Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Bussum

Maatregelverordening WWB gemeente Bussum 2013

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Bussum
Officiële naam regelingMaatregelverordening WWB gemeente Bussum 2013
CiteertitelMaatregelverordening WWB
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerpWet Werk en Bijstand

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Artikel 8, eerste lid, onder b en artikel 18 van de Wet Werk en Bijstand.

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-07-201301-07-201301-01-2015Meest voorkomende waarden: Aangepaste regeling: in verband met invoering Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving

04-07-2013

BussumsNieuws en Overheid.nl

RV2013-028

Tekst van de regeling

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

De raad van de gemeente Bussum;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van

Bussum, nummer RV2013.028;

vast te stellen de Maatregelverordening WWB gemeente Bussum 2013

Onder gelijktijdige afsluiting van de Maatregelenverordening WWB 2012, voor maatregelwaardige gedragingen, ontstaan na 1 januari 2013.

Artikel 1. Begripsomschrijving

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    de wet: de Wet werk en bijstand (WWB);

  • b.

    bijstandsnorm: de bijstandsnorm bedoeld in artikel 5, onderdeel c, van de wet. Voor zelfstandigen jaar die een Bbz-uitkering ontvangen of hebben ontvangen wordt onder ‘bijstandsnorm’ verstaan de norm die op grond van artikel 78f, van de wet op hen van toepassing is;

  • c.

    maatregel: het verlagen van de bijstand of de langdurigheidstoeslag op grond van artikel 18, tweede lid, van de wet;

Artikel 2. Het opleggen van een maatregel

  • 1. Als de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit de wet of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen, kan overeenkomstig deze verordening een maatregel worden opgelegd.

  • 2. Als belanghebbende de verplichtingen op grond van artikel 17, lid 2 en

    volgende van de wet niet is nagekomen en dit van belang is voor het

    recht op uitkering kan een maatregel worden opgelegd.

  • 3. Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

Artikel 3. Berekeningsgrondslag

  • 1. De maatregel wordt toegepast op de bijstandsnorm.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan de maatregel ook worden toegepast op de bijzondere bijstand of de langdurigheidstoeslag indien:

    • a.

      aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de wet;

    • b.

      het beroep op bijzondere bijstand het gevolg is van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid;

    • c.

      belanghebbende zich zeer ernstig heeft misdragen als bedoeld in artikel 18, lid 2 van de wet.

Artikel 4. Het besluit tot opleggen van een maatregel

In het besluit tot opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld:

  • a.

    de reden van de maatregel;

  • b.

    de duur van de maatregel;

  • c.

    het percentage waarmee de bijstand wordt verlaagd;

  • d.

    het bedrag waarmee de bijstand wordt verlaagd uitgaande van de uitkeringsnorm; en,

  • e.

    indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardmaatregel.

Artikel 5. Horen van belanghebbende

  • 1. Voordat een maatregel wordt opgelegd, wordt de belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.

  • 2. Het horen van belanghebbende kan achterwege worden gelaten indien:

    • a.

      de vereiste spoed zich daartegen verzet;

    • b.

      de belanghebbende reeds eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan;

    • c.

      of het college het horen niet nodig acht voor het vaststellen van de ernst van de gedraging of de mate van verwijtbaarheid.

Artikel 6. Afzien van het opleggen van een maatregel

  • 1. Het college ziet af van het opleggen van een maatregel indien:

    • a.

      elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of

    • b.

      de gedraging meer dan één jaar vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden.

  • 2. Het college kan afzien van het opleggen van een maatregel indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.

  • 3. Indien het college afziet van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 7. Ingangsdatum en tijdvak

  • 1. De maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerst volgende kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan de maatregel met terugwerkende kracht worden opgelegd, voor zover de bijstand of de langdurigheidstoeslag nog niet is uitbetaald.

  • 3. Een maatregel wordt opgelegd voor de duur van een kalendermaand, tenzij in deze verordening een afwijkende termijn is opgenomen.

  • 4. Bij beëindiging van de uitkering wordt de verlaging eerst dan toegepast indien binnen een termijn van twee jaar een nieuw beroep op de uitkering wordt gedaan. Belanghebbende wordt hiervan in de beëindigingsbeschikking in kennis gesteld.

