Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Nederlandse Antillen

LANDSBESLUIT, HOUDENDE ALGEMENE MAATREGELEN, van de 21ste januari 2009, ter uitvoering van artikel 11, derde lid, van de Landsverordening funderend onderwijs

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
Overheidsorganisatie Nederlandse Antillen
Officiële naam regelingLANDSBESLUIT, HOUDENDE ALGEMENE MAATREGELEN, van de 21ste januari 2009, ter uitvoering van artikel 11, derde lid, van de Landsverordening funderend onderwijs
CiteertitelLandsbesluit kerndoelen funderend onderwijs
Vastgesteld doorGouverneur van de Nederlandse Antillen
Onderwerponderwijs
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Landsverordening funderend onderwijs, artikel 11, derde lid

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

07-02-200901-08-2002Nieuwe regeling

21-01-2009

P.B. 2009, no. 8

n.v.t.

Tekst van de regeling

Intitulé

LANDSBESLUIT, HOUDENDE ALGEMENE MAATREGELEN, van de 21ste januari 2009, ter uitvoering van artikel 11, derde lid, van de Landsverordening funderend onderwijs

Artikel 1

De kerndoelen voor de educatiegebieden, genoemd in artikel 11, eerste lid, van de Landsverordening funderend onderwijs, worden vastgesteld als aangegeven in de bij dit landsbesluit behorende bijlage.

Artikel 2

Dit landsbesluit treedt in werking met ingang van de dag na die der uitgifte van het Publicatieblad, waarin het geplaatst is en werkt terug tot en met 1 augustus 2002.

Artikel 3

Dit landsbesluit kan worden aangehaald als: Landsbesluit kerndoelen funderend onderwijs.

Bijlage

Overzicht Kerndoelen Algemene mensvorming

Kerndoel 1

De leerling begrijpt en implementeert de principes van de 5 basiswaarden en leeft de normen na.

Waarde: waarheid

Waarde: liefde

Waarde: vrede

Waarde: juist gedrag

Waarde: geweldloosheid

Kerndoel 2

De leerling toont begrip en respect voor culturen, gewoonten en rituelen.

Educatiegebied: Algemene mensvorming

Kerndoel 1. De leerling begrijpt de principes van de 5 basiswaarden, waarheid, liefde, vrede, juist gedrag,

geweldloosheid en leeft de normen na

Waarde: Waarheid

 De leerling (kennis)De leerling (uitvoeren)
Cyclus 1 (tussendoelen)weet en begrijpt wat de beginselen zijn van waarheidgeeft samenhangende en eerlijke antwoorden gebaseerd op de waarheid
weet gewenst en ongewenst gedrag te onderscheidenkan het onderscheid tussen goed en kwaad / gewenst en ongewenst aangeven.
begrijpt dat eerlijkheid het langst duurtkan situaties aangeven waarin eerlijkheid de sleutel is voor de oplossing
begrijpt de basisprincipes van waarheidkan argumenten analyseren op hun waarheidsgehalte
Cyclus 2 (tussendoelen)begrijpt dat elke individu verantwoordelijk is om de waarde van de waarheid in eer te houdenvraagt: " Hoe weet je dat” in de juiste situaties.
begrijpt dat normen worden vastgesteld door de gemeenschap door middel van ervaring en traditiekan normen en regels opnoemen die vastgesteld zijn door de school of de gemeenschap en kan de waarde aangeven van elke regel
weet hoe je de principes van waarheid met zelfverzekerdheid moet toepassenmaakt keuzes tussen waarheid (onderzoek) en onwaarheid /leugen
begrijpt de basisprincipes van waarheidpast de basisprincipes van waarheid toe
analyseert alles dat wordt geproefd, gezien, gehoord, geroken, aangeraakt om zeker te zijn van de waarheid  

Educatiegebied: Algemene mensvorming

Kerndoel 1.De leerling begrijpt de principes van de 5 basiswaarden, waarheid, liefde, vrede, juist gedrag,

geweldloosheid en leeft de normen na

Waarde: Liefde

Sub-waarden: Vriendschap, oprechtheid, tolerantie, vriendelijkheid, medeleven

 De leerling (kennis)De leerling (uitvoeren)
Cyclus 1 (tussendoelen)weet wat het betekent om vriendelijk te zijnonderscheidt vriendelijke daden van anderen
begrijpt en ervaart dat (ware) vriendschap geluk brengtgedraagt zich als een vriendelijke persoon
begrijpt de basisprincipes van vriendelijkheidpast de basisprincipes toe van vriendelijkheid
Cyclus 2 (tussendoelen)begrijpt de basisprincipes van vriendelijkheidpast de basisprincipes toe van vriendelijk zijn en laat blijken een vriendelijke persoon te zijn.
 reageert op " Hoe voel jij je?" wanneer vriendelijkheid wordt getoond en beschrijft gevoelens van tevredenheid wanneer vriendelijkheid wordt getoond
begrijpt en ervaart dat ware vriendschap geluk brengt.  

