Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Ubbergen

Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2013, gemeente Ubbergen

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Ubbergen
Officiële naam regelingVerordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2013, gemeente Ubbergen
CiteertitelVerordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2013, gemeente Ubbergen
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerpGemeentelijke regelgeving voorzieningen Wmo

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

De verordening vervangt de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2011 Gemeente Ubbergen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. De wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo)
  2. Gemeentewet, art. 147, lid 1, en artikel 108
  3. Algemene wet bestuursrecht

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

  • Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Ubbergen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2013Nieuwe regeling

13-12-2012

Rozet

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2013, gemeente Ubbergen”

De raad van de gemeente Ubbergen;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 20 november 2012 

gelet op: artikel 4, 5, 15 eerste lid, en 19, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning

overwegende dat: het noodzakelijk is om bij verordening regels te stellen in verband met de plicht tot het compenseren van de beperkingen die een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 4,5 en 6 van de Wet maatschappelijke ondersteuning, ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie

b e s l u i t : vast te stellen de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2013, gemeente Ubbergen

Hoofdstuk 1. Begripsomschrijvingen

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

In deze verordening en de daarop gebaseerde regelgeving wordt verstaan onder:

a. Wet:

Wet maatschappelijke ondersteuning.

b. College:

College van burgemeester en wethouders.

c. Besluit:

het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Ubbergen

d. Compensatieplicht:

De plicht van het college aan personen met een beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem voorzieningen te bieden ter compensatie van hun beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie teneinde hem in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan. Daarbij legt artikel 4 van de wet het College de plicht op om een resultaat te bereiken dat als compensatie mag gelden en dat in het individuele geval maatwerk is.

e. Aanvraag:

Het schriftelijke verzoek van een belanghebbende om in aanmerking te komen voor één of meerdere voorzieningen om een resultaat te bereiken zoals omschreven in artikel 3 van deze verordening.

f. Belanghebbende:

Een persoon met een beperking, een chronisch psychische probleem of een psychosociaal probleem die ondersteuning vraagt bij het bevorderen van zijn deelname aan het maatschappelijk verkeer en het zelfstandig functioneren en die voor zichzelf of, met behulp van een machtiging, door een ander een aanvraag doet of laat doen.

g. Psychosociaal probleem:

Een situatie van verlies van zelfstandigheid en, met name, een gebrek aan mogelijkheden tot deelname aan het maatschappelijk verkeer, veroorzaakt door belemmeringen die iemand ondervindt in zijn relatie met anderen, met zijn sociale omgeving.

h. Zelfredzaamheid:

Het lichamelijk, verstandelijk, geestelijk of financieel vermogen om zelf voorzieningen te treffen die deelname aan het maatschappelijk verkeer mogelijk maken.

i. Maatschappelijke participatie:

normale deelname aan het maatschappelijk verkeer, te weten:

- Het voeren van een huishouden;

- Het normale gebruik van de woning;

- Het zich in en om de woning verplaatsen;

- Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en

- Het ontmoeten van medemensen en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.

j. Algemene voorziening:

Een voorliggende voorziening die weliswaar niet bestemd is voor, noch te gebruiken is door alle personen als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de wet, maar die anderzijds door iedereen waarvoor de voorziening wel bedoeld is op eenvoudige wijze te verkrijgen of te gebruiken is, zonder een ingewikkelde aanvraagprocedure.

k. Algemeen gebruikelijke voorziening:

Een voorziening die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking, algemeen verkrijgbaar is en niet – aanzienlijk – duurder is dan vergelijkbare producten.

l. Collectieve voorziening:

Een voorziening die individueel wordt toegekend maar die door meerdere personen tegelijk wordt gebruikt.

m. Voorliggende voorziening:

Een verzamelnaam voor alle voorzieningen buiten deze verordening waarop belanghebbende aanspraak zou moeten maken dan wel een beroep op zou moeten doen ter oplossing van de participatiebeperkingen die de persoon ervaart.

n. Wettelijk voorliggende voorziening:

Een voorziening op grond van een wettelijke bepaling anders dan ingevolge de wet, waarmee het resultaat geheel of gedeeltelijk bereikt kan worden.

o. Individuele voorziening:

Een voorziening die door het college ten behoeve van één persoon op basis van artikel 4 Wmo wordt verstrekt.

p. Gebruikelijke zorg:

De zorg die op het gebied van het voeren van een huishouden voor alle leden van een leefeenheid als algemeen aanvaardbaar wordt beschouwd.

q. Leefeenheid:

Alle personen die dezelfde woning bewonen, waarbij sprake is van eenzijdige en/of wederzijdse zorg.

r. Voorziening in natura:

Een voorziening, in te zetten om het resultaat te bereiken die in eigendom, in huur, in bruikleen of in de vorm van persoonlijke dienstverlening wordt verstrekt.

s. Persoonsgebonden budget:

Een geldbedrag om te gebruiken voor het te bereiken resultaat, als alternatief voor een voorziening in natura.

t. Financiële tegemoetkoming:

Een geldbedrag, al dan niet forfaitair of gemaximeerd, dat ingezet kan worden voor het in het besluit op de aanvraag genoemde te bereiken resultaat.

u. Mantelzorger:

Een persoon die mantelzorg in de zin van artikel 1, lid 1 onder b van de wet biedt.

v. Hoofdverblijf:

De woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar belanghebbende zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft en in de gemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven dan wel zal staan ingeschreven, dan wel het feitelijke voor permanente bewoning geschikte woonadres, indien het een persoon met een briefadres is.

w. Budgethouder:

Een persoon aan wie ingevolge deze verordening en persoonsgebonden budget is toegekend en die aan het college verantwoording over de besteding van het persoonsgebonden budget verschuldigd is.

x. Eigen bijdrage:

Een door het CAK vast te stellen, op te leggen en te innen bijdrage, die bij de verstrekking van een voorziening in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget voor rekening van de belanghebbende komt.

y. Eigen aandeel:

Een door het CAK , in opdracht van het college, vast te stellen eigen, op te leggen en te innen eigen aandeel dat bij de verstrekking van een voorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming voor rekening van belanghebbende komt.

z. Huisgenoten:

Iedere meerderjarige met wie de belanghebbende duurzaam gemeenschappelijk een woning bewoond, tenzij er sprake is van een commerciële relatie.

aa. ICF Classificatie:

International Classification of Functioning, Disability and Health: een uniform begrippenkader dat als grondslag kan worden gehanteerd om de behoefte aan voorzieningen in een individueel geval vast te stellen, met dien verstande dat hierbij onderscheid wordt gemaakt in stoornis, beperking of participatieprobleem.

Hoofdstuk 2. Resultaatgerichte compensatie

Artikel 2. Zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie

Een belanghebbende is zelfredzaam wanneer deze zelf of met behulp van zijn eigen netwerk (omgeving) in staat is de nodige voorzieningen te treffen om daarmee te (kunnen blijven) participeren in de maatschappij.

Artikel 3. De te bereiken resultaten

De op basis van artikel 4 lid 1 van de wet via compenserende maatregelen te bereiken resultaten zijn:

1. Een schoon en leefbaar huis;

2. Wonen in een geschikt huis;

3. Beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften;

4. Beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding;

5. Het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren;

6. Zich verplaatsen in en om de woning;

7. Zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel;

8. De mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten.

Hoofdstuk 3. De aanvraag van een individuele voorziening

Artikel 4. De aanvraag
  • 1. De aanvraag moet schriftelijk worden ingediend door middel van een daartoe ter beschikking gesteld formulier.

  • 2. Het college kan belanghebbende alsmede zijn gemachtigde of wettelijke vertegenwoordiger verplichten zich te legitimeren door middel van een identiteitsbewijs als bedoeld in de Wet op de identificatieplicht.

Hoofdstuk 4. Algemene voorwaarden en weigeringsgronden

Artikel 5. Voorwaarden en weigeringsgronden
  • 1. Een voorziening kan worden toegekend indien:

    a. de noodzaak voor het te bereiken resultaat langdurig is, tenzij niet voorzienbare kortdurende hulp bij het huishouden tot het te bereiken resultaat leidt en

    b. deze, naar objectieve maatstaven gemeten, als de goedkoopst compenserende voorziening aan te merken is, en

    c. deze in overwegende mate op het individu is gericht waarbij rekening wordt gehouden met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager, en

    d. geen algemene weigeringsgronden als bedoeld in lid 2 of specifieke weigeringsgronden als geformuleerd bij de artikelen die betrekking hebben op de te bereiken resultaten van toepassing zijn.

  • 2. Een voorziening wordt niet toegekend:

    a. indien de belanghebbende niet zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de gemeente Ubbergen;

    b. indien de voorziening voor een persoon als belanghebbende algemeen gebruikelijk is;

    c. indien voorliggende voorzieningen, waaronder de wettelijk voorliggende, algemene, algemeen gebruikelijke of collectieve voorzieningen, beschikbaar en compenserend zijn voor belanghebbende en leiden tot het te bereiken resultaat;

    d. voor zover belanghebbende de beperkingen die hij ondervindt kan opheffen of verminderen door het anders organiseren van het dagelijks leven waaronder het huishouden, eventueel met behulp van huisgenoten of anderen uit zijn omgeving;

    e. voor zover de voorzieningen betrekking hebben op een hoger niveau dan het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw;

    f. indien de belanghebbende verblijft in een AWBZ-instelling of een andere instelling gericht op zorg;

    g. voor zover er aan de zijde van de belanghebbende geen sprake is van aantoonbare extra kosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan het optreden van de beperkingen;

    h. voorzover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de belanghebbende voorafgaand aan het moment van beschikken heeft gemaakt en niet meer is na te gaan of deze voorziening noodzakelijk was en als goedkoopst compenserend aan te merken valt;

    i. indien de normale afschrijvingstermijn van een eerdere voorziening nog niet is verstreken, tenzij deze voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de belanghebbende zijn toe te rekenen.

Hoofdstuk 5. Beoordeling van de te bereiken resultaten

Paragraaf 1. Algemene regels
Artikel 6. Het maken van een afweging
  • 1. Bij het beoordelen welke voorzieningen getroffen gaan worden, gaat het college uit van de persoonskenmerken en behoefte van de belanghebbende en diens sociale omgeving. Daarbij zal onderzoek gedaan worden naar de noodzaak en mogelijkheid tot het leveren van maatwerk ten aanzien van het te bereiken resultaat.

  • 2. Alle voorliggende, algemeen gebruikelijke en collectieve voorzieningen die beschikbaar en bruikbaar zijn worden eerst beoordeeld.

  • 3. Met het oog op het bereiken van een of meer resultaten als genoemd in artikel 3, verleent het college (individuele) voorzieningen waarmee belanghebbende naar oordeel van het college in aanvaardbare mate in staat is tot maatschappelijke participatie.

Paragraaf 2. De te bereiken resultaten – een schoon en leefbaar huis
Artikel 7. Een schoon en leefbaar huis
  • 1. Het eerste te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden bestaat uit het kunnen wonen in een huis dat schoon en leefbaar is. Dit geldt ten aanzien van de woonkamer, slaapvertrekken, keuken en sanitaire ruimten.

  • 2. Met het oog op een schoon en leefbaar huis kan een individuele voorziening getroffen worden voor het lichte en/of het zware huishoudelijke werk.

  • 3. Indien de belanghebbende een of meer huisgenoten heeft die in staat zijn werkzaamheden over te nemen wordt dit eerst in het kader van gebruikelijke zorg beoordeeld.

  • 4. Voor zover de in het vorig lid genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.

Paragraaf 3. De te bereiken resultaten - wonen in een geschikt huis
Artikel 8. Wonen in een geschikt huis
  • 1. Het tweede te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden bestaat uit het normaal gebruik kunnen maken van de woning waar men over beschikt. Dit geldt ten aanzien van de woonkamer, slaapvertrekken, keuken, sanitaire ruimten, berging, tuin of balkon.

  • 2. Met het oog op het normale gebruik van de woning kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van de bereikbaarheid, toegankelijkheid en bruikbaarheid van de woning.

  • 3. Voor zover de belanghebbende binnen een door het college vast te stellen redelijke termijn kan verhuizen naar een bestaande geschikte woning of een gemakkelijker geschikt te maken woning welke verhuizing kan leiden tot het te bereiken resultaat, zal deze mogelijkheid eerst beoordeeld worden. Hierbij dienen de kosten van de aan te passen woning in verhouding te staan tot eventuele aanpassingskosten van de andere woning.

  • 4. Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn in de situatie van de aanvrager worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt. Een verhuiskostenvergoeding kan dan wel verstrekt worden.

Artikel 9. Hoofdverblijf en bezoekbaar maken van de woning
  • 1. Het college verleent een individuele voorziening slechts ten behoeve van het hoofdverblijf van belanghebbende.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan een voorziening getroffen worden voor het bezoekbaar maken van één woning indien de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-instelling. In dat geval dient de aan te passen woning in de gemeente Ubbergen te staan. Onder bezoekbaar maken van een woning wordt uitsluitend verstaan dat belanghebbende de woonruimte, de woonkamer en het toilet kan bereiken en gebruiken.

  • 3. De voorziening als bedoeld in het tweede lid betreft slechts het bezoekbaar maken met een door het college in het Besluit vast te leggen maximumbedrag.

Artikel 10. Uitsluitinggronden

De bepalingen van deze paragraaf zijn niet van toepassing op het treffen van voorzieningen aan:

a. hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, verzorgingstehuizen, vakantiewoningen, tweede woningen en bij kamerverhuur;

b. woongebouwen die specifiek gericht zijn op mensen met beperkingen en waarvan verwacht mag worden dat reeds voorzieningen zijn getroffen in de gemeenschappelijke ruimte of dat voorzieningen bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden.

Artikel 11. Aanvullende weigeringsgronden

Het college weigert een voorziening ten behoeve van het te bereiken resultaat van het normaal gebruik kunnen maken van een woning indien:

a. de noodzaak tot het treffen van de voorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe, op grond van belemmeringen bij het normale gebruik van de woning, geen aanleiding bestond en er geen andere belangrijke reden aanwezig was;

b. de voorziening samenhangt met/betrekking heeft op een verhuizing naar de niet voor de beperkingen van belanghebbende op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij daarvoor tevoren schriftelijk toestemming is verleend door het college;

c. de voorziening samenhangt met/betrekking heeft op een woonruimte die niet geschikt is het gehele jaar door bewoond te worden;

d. de voorziening samenhangt met/betrekking heeft op een verhuizing naar een AWBZ-instelling of een andere instelling gericht op het verstrekken van zorg;

e. de ondervonden problemen bij het normale gebruik van de woning voorvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

f. indien belanghebbende voor het eerst zelfstandig gaat wonen, uitsluitend voor zover de voorziening een verhuiskostenvergoeding betreft;

g. deze betrekking heeft op voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten, anders dan:

- het verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren;

- het aanbrengen van automatische deuropeners;

- het aanbrengen van extra trapleuning(en);

- aanleg van een hellingbaan van de openbare weg naar de toegang van het woongebouw;

- aanbrengen van drempelhulpen of vlonders;

- een extra trapleuning aanbrengen bij portiekwoningen;

- een opstelplaats voor een rolstoel bij de toegangsdeur van het woongebouw.

Artikel 12. Huurderving
  • 1. In geval van huurbeëindiging van een aangepaste woonruimte kan het college een financiële tegemoetkoming verlenen aan de eigenaar van de woning in verband met derving van de kale huurinkomsten.

  • 2. Het college legt in het Besluit vast wat de duur en omvang van de te verlenen voorziening is.