Artikel 8. Samenloop van gedragingen

  • 1. Indien sprake is van het niet of niet behoorlijk nakomen van meer dan één verplichting, als bedoeld in de navolgende artikelen, en het niet nakomen van deze verplichtingen voortkomt uit één oorzaak, wordt slechts één maatregel opgelegd, bij verschil die uit de hoogste categorie.

  • 2. Indien sprake is van het niet of niet behoorlijk nakomen van meer dan één verplichting, als bedoeld in de navolgende artikelen, en het niet nakomen van deze verplichtingen voortkomt uit verschillende oorzaken, wordt voor iedere oorzaak een afzonderlijke maatregel opgelegd. Deze maatregel worden gelijktijdig opgelegd, tenzij dit gelet op artikel 2, derde lid, niet verantwoord is.

HOOFDSTUK 2. GEEN OF ONVOLDOENDE MEDEWERKING VERLENEN AAN HET VERKRIJGEN OF BEHOUDEN VAN ALGEMEEN GEACCEPTEERDE ARBEID.

Artikel 9. Indeling in categorieën

Gedragingen van belanghebbenden waardoor verplichtingen die in de wet zijn vastgelegd ten aanzien van de inschakeling in de arbeid niet of onvoldoende zijn nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • 1.

    Eerste categorie:

    • a.

      het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij UWV WERKbedrijf of het niet tijdig laten verlengen van de registratie;

  • 2.

    Tweede categorie:

    • a.

      Het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen of te aanvaarden;

    • b.

      Het niet naar vermogen trachten de mogelijkheden naar uit ’s rijks kas bekostigd onderwijs te onderzoeken gedurende de termijn, genoemd in artikel 41, vierde lid, van de wet;

c . Het in onvoldoende mate meewerken aan het opstellen, uitvoeren dan wel evalueren van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a, van de wet;

  • d.

    Het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.

  • e.

    Het niet naar vermogen verrichten van door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel c, van de wet.

    • 3.

      Derde categorie

  • a.

    Gedragingen die de inschakeling in arbeid belemmeren;

  • b.

    Het onvoldoende gebruikmaken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b en artikel 10, eerste lid, van de wet, waaronder begrepen sociale activering.

    • 4.

      Vierde categorie:

  • a.

    Het niet aanvaarden of behouden van algemeen geaccepteerde

arbeid.

b.Het niet of onvoldoende gebruikmaken van een door het college

b. aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in

b. artikel 9, eerste lid, onderdeel b en artikel 10, eerste lid, van de wet,

b. waaronder begrepen sociale activering, als dit heeft geleid tot het

b. geen doorgang vinden of voortijdige beëindiging van de aangeboden

b. voorziening.

Artikel 10. De hoogte en duur van de maatregel

1.Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de maatregel vastgesteld op:

a. vijf procent van de bijstandsnorm bij gedragingen van de eerste categorie;

b. tien procent van de bijstandsnorm bij gedragingen van de tweede categorie;

c. dertig procent van de bijstandsnorm bij gedragingen van de derde categorie;

d. honderd procent van de bijstandsnorm bij gedragingen van de vierde categorie.

2.De duur van de maatregel als bedoeld in het eerste lid kan worden verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of hogere categorie. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, tweede lid.

HOOFDSTUK 3. OVERIGE GEDRAGINGEN DIE LEIDEN TOT EEN MAATREGEL

Artikel 11. Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

  • 1. Indien een belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet, kan een maatregel worden opgelegd die wordt afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.

  • 2. Als tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan, bedoeld in het eerste lid, wordt mede gerekend het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid.

  • 3. Onverminderd artikel 2, derde lid, wordt de maatregel op de volgende wijze vastgesteld:

    • a.

      bij een benadelingsbedrag tot € 1.000,-: 10% van de bijstandsnorm;

    • b.

      bij een benadelingsbedrag van € 1.000,- tot € 2.000,-: 20% van de bijstandsnorm;

    • c.

      bij een benadelingsbedrag van € 2.000,- tot € 4.000,-: 40% van de bijstandsnorm;

    • d.

      bij een benadelingsbedrag van € 4.000,- of meer: 100% van de bijstandsnorm.