Educatiegebied: Algemene mensvorming

Kerndoel 1. De leerling begrijpt de principes van de 5 basiswaarden, waarheid, liefde, vrede, juist gedrag,

geweldloosheid en leeft de normen na

Waarde: Liefde

Sub-waarden: Vriendschap, oprechtheid, tolerantie, vriendelijkheid, medeleven

 De leerling (kennis)De leerling (uitvoeren)
Cyclus 1 (tussendoelen)begrijpt de basisprincipes van vriendschapbeschrijft het belang van vriendschap en past de basisprincipes van vriendschap toe
 geeft aan hoe de waarde van vriendschap wordt toegepast en onderscheidt manieren waarop vriendschap thuis kan worden toegepast
 omschrijft de waarde van vriendschap weet verhalen na te vertellen waarin loyaliteit tussen vrienden op school en in de gemeenschap tot uiting komt
 toont oprechtheid en eerlijkheid en maakt onderscheid tussen informatie waar oprechtheid en eerlijkheid uit blijken
 herkent de waarde van oprechtheid, toont oprecht gedrag en uit de gevoelens die ermee gepaard gaan
   vergeeft anderen en vraagt de ander om vergeving
   geeft uiting aan gevoelens van blijdschap en geluk met vrienden, ouders enz.

Educatiegebied: Algemene mensvorming

Kerndoel 1. De leerling begrijpt de principes van de 5 basiswaarden, waarheid, liefde, vrede, juist gedrag,

geweldloosheid en leeft de normen na

Waarde: Liefde

Sub-waarden: Vriendschap, oprechtheid, tolerantie, vriendelijkheid, medeleven

 De leerling (kennis)De leerling (uitvoeren)
Cyclus 2 (tussendoelen)begrijpt de basisprincipes van vriendschap onderscheidt vriendschap van vriendelijkheid
 kan de waarden van vriendelijkheid noemen
 past de basisprincipes van vriendschap toe en gaat vriendelijk om met anderen
 vergeeft anderen en vraagt de ander om vergeving
 geeft uiting aan gevoelens van blijdschap en geluk met vrienden, ouders enz
 vertelt eigen en andere verhalen waaruit oprechtheid tussen mensen blijkt en houdt een dagboek bij waarin ervaringen staan die gebaseerd zijn op oprechtheid

Educatiegebied: Algemene mensvorming

Kerndoel 1. De leerling begrijpt de principes van de 5 basiswaarden, waarheid, liefde, vrede, juist gedrag,

geweldloosheid en leeft de normen na.

Waarde: Liefde

Sub-waarden: Vriendschap, oprechtheid, tolerantie, vriendelijkheid, medeleven

 De leerling (kennis)De leerling (uitvoeren)
Cyclus 1 (tussendoelen)begrijpt de basisprincipes van tolerantielegt uit hoe tolerantie helpt bij het ontwikkelen van positieve houding en past basisprincipes toe van tolerantie
begrijpt dat mensen fouten makenonderkent eigen fouten en die van anderen
herkent verschillende manieren van verdriet en medelevenwerkt aan andermans bewustwording en tolerantie van andermans cultuur, religie en klassen
kan vriendelijke daden omschrijvenis vriendelijk in zijn / haar optreden
Cyclus 2 (tussendoelen)begrijpt de basisprincipes van tolerantielegt uit hoe tolerantie helpt bij het ontwikkelen van positieve houding en past basisprincipes toe van tolerantie
bgrijpt dat elk persoon zijn sterke kanten heeft en zijn zwakhedentoont respect en tolerantie ten opzichte van anderen en legt observaties betreffende tolerantie vast
kent de gevoelens van anderen met betrekking tot tolerantiereageert op de vraag: "Hoe voel jij je?" als vriendelijkheid wordt getoond.
 onderkent de sterke kanten en zwakheden van anderen en behandelt ze toch als gelijken.
 ontwikkelt bewustzijn en tolerantie voor andermans cultuur, religie en klasse
 geeft uitdrukking aan gevoelens van vriendelijkheid in woorden en daden