  • 3. Het college kan in het Besluit bepalen dat het voorgaande niet van toepassing is indien het bedrag waarvoor de woning is aangepast minder bedraagt dan een door hen in het Besluit vastgesteld bedrag.

Artikel 13. Terugbetaling bij verkoop

De eigenaar van een woning die krachtens deze verordening een voorziening te behoeve van het normale gebruik van een woning heeft ontvangen die leidt tot waardestijging van de woning, dient bij verkoop van de woning binnen een periode van 10 jaar na gereedmelding van de voorziening:

a. de verkoop van de woning onverwijld aan het college te melden; en

b. de kosten van de verstrekte woonvoorziening volgens het in het Besluit vastgelegde afschrijfschema aan het college terug te betalen.

Paragraaf 4. De te bereiken resultaten – beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften
Artikel 14. Beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften
  • 1. Het derde te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden bestaat uit het voorhanden zijn van de dagelijks benodigde hoeveelheid voedsel voor maaltijden en andere momenten waarop iets genuttigd wordt, evenals toiletartikelen en schoonmaakmiddelen, alsmede het bereiden en aanreiken van maaltijden.

  • 2. Met het oog op het beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften kan een individuele voorziening worden getroffen voor het doen van boodschappen, voor levensmiddelen, schoonmaakmiddelen, en toiletartikelen, alsmede het bereiden en aanreiken van maaltijden.

  • 3. Indien de belanghebbende een of meer huisgenoten heeft die in staat zijn werkzaamheden over te nemen of voor zover de belanghebbende gebruik kan maken van een aanwezige en bruikbare boodschappenservice of maaltijdvoorziening die in de individuele situatie van de belanghebbende kan leiden tot het te bereiken resultaat, wordt deze mogelijkheid eerst beoordeeld.

  • 4. Voor zover de in het vorig lid genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn in de situatie van de aanvrager worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.

Paragraaf 5. De te bereiken resultaten – beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding
Artikel 15. Beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding
  • 1. Het vierde te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden bestaat uit het aanwezig zijn van kleding in gewassen en zo nodig gestreken, opgevouwen of opgehangen staat.

  • 2. Met het oog op het beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van het wassen, drogen en strijken en opruimen van de dagelijkse was.

  • 3. Indien de belanghebbende een of meer huisgenoten heeft die in staat zijn werkzaamheden over te nemen, wordt dit eerst in het kader van gebruikelijke zorg beoordeeld.

  • 4. Voor zover de in het vorig lid genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn in de situatie van de aanvrager worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.

Paragraaf 6. De te bereiken resultaten – het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren
Artikel 16. Het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren
  • 1. Het vijfde te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden bestaat uit de dagelijkse, gebruikelijke zorg voor in het huishouden aanwezige kinderen.

  • 2. Met het oog op het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren, kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van het in staat stellen tot het leveren van dagelijkse zorg voor in het huishouden aanwezige kinderen.

  • 3. Indien de belanghebbende een of meer huisgenoten heeft die in staat zijn de taken en de zorg over te nemen of voor zover de belanghebbende gebruik kan maken van een aanwezige en bruikbare voor-, tussen- en naschoolse opvang, kinderopvang of andere opvangmogelijkheden die in de individuele situatie van de belanghebbende kunnen leiden tot het te bereiken resultaat worden deze mogelijkheden eerste beoordeeld.

  • 4. Voor zover de in lid 3 genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn in de situatie van de aanvrager worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.

Paragraaf 7. De te bereiken resultaten – zich verplaatsen in en om de woning
Artikel 17. Zich verplaatsen in en om de woning
  • 1. Het te bereiken resultaat ten aanzien van het zich verplaatsen in en om de woning bestaat uit het in staat zijn de woonkamer, het slaapvertrek en/of slaapvertrekken, het toilet en de douche, de berging, de tuin of het balkon kunnen bereiken en er zich zodanig kunnen redden dat normaal functioneren mogelijk is.

  • 2. Met het oog op het verplaatsen in en om de woning kan een individuele voorziening worden getroffen bestaande uit een rolstoel voor dagelijks zittend gebruik;

  • 3. Voor zover de belanghebbende gebruik kan maken van een aanwezige en bruikbare rolstoelpool die in de individuele situatie van de belanghebbende kan leiden tot het te bereiken resultaat wordt deze mogelijkheid eerst beoordeeld.

  • 4. Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn in de situatie van de aanvrager worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorziening verstrekt.

Paragraaf 8. De te bereiken resultaten – zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel
Artikel 18. Zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel
  • 1. Het te bereiken resultaat ten aanzien van het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel bestaat uit het kunnen doen van dagelijkse boodschappen, het kunnen bezoeken van familie, kennissen en het doen van gewenste activiteiten binnen de directe woon- en leefomgeving.

  • 2. Met het oog op het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel, kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van het verplaatsen over de korte afstand rond de woning en het verplaatsen over de langere afstand binnen de directe woon- en leefomgeving.

  • 3. Voor zover de belanghebbende gebruik kan maken van een aanwezige en bruikbare scootermobielpool of van vraagafhankelijk vervoer van deur tot deur die in de individuele situatie van de belanghebbende kan leiden tot het te bereiken resultaat worden deze mogelijkheden eerst beoordeeld.

  • 4. Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn in de situatie van de aanvrager worden voor die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.

  • 5. In afwijking op het zich lokaal verplaatsen binnen de directe woon- en leefomgeving kan een voorziening voor bovenregionaal vervoer verstrekt worden indien de belanghebbende een bovenregionaal contact (buiten de directe woon- en leefomgeving) heeft dat uitsluitend door de belanghebbende zelf bezocht kan worden, terwijl bezoek voor belanghebbende noodzakelijk is om dreigende vereenzaming te voorkomen.

Paragraaf 9. De te bereiken resultaten – de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten
Artikel 19. De mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten
  • 1. Het te bereiken resultaat bestaat uit de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten.

  • 2. Met het oog op de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten kan een individuele voorziening worden getroffen.

  • 3. Voor zover de belanghebbende gebruik kan maken van een of meer aanwezige en bruikbare (vrijwilligers)organisaties die in de individuele situatie van belanghebbende het te bereiken resultaat kunnen leveren wordt deze mogelijkheid eerst beoordeeld.

  • 4. Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn in de situatie van de aanvrager worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.

  • 5. Indien met een sportvoorziening het resultaat in het eerste lid kan worden bereikt dan wordt een financiële tegemoetkoming verstrekt tot een door het college in het Besluit vast te stellen maximumbedrag.

Hoofdstuk 6. Verstrekking in natura, als persoonsgebonden budget en als financiële tegemoetkoming, eigen bijdragen en eigen aandeel

Artikel 20. Vormen en keuzevrijheid
  • 1. Een individuele voorziening kan verstrekt worden in natura, als persoonsgebonden budget of als financiële tegemoetkoming.

  • 2. Belanghebbende heeft de keuzevrijheid om in plaats van de voorziening in natura een persoonsgebonden budget te ontvangen, tenzij het een situatie betreft als beschreven in artikel 24 van deze verordening.

Artikel 21. Voorziening in natura
  • 1. Een voorziening in natura wordt verstrekt in eigendom, in bruikleen of als persoonlijke dienstverlening, ter beoordeling aan het college.

  • 2. Bij het treffen van een voorziening in natura wordt in ieder geval in de beschikking vastgelegd:

    a. welke de te treffen voorziening is;

    b. wat de duur van de verstrekking is;

    c. hoe de voorziening in natura wordt verstrekt;

    d. of er sprake is van een overeenkomst waarin deze verstrekking is geregeld.

  • 3. Als er sprake is van een te betalen eigen bijdrage wordt dit in de beschikking opgenomen.

Artikel 22. Financiële tegemoetkoming
  • 1. Bij het treffen van een voorzienig in de vorm van een financiële tegemoetkoming wordt in ieder geval in de beschikking vastgelegd:

    a. voor welk te bereiken resultaat de financiële tegemoetkoming bestemd is;

    b. wat de duur van de verstrekking is;

    c. of er sprake is van een overeenkomst waarin deze verstrekking is geregeld, en;

    d. wat de hoogte van de financiële tegemoetkoming is.

  • 2. Het college legt in het Besluit de toepasselijke voorwaarden, de geldende financiële tegemoetkoming en de wijze waarop deze worden uitbetaald vast.

  • 3. Als er sprake is van een te betalen eigen aandeel wordt dit in de beschikking opgenomen.

Artikel 23. Persoonsgeboden budget
  • 1. De hoogte van het persoonsgebonden budget wordt, met uitzondering van het persoonsgebonden budget voor vergoeding van een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5 lid 2 van de Wet op de loonbelasting 1964, afgeleid van de tegenwaarde van de in de betreffende situatie goedkoopst compenserende te verstrekken voorziening in natura.

  • 2. Het persoonsgebonden budget wordt, indien noodzakelijk, aangevuld met een vergoeding voor aanvullende kosten, zoals vastgelegd in het Besluit.

  • 3. De wijze waarop het persoonsgebonden budget wordt vastgesteld en uitbetaald, alsmede de toepasselijke voorwaarden en verplichtingen worden door het college vastgelegd in het Besluit.

  • 4. In de beschikking wordt in ieder geval vastgelegd:

    a. voor welk te bereiken resultaat het persoonsgebonden budget gebruikt moet worden, eventueel aangevuld met een programma van eisen waaraan bij de besteding voldaan moet worden.

    b. wat de omvang van het persoonsgebonden budget is en hoe deze omvang tot stand is gekomen.

    c. wat de looptijd is van de verstrekking waarvoor het persoonsgebonden budget bedoeld is.

    d. op welke wijze het persoonsgebonden budget uitbetaald wordt.

  • 5. Als er sprake is van een te betalen eigen bijdragen wordt dit in de beschikking opgenomen.

  • 6. Het college is bevoegd om na te gaan of het verstrekte persoonsgebonden budget besteed is aan het doel waarvoor het verstrekt is. De budgethouder is verplicht de daarvoor noodzakelijke stukken, zoals genoemd in het Besluit op verzoek van het college per omgaande te verstrekken.

  • 7. Na ontvangst van de in het vorige lid bedoelde bescheiden wordt door het college beoordeeld of er aanleiding bestaat het persoonsgebonden budget geheel of ten dele terug te vorderen en te verrekenen.

Artikel 24. Gronden voor weigering van een persoonsgebonden budget

Belanghebbende heeft niet de mogelijkheid om te kiezen voor een persoonsgebonden budget als er overwegende bezwaren zijn als bedoeld in artikel 6 van de wet. Daarvan is in ieder geval sprake als zich een van de volgende situaties voordoet:

a. De voorziening betreft een vervoerspas voor gebruik van het collectief vraagafhankelijk vervoer waarmee de belanghebbende in zijn vervoersbehoefte kan voorzien;

b. Er zijn gegronde redenen om aan te nemen dat de voorziening niet voor de gehele afschrijvingstermijn van de voorziening gebruikt zal worden of voor de hele periode een compenserende oplossing is. In het geval dat dit ertoe leidt dat de kosten van het verstrekken van een PGB aanmerkelijk hoger zijn dan van een voorziening in bruikleen (in natura);

c. In het verleden oneigenlijk gebruik of misbruik van een PGB vastgesteld is;

d. Belanghebbende zit in een financieel hulpverleningstraject of zou daarvoor in aanmerking kunnen komen;

e. Er zijn gegronde redenen om aan te nemen dat belanghebbende zelf niet in staat is tot een verantwoord beheer en een verantwoorde besteding en er is geen adequate ondersteuning beschikbaar van een organisatie, de echtgenoot, wettelijke vertegenwoordiger, bewindvoerder of mentor.

Artikel 25. Eigen bijdragen en eigen aandeel
  • 1. Bij het verstrekken van een voorziening is een eigen bijdrage of een eigen aandeel verschuldigd ten aanzien van de volgende resultaten:

    a. een schoon en leefbaar huis;

    b. wonen in een geschikt huis;

    c. beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften;

    d. beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding;

    e. het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren;

    f. zich verplaatsen in, om en nabij de woning;

    g. zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel;

    h. de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten.

  • 2. Het college legt in het Besluit vast in welke gevallen een eigen bijdrage en een eigen aandeel wordt opgelegd en regelt op welke wijze de omvang van deze eigen bijdrage en het eigen aandeel wordt vastgesteld met inachtneming van het landelijk Besluit maatschappelijke ondersteuning.

  • 3. Een eigen aandeel wordt in navolging van artikel 16 van de wet vastgesteld en geïnd door een door het college aan te wijzen rechtspersoon.

Hoofdstuk 7. Procedurele bepalingen rond onderzoek, advies en besluitvorming, intrekking en terugvordering

Artikel 26. Indienen aanvraag

De aanvraag moet worden ingediend bij de gemeente Ubbergen.

Artikel 27. Beslistermijn
  • 1. De termijn waarbinnen na ontvangst van de aanvraag uiterlijk een besluit wordt genomen bedraagt op het resultaatsgebied:

    a. een schoon en leefbaar huis: 8 weken;

    b. een geschikte woning: 26 weken;

    c. beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften: 8 weken;

    d. beschikken over schone draagbare en doelmatige kleding: 8 weken;

    e. het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren: 8 weken;

    f. zich verplaatsen in en om de woning: 13 weken;

    g. zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel: 8 weken;

    h. de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten: 8 weken.

  • 2. De in lid 1 bedoelde termijn wordt met 6 weken verlengd, indien een (medisch) advies als bedoeld in artikel 29 van deze verordening wordt gevraagd.

  • 3. De in lid 1 onder b genoemde termijn wordt verlengd met 8 weken als een bouwkundige offerte opgevraagd moet worden.

Artikel 28. Inlichtingenplicht

Belanghebbende is verplicht om op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op de te verstrekken voorziening dan wel verstrekte voorziening.

Artikel 29. Onderzoek en advies
  • 1. Het college is bevoegd om de belanghebbende:

    a. op te roepen te verschijnen op een aangegeven plaats en tijdstip en hem in het belang van de beoordeling van de aanvraag te bevragen;

    b. op een aangegeven plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen in het belang van de beoordeling van de aanvraag te doen bevragen en te laten onderzoeken.

  • 2. Deze bevoegdheid heeft het college eveneens ten aanzien van huisgenoten van belanghebbende, voor zover de gebruikelijke zorg als omschreven in artikel 1 onder o van deze verordening moet worden beoordeeld.

  • 3. Het college vraagt een daartoe door hem aangewezen adviesinstantie om advies indien:

    a. er sprake is van een noodzakelijke medische beoordeling om de noodzaak voor het treffen van een voorziening vast te kunnen stellen;

    b. het college dat overigens gewenst vindt.

  • 4. Bij de advisering zoals genoemd in het derde lid, kan door de adviseur gebruik worden gemaakt van de systematiek zoals neergelegd in de International Classification of Functioning, Disability and Health, de zogenaamde ICF-classificatie.

Artikel 30. Heronderzoek
  • 1. Het college is bevoegd, na de verstrekking van een voorziening krachtens de wet of de Wet voorzieningen gehandicapten, een heronderzoek uit te voeren om vast te kunnen stellen of de omstandigheden, die hebben geleid tot het verstrekken van een voorziening, gewijzigd zijn.

  • 2. Degene aan wie de voorziening is verleend op grond van deze verordening, is verplicht om medewerking te verlenen aan het onderzoek als in hier bovenstaande zin bedoeld.

  • 3. Het college kan van degene die een voorziening ontvangt op grond van deze verordening, die niet meewerkt aan een heronderzoek als bedoeld in het eerste lid, de voorziening geheel of gedeeltelijk terugvorderen, dan wel het recht op de voorziening beëindigen.