  • 4. Indien geen benadelingsbedrag kan worden vastgesteld, bedraagt de maatregel 20% van de bijstandsnorm.

  • 5. De duur/hoogte van de maatregel wordt verdubbeld, indien binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel, als bedoeld in het eerste lid, is opgelegd, sprake is van een zelfde als verwijtbaar aan te merken gedraging.

  • 6. Met een besluit als bedoeld in het vorige lid wordt gelijkgesteld het besluit om af te zien van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, als bedoeld in artikel 6, tweede lid.

  • 7. In afwijking van de voorgaande leden kan de bijzondere bijstand of de langdurigheidstoeslag worden geweigerd, indien het beroep op bijzondere bijstand dan wel de langdurigheidstoeslag het gevolg is van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid.

  • 8. Bij de bepaling van de wijze van afstemming van de algemene bijstand, de periode, en de daarbij behorende aflossingsverplichting, wordt de aan belanghebbende te verstrekken bijstand omgezet naar de vorm van een geldlening ter hoogte van 90% van de voor belanghebbende geldende bijstandsnorm gedurende de periode waarin hij, naar het oordeel van het college, redelijkerwijs had kunnen voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan, gelet op de hoogte van het benadelingsbedrag. Na de periode van leenbijstand wordt het recht op bijstand om niet voortgezet en zal 10% van de bijstandsnorm worden aangewend voor aflossing van de bijstand.

Artikel 12. Zeer ernstige misdragingen

  • 1. Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet, als bedoeld in artikel 18, tweede lid van de wet, kan onverminderd artikel 2, derde lid, een maatregel worden opgelegd van minimaal twintig procent van de bijstandsnorm.

  • 2. Van het opleggen van de maatregel bedoeld in het eerste lid kan, indien sprake is van verbaal geweld, worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het verbale geweld plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing in verband met ernstige misdragingen is gegeven.

  • 3. De duur van de maatregel wordt met een maand verdubbeld, indien binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel, als bedoeld in het eerste lid, is opgelegd, sprake is van een zelfde als verwijtbaar aan te merken gedraging.

  • 4. Met een besluit als bedoeld in het vorige lid wordt gelijkgesteld het besluit om af te zien van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, als bedoeld in artikel 6, tweede lid.

Artikel 13. niet nakomen nadere verplichtingen

  • 1. Indien een belanghebbende één of meerdere nadere verplichtingen, zoals bedoeld in artikel 55, 56 en 57 WWB, niet nakomt, wordt een maatregel opgelegd. De maatregel wordt vastgesteld op:

    • a.

      tien procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij het niet of onvoldoende nakomen van de verplichtingen die strekken tot arbeids- inschakeling;

    • b.

      twintig procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen, die verband houden met de aard en het doel van een bepaalde vorm van bijstand;

    • c.

      veertig procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen, die strekken tot vermindering van de bijstand;

    • d.

      honderd procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen die strekken tot beëindiging van de bijstand.

  • 2. Indien een belanghebbende de medewerkingsverplichting als bedoeld in

    artikel 17 tweede lid en volgende, WWB, niet nakomt wordt een

    maatregel opgelegd. De maatregel wordt vastgesteld op vijf procent van

    de bijstandsnorm gedurende een maand.

Artikel 14. Verlies van een passende en toereikende voorliggende voorziening door toepassing van een bestuurlijke boete

Indien belanghebbende(n) geen beroep meer kan doen op een passende en toereikende voorliggende voorziening, omdat deze volledig wordt verrekend met een bestuurlijke boete in het kader van het bij herhaling schenden van de inlichtingenplicht wordt een maatregel opgelegd van 100% gedurende de eerste drie maanden gerekend vanaf de start van de verrekening.

HOOFDSTUK 5. SLOTBEPALINGEN

Artikel 15. De inwerkingtreding en overgangsrecht

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 juli 2013, onder gelijktijdige afsluiting van de Maatregelenverordening WWB 2012, voor maatregelwaardige gedragingen, ontstaan na 1 januari 2013.

Artikel 16. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: de Maatregelverordening WWB gemeente Bussum 2013.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Bussum, gehouden op 4 juli 2013

de griffier, de voorzitter,