Educatiegebied: Algemene mensvorming

Kerndoel 1. De leerling begrijpt de principes van de 5 basiswaarden, waarheid, liefde, vrede, juist gedrag,

geweldloosheid en leeft de normen na

Waarde: Liefde

Sub-waarden: Vriendschap, oprechtheid, tolerantie, vriendelijkheid, medeleven

 De leerling (kennis)De leerling (uitvoeren)
Cyclus 1 (tussendoelen)begrijpt wat verdriet betekentvertelt eigen verhalen waaruit gevoelens van verdriet spreken
begrijpt wat medeleven en vriendelijkheid betekenenontwikkelt medelevende en vriendelijke gevoelens en kan medeleven en vriendelijkheid beschrijven en onderscheiden
begrijpt de verschillende vormen van verdriet en sympathievertelt eigen verhalen waaruit medeleven blijkt en beschrijft hoe het toepassen van de waarde van medeleven zijn / haar persoonlijkheid vormt
 kan ervaringen noemen waaruit verdriet en medeleven blijken
Cyclus 2 (tussendoelen)kent de basiswaarden van verdriet en medeleven beschrijft hoe het toepassen van de waarden van medeleven zijn/haar persoonlijkheid vormt
 vertelt eigen en andere verhalen waaruit medeleven blijkt
 ontwikkelt een bewustzijn van medeleven
analyseert verschillende soorten medeleven en verdrietonderscheidt de verschillende vormen van verdriet en medeleven

Educatiegebied: Algemene mensvorming

Kerndoel 1. De leerling begrijpt de principes van de 5 basiswaarden, waarheid, liefde, vrede, juist gedrag,

geweldloosheid en leeft de normen na

Waarde: Vrede

 De leerling (kennis)De leerling (uitvoeren)
Cyclus 1 (tussendoelen)weet dat geluk niet alleen ervaren kan worden in situaties, maar ook in gedachtenpast geduld en zelfdiscipline toe om een doel te bereiden
 toont aan dat geduld problemen oplost en een deugd is
weet uiting te geven aan zijn / haar tevredenheid met wat hij/zij heeftverbindt geluk met situaties, gedachten en dromen
begrijpt de basisprincipes van vredeuit goede gevoelens over zichzelf
 bespreekt wat rekening houden met anderen voor hem/haar betekent en houdt rekening met de gevoelens van anderen om een positieve houding te bewaren
 bBespreekt ervaringen van vriendelijkheid en geestelijke rust die dit met zich meebrengt en laat zien dat een goed mens zijn innerlijke vrede geeft aan jezelf

Educatiegebied: Algemene mensvorming

Kerndoel 1. De leerling begrijpt de principes van de 5 basiswaarden, waarheid, liefde, vrede, juist gedrag,

geweldloosheid en leeft de normen na

Waarde: Vrede

 De leerling (kennis)De leerling (uitvoeren)
Cyclus 2 (tussendoelen)weet dat het geluk meer betekent wat je voelt dan wat je denktanalyseert gevoelens van geluk en blijdschap
weet dat je tevreden moet zijn met wat je bent en niet met wat je hebtbespreekt dingen die je rijk maken behalve geld
begrijpt dat de kwaliteiten van eerlijkheid je gevoel van eigenwaarde vergrootherkent eerlijke handelingen die door anderen worden verricht zowel in verhalen als ook over zichzelf in het dagelijkse leven
kent de principes van juist gedrag om goede gewoonten te bewerkstelligenkan uitleggen hoe juist gedrag kan helpen in de ontwikkeling van permanente levensgewoonten
begrijpt de basisprincipes van vredepast de basisprincipes van vrede toe om zich gelukkig en blij te voelen

Educatiegebied: Algemene mensvorming

Kerndoel 1. De leerling begrijpt de principes van de 5 basiswaarden, waarheid, liefde, vrede, juist gedrag,

geweldloosheid en leeft de normen na

Waarde: Goed gedrag

 De leerling (eennis)De leerling (uitvoeren)
Cyclus 1 (tussendoelen)begrijpt hoe hij/zij eigenwaarde kan verwezenlijkenontwikkelt een visie van zichzelf en handelt ernaar
weet dat schoonheid van hart en geest belangrijk is voor het leven kan verschillen uitleggen tussen goede en kwade gevoelens
begrijpt waarom het nodig is om het milieu te waarderen en te respecterentoont respect voor het milieu en handelt ernaar
begrijpt waarom er geen vuile taal moet worden gebruiktkiest zijn/haar woorden en gebruikt een juist taalgebruik in communicatie met anderen
 helpt met taken thuis en op school en vervult eenvoudige taken en verantwoordelijkheden thuis en op school
begrijpt de voordelen van erkentelijk zijngeeft uiting aan gevoelens van waardering voor anderen en voor zichzelf
begrijpt wat opoffering betekent en de basisprincipes van juist gedragdoet opofferingen en uit de gevoelens hierover
 gedraagt zich voorbeeldig