Artikel 31. Intrekking en wijziging

Het college kan een besluit geheel of gedeeltelijk intrekken als:

a. niet of niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden of verplichtingen gesteld bij of krachtens de wet of deze verordening;

b. gebleken is dat de gegevens op grond waarvan is beschikt zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen;

c. de voorziening ten onrechte is verstrekt en belanghebbende dit wist of redelijkerwijs had kunnen weten;

d. de financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget zes maanden na uitbetaling niet of niet volledig is aangewend voor het doel waarvoor deze is verstrekt;

e. achteraf blijkt dat een aanspraak op grond van een wettelijk voorliggende voorziening bestaat;

f. uit onderzoek blijkt dat belanghebbende geen gebruik maakt van een aan hem verstrekte voorziening.

Artikel 32. Terugvordering en verrekening
  • 1. Ingeval het recht op een voorziening geheel of gedeeltelijk is ingetrokken, kan het college op basis daarvan een ten onrechte betaalde financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget terugvorderen.

  • 2. Ingeval het recht op een in eigendom, huur, bruikleen of persoonlijke dienstverlening verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd dan wel teruggehaald.

  • 3. Het college is bevoegd een persoonsgebonden budget of financiële tegemoetkoming dat ten onrechte of tot een te hoog bedrag is uitgekeerd, te verrekenen met een persoonsgebonden budget of financiële tegemoetkoming waar belanghebbende nadien op grond van deze verordening recht op heeft.

  • 4. Het college is bevoegd een geldschuld, die het gevolg is van onverantwoord gebruik van een hulpmiddel, te verrekenen met een persoonsgebonden budget of financiële tegemoetkoming waar belanghebbende nadien op grond van deze verordening recht op heeft.

Hoofdstuk 8. Slotbepalingen

Artikel 33. Onvoorziene omstandigheden en hardheidsclausule
  • 1. In gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

  • 2. Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening en het Besluit, indien toepassing hiervan leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

Artikel 34. Indexering

Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordeningen het Besluit geldende bedragen verhogen of verlagen aan de hand van de prijsindex voor gezinsconsumptie zoals bepaald in artikel 4.5 lid 1 van het landelijk Besluit maatschappelijke ondersteuning.

Artikel 35. Evaluatie

De door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt eenmaal per 4 jaar geevalueerd. Indien de evaluatie daartoe aanleiding geeft kan deze verordening aangepast worden. Het college zendt hiertoe na de inwerkingtreding van de verordening iedere twee jaar een verslag aan de gemeenteraad over de doeltreffendheid en de effecten van de verordening en het beleid in de praktijk.

Artikel 36. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt, na bekendmaking, in werking met ingang van 1 januari 2013. Terzelfdertijd wordt de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2011 per 1 januari 2013 ingetrokken.

Artikel 37. Citeertitel.

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2013, gemeente Ubbergen

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad der gemeente Ubbergen

op 13 december 2012

De raadsgriffier,De voorzitter,
H.W.G.M. VremanP.G.I Wilbers

TOELICHTING VERORDENING VOORZIENINGEN MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING 2013, GEMEENTE UBBERGEN

Achtergrond

De opbouw van deze verordening is anders dan die van de voorafgaande verordening(en). Het zwaartepunt in de verordening ligt op de kern van de wet, “de compensatieplicht” en de te bereiken resultaten in het kader van “De Kanteling: een proces, ingezet door samenwerking tussen de VNG enerzijds en CG-Raad en gezamenlijke Ouderenbonden anderzijds, om de Wmo te doen kantelen naar een wijze van uitvoeren die recht doet aan de bedoeling van de wetgever, met name ten aanzien van het begrip “compensatieplicht”.

Uiteraard wordt in de verordening begonnen met het kernbegrip compensatieplicht zoals geschetst in artikel 4, eerste lid, van de wet (een huishouden voeren, zich verplaatsen in en om de woning, zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en medemensen ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aangaan). Omdat er geen begripsomschrijving van de compensatieplicht in de wet is opgenomen, is dat in de verordening in artikel 1 onder c gedaan. Verder is in hoofdstuk 2 de compensatieplicht (inspanningsverplichting) voor de gemeente verwoord.

Bij de plicht tot compenseren wordt uitgegaan van de persoonlijke situatie waarin een belanghebbende zich bevindt. Bij de afhandeling van een aanvraag is niet de gevraagde voorziening leidend, maar de eigen kracht (aanwezige zelfredzaamheid en (on)mogelijkheden) en het sociale netwerk van de belanghebbende. Dit betekent dus dat zowel de gemeente als de belanghebbende een verantwoordelijkheid heeft. De gemeente heeft de verplichting om (individuele) voorzieningen te verstrekken in situaties waaruit blijkt dat dit nodig is. De belanghebbende heeft zijn eigen verantwoordelijkheid in het helpen oplossen of mogelijk maken van een oplossing voor de ondervonden problemen. Samen wordt er dus gezocht naar een oplossing!

Na behandeling van de compensatieplicht ligt het zwaartepunt in de verordening op de te behalen resultaten in plaats van op te verstrekken voorzieningen. Tijdens het huisbezoek vindt een open gesprek plaats waarin samen met de persoon die compensatie behoeft een zo volledig mogelijke inventarisatie gemaakt wordt van zijn situatie, zijn mogelijkheden en onmogelijkheden, zijn wensen en individuele specifieke kenmerken en de problemen die om een oplossing vragen. Leidend hierbij is het te bereiken resultaat. Op basis hiervan kan bekeken worden welke mogelijkheden er zijn om dit resultaat te bereiken met oplossingen die al voorhanden zijn, zoals eigen mogelijkheden/eigen kracht, sociale netwerk, wettelijk voorliggende voorzieningen, algemene voorzieningen, algemeen gebruikelijke voorzieningen of collectieve voorzieningen. Daarna wordt duidelijk op welke punten nog individuele voorzieningen nodig zijn. Ook daarbij is rekening gehouden met de meest recente jurisprudentie in het kader van de wet, met name die van de Centrale Raad van Beroep.

Hoofdstuk1. Begripsomschrijvingen

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

a. Wet

Waar staat wet wordt bedoeld de Wet maatschappelijke ondersteuning.

b. College

Waar staat college wordt bedoeld: College van burgemeester en wethouders.

c. Besluit

Waar staat Besluit wordt bedoeld: het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Ubbergen.

d. Compensatieplicht

De begripsomschrijving van het cruciale begrip ´compensatieplicht´ is ontleend aan de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 10 december 2008. In deze uitspraak wordt voor het eerst een fundamenteel standpunt gegeven over de Wmo. Het letterlijke citaat luidt:

´4.2.2. Artikel 4 van de Wmo verplicht het college aan de in dat artikel genoemde personen voorzieningen te bieden ter compensatie van hun beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie teneinde hen in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan. Dit artikel brengt mee dat de zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie van deze personen de doeleinden zijn waarop de compensatieplicht van het college gericht moet zijn. Het is – gelet op de artikelen 3 en 5 van de Wmo – in beginsel aan de gemeenteraad en – gelet op artikel 4 van de Wmo – aan het college om te bepalen op welke wijze invulling wordt gegeven aan de in artikel 4 van de Wmo bedoelde compensatieplicht. De rechter dient de keuze(n) die de gemeenteraad en het college daarbij hebben gemaakt in beginsel te respecteren, onverminderd de rechtsplicht van het college om in elk concreet geval een voorziening te treffen die zich kwalificeert als compensatie van beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Artikel 4 van de Wmo legt het college, wat dat aangaat, de plicht op om een resultaat te bereiken dat als compensatie mag gelden.

De Raad heeft noch in de wet, noch in de wetsgeschiedenis aanknopingspunten gevonden voor een terughoudende beoordeling van een ter uitvoering van artikel 4 van de Wmo genomen besluit. Wel heeft hij daarin aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat een dergelijk besluit in het individuele geval maatwerk dient te zijn. Onder omstandigheden kan dit leiden tot het oordeel dat algemene keuzen die de gemeenteraad en het college bij de uitvoering van de artikelen 3, 4, 5 en 6 van de Wmo hebben gemaakt in het concrete, individuele geval niet kunnen worden toegepast wegens strijd met de in artikel 4 van de Wmo bedoelde compensatieplicht. De Raad vindt hiervoor steun in de parlementaire geschiedenis, meer in het bijzonder in het verslag van het wetgevingsoverleg (Tweede Kamer 2005-2006, 30 131, nr. 98, p. 58 en 61), de brief van de staatssecretaris van 30 oktober 2006 (Tweede Kamer 2006-2007, 30 131, nr. 122, p.6), de memorie van antwoord (Eerste Kamer 2005-2006, 30 131, C, p.7, 9, 10 en 57), de nadere memorie van antwoord (Eerste Kamer 2005-2006, 30 131, E, p. 19 en 25) en de Handelingen (Eerste Kamer 27 juni 2006, p. 34-165).´

Uit dit citaat zijn de belangrijkste bestanddelen samengevoegd tot de volgende begripsomschrijving:

´Compensatieplicht: De plicht van het college van burgemeester en wethouders aan personen met een beperking, een chronisch psychisch of een psychosociaal probleem, voorzieningen te bieden ter compensatie van hun beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie teneinde hen in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan (met als doeleinden de zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie van deze personen). Daarbij legt artikel 4 van de Wmo het college de plicht op om een resultaat te bereiken dat als compensatie mag gelden en dat in het individuele geval maatwerk is´.

De compensatieplicht houdt een plicht in voor het college. Die plicht geldt in ieder geval ten aanzien van personen met een beperking, een chronisch psychisch of een psychosociaal probleem, waaronder ook ouderen kunnen vallen. Daarbij moet het gaan om ondervonden beperkingen op het gebied van de zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie.

Doel is belanghebbenden in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.

Bij wat het college ook besluit geldt: het moet gaan om maatwerk. Uitgegaan moet worden van de persoonskenmerken en behoeften van belanghebbende. Dat legt een beperking op aan de mogelijkheid algemene maatregelen te treffen, zoals het hanteren van primaten. Dat is toegestaan, mits in het individuele geval steeds wordt nagegaan of die algemene maatregel wel leidt tot maatwerk. Of zoals de Centrale Raad het zegt: ´Onder omstandigheden kan dit (maatwerk) leiden tot het oordeel dat algemene keuzen die de gemeenteraad en het college bij de uitvoering van de artikelen 3, 4, 5 en 6 van de Wmo hebben gemaakt in het concrete, individuele geval niet kunnen worden toegepast wegens strijd met de in artikel 4 van de Wmo bedoelde compensatieplicht.´

e. Aanvraag

De aanvraag kan schriftelijk gedaan worden. Zie verder artikel 4.

f. Belanghebbende

Doordat in de wet gesproken wordt over mantelzorgers en vrijwilligers als doelgroep voor de compensatieplicht, kan het begrip ´belanghebbende´ ruimer zijn dan alleen betrokkene zelf. Daarom is het begrip belanghebbende opgenomen. De gemeente Ubbergen heeft er gekozen om het begrip belanghebbende te beperken tot een persoon met een beperking, een chronisch psychische probleem of een psychosociaal probleem die ondersteuning vraagt bij het bevorderen van zijn deelname aan het maatschappelijk verkeer en het zelfstandig functioneren en die voor zichzelf of, met behulp van een machtiging, door een ander een aanmelding of een aanvraag doet of laat doen.

g. Psychosociaal probleem

Het begrip psychosociaal probleem is vanuit de AWBZ in de Wmo opgenomen, maar inmiddels als ´grondslag´ uit de AWBZ geschrapt. Dit is gebeurd omdat gebleken is dat deze grondslag in de AWBZ financieel moeilijk te beheersen was. In de Wmo heeft – volgens de parlementaire behandeling – dit begrip een heel specifieke betekenis. Deze betekenis wordt hier als begripsomschrijving gehanteerd en is overgenomen uit een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvG 29-04-2009. LJN: BI6832). Het betreft vooral een verlies van zelfstandigheid of deelname aan het maatschappelijke verkeer, de kerndoelstelling van de Wmo.

h. Zelfredzaamheid

Deze begripsomschrijving komt uit de toelichting van het amendement-Miltenburg c.s.(30 131, nr. 65) dat het compensatiebeginsel aan de wet heeft toegevoegd.

i. Maatschappelijke participatie

Dit begrip is ontleend aan de toelichting op het amendement Miltenburg c.s., dat het compensatiebeginsel aan de wet heeft toegevoegd.

j. Algemene voorziening

Dit zijn voorzieningen, vooral diensten of een combinatie van dienst en product, die weliswaar niet bestemd zijn voor, noch te gebruiken zijn door alle inwoners; anderzijds zijn ze door iedereen waarvoor ze wel bedoeld zijn op eenvoudige wijze, zonder een ingewikkelde aanvraagprocedure, te verkrijgen of te gebruiken. Voorbeelden zijn:

- Dagrecreatie voor ouderen

- Sociale alermering

- Een boodschappenbus, de supermarktservice, een vrijwillige boodschappenhulp

- De maaltijdservice en de open eettafel/eetcafé

- Klusjesdiensten

- Een (ramen)wasservice

- Rolstoelpools en scootmobielpools voor incidentele situaties

- Kinderopvang in al zijn verschijningsvormen

Een algemene voorziening is dus per definitie geen individuele voorziening en de Wmo-regels rond eigen bijdragen/eigen aandeel gelden niet.

k. Algemeen gebruikelijke voorziening

Volgens de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep is een voorziening, vooral producten, algemeen gebruikelijk als het gaat om een voorziening die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een handicap, zodat de voorziening ook op grote schaal door niet-gehandicapten wordt gebruikt, die gewoon in normale winkel te koop is en niet speciaal in de revalidatie-vakhandel of soortgelijke winkels en die qua prijs niet (aanzienlijk) duurder is dan vergelijkbare voorzieningen. Algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn daarmee voorzieningenwaarover een met de belanghebbende vergelijkbare persoon, ook los van de beperking, zou kunnen beschikken. Het begrip heeft vaak voor verwarring gezorgd, omdat algemeen gebruikelijke voorzieningen soms wel specifiek voor een handicap worden aangeschaft, maar vanwege hun algemeen gebruikelijke karakter toch niet vergoed worden.

Het college moet steeds onderzoeken of een voorziening ook algemeen gebruikelijk is voor de persoon als de belanghebbende (zie CRvB 17-11-2009, nr. 08/3352).

l. Collectieve voorziening

Dit zijn voorzieningen die individueel worden verstrekt maar die toch door meerdere personen tegelijk worden gebruikt. Tot nu toe is het collectief (vraagafhankelijk) vervoer (cvv) het meest duidelijke voorbeeld. Het cvv is een algemene voorziening, waarvoor alleen aan die mensen die op basis van een beperking een indicatie van de gemeente hebben ontvangen, een korting op het reguliere tarief wordt verleend. Voor deze mensen is het cvv geen algemene voorziening, omdat de normale aanvraagprocedure geldt, er een beschikking wordt afgegeven en bezwaar en beroep mogelijk is.

m. Voorliggende voorziening

Voorliggende voorzieningen kunnen zijn: algemeen gebruikelijke voorzieningen, algemene voorzieningen of collectieve voorzieningen. Bij deze voorzieningen is de functie bepalend. Zij gaan voor individuele voorzieningen.

n. Wettelijk voorliggende voorziening

De wettelijk voorliggende voorzieningen zijn die voorzieningen in wetgeving en in regelgeving vastgelegd, die op basis van artikel 2 van de wet voorgaan op de Wmo. Te denken valt hierbij aan onder meer de Zorgverzekeringswet, de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, de Wet op de kinderopvang, de verschillende arbeidsongeschiktheidswetten.

