemd.

Afdeling 9. Verstrooiing van as

Artikel 5:35 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.

Artikel 5:36 Verboden plaatsen
  • 1. Incidentele asverstrooiing is verboden op:

  • a. verharde delen van de weg;

  • b. gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen.

  • c. volkstuinen

  • d. kinderspeeltuinen

  • 2. Het college kan een besluit nemen waarin voor een bepaalde termijn wordt verboden dat op andere plaatsen dan genoemd in het eerste lid asverstrooiing plaatsvindt.

  • 3. Het college kan op verzoek van de nabestaande die zorgdraagt voor de asbus op grond van bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van het verbod uit het eerste lid, behoudens de gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen.

Artikel 5:37 Hinder of overlast

Incidentele asverstrooiing is verboden indien daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt voor derden.

Hoofdstuk 6. Straf-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 6:1 Strafbepaling

Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde en de op grond van artikel 1:4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.

Artikel 6:2 Toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de door het college dan wel door de burgemeester aangewezen personen.

Artikel 6:3 Binnentreden woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 6:4 Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude verordening

  • 1. De Algemene plaatselijke verordening voor de gemeente Ouderkerk, zoals vastgesteld op 12 oktober 2006, en laatstelijk gewijzigd op 7 juni 2007 wordt ingetrokken.

  • 2. Deze verordening treedt in werking op de 1e dag na die waarop zij is bekendgemaakt.

Artikel 6:5 Overgangsbepaling

Besluiten, genomen krachtens de verordening bedoeld in artikel 6:4, eerste lid, die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

Artikel 6:6 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene plaatselijke verordening.

Aldus vastgesteld in de vergadering van 25 april 2013

de raad van Ouderkerk

de griffier,

de burgemeester,