Educatiegebied: Algemene mensvorming

Kerndoel 1. De leerling begrijpt de principes van de 5 basiswaarden, waarheid, liefde, vrede, juist gedrag,

geweldloosheid en leeft de normen na

Waarde: Juist gedrag

 De leerling (kennis)De leerling (uitvoeren)
Cyclus 2 (tussendoelen)begrijpt wat opoffering betekent en het basisprincipe van juist gedragdoet opofferingen om doelen te bereiken en geeft uiting aan de gevoelens van deze opoffering
begrijpt dat mensen zich opofferingen getroostenanalyseert opofferingen die anderen doen
begrijpt waarom hij/zij geen vuile taal moet gebruikengebruikt correcte taal
begrijpt hoe doelen te stellen in het leven helpt met taken thuis en op school en vervult taken en verantwoordelijkheden thuis en op school
 accepteert verantwoordelijkheden voor gevolgen van zijn/haar gedrag met betrekking tot levenswaarden en mensenrechten
begrijpt waarom het nodig is om waardering en respect te hebben voor de omgevingmaakt waarde keuzes met betrekking tot het milieu
   maakt keuzes gericht op dienstverlening en verdedigt het recht van anderen

Educatiegebied: Algemene mensvorming

Kerndoel 1. De leerling begrijpt de principes van de 5 basiswaarden, waarheid, liefde, vrede, juist gedrag,

geweldloosheid en leeft de normen na

Waarde: Geweldloosheid

 De leerling (kennis)De leerling (uitvoeren)
Cyclus 1 (tussendoelen)kent eenvoudige regelserkent de waarde achter elke regel en handelt ernaar
begrijpt de basisprincipes van geweldloosheidervaart bevrediging in het oplossen van problemen en zoekt oplossingen voor problemen [door rollenspel]
 vertelt hoe hij/zij de medemens, de natuur en de Schepper ervaart in verschillende facetten van het dagelijkse leven; aanschouwt en ervaart de schepping
 toont karakter: past basisprincipes van geweldloosheid toe in zijn/haar gedrag
Cyclus 2 (tussendoelen)weet dat woorden, daden en gedachten de omgeving kunnen beïnvloedenomschrijft de woorden, daden en gedachten die de omgeving kunnen beïnvloeden
begrijpt de basisprincipes van geweldloosheidonderscheidt verschillen en overeenkomsten tussen mensen
 toont kwaliteiten van goed moreel gedrag en uitmuntende menselijke eigenschappen
 past de principes van geweldloosheid toe in relatie tot anderen
 bespreekt kwesties als broederschap, klasse, ras, geslacht en nationaliteit

Educatiegebied: Algemene mensvorming

Kerndoel 2. De leerling toont begrip en respect voor culturen, gewoontes en rituelen

 De leerling (kennis)De leerling (uitvoeren)
Cyclus 1 (tussendoelen)kent verhalen over moraal en helden waaruit de verschillende waarden naar voren komenwaardeert en dramatiseert verhalen over helden en verhalen met een moraal waaruit de verschillende waarden spreken
 omschrijft het belang van kerken voor ouders, kinderen en de gemeenschap
 leest scheppingsverhalen uit de verschillende Heilige Boeken en bespreekt deze
 beschrijft de eigenschappen van een liefdevol gezin en geeft aan waarom mensen religieuze feestdagen vieren
 analyseert de geëigende rollen en sociale verantwoordelijkheden als lid van een gezin/school
 vertelt hoe respect getoond kan worden voor familieverhalen, overtuigingen en traditie
Cyclus 2 (tussendoelen)begrijpt dat hij/zij deel is van een schepping en een missie heeft te volbrengenvertelt eigen verhalen die getuigen van liefde voor de schepping
 toont respect voor familiegeschiedenis, overtuigingen en tradities van anderen
kent de scheppingsverhalen van de verschillende geloofsovertuigingenkan scheppingsverhalen van de verschillende geloofsovertuigingen vergelijken

Proces kerndoelen

De leerling:

begrijpt zijn/haar eigen waarden als mens binnen de creatie

begrijpt en volbrengt zijn/haar missie in het leven

begrijpt dat hij/zij bewust voor waarden kiest, die hem/haar richting geven in alle fasen van het leven.

ontwikkelt zijn/haar eigen visie met respect voor de levensvisie van anderen

begrijpt verantwoordelijkheid te dragen voor de gevolgen van zijn/haar daden ten opzichte van het menselijke leven, de menselijke waardigheden en menselijke rechten

blinkt uit in moreel gedrag

De Domeinen van Cultureel Artistieke Vorming

De kerndoelen van het educatiegebied Cultureel Artistieke Vorming zijn ondergebracht in vijf verschillende domeinen.