Als een wettelijk voorliggende voorziening het probleem kan oplossen is er geen aanspraak op maatschappelijke ondersteuning op grond van de Wmo, zo is in artikel 2 Wmo bepaald.

o. Individuele voorziening

In dit lid wordt de individuele voorziening gedefinieerd. Deze is niet voor iedereen beschikbaar, maar uitsluitend voor diegenen die onder artikel 4 van de wet vallen. Er wordt individueel onderzoek gedaan naar de noodzaak van deze voorziening, de voorziening wordt bij beschikking toegekend en er staat bezwaar en beroep open. Verder zijn alle regels van de Wmo van toepassing, zoals die rond eigen bijdragen en eigen aandeel.

p. Gebruikelijke zorg

Als in een leefeenheid meerdere meerderjarige personen wonen hebben zij gezamenlijk de taak al het zich voordoende huishoudelijke werk te verrichten. Zij zijn zelf verantwoordelijk voor de verdeling en dit uitgangspunt heeft een verplichtend karakter.

q. Leefeenheid

r. Voorziening in natura

Omschreven is in dit lid wat een voorziening in natura is.

s. Persoonsgebonden budget

Dit lid beschrijft het persoonsgebonden budget als een geldbedrag bedoeld om het te bereiken resultaat te bereiken.

t.Financiële tegemoetkoming

Een financiële tegemoetkoming is een geldbedrag dat is bedoeld om een bepaalde voorziening te verwerven. Het is niet perse een kostendekkende vergoeding, maar een bedrag, bedoeld als tegemoetkoming in de kosten.

u. Mantelzorger

Dit geeft een begripsomschrijving van de mantelzorger. Daarvoor is aansluiting gezocht bij de begripsomschrijving van mantelzorg zoals de wet die geeft in artikel 1 lid 1 onder b.

v. Hoofdverblijf

Het begrip hoofdverblijf biedt nogal eens problemen. Het begrip is omschreven naar het aantal nachten dat men op een bepaalde plaats doorbrengt. Bij twijfel kan de plaats waar per jaar de meeste nachten worden doorgebracht beschouwd worden als de plaats waar iemand zijn hoofdverblijf heeft. Dit kan een rol spelen als iemand meerdere plaatsen heeft waar een groot deel van het jaar wordt doorgebracht, zoals personen die het jaar deels in het buitenland doorbrengen, personen die deels in een AWBZ-instelling verblijven en deels elders, enz.

w. Budgethouder

De budgethouder is de persoon die de beschikking krijgt over het budget en over de besteding daarvan ook verantwoording af dient te leggen.

x. Eigen bijdrage

Uit artikel 15 lid 1 van de wet vloeit de bevoegdheid voort voor het vragen van een eigenbijdrage. Deze kan op het inkomen worden afgestemd, zij het dat op grond van artikel 15 lid3 van de wet bij Algemene Maatregel van Bestuur nadere regels (Besluit maatschappelijkeondersteuning) zijn gesteld. Daarin is bepaald wat de ruimte is die de gemeenteraad (hetcollege bij delegatie door de gemeenteraad) heeft voor het bepalen van de omvang van deeigen bijdrage. Het belangrijkste onderscheidende kenmerk van de eigen bijdrage tenopzichte van het eigen aandeel, is dat een eigen bijdrage alleen mogelijk is bij eenvoorziening in natura of een persoonsgebonden budget en dus niet bij een financiëletegemoetkoming.

y. Eigen aandeel

Artikel 19 lid 1 van de wet bepaalt dat de hoogte van de financiële tegemoetkomingafhankelijk kan worden gesteld van het inkomen van degene aan wie maatschappelijkeondersteuning is verleend en van zijn echtgenoot. Hierbij wordt in de toelichting op artikel 19van de wet gesproken over een “eigen aandeel in de kosten van een voorziening” (TK 2004-2005, 30 131, nr. 3). Op grond van artikel 19 lid 2 van de wet zijn in het Besluitmaatschappelijke ondersteuning nadere regels gesteld met betrekking tot de financiële

tegemoetkomingen. In het Besluit maatschappelijke ondersteuning is bepaald wat de ruimteis die de gemeenteraad (het college bij delegatie door de gemeenteraad) heeft voor hetbepalen van de omvang van het eigen aandeel.

z. Huisgenoten

Hierbij wordt uitdrukkelijk opgemerkt dat personen met een commerciële relatie tot belanghebbende niet worden aangemerkt als huisgenoot. Van kamerhuurders wordt derhalve niet verwacht dat zij huishoudelijk werk verrichten ten behoeve van belanghebbende.

Hoofdstuk 2. Resultaatgerichte compensatie

Hoofdstuk 2 is het hart van de verordening. Hoofdstuk 2 gaat over de bij wet beoogde resultaten, die door het aanvullend op de eigen kracht van mensen, hun sociaal netwerk en algemene voorzieningen, inzetten van individuele voorzieningen bereikt moeten worden om te voldoen aan de in artikel 4 van de wet vastgelegde compensatieplicht.

Daarnaast is in hoofdstuk 2 de compensatieplicht van de gemeente nader ingevuld door te omschrijven wanneer iemand wordt geacht zelfredzaam en in staat tot maatschappelijke participatie te zijn.

Artikel 2. Zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie

Met deze bepaling is met inachtneming van de bedoeling van de wetgever en recente jurisprudentie nadere invulling gegeven voor welke inwoners de compensatieplicht van de gemeente geldt. Wanneer iemand zelf of met behulp van zijn omgeving in staat is een voorziening te regelen is sprake van zelfredzaamheid waardoor maatschappelijke participatie tot de eigen mogelijkheden behoort. Ondersteuning vanuit de gemeente is dan niet verplicht. Omdat de wet maatwerk vereist zal telkens in het individuele voorliggende geval bovenstaand uitgangspunt beoordeeld moeten worden.

Artikel 3. De te bereiken resultaten

De in artikel 4 van de wet genoemde doelstellingen zijn door de Vereniging van Nederlandse gemeenten verder gespecificeerd in de volgende 8 te bereiken resultaten:

a. Een schoon en leefbaar huis

b. Wonen in een geschikte woning

c. Beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften

d. Beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding

e. Het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren

f. Zich verplaatsen in en om de woning

g. Zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en

h. De mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten.

Op deze 8 terreinen heeft het college een resultaatverplichting: door de te nemen algemene of individuele maatregelen moet het gestelde resultaat bereikt kunnen worden. Ook de Centrale Raad spreekt over resultaatverplichting, bijvoorbeeld in de eerdergenoemde uitspraak van december 2010 en CRvB 29-02-2012, nr. 11/517 WMO.

Hoofdstuk 3. De Aanvraag.

Artikel 4. De aanvraag

Lid 1.

In lid 1 is geregeld dat een aanvraag van een individuele voorziening altijd schriftelijk moet worden gedaan. De aanvraag in het kader van de wet die niet op het beschikbaar gestelde formulier is ingediend, kan echter niet zonder meer buiten behandeling worden gelaten. De Algemene wet bestuursrecht bepaalt immers dat de aanvraag in ieder geval naam en adres van de belanghebbende en een aanduiding van de beschikking die gevraagd wordt dient te bevatten en verder ondertekend moet zijn. Jurisprudentie leert dat een ondertekend formulier, dat overigens niet is ingevuld, geaccepteerd dient te worden als de overige benodigde bescheiden daarbij zijn gevoegd. Het ligt voor de hand in een dergelijke situatie te verzoeken om aanvulling van de gegevens.

Indien er sprake is van een persoon die om redenen niet in staat is zelfstandig een aanvraag in te dienen kan hij iemand een schriftelijke machtiging verlenen om namens hem een aanvraag in te dienen. Deze machtiging dient bij het indienen van de aanvraag te worden afgegeven aan de gemeente en wordt bewaard in het persoonsdossier van belanghebbende. Een bewindvoerder of curator is te allen tijde gemachtigd een aanvraag voor de onder bewind of curatele gestelde belanghebbende in te dienen. In dat geval zal er een beschikking van de Rechtbank worden gevraagd waaruit deze bevoegdheid blijkt en zal deze worden opgenomen in het persoonsdossier.

Lid 2.

Hierin is geregeld dat de belanghebbende bij het indienen van een aanvraag een geldig identiteitsbewijs dient te overleggen. Hiermee wordt voorkomen dat bijvoorbeeld aan vreemdelingen een voorzieningen wordt toegekend. Het rijbewijs wordt niet als een geldig legitimatiebewijs aangemerkt en is in deze bepaling met de toevoeging van de passage over de Wet van de identificatieplicht dan ook uitgesloten.

Hoofdstuk 4. Algemene voorwaarden en weigeringsgronden

Artikel 5. Voorwaarden en weigeringsgronden

Lid 1 sub a.

Noodzakelijk wil zeggen dat belanghebbende uitsluitend met behulp van de voorziening in staat blijft zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren. De voorziening moet noodzakelijk zijn; niet gewenst of gemakkelijk. De noodzaak zal meestal een medische noodzaak zijn.

Wat langdurig noodzakelijk is, is afhankelijk van de concrete situatie, maar ook van het te bereiken resultaat. Het kan, in tijd uitgedrukt, gaan om twee maanden, bijvoorbeeld bij mensen die in een terminaal ziektestadium verkeren. De voorziening zal immers iemand gehele verdere leven noodzakelijk zijn. Het kan ook gaan om veertig jaar, in situaties waarin de beperking bijvoorbeeld aangeboren is en stabiel van aard is. Kenmerk is in beide genoemde situaties dat de ondervonden beperking, naar de stand van de medische wetenschap, onomkeerbaar is. Er is dus redelijkerwijs geen verbetering te verwachten in de situatie van de belanghebbende. In dit kader zal de prognose van groot belang zijn. Zegt de prognose dat de betrokkene na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen zal kunnen functioneren, dan mag men van kortdurende noodzaak uitgaan. Bij een wisselend beeld, waarbij verbetering in de toestand periodes van terugval opvolgen, kan echter uitgegaan worden van een langdurige noodzaak. De medisch adviseur speelt bij het antwoord op de vraagof er al dan niet sprake is van een langdurige noodzaak voor de betreffende voorziening een belangrijke rol.

Als er een beroep gedaan kan worden op bijvoorbeeld de tijdelijke uitleen van hulpmiddelen, bij een in de tijd beperkte noodzakelijke inzet van voorzieningen, is er sprake van een voorliggende voorziening waar belanghebbende een beroep op kan doen. Overigens verandert de invulling wanneer met ingang van 1 januari 2013 de uitleen van verpleeghulpmiddelen onder de werking van de Zorgverzekeringswet komt te vallen.

Voor langere tijd betekent in ieder geval dat wie tijdelijke beperkingen heeft, bijvoorbeeld door een ongeluk, terwijl vast staat dat de handicap van voorbijgaande aard is, niet voor een voorziening in het kader van deze verordening in aanmerking komt. Een uitzondering op deze regel wordt gevormd door situaties waarin voor een afzienbare periode hulp bij het huishouden nodig is, bijvoorbeeld bij ontslag uit een ziekenhuis of bij een ontregeld huishouden.

Lid 1 sub b.

Voorzieningen die in het kader van deze verordening worden verstrekt dienen naar objectieve maatstaven gemeten zowel compenserend als de meest goedkope voorziening te zijn. Met nadruk wordt hierbij gesteld dat met het begrip compenserend bedoelt wordt: volgens objectieve maatstaven nog toereikend.

Het gaat daarbij op de eerste plaats om een voorziening die compenserend is voor de ondervonden problemen, zodat het te bereiken doel daadwerkelijk bereikt kan worden. Eigenschappen die kostenverhogend werken zonder dat zij de voorziening meer adequaat maken, zullen in principe niet voor vergoeding in aanmerking komen. Daarbij kan een overweging zijn dat de bruikbaarheid van een voorziening niet alleen door technische en functionele aspecten bepaald wordt. Tevens is het denkbaar dat een product dat duurder is dan een vergelijkbaar product, langer meegaat en dus uiteindelijk goedkoper is. Het begrip goedkoopst compenserend geeft het college mogelijkheden tot sturen binnen het beleid.

Lid 1 sub c.

Deze bepaling regelt dat de voorziening in overwegende mate op het individu gericht moet zijn. Het probleem van het individu dient te worden gecompenseerd en staat centraal bij de beoordeling van de aanvraag.

Lid 2 sub a.

In de wet is geen specifieke bepaling opgenomen waaruit blijkt dat de compensatieplicht zich beperkt tot in de gemeente woonachtige personen, hoewel artikel 11 van de wet spreekt over ingezetenen. Uit jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) blijkt wel dat de compensatieplicht zich beperkt tot in de gemeente woonachtige personen. Een redelijke uitleg van artikel 4 lid 1 Wmo brengt met zich mee dat de compensatieplicht uitsluitend bestaat jegens degene die in de betreffende gemeente woonplaats hebben. Dit artikel is om te bepalen dat alleen personen die woonachtig zijn in de gemeente Ubbergen voor voorzieningen in aanmerking kan komen. Uitzondering hierop zijn bewoners van AWBZ-instellingen die verzoeken om een woning in de gemeente Ubbergen bezoekbaar te maken.

De zinsnede “of zal hebben” heeft betrekking op de situatie dat een woning aangepast dient te worden voordat belanghebbende feitelijk intrek kan nemen in de woning en daarmee inwoner van de Ubbergen is. In eerste instantie geeft de gemeentelijke basisadministratie uitsluitsel over de vraag waar belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft. In overige gevallen dient een ondertekende koopakte dan wel huurovereenkomst te worden overgelegd.

Lid 2 sub b.

Algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn voorzieningen waarover een met de belanghebbende vergelijkbare persoon, ook los van de beperking, zou kunnen beschikken. Deze voorzieningen hoeven niet te worden verstrekt. Dit beginsel wordt al tientallen jaren gehanteerd in de sociale wetgeving (AAW/WAO, voormalige Wet-Rea, Wvg) en heeft tot een omvangrijke jurisprudentie geleid. Wat in een concreet geval algemeen gebruikelijk is, hangt af van de aard van de gevraagde voorziening in relatie tot de persoon van de aanvrager. De financiële situatie speelt in beginsel geen rol. Dit zou alleen anders kunnen zijn als de belanghebbende binnen een medisch aanvaardbare termijn bij bijvoorbeeld de woningeigenaar de voorziening niet kan afdwingen. Hieronder valt eveneens het in en buiten recht afdwingen van de voorziening (zie CRvB 04-05-2011, nr. 10/6824 WMO). Een andere uitzondering is het ten gevolge van een plotseling optredende handicap moeten vervangen van zaken die nog niet zijn afgeschreven; dat zou zonder de beperkingen immers ook niet gebeuren.

De gemeente Ubbergen acht de volgende voorzieningen in beginsel als algemeen gebruikelijk, deze lijst is niet limitatief:

- standaard toilet;

- hangtoilet;

- verhoogd toilet (6+);

- eenvoudige beugels (30-40 cm lang);

- dubbel glas;

- toiletbril;

- thermostatische kraan;

- éénhendelmengkraan;

- spiegel;

- douchekop, glijstang;

- aankleedbad/tafel;

- box;

- keramische kookplaat;

- gewone fiets;

- tandem;

- fiets of tandem met hulpmotor (elektrische fiets of tandem);

- fiets met lage instap;

- fiets met trapondersteuning;

- gewone kinderdriewieler;

- aankoppelfiets voor kinderen;

- centrale verwarming;

- vervanging van een lavet;

- automatische versnellingsbak;

- elektrisch bedienbare ramen;

- kosten APK;

- warmtewerend glas.

Voor woningaanpassingen gelden de volgende afschrijvingstermijnen:

- Keuken: 15 jaar,

- Tegels: 25 jaar,

- Sanitair: 20 jaar,

- Natte cel: 25 jaar,

- Huizen: 50 jaar.

Lid 2 sub c.

Dit lid bepaald dat alle (wettelijk) voorliggende, algemene, algemeen gebruikelijke of collectieve voorzieningen die voor belanghebbende compenserend en beschikbaar zijn voorrang hebben boven de individuele voorzieningen. Als deze voorzieningen niet leiden tot het te bereiken resultaat zal naar ander oplossingen gezocht moeten worden en komen individuele voorzieningen ter beoordeling in perspectief.

Lid 2 sub d.

Uit de Memorie van Toelichting blijkt nadrukkelijk dat het de bedoeling van de wetgever is dat mensen en hun omgeving zelf oplossingen bedenken en daarin een eigen verantwoordelijkheid hebben en nemen. Een passage uit de parlementaire stukken laat deze bedoeling zien:

´De regering wil met dit wetsvoorstel ook stimuleren dat mensen die dat kunnen, meer dan nu het geval is, zelf oplossingen bedenken in de eigen sociale omgeving voor problemen die zich voordoen. De regering stelt daarom een aantal historisch gegroeide vanzelfsprekendheden in zorg en ondersteuning ter discussie en doet een groter beroep op de eigen draagkracht.´

De bepaling onder d is een uitwerking van dit wettelijke uitgangspunt over de eigen verantwoordelijkheid. De mogelijkheid om een beroep te doen op huisgenoot, mantelzorger, vrijwilliger, uitwonende volwassen kinderen etc. moet worden verkend. Het is vervolgens ter beoordeling van het college of de medewerking redelijkerwijs kan worden gevergd.

Lid 2 sub e.

Het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw is vastgesteld in het Bouwbesluit. Woonvoorzieningen die op dat uitrustingsniveau worden verstrekt, zijn in beginsel van voldoende kwaliteit. Duurdere of andere voorzieningen hoeven niet te worden verstrekt. Garages vallen bijvoorbeeld niet onder bedoeld uitrustingsniveau. Een duidelijke begrenzing dus. Ingeval vanuit welstandstoezicht hogere eisen worden gesteld, kan het college een uitzondering maken op deze bepaling. Over de hiermee gepaard gaande kosten moeten in een concrete situatie afspraken worden gemaakt. Ook bij hulp bij het huishouden speelt deze bepaling een rol.

Lid 2 sub f.

Bewoners van een niet zelfstandige woonvorm of een AWBZ instelling kunnen niet voor een voorziening in het kader van deze verordening in aanmerking komen voor zover met betrekking tot de problematiek een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat. Het betreft hier bijvoorbeeld woningaanpassingen, woonvoorzieningen en hulp bij het huishouden.

Lid 2 sub g.

In sommige gevallen maken mensen al jaren gebruik van een bepaalde voorziening en vragen zij na het optreden van een beperking een individuele Wmo-voorziening aan in verband met deze beperking. Zo´n situatie kan leiden tot de conclusie dat de beperkingen geen extra kosten met zich meebrengen.

Lid 2 sub h.

Gedoeld wordt op de situatie dat de belanghebbende een voorziening aanvraagt nadat deze al door de belanghebbende is gerealiseerd of aangekocht. In dat geval wordt de gemeente voor voldongen feiten gesteld. De uitzondering op deze regel ontstaat wanneer de noodzaak van de gemaakte kosten en de beoordeling of dit wel of niet de goedkoopste oplossing is voor de ervaren participatiebeperkingen alsnog gemaakt kan worden. Het risico dat de vergoeding van de gemeente lager is dan de kosten die door belanghebbende zijn gemaakt komen dan voor rekening van belanghebbende.

Lid 2 sub i.

Omstandigheden die belanghebbende worden toegerekend zijn roekeloos gedrag en verwijtbare onachtzaamheid met betrekking tot de eerder vergoede of verstrekte voorziening. In die situaties wordt een voorziening geweigerd als de normale afschrijvingstermijn van de eerder vergoede of verstrekte voorziening nog niet is verstreken.

Voor de bepaling van de afschrijvingsperiode wordt uitgegaan van de normale

afschrijvingstermijn. Voor hulpmiddelen gelden de volgende afschrijvingstermijnen:

- Voorzieningen voor volwassenen: 7 jaar

- Voorzieningen voor kinderen: 5 jaar

Hoofdstuk 5. Beoordeling van de te bereiken resultaten

Paragraaf 1. Algemene regels

Artikel 6. Het maken van een afweging

Lid 1.

Bij de beoordeling welke voorzieningen getroffen gaan worden, gaat het college uit van de persoonskenmerken en behoeften van de belanghebbende en diens sociale omgeving, zoals artikel 4 Wmo voorschrijft. "Uitgaan van" betekent dat het college die persoonskenmerken en behoeften als vertrekpunt van het onderzoek en de afweging neemt. Bij het onderzoek zal gekeken worden naar wat nodig is, wat mogelijk is en hoe maatwerk ten aanzien van de te bereiken resultaten mogelijk is. Het College kijkt daarbij ook naar de mogelijkheden van belanghebbende om het resultaat zelf te bereiken, bijvoorbeeld met een bepaald hulpmiddel.

Ten behoeve van de beoordeling welke voorzieningen getroffen gaan worden, wordt in ieder geval geïnventariseerd:

a. Op welk van de resultaatgebieden in de Wmo de belanghebbende beperkingen ondervindt in zijn zelfredzaamheid of maatschappelijke participatie.

b. De aard van de beperking, het chronisch psychische probleem of het psychosociale probleem dat de basis vormt van de behoefte aan compensatie.

c. De mogelijkheden die de belanghebbende ondanks deze beperkingen heeft om zelf, met behulp van zijn sociale omgeving of door de inzet van voorliggende voorzieningen zelfredzaam te functioneren en/ of maatschappelijk te participeren.

d. De onmogelijkheden die de belanghebbende ondervindt als gevolg van het ondervonden probleem of de ondervonden problemen.

e. De persoonskenmerken en behoeften van de persoon in relatie tot het te behalen resultaat dat behoort tot de resultaatgebieden in de Wmo.

f. De resultaten die belanghebbende wil bereiken op de verschillende in deze verordening weergegeven terreinen.

g. Wat belanghebbende inmiddels zelf heeft gedaan om bestaande belemmeringen op te lossen.

h. De woon- en gezinssituatie van belanghebbende en de verder sociale structuur om belanghebbende heen.

i. De feitelijke beschikbaarheid van mantelzorg en overige hulp.

j. De bruikbaarheid en geschiktheid van voorliggende voorzieningen om het te behalen resultaat te bereiken (zie ook lid 2).

k. De mogelijkheden die de gemeente in principe kan verlenen om de problemen via een individuele voorziening op te lossen.

Lid 2.

Lid 2 bepaald dat alle (wettelijk) voorliggende, algemeen gebruikelijke en collectieve voorzieningen die voor betrokkene beschikbaar en in praktijk ook daadwerkelijk bruikbaar zijn, eerst beoordeeld dienen te worden. Dat wil zeggen dat allereerst bekeken moet worden of via deze, in de maatschappij logischerwijs voorhanden voorzieningen, de te bereiken resultaten ook daadwerkelijk bereikt kunnen worden. Dat kan nodig zijn omdat men niet weet welke voorzieningen er normaal voorhanden zijn. Als deze voorzieningen toch niet leiden tot het te bereiken resultaat zal naar andere oplossingen gezocht moeten worden en komen individuele voorzieningen ter beoordeling in perspectief.

Lid 3.

De wet zelf geeft niet aan wat de ondergrens of bovengrens is van de compensatie. Het hoogste rechtscollege zegt in dit verband: ´het college heeft de rechtsplicht om in elk concreet geval een voorziening te treffen die zich kwalificeert als compensatie van beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie.

En voorts: ´het college heeft de plicht om een resultaat te bereiken dat als compensatie mag gelden´.

In elk individueel geval moet dus worden beoordeeld of de persoon met beperkingen voldoende wordt geholpen. Hij moet gelijke kansen hebben als een gezond persoon, volgens de parlementaire geschiedenis.

In dit artikel wordt tot uitdrukking gebracht welk niveau van de compensatie de gemeente wil realiseren. Wat dus ´voldoende helpen´ inhoudt. Bij het begrip ´in aanvaardbare mate´ kan worden gedacht aan de volgende aspecten:

- Niet elke beperking kan worden opgeheven. In sommige gevallen is het reëel om genoegen te nemen met het verminderen van de beperkingen. Dit verminderen is dan het hoogst haalbare.

- Niet elke wens van belanghebbende hoeft te worden ingewilligd. Weliswaar moet de gemeente rekening houden met de behoefte van belanghebbende, maar deze behoefte is niet absoluut. Dit wel zeggen dat niet elke behoefte hoeft te worden vertaald in een voorziening.

Paragraaf 2. De te bereiken resultaten – een schoon en leefbaar huis

Artikel 7. Een schoon en leefbaar huis

Lid 1.

In dit lid wordt geschetst wat het te bereiken resultaat is ten aanzien van een schoon en leefbaar huis. Dit resultaat houdt in dat iedereen moet kunnen wonen in een huis dat schoon is volgens de normen zoals die tot nu toe zijn gehanteerd. Die normen zijn ontleend aan gangbare ideeën die bestaan in de maatschappij.

Het te behalen resultaat een schoon en leefbaar huis, richt zich op het normale gebruik van de woning. Het normale gebruik van de woonruimte omvat de elementaire woonfuncties, dat zijn de activiteiten die de gemiddelde bewoner in zijn woning in elk geval verricht. Het gaat daarbij om eten bereiden, slapen en lichaamsreiniging, en essentiële huishoudelijke werkzaamheden, zoals kleding wassen, en het aan- en uitkleden, wassen en verschonen van een geheel van zijn verzorger(s) afhankelijke baby.

Onder de ruimten die onder dit principe vallen zijn te rekenen: een woonkamer, de aanwezige en gebruikte slaapkamers, de keuken en de sanitaire ruimten. Ook een eventuele berging die daadwerkelijk in gebruik is, zal meegenomen worden.

Er zijn beperkingen ten aanzien van de omvang van de woning, waarbij uitgangspunt is de omvang van een nieuwe woning binnen de sociale woningbouw. Dit uitgangspunt is niet star: er zijn altijd mogelijkheden bij te stellen naar boven of naar beneden (maatwerk). Maar een aanvrager kan met een (sterk) afwijkende vraag ten aanzien van het onderdeel omvang sociale woningbouw geen compensatie afdwingen voor het meerdere boven het niveau van de sociale woningbouw.

Lid 2.

Hierin wordt geschetst welke individuele voorzieningen ingezet kunnen worden om het schone en leefbare huis te bereiken. Dat gaat allereerst via licht en zwaar huishoudelijk werk. Daarbij valt bijvoorbeeld het reinigen van de ramen aan de buitenkant niet onder de compensatieplicht. Het aantal benodigde uren voor de activiteiten wordt bepaald aan de hand van een normenschema dat is opgesteld in samenwerking met de aanbieders van HH en dat door jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep is geaccepteerd als een redelijk uitgangspunt voor de bepaling van de omvang van de hulp. Het vaststellen van de omvang van de hulp is maatwerk in het individuele geval.

Overigens kunnen ook andere normenschema’s ontwikkeld worden, bijvoorbeeld door schoonmaakbedrijven. Hierbij zal het te bereiken resultaat altijd centraal dienen te staan.

Lid 3.

Het derde lid gaat in op het onderdeel gebruikelijke zorg. Er wordt rekening gehouden met huisgenoten uit de leefeenheid vanaf 18 jaar. Wanneer die in staat zijn huishoudelijke werkzaamheden die onder de compensatieplicht vallen over te nemen, zal allereerst gekeken moeten worden of dit niet een voorliggende voorziening is. Alle huisgenoten vanaf 18 jaar zijn met elkaar verantwoordelijk voor het voeren van een huishouden. Dat betekent dat wanneer één van de huisgenoten die het huishoudelijke werk doet uitvalt, via een herverdeling de andere huisgenoten deze taken zullen moeten overnemen. Alleen als er geen huisgenoten zijn of als de huisgenoten met enige regelmaat langdurig afwezig zijn of anderszins niet in staat zijn de huishoudelijke taken over te nemen, zal er een plicht tot compensatie bestaan. Ook de tot het huishouden behorende personen jonger dan 18 jaar, zoals thuiswonende kinderen, worden geacht hun bijdrage aan het huishouden te leveren door hun kamer bij te houden en hand- en spandienst te verrichten.

Compensatieplicht bestaat er uiteraard ook als de huisgenoot zelf ook niet in staat is het huishoudelijk werk te verrichten. Hiertoe zal al dat onderzoek gedaan moeten worden om dit vast te stellen.

Niet gewend zijn huishoudelijk werk te verrichten is geen reden tot compensatie. Eventueel is het mogelijk om tijdelijke ondersteuning te bieden in het aanleren van de benodigde huishoudelijke taken. Dreigende overbelasting zal door gericht onderzoek vastgesteld moeten worden.

Lid 4.

Lid 4 bepaalt dat er geen individuele voorziening wordt toegekend als er sprake van gebruikelijke zorg en er geen reden is om aan te nemen dat deze gebruikelijke zorg niet uitgevoerd kan worden. Omdat het om maatwerk gaat, zal ook hiernaar nauwkeurig onderzoek gedaan moeten worden.

Paragraaf 3. De te bereiken resultaten - wonen in een geschikt huis

Artikel 8. Wonen in een geschikt huis

Lid 1.

Als het gaat om het wonen in een geschikte woning hebben we het over de woonvoorzieningen, zowel bouwkundig als niet-bouwkundig. Uitgangspunt is daarbij dat men zelf al beschikt of zal beschikken over een woning. Het is niet zo dat een gemeente voor een woning moet zorgen: dat is een eigen verantwoordelijkheid van belanghebbende. De gemeente kan wel ondersteunen of bemiddelen bij het zoeken naar een (geschikte) woning. Daarbij is uitgangspunt dat iedereen altijd zoekt naar een voor hem op dat moment meest geschikte beschikbare woning, uiteraard passend bij het bestedingspatroon en levensfase.

Als iemand al een woning heeft, dan zal de compensatieplicht inhouden dat eventuele problemen met het normale gebruik van de woning opgelost worden. Daarbij kan veelal gekozen worden uit meerdere oplossingsrichtingen.

Ook nu gaat het bij het bepalen van de reikwijdte van de compensatieplicht weer om aanpassingen aan de woningen tot het niveau van sociale woningbouw. De ruimten die voor aanpassing in aanmerking komen zijn dan ook weer de woonkamer, slaapvertrekken, keuken en sanitaire ruimten. Er kan altijd gemotiveerd afgeweken worden naar boven of beneden, maar omvangrijke woningen en zeer grote ruimten zullen niet als uitgangspunt voor compensatie gelden.

Lid 2.

Als het gaat om een voor belanghebbende geschikte woning kan het gaan om verschillende oplossingsrichtingen. Het kan passend zijn de woning aan te passen, maar ook kan het zijn dat er een andere woning beschikbaar is of (op verzoek van de gemeente) vrijgemaakt kan worden die geschikt is, of een woning die gemakkelijker geschikt te maken is. In die situatie zal een afweging moeten worden gemaakt tussen de diverse mogelijkheden. Uitgangspunten daarbij zijn de behoeften van belanghebbende en wat de goedkoopst compenserende voorziening is waarmee gecompenseerd kan worden.