Domein A is vakoverstijgend en houdt zich bezig met Oriëntatie op Kunst en Cultuur.

Het tweede tot en met het vijfde domein krijgen hun invulling vanuit de disciplines Muziek, Drama, Beeldende Vorming en Dans en Beweging. Binnen elk domein is er een onderscheid gemaakt tussen productief en reflectief.

De verschillende domeinen mogen niet los van elkaar gezien worden. De lessen Cultureel Artistieke Vorming zullen in het algemeen elementen uit alle domeinen in zich hebben.

De structuur van het educatiegebied Cultureel Artistieke Vorming ziet er als volgt uit:

domein A Oriëntatie op Kunst en Cultuur
Domeinen B t/m EDomein BDomein CDomein DDomein E
 MuziekDramaBeeldende VormingDans en Beweging
 UitvoerenVormgevenVormgeven  
 LuisterenBeschouwenBeschouwen  

Integratie

De wereld die ons omringt is universeel. Alles om ons heen heeft een relatie met elkaar. Het ligt dan ook voor de hand om de leerstof zoveel mogelijk geïntegreerd aan te bieden. Daarom is gekozen voor een thematische aanpak.

De thema’s van het educatiegebied Cultureel Artistieke Vorming zijn ontleend aan de leerling en zijn of haar belevingswereld. Voorbeelden van zulke thema’s zijn: voeding, dieren, woonomgeving, reizen, vriendschap, pesten, Carnaval, oogstfeest, toerisme.

Het domein "Oriëntatie op kunst en cultuur" loopt als een rode lijn door de thema’s heen. Vanuit de disciplines Muziek, Drama, Beeldende Vorming en Dans en Beweging, wordt een evenwichtige invulling gegeven. Richtlijn blijft dat aan het einde van elke cyclus dat de tussendoelen voor alle domeinen bereikt zijn.

Een jaarprogramma voor een leerjaar in cyclus 1, 2 of 3 kan er als volgt uit zien.

 Domein ADomein BDomein CDomein DDomein E
 Oriëntatie op kunst en cultuurMuziekDramaBeeldende VormingDans en Beweging
Thema’s  ProductiefReflectiefProductiefReflectiefProductiefReflectiefProductiefReflectief
Thema 1                  
Thema 2                  
Thema 3                  
Thema 4                  
Thema …..                  
enz.                  

Overzicht Kerndoelen CAV

Oriëntatie op Kunst en Cultuur

Kerndoel 1

De leerling heeft kennis van en waardering voor het culturele erfgoed, voelt zich actief betrokken in de eigen cultuur en kan elementen hieruit verwerken op een creatieve manier.

Kerndoel 2

De leerling kan uitgaande van thema’s uit de eigen cultuur in beeld, taal, drama, dans en muziek vormgeven aan de eigen verbeelding, gedachten en emoties.

Kerndoel 3

De leerling heeft kennis van en waardering voor kunst, volkskunst en kunstenaars, zowel lokaal, regionaal als mondiaal.

Muziek

Kerndoel 4

De leerling kan een gevarieerd repertoire uit de eigen, regionale- en mondiale cultuur met of zonder gebruikmaking van notatie in groepsverband zingen.

Kerndoel 5

De leerling kan een eenvoudig traditioneel, populair en eigentijds repertoire spelen op muziekinstrumenten met of /en zonder notatie.

Kerndoel 6

De leerling kan exploreren, improviseren, en componeren naar aanleiding van geluiden, ritme, verhaal, sfeer en stemming in de muziek.

Kerndoel 7

De leerling kan de vorm, betekenis en functie van verschillende muziek onderscheiden.

Kerndoel 8

De leerling kan muziek typeren naar geografische ligging en/of culturele herkomst.

Kerndoel 9

De leerling kan muzikale tegenstellingen en elementen uitbeelden in beweging.

Kerndoel 10

De leerling kan het verloop van een muziekstuk of een lied meelezen met het