Ten aanzien van de vraag tot welk bedrag aanpassing van de woning wenselijk is of dat er een alternatief in de vorm van een herplaatsbare woonunit als compensatie wordt aangeboden, spelen afwegingen over afschrijving en hergebruik van de voorziening een belangrijke rol. Het streven is om aanpassingen die bestaan uit een aanbouw alleen dan te realiseren als vastgelegd kan worden dat deze aanpassing tijdens de gehele looptijd beschikbaar kan blijven voor een gehandicapte. Dit zal in zijn algemeenheid alleen te realiseren zijn bij huurwoningen van sociaal verhuurders. In andere situaties zal gekozen worden voor het plaatsen van een losse woonunit.

Ook bij huurwoningen van sociaal verhuurders kan, in het kader van her inzetbaarheid elders, gekozen worden voor het plaatsen van een losse woonunit.

Lid 3.

Verhuizing naar een geschikte woning of een gemakkelijker geschikt te maken woning kan een snelle(re) oplossing bieden dan het aanpassen van een woning. Bovendien kan er sprake zijn van een woning die niet tot nauwelijks aan te passen is. Dat kan betekenen dat er eerst naar alternatieven gekeken zal moeten worden. Daarbij zal rekening gehouden worden met de behoeften van belanghebbende. En ook zal beoordeeld worden hoe die behoeften zich verhouden tot de belangen (vooral financiële) van de gemeente. Duidelijk is dat het resultaat moet kunnen dienen als adequate oplossing voor de door belanghebbende ervaren beperkingen in het gebruik van de woning.

Lid 4.

Als er voorliggende voorzieningen of alternatieve voorzieningen zijn die goedkoper zijn, zal eerst beoordeeld worden of het hanteren hiervan leidt tot maatwerk, zodat via deze voorzieningen het resultaat bereikt zou kunnen worden.

Artikel 9. Bezoekbaar maken

Lid 2

De verlening van woonvoorzieningen is alleen mogelijk indien belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft in de woning die aangepast moet worden. Een uitzondering kan gemaakt worden als de persoon zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-inrichting en regelmatig één bepaalde woning bezoekt. Het is dan mogelijk voorzieningen te verstrekken ten behoeve van het aanpassen van één woonruimte waar de persoon vaak verblijft, uiteraard met toestemming van de eigenaar van die woonruimte. Uit doelmatigheidsoverwegingen is het daarom redelijk dat er geen volledige maar een gedeeltelijke aanpassing van de woning plaatsvindt.

Onder het bezoekbaar maken van de woning wordt verstaan dat de persoon

met beperkingen de woonruimte, de woonkamer en een toilet kan bereiken/gebruiken.

De aanvraag moet worden ingediend in de gemeente waar de bezoekbaar te maken woning staat. Deze bepaling is opgenomen omdat belanghebbende anders de aanvraag zou indienen in de gemeente waar hij zijn hoofdverblijf heeft.

Artikel 10. Uitsluitinggronden

Een voorziening ten behoeve van het normale gebruik van de woning kan alleen worden verstrekt als het woonruimten betreft die als zelfstandige woonruimte in het kader van de Wet op de huurtoeslag ook als zodanig aangemerkt worden. Er worden verder geen woonvoorzieningen verstrekt in gemeenschappelijke ruimten van woongebouwen die, gelet op de beperkingen en/of de leeftijd van de bewoners, voornamelijk door personen met een beperking en/of ouderen worden bewoond. Tenslotte worden geen voorzieningen getroffen indien bij nieuwbouw of renovatie die voorzieningen zonder noemenswaardige meerkosten kunnen worden meegenomen.

Artikel 11. Aanvullende weigeringsgronden

Sub a.

Als er in de verlaten woning geen problemen bij het normale gebruik van de woning werden ervaren, is de verhuizing naar de nieuwe woning kennelijk de oorzaak van de problemen en is men verhuisd naar een ongeschikte woning. Niet de ondervonden beperking, maar de verhuizing naar een niet geschikte woningis dan de voornaamste oorzaak van de ondervonden problemen. Deze bepaling heeft voornamelijk betrekking op situaties waarin men gaat verhuizen zonder specifieke reden, maar gewoon omdat men daar zin in heeft. Uitzondering in deze bepaling is de zogeheten “belangrijke reden”. Daarbij moet gedacht worden aan een verhuizing vanwege samenwoning, huwelijk of het aanvaarden van werk elders.

Sub b.

Als een persoon met beperkingen verhuist, zal deze, in relatie tot die beperkingen, moeten zoeken naar een zo geschikt mogelijke woning. Het is niet de bedoeling dat men zo maar een ongeschikte woning kiest en vervolgens de rekening voor aanpassingen bij de gemeente indient. Met “verhuizen” wordt hier overigens niet alleen gedoeld op de feitelijke verhuizing, maar ook op alle onomkeerbare handelingen die normaal gesproken voorafgaan aan een verhuizing, zoals het tekenen van een koop-, huur- of erfpachtcontract. Er is sprake van een omkering van bewijslast indien belanghebbende verhuist vanuit een andere gemeente en zich niet vooraf tot het college heeft gewend om alternatieven te bespreken, danwel om toestemming te vragen. Onder deze omstandigheden ligt het op de weg van belanghebbende om aan de hand van controleerbare gegevens aannemelijk te maken dat er geen geschikte woning voor belanghebbende beschikbaar was. Kan belanghebbende dit niet aannemelijk maken dan kan het college er vanuit gaan dat niet is verhuisd naar de meest geschikte woning. Dit volgt uit CRvB 13-4-2011, nrs. 09/3047 Wmo e.a. en Rechtbank Arnhem 27-01-2011, nr. AWB 09/5167.

Sub c.

Woningen die niet geschikt zijn om het hele jaar door bewoond te worden kunnen ook niet – als hoofdverblijf – compenserend gemaakt worden. Daarvoor zal dus per definitie geen woonvoorziening worden verstrekt; aanpassen leidt niet tot een compenserende situatie en verhuizen vanuit een dergelijke woning naar een woning die wel geschikt is om het gehele jaar te bewonen kan als algemeen gebruikelijk worden beschouwd. Ook zonder beperking zal men immers moeten verhuizen naar een woning die wel het gehele jaar bewoonbaar is.

Sub d.

Verhuizen naar een AWBZ- en andere zorginstellingen leidt ertoe dat met betrekking tot de problematiek een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat.

Een verhuiskostenvergoeding wordt in deze situatie eveneens niet verstrekt. De verhuizing naar een AWBZ- of andere zorginstelling vindt immers niet zijn basis in compensatie op grond van de Wmo, maar op basis van een CIZ indicatie en een noodzaak tot (intensieve) zorg.

Sub e.

Deze afwijzingsgrond is bedoeld voor situaties waarin gebruikte materialen voor problemen zorgen. Het is daarbij zaak onderscheid te maken tussen de constructie, waarbij een bepaald materiaal is toegepast, en de aard van het gebruikte materiaal zelf. Vocht en tocht komen in iedere woning voor. Het wegnemen hiervan valt niet onder de compensatieplicht zoals genoemd in de Wmo. Het opheffen van allergene factoren of andere problemen die hun oorzaak vinden in de aard van de in of aan de woonruimte gebruikte materialen valt niet onder de werking van de verordening.

Sub f.

In feite gaat het bij verhuizing vanuit het ouderlijk huis of vanuit een vergelijkbare situatie naar een zelfstandige woonruimte om een algemeen gebruikelijke verhuizing. Een dergelijke verhuizing staat dus op zichzelf los van de beperkingen die men heeft. Voorzieningen aan de woning waarheen vanuit het ouderlijk huis wordt verhuisd zijn wel mogelijk, mits verhuisd is naar de op dat moment beschikbare meest geschikte woning.

Sub g.

Op basis van het feit dat voorzieningen op grond van de wet in hoofdzaakzijn gericht op het individu, worden in beginsel geen voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten van wooncomplexen verstrekt. Evenals onder de Wet voorzieningen gehandicapten gold, zijn er uitzonderingen gemaakt voor de in de verordening genoemde voorzieningen in gemeenschappelijk ruimten. De opsomming is limitatief, dat wil zeggen dat er niet meer hoeft te worden verstrekt dan er in de verordening is genoemd.

Artikel 12. Huurderving.

Door de eigenaar van de woning een financiële tegemoetkoming in de gederfde huurinkomsten te verlenen, kan bevorderd worden dat de aangepaste woonruimte beschikbaar blijft voor personen met beperkingen. Aangezien adequate huisvesting van personen met beperkingen ook een specifieke taak van de (sociale)verhuurders is, is het reëel dat een deel van de huurderving ten laste van de verhuurder komt. Bovendien wordt in de exploitatie van een woning rekening gehouden met een bepaald percentage huurderving. Ook om die reden is het te verantwoorden dat de verhuurder enig risico voor leegstand loopt.

Artikel 13. Terugbetaling bij verkoop

Deze bepaling bevat een zogenaamde anti-speculatiebepaling. Deze heeft als doel het door de eigenaar laten terugbetalen van een deel van de waardestijging, die het gevolg is van de aanpassing van de eigen woning op grond van de wet. Als uitgangspunt van de waardestijging worden de kosten van de verstrekte woonvoorziening genomen. Deze kosten dient de belanghebbende, in geval van verkoop van de aangepaste woning binnen 10 jaar na gereed melding van de voorziening, volgens het in het Besluit vastgelegde afschrijvingsschema terug te betalen.

Paragraaf 4. De te bereiken resultaten – beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften

Artikel 14. Beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften

Lid 1.

Hierin wordt beschreven wat verstaan wordt onder het beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften. Het kunnen beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften betekent dat de dagelijks benodigde hoeveelheid voedsel voor maaltijden en andere momenten waarop iets genuttigd wordt beschikbaar moet zijn. Hetzelfde geldt voor toiletartikelen en schoonmaakmiddelen. Deze dagelijkse benodigdheden kunnen op vele manieren in huis komen. Er zal in redelijkheid gezocht worden naar een oplossing waarmee het resultaat bereikt wordt.

Het gaat niet alleen om de ingrediënten maar ook om de maaltijden zelf. Compensatie betekent dat de aanvrager beschikt over de verschillende maaltijden door de dag heen. Daarbij dient rekening gehouden te worden met medische geïndiceerde diëten en kan rekening worden gehouden met de wensen van de aanvrager. Het te bereiken doel kan behaald worden via een maaltijdservice, via het gebruik maken van gezamenlijke maaltijden (open eettafels) of via het – met behulp van een vrijwilliger of anderszins – zelf bereiden van maaltijden. Ook kan het bereiden van maaltijden worden overgenomen.

Lid 2.

In dit lid wordt gesteld welke hulpmiddelen gekozen kunnen worden om dit resultaat te bereiken. Boodschappen kunnen op verschillende manieren gedaan worden. Er kan gebruik gemaakt worden van beschikbare diensten, zoals boodschappenservice. Bij afwezigheid van dergelijke diensten, of indien de kosten van de dienst, zowel wat betreft producten als wat betreft extra bezorgkosten, dat rechtvaardigen, kan gekozen worden voor het inzetten van hulp om de boodschappen te doen. Daarbij zal goedkoopst-compenserende oplossing de leidraad zijn. Ook hier is het te bereiken resultaat van belang en is de manier waarop daaraan ondergeschikt.

Lid 3.

Dit lid bepaalt enerzijds dat ook hier het principe van gebruikelijke zorg geldt. Anderzijds regelt lid 3 dat een bruikbare boodschappenservice of bruikbare maaltijdvoorziening die leidt tot het te bereiken resultaat voorliggend is op eventueel individuele voorzieningen. Om te bepalen of een boodschappenservice of maaltijdvoorziening bruikbaar is, zal gekeken moeten worden naar gezinssamenstelling, kosten en concrete beschikbaarheid. Als een voorliggende voorziening niet beschikbaar en compenserend is, kan daar uiteraard geen gebruik van worden gemaakt.

Lid 4

Indien een voorliggende voorziening aanwezig is, waarmee het resultaat bereikt kan worden, bestaat er geen ruimte bestaat voor een individuele voorziening.

Paragraaf 5. De te bereiken resultaten – beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding

Artikel 15. Beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding

Lid 1.

Gemeenten dienen belanghebbenden in staat te stellen te beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding. Dit onderdeel is beperkt tot het verzorgen van kleding die iemand in zijn bezit heeft. Begeleiding bij het kopen van kleding valt niet onder afdwingbare compensatie, maar als daar behoefte aan bestaat, kan de gemeente wel bemiddelen bij het regelen dat er geschikte en passende kleding wordt gekocht, bijvoorbeeld door het inschakelen van vrijwilligers. De wijze waarop deze ondersteuning wordt geboden, is afhankelijk van de gezamenlijk door aanvrager en gemeente te kiezen oplossing.

Als mobiliteit het probleem is, kan gedacht worden aan een vervoersvoorziening om dat probleem op te lossen. Wat doelmatige kleding precies is zal per situatie verschillen. Het moge duidelijk zijn dat het gaat om dagelijkse kleding en niet om uitzonderlijke kleding zoals bijvoorbeeld speciale gelegenheidskleding.

Lid 2.

Schone, draagbare en doelmatige kleding betekent dat er gewassen en gestreken moet kunnen worden, alles voor zover de aanvrager daartoe niet in staat is. Het wassen zal veelal gebeuren met de algemeen gebruikelijke wasmachine. Ook het drogen van de was vindt plaats op moderne wijze van drogen: de wasdroger. Voor zover het noodzakelijk is kleding te strijken kan dit ook onder te compenseren problemen vallen. Daarbij is weer uitgangspunt wat in de maatschappij algemeen gangbaar is.

Lid 3 en 4.

Als er voorliggende, algemene, collectieve of algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn, die tot het te bereiken resultaat leiden, is er geen ruimte meer voor individuele voorzieningen. Hierbij wordt uiteraard gekeken of er wel sprake is van maatwerk.

Paragraaf 6. De te bereiken resultaten – het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren

Artikel 16. Het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren

Lid 1

Dagelijkse zorg van kinderen die tot het gezin behoren kan onder de compensatieplicht behoren als een ouder met beperkingen dat zelf niet kan.

Compensatie is dan bedoeld als ondersteuning. Het zal nooit gaan om volledige overname. In die situatie zullen andere oplossingen gezocht moeten worden. Te denken valt aan algemeen gebruikelijke en voorliggende voorzieningen zoals kinderopvang.

Het ondersteunen bij de opvoeding in een ontregeld gezin valt onder de Wet op de jeugdzorg en intensieve persoonlijke verzorging voor gehandicapte kinderen, die de gebruikelijke zorg overstijgt, valt onder de AWBZ.

Lid 2.

Het thuis verzorgen van kinderen die tot een gezin behoren zal veelal van kortere duur zijn. De compensatie voor het niet zelf kunnen verzorgen (en opvoeden) van tot het gezin behorende kinderen zal bij een langere duur opgelost kunnen worden via algemeen gebruikelijke, voorliggende en algemene voorzieningen. Soms zal tijdelijke compensatie van belang zijn om de ouder(s) de gelegenheid te geven een definitieve oplossing te zoeken. Voorliggende voorzieningen spelen dan een grote rol. Te denken valt aan kinderopvang, gastouders, oppasgrootouders, enz. Maar ook kan bijvoorbeeld worden gedacht aan het inzetten van een ergotherapeut die samen met de ouder met beperkingen onderzoekt of en welke mogelijkheden er zijn om de zorg zoveel mogelijk zelfstandig, al dan niet met behulp van hulpmiddelen op te pakken.

Lid 3 en 4.

Voor- tussen- en naschoolse opvang kinderopvang of andere opvangmogelijkheden die in de individuele situatie van de aanvrager kunnen leiden tot het te bereiken resultaat kunnen het verstrekken van een individuele voorziening onnodig maken. Er zal dus altijd eerst beoordeeld moeten worden of er sprake is van dit soort oplossingsmogelijkheden.

Paragraaf 7. De te bereiken resultaten – zich verplaatsen in en om de woning

Artikel 17. Zich verplaatsen in en om de woning

Lid 1.

Het te bereiken resultaat betekent dat de aanvrager zich in, om en nabij zijn woning moet kunnen verplaatsen. Daarbij dient gedacht te worden aan het verplaatsen in het kader van het wonen, waarbij de woning bij alle verplaatsingen centraal staat. Alle andere verplaatsingen, die verder gaan dan de woning (zoals het gaan posten van een brief, het op bezoek gaan bij een buurman of het maken van een korte wandeling) horen bij het volgende te bereiken resultaat: zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel. Bij deze verplaatsingen horen wel de verplaatsing naar een centrale hal in een flat, waar veelal de brievenbussen zijn, of het gebruik van een balkon of het gebruik van de tuin. Wat de tuin betreft moet het mogelijk zijn in die tuin te komen, de inrichting van de tuin valt niet onder de compensatieplicht.

In de woning moeten de normale woonruimten bereikt kunnen worden. Te denken valt daarbij aan de woonkamer, het slaapvertrek, of mogelijk de slaapvertrekken, het toilet en de douche. Als er een berging is, moet ook de berging bereikt kunnen worden, als belanghebbende deze daadwerkelijk gebruikt.

In principe zullen zolders zonder stahoogte, veelal bereikbaar zonder vaste trap, met bijvoorbeeld een vlizotrap, niet onder de compensatieplicht vallen.

Het doel hierbij is dat men zich in die ruimten zodanig kan verplaatsen en zich daarvoor zodanig kan redden dat normaal functioneren mogelijk is. Om dit resultaat te bereiken kan compensatie geboden worden in de vorm van hulpmiddelen. Een voorbeeld is een rolstoel voor verplaatsingen door de ruimte.

Lid 2.

In principe zal een hulpmiddel voor verplaatsing in, om en nabij het huis (onder de Wmo valt in veel gevallen de rolstoel) verstrekt worden als men een dergelijke voorziening voor dagelijks zittend gebruik nodig heeft. Aan een dergelijke noodzaak gaat vaak een periode vooraf waarin gebruik wordt gemaakt van andere hulpmiddelen, (ooit) verstrekt op basis van de Zorgverzekeringswet of AWBZ of zelf aangeschaft. De zogenaamde rolstoel voor incidenteel gebruik valt hier niet onder: deze rolstoel wordt immers niet gebruikt voor verplaatsen in, om en nabij de woning, maar wordt vooral gebruikt als men zich elders moet verplaatsen en dat zonder een rolstoel niet kan, zoals tijdens een uitstapje. Voor dit soort rolstoelen kan gebruik gemaakt worden van speciaal hiervoor beschikbare uitleendepots, of van rolstoelen die op de plaats van bestemming beschikbaar zijn, zoals in pretparken, dierentuinen en dergelijke.

De rolstoel voor incidenteel gebruik wordt alleen dan verstrekt, zolang de gemeente Ubbergen nog geen regeling heeft voor het lenen van dit soort rolstoelen. Ook is het wellicht in incidentele situaties noodzakelijk om andere redenen een dergelijke rolstoel voor incidenteel gebruik te verstrekken. Het zal hierbij gaan om uitzonderingen: uitgangspunt is dat een rolstoel alleen verstrekt wordt indien die noodzakelijk is voor het verplaatsen in, om en nabij de woning.

Lid 3 en 4.

Een rolstoelpool zou kunnen leiden tot een adequate oplossing voor het probleem van het verplaatsen op ander plaatsen dan rond de woning. Daarom zal een rolstoelpool een oplossing kunnen bieden voor diegenen die behoefte hebben aan een oplossing voor incidenteel gebruik waarbij het gebruik niet in en om de woning plaatsvindt.

Als daar sprake van kan zijn zal geen individuele voorziening worden verstrekt.

Paragraaf 8. De te bereiken resultaten – zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 18. Zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Lid 1.

Dit lid benadrukt dat het resultaat van de voorziening gericht is op vervoer binnen het sociale domein en het kunnen verrichten van alle lokale verplaatsingen die van belang zijn voor het zelfredzaam en zelfstandig een huishouden kunnen voeren. Die verplaatsingen moeten passen in het kader van het leven van alledag (bijvoorbeeld voor het doen van boodschappen). Als er een aparte voorziening noodzakelijk is voor het verplaatsen in het kader van scholing en/of arbeid, dan behoort deze tot het domein van de Wajong of de Wia en heeft het college geen compensatieplicht (zie CRvB 21-03-2012). Ook niet- gehandicapten gebruiken hun auto vaak voor het reguliere woon- werkverkeer of voor het vervoer in het kader van werk (waarvoor zij dan een vergoeding ontvangen van de werkgever).

Lid 2.

De individuele voorzieningen die verstrekt gaan worden om als resultaat te bereiken dat je je met een of ander vervoermiddel in de woonplaats en directe omgeving kan verplaatsen betreffen een breed scala van verplaatsingen. In dit lid wordt gesteld dat vervoer zoals vervoer dat uitsluitend bedoeld is voor het kunnen bereiken van en het zich verplaatsen binnen arbeid en/of scholing, niet behoort tot de compensatieplicht binnen de Wmo. Dezelfde begrenzing in de compensatieverplichting ligt er voor bovenregionale verplaatsingen en/of vakantiebestemmingen.

Voor het vervoer dat buiten het gebied ‘lokale verplaatsingen’ valt, wordt door het Ministerie van VWS een bovenregionale vervoersvoorziening beschikbaar gesteld: Valys. Valys is aanvullend op de door de Wmo te compenseren voorzieningen en valt buiten de verantwoordelijkheid van het college van burgemeester en wethouders. Valys regelt het vervoer wanneer de pashouder een vervoersbehoefte heeft die verder reikt dan 5 OV-zones vanaf het woonadres van de pashouder of wanneer het vertrekadres is gelegen op een afstand van meer dan 5 OV-zones vanaf het woonadres van de pashouder. De gemeente is verantwoordelijk voor de vervoersbehoefte van de pashouder tot en met vijf OV-zones vanaf diens woonadres of wanneer het vertrekadres is gelegen op een afstand tot en met 5 OV-zones vanaf het woonadres van de pashouder.

Wel gaat het om verplaatsingen nodig voor het doen van boodschappen (zodat ook op deze wijze het resultaat van het kunnen beschikken over de eerste levensbehoeften wordt bereikt), nodig om op bezoek te gaan, nodig om naar artsen, paramedici, specialisten en voor ziekenhuisonderzoek te gaan, voor zover het zogenaamde zittend ziekenvervoer daar geen oplossing voor biedt. Dit medisch vervoer betreft vooral situaties waarbij dat vervoer zo frequent is dat het beschikbaar gestelde vervoer bijna geheel aan dit medisch vervoer op zou gaan. In deze situatie kan extra vervoer ter compensatie geboden worden.

Ook het vervoer om in de natuur te zijn, al dan niet met familie of vrienden, of het vervoer om een kerk, een sporthal, of een museum te bezoeken valt onder de compensatieplicht.

De omvang van de te bieden compensatie zal over het algemeen liggen tussen 1500 en 2000 kilometer per jaar. Uit jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep blijkt dit een redelijke compensatie op te leveren om verplaatsingen in het leven van alle dag mogelijk te maken. Het kan voorkomen dat er een grotere vervoersbehoefte bestaat. Van belang is allereerst vast te stellen wat de aannemelijke vervoersbehoefte is die nodig is om maatschappelijk te participeren.

Lid 3 en 4.

Ook bij de vervoersvoorzieningen kan een scootmobielpool een oplossing bieden voor personen met een beperkte vervoersbehoefte op de korte afstand. Datzelfde geldt voor het zogenaamde vraagafhankelijke vervoer van deur tot deur. Om hierin te komen tot maatwerk zal de vervoersbehoefte van de aanvrager uitgangspunt zijn van de beoordeling welke voorziening nodig is om het te bereiken resultaat te bereiken. Voorliggende voorzieningen kunnen individuele voorzieningen voorkomen.

In de gemeente Ubbergen zijn twee vormen van openbaar vervoer aanwezig voor alle inwoners: lijnbussen en de Stadsregiotaxi.

Het vervoer via de lijnbussen betreft regulier openbaar vervoer. In het kader van Toegankelijk openbaar vervoer worden bussen en halten in toenemende mate geschikt gemaakt voor mensen met beperkingen. De stadsregiotaxi, die met ingang van 1 september 2010 wordt verzorgd door Personen en Zorgvervoer Nederland (PZN) is eveneens een aanvulling op het reguliere openbaar vervoer. Deze vorm van collectief vraagafhankelijk vervoer is voor iedereen toegankelijk, ook voor gebruikers van een rollator, scootmobiel, looprek of rolstoel. De Stadsregiotaxi rijdt 7 dagen per week, van 08.00 tot 24.00 uur. Op vrijdag- en zaterdagavond rijdt de taxi tot 02.00 uur.

Lid 5.

Dit lid biedt een uitzondering voor het bezoeken van een bovenregionaal contact. Indien datcontact alleen door bezoek van belanghebbende kan plaatsvinden en dat contact nodig is tervoorkoming van dreigende vereenzaming, kan toch een voorziening voor dat bovenregionale

vervoer worden verstrekt.

Valys is voorliggend op het verstrekken van een individuele voorziening op grond van deWmo. Belanghebbende kan middels een persoonsgebonden kilometerbudget gebruik makenvan Valys.

Paragraaf 9. De te bereiken resultaten – de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten

Artikel 19. De mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten

Lid 1.

Het te bereiken resultaat ten aanzien van de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten bestaat uit het kunnen afleggen van bezoeken en het deelnemen aan activiteiten. Daarbij kan gedacht worden aan familiebezoek, aan het bezoeken van bijeenkomsten of het bezoeken van kerkdiensten, het deelnemen aan het verenigingsleven, maar ook het volgen van cursussen om de vrije tijd op een aangename wijze te kunnen invullen.

Lid 2.

Om het resultaat onder lid 1 te bereiken is het een voorwaarde dat deze gelegenheden en activiteiten bereikt kunnen worden. Artikel 18 zal over het algemeen een voldoende oplossing voor de lokale verplaatsingen kunnen bieden.

Lid 3 en 4.

Als sprake is van (wettelijk) voorliggende, algemene, algemeen gebruikelijke of collectieve voorzieningen, die het probleem op kunnen lossen, zal er geen ruimte meer zijn voor individuele voorzieningen.

Lid 5.

Dit lid begrenst de mogelijkheid van een sportvoorziening. Die voorziening is aan een maximumbedrag gebonden.

Hoofdstuk 6. Verstrekking in natura, als persoonsgebonden budget en als financiële tegemoetkoming, eigen bijdrage en eigen aandeel

Artikel 20. Vormen en keuzevrijheid

Lid 1.

In dit artikel wordt allereerst behandeld in welke vormen voorzieningen verstrekt kunnen worden. De keuzemogelijkheden tussen een voorziening in natura of een persoonsgebonden budget zijn voorgeschreven in artikel 6 Wmo.

Lid 2.

De in artikel 6 van de Wmo genoemde verplichting om bij aanspraak op een individuele voorziening de keuze te bieden tussen een persoonsgebonden budget en een natura voorziening is niet absoluut.

Er kunnen overwegende bezwaren bestaan tegen het verstrekken van een persoonsgebonden budget. Artikel 24 regelt in welke gevallen in ieder geval geen persoonsgebonden budget wordt verstrekt.

Artikel 21. Voorziening in natura

Lid 1.

Deze bepaling behoeft geen toelichting.

Lid 2.

Hierin wordt bepaald welke aspecten bij het verstrekken van een voorziening in natura in de beschikking vastgelegd moeten worden.

Het gaat er daarbij uiteraard allereerst om welke voorziening(en) aan de orde zijn. Dit uiteraard in relatie tot de te bereiken resultaten. Vervolgens wordt aangegeven wat de duur van de voorziening is: voor hoe lang wordt iets toegekend of hoe lang moet men in principe de bepaalde voorziening kunnen gebruiken om het resultaat te bereiken. Vervolgens is van belang te vermelden op welke wijze de voorziening in natura verstrekt wordt. Als er sprake is van een overeenkomst wordt deze overeenkomst vermeld.

Ook andere aspecten, speciaal aspecten die voor deze ene verstrekking gelden, dienen in de beschikking opgenomen te worden.

Lid 3.

Als een eigen bijdrage gevraagd wordt, komt dit in de beschikking te staan. Dit betreft alleen het gegeven dat een eigen bijdrage gevraagd wordt. De hoogte van de eigen bijdrage wordt door het CAK bepaald en zal door het CAK bij afzonderlijke beschikking worden opgelegd.

Artikel 22. Financiële tegemoetkoming

Lid 1.

Hierin wordt bepaald ten aanzien van de financiële tegemoetkoming wat in de beschikking vermeld wordt. Het gaat hier allereerst om de vermelding van het te bereiken resultaat waarvoor de financiële tegemoetkoming gebruikt dient te worden. Daarnaast moet vermeld worden voor welke duur, voor welke periode de financiële tegemoetkoming verstrekt wordt en tenslotte dient hier vermeld te worden of er een overeenkomst van toepassing is op deze verstrekking. Uiteraard moet ook de hoogte van de financiële tegemoetkoming vermeld worden.

Lid 3.

Bij het verstrekken van een financiële tegemoetkoming bestaat de mogelijkheid een eigen aandeel te vragen. Indien dit van toepassing is dient dit in de beschikking vermeld te worden. De berekening van het eigen aandeel kan, in tegenstelling tot de eigen bijdrage, door het college plaatsvinden. In de wet is alleen voor de eigen bijdrage geregeld dat dit verplicht door het CAK dient te gebeuren. Het college van de gemeente Ubbergen heeft de bevoegdheid tot het vast stellen, opleggen en innen van het eigen aandeel gemandateerd aan het CAK (besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ubbergen van januari 2010)

Artikel 23. Persoonsgebonden budget

Lid 1 en 2.

Op basis van artikel 6 lid 1 van de Wmo moet het persoonsgebonden budget toereikend zijn en vergelijkbaar met de goedkoopst compenserende voorziening in natura. In dit lid wordt met het begrip ´tegenwaarde´ invulling gegeven aan deze wettelijke bepaling. De tegenwaarde is het geldbedrag dat de gemeente voor een vergelijkbare voorziening in natura zou hebben betaald. Uitzondering op deze regel is het persoonsgebonden budget voor de vergoeding van een arbeidsverhouding als bedoeld artikel 5 lid 2 van de Wet op de loonbelasting 1964, zoals dat per 1 januari 2010 is opgenomen in de wet. Deze vergoeding kan immers naar zijn aard niet worden gerelateerd aan de kosten van een naturavoorziening.

Voorts kan een aanvullend bedrag worden vastgesteld voor de instandhoudingskosten (onderhoud en reparatie) van de voorziening. Voor de diverse soorten voorzieningen zal een nadere regeling moeten worden gegeven in het Ubbergse Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning, dat door het college moet worden vastgesteld.

Lid 3.

Met deze bepalingen worden genoemde bevoegdheden gedelegeerd aan het college. Het zal immers gaan om een veelheid van verschillende persoonsgebonden budgetten voor verschillende voorzieningen. Daarbij zullen eenduidige richtlijnen noodzakelijk zijn. Invulling van deze richtlijnen vindt plaats in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Ubbergen.

Lid 4.

Hierin wordt bepaald wat er bij het verstrekken van een persoonsgebonden budget vastgelegd moet worden in de beschikking. Het gaat daarbij allereerst om de formulering van het te bereiken resultaat zodat helder is waarvoor het persoonsgebonden budget gebruikt moet worden. Dat kan beperkt zijn, zoals het bezoeken van familie, vrienden en kennissen en het doen van boodschappen met een scootermobiel, maar ook een meer algemeen geformuleerd resultaat, zoals het maken van alle noodzakelijke verplaatsingen in de naaste woon- en leefomgeving.

Als er een programma van eisen wordt verstrekt (waar is het geld voor bedoeld, aan welke eisen moet voldaan zijn) wordt dat ook in de beschikking vastgelegd onder bijvoeging van het programma van eisen.

Vervolgens kan in de beschikking worden vastgelegd wat de omvang van het persoonsgebonden budget is, welk bedrag men ontvangt, met vermelding hoe dat bedrag tot stand is gekomen. Tot slot moet voor wat betreft de verantwoording ook in de beschikking worden vastgelegd wat van degene tot wie de beschikking is gericht in dit opzicht wordt verwacht.

Lid 5.

In dit lid wordt bepaald dat bij het heffen van een eigen bijdrage dit in de beschikking vermeld moet worden, waarbij meegenomen kan worden dat het CAK de hoogte van de eigen bijdrage vaststelt en per beschikking op zal leggen.

Lid 6 en 7.

Het college is zelf verantwoordelijk voor de rechtmatige en doelmatige besteding van geldenop grond van de wet en heeft ook zelf de bevoegdheid om vast te stellen in hoeverre wordt gecontroleerd of belanghebbenden hun persoonsgebonden budget besteden conformde toekenningsvoorwaarden. Het is dus aan de gemeenteraad en het college te bepalen hoedie controle plaatsvindt en daarbij de afweging te maken tussen volledige controle en

steekproefsgewijze controle. Lid 6 regelt dat het college de bevoegdheid heeft om tecontroleren. Mocht uit de controle blijken dat er aanleiding is het toegekendepersoonsgebonden budget van de budgethouder terug te vorderen, dan dient de inhoofdstuk 7 genoemde procedure te worden gevolgd.

Artikel 24. Gronden voor weigering van een persoonsgebonden budget

Sub a.

Tijdens de parlementaire behandeling van de Wmo werd het in stand houden van het systeem van collectief vervoer genoemd als voorbeeld van een overwegend bezwaar. Ook voor de gemeente Ubbergen geldt dat het systeem van collectief vervoerd wordt ondergraven als een substantieel deel van de deelnemers aan dit collectief vervoer de keuzemogelijkheid zou krijgen tussen een vervoerspas of een persoonsgebonden budget.

Sub b.

Deze bepaling kan worden toegepast wanneer de verwachting is dat de kosten van het verstrekken van een PGB veel hoger zijn dan van een voorziening in bruikleen. Als gevolg van de verwachting dat betrokkene slechts voor een deel van de afschrijvingstermijn van de voorziening gebruik kan maken van de voorziening. In dat geval overweegt de gemeente om de optie tot het verstrekken van een PGB te weigeren. Te denken valt aan een progressieve ziekte of de verwachting dat een persoon om andere redenen slechts een deel van de afschrijvingstermijn van een voorziening gebruik kan maken.

Sub c.

Deze bepaling behoeft geen toelichting.

Sub d.

Als belanghebbende vanwege een schuldensituatie in een minnelijke of wettelijke schuldsanering is opgenomen, is dit een reden om geen persoonsgebonden budget te verstrekken. Dit is ook het geval als er een schuldensituatie bestaat die kan leiden tot een schuldsanering.

Sub e.

Deze bepaling is opgenomen om belanghebbende te beschermen. Voorop staat dat de voorziening die wordt verstrekt volledig ten goede komt aan belanghebbende: zijn beperkingen moeten daadwerkelijk worden gecompenseerd. Andere oogmerken, die het belang van belanghebbende niet dienen, moeten zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarom is het uitgangspunt bij het verstrekken van een persoonsgebonden budget dat belanghebbende dit zelfstandig en volledig kan dragen. Is dit niet het geval, dan is dat een reden om de wettelijke keuzevrijheid in te perken.

Een uitzondering hierop wordt gemaakt als belanghebbende een echtgenoot, ouder, voogd, curator, bewindvoerder of mentor heeft, die het beheer van het budget van belanghebbende overneemt of ondersteuning biedt, waardoor een verantwoorde besteding van het persoonsgebonden budget mogelijk is.

Als tijdens het onderzoek duidelijk wordt dat belanghebbende problemen zal krijgen met het omgaan met het persoonsgebonden budget, wordt dit als een contra-indicatie opgevat. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan personen die niet kunnen lezen en schrijven. Andere voorbeelden zijn personen met een psychiatrische problematiek, zoals verslaving, manische depressie of dementie, waardoor zij niet goed in staat zijn de gevolgen van hun acties goed te overzien dan wel er gerede twijfel ontstaat of het persoonsgebonden budget wordt besteed aan het bereiken van de overeengekomen resultaten.

Artikel 25. Eigen bijdrage en eigen aandeel

Lid 1 en 2.

Artikel 15 van de wet biedt de mogelijkheid bij verstrekking van voorzieningen in natura of een persoonsgebonden budget eigen bijdragen te vragen. Artikel 19 van de wet biedt de mogelijkheid de hoogte van financiële tegemoetkomingen af te stemmen op het inkomen van degene aan wie maatschappelijke ondersteuning wordt verleend. In dit artikel stelt de Raad vast van deze mogelijkheid gebruik te maken, zoals opgedragen in artikel 15 lid 1 van de wet. Bovendien wordt bepaald dat de wijze waarop dit wordt uitgevoerd door het college in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Ubbergen wordt vastgelegd. Het college volgt daarbij het landelijke Besluit maatschappelijke ondersteuning (Algemene Maatregel van Bestuur).

Voordeel van deze delegatie is dat bij de jaarlijkse indexering van kosten en prijzen niet bij voortduring de verordening opnieuw door de raad behoeft te worden vastgesteld. Uiteraard kan de raad op basis van de informatieplicht van de wethouders jaarlijks worden geïnformeerd over de door het college gehanteerde normen inzake eigen bijdragen en eigen aandeel.

Lid 3.

De eigen bijdrage wordt vastgelegd, opgelegd en geïnd door het daartoe door de wet aangewezen orgaan: het CAK.

Het college van de gemeente Ubbergen heeft de bevoegdheid tot het vast stellen, opleggen en innen van het eigen aandeel gemandateerd aan het CAK (besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ubbergen van januari 2010)

Hoofdstuk 7. Procedurele bepalingen rond onderzoek, advies en besluitvorming, intrekking en terugvordering

Artikel 26. Indienen aanvraag

Deze bepaling behoeft geen toelichting.

Artikel 27. Beslistermijn

De Awb regelt dat, als bij wettelijk voorschrift niet anders is bepaald, een besluit genomen dient te worden binnen een redelijke termijn. Die redelijke termijn is 8 weken. De Wmo bepaalt niets over beslistermijnen. Het college heeft de mogelijkheid om afwijkende termijnen vast te stellen. Hoewel het van belang is zo min mogelijk afwijkende termijnen te hanteren, immers, de doorzichtigheid van de termijnen komt daardoor wellicht in het geding, is het logisch voor enkele onderdelen wel een langere termijn vast te stellen. Dit geldt met name voor bouwkundige woonvoorzieningen. Zeker als daar een offerte voor moet worden aangevraagd, zal daarmee de nodige tijd gemoeid zijn, zodat de termijn van acht weken niet haalbaar is. Om dat helder te hebben is het wenselijk deze termijn in de verordening op te nemen. Dit is gebeurd ten aanzien van de verschillende te bereiken resultaten.

Artikel 28. Inlichtingenplicht

In de wet zelf is de inlichtingenplicht niet geregeld, in tegenstelling tot bijvoorbeeld de Wet werk en bijstand. Daarom is een bepaling in de verordening noodzakelijk. Deze is van belang om een goede beoordeling te kunnen maken welke compensatie in het individuele geval nodig is. Voor belanghebbende moet redelijkerwijs duidelijk zijn dat de inlichtingen van invloed kunnen zijn op het recht op de voorziening, dan wel de aard, hoogte of duur daarvan. De bepaling biedt de basis voor het intrekken van een beschikking omdat de voorziening niet meer nodig blijkt te zijn. In sommige situaties kan daaruit een terugvordering voortvloeien.

Dus ook bij een gewijzigde situatie bestaat de plicht het college hiervan op de hoogte te stellen als men kan vermoeden dat dit invloed kan hebben op de verstrekte voorziening. Zo zal bij overlijden de voorziening stopgezet kunnen worden en dienen de erven dit zo snel mogelijk te melden. Het kan overigens geen kwaad deze bepaling in de beschikking te herhalen, hetgeen de kans dat er kennis van genomen wordt aanzienlijk vergroot.

Artikel 29. Onderzoek en advies

Lid 1.

Het kan noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de gevraagde voorziening een beroep te doen op een (medisch) adviseur. Als daar aanleiding voor is biedt artikel 29 daartoe de mogelijkheid. Geregeld is dat het college twee mogelijkheden heeft: het college kan allereerst iemand oproepen op een bepaalde plaats en tijd te verschijnen en daar die vragen te beantwoorden die nodig zijn om tot een zorgvuldig besluit te komen.

De tweede mogelijkheid is uitgebreider: deze biedt ook de gelegenheid tot onderzoek, bijvoorbeeld door een arts. Bij de advisering zal de ICF terminologie gebruikt worden met het oog op de consistentie van verslag, onderzoek en beoordeling.

Het zal duidelijk zijn dat er van deze mogelijkheden alleen maar gebruik kan worden gemaakt als dit noodzakelijk is, dat wil zeggen als zonder dit onderzoek een zorgvuldige besluitvorming niet mogelijk is.

In principe mag van belanghebbende verwacht worden mee te werken. Is belanghebbende niet bereid tot medewerking, dan zal het college moeten beoordelen of zonder deze medewerking een zorgvuldig besluit te nemen is. Is dat niet mogelijk dan zal het college de aanvraag buiten behandeling kunnen stellen. Is wel een zorgvuldig besluit mogelijk dan zal dat besluit genomen moeten worden.

Lid 2.

Onduidelijk kan zijn of huisgenoten daadwerkelijk in staat zijn om de gebruikelijke zorg te leveren. Het onderzoek naar de belastbaarheid van de huisgenoot wordt met deze bepaling mogelijk gemaakt.

Lid 3.

In dit artikellid wordt voor het college de bevoegdheid in het leven geroepen om adviesinstanties aan te wijzen. Verder geeft het artikellid de situaties weer waarin de adviesinstantie om advies gevraagd zal worden.

Lid 4.

Deze bepaling is in de verordening opgenomen naar aanleiding van de toelichting op amendement 65, waarin staat ´Voor de gemeentelijke uitvoeringspraktijk biedt de International Classification of Functioning, Disability and Health (ICF-classificatie) een uniform begrippenkader dat als grondslag kan dienen om de behoefte aan voorzieningen in individuele gevallen vast te stellen.´

Artikel 30. Heronderzoek

Deze bepaling vormt de basis voor een gelijkluidende mededeling in de beschikking.

Artikel 31. Intrekking en wijziging

Het intrekken en wijzigen van een beschikking behoort tot de bevoegdheden van het college. In dit artikel worden de situaties genoemd die kunnen leiden tot intrekking of wijziging van een beschikking op grond van deze verordening. Of daadwerkelijk tot intrekking wordt overgegaan hangt af van de beoordeling in het individuele geval. Hierbij moet worden voldaan aan de vereisten van zorgvuldige voorbereiding en belangenafweging zoals neergelegd in de artikelen 3:2 en 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht.

Een verplichting krachtens de wet is ondermeer de inlichtingenplicht als genoemd in artikel 28 van de verordening. Als belanghebbende deze inlichtingenplicht onvoldoende nakomt en hierdoor het recht op of de noodzaak van de gevraagde voorziening niet of niet langer kan worden vastgesteld, kan dit aanleiding zijn voor intrekking of wijziging van het besluit.

Artikel 32. Terugvordering en verrekening

Lid 1 en 2.

In tegenstelling tot andere sociale zekerheidswetten zoals de WWB, WW en AOW, kent de Wmo geen eigen regels op het gebied van terugvordering. Ook bepaalt de Wmo niet, in tegenstelling tot de Wvg dat de verordening regels moet bevatten over terugvordering. Op grond van vaste jurisprudentie mag worden aangenomen dat de bevoegdheid van het college voorzieningen toe te kennen, impliceert dat het bestuursorgaan de bevoegdheid heeft voorzieningen terug te vorderen.

Diverse omstandigheden kunnen ertoe leiden dat ten onrechte een Wmo-voorziening is verstrekt. Dit kan bijvoorbeeld aan de orde zijn wanneer de belanghebbende in gebreke blijft zijn eigen bijdrage of eigen aandeel binnen de gestelde termijn en na aanmaning te voldoen of als bij de toekenning voorwaarden gesteld zijn en daar op enig moment niet of niet meer aan is voldaan.

Indien een besluit is ingetrokken (en ook alleen maar in die situatie) kan eventueel tot terugvordering worden overgegaan. Voorwaarde is dat het recht op de voorziening is ingetrokken. Een voorziening in natura, een financiële tegemoetkoming of een pgb kan worden teruggevorderd.

Lid 3 en 4.

Door het opnemen van de leden 3 en 4 in de verordening wordt verrekening mogelijk gemaakt.

Hoofdstuk 8. Slotbepalingen

Artikel 33. Onvoorziene omstandigheden en hardheidsclausule

Juist omdat het in de Wmo om maatwerk gaat zal het college er niet aan ontkomen om, ook al is er een zorgvuldige afweging gemaakt, uiteindelijk toch te beoordelen of deze afweging niet leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

Deze afweging zal minder vaak voorkomen dan in normale omstandigheden te verwachten is, immers, bij de afwegingen gaat het al om een zeer persoonlijke beoordeling. Als ondanks die zeer persoonlijke afweging er toch nog sprake is van een niet billijke situatie is de hardheidsclausule een vangnet. Daarbij kan de aanvrager ook een beroep doen op deze clausule.

Wordt de hardheidsclausule vaker voor één onderwerp gebruikt dan kan men zich afvragen of het beleid ter zake niet aangepast zou moeten worden.

Artikel 34. Indexering

Bepaalde bedragen zullen jaarlijks aangepast worden zonder dat het college hier een besluit over hoeft te nemen. Te denken valt hierbij aan de bedragen voor de eigen bijdragen en het eigen aandeel. Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zal deze bedragen jaarlijks aanpassen.

Het college is op basis van dit artikel ook bevoegd de eigen bijdrageregeling aan te passen.

Om deze reden is het voor de hand liggend om alle bedragen in het gemeentelijke besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning op te nemen, zodat de bedragen snel en gemakkelijk aan te passen zijn, als het besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning daartoe aanleiding geeft.

Artikel 35. Evaluatie

De wet vereist evaluatie. Dit artikel regelt de evaluatie van het gemeentelijk beleid.

Artikel 36. Inwerkingtreding

Dit artikel regelt de inwerkingtreding van deze verordening.

Artikel 37. Citeertitel

Dit artikel regelt tenslotte hoe deze verordening geciteerd kan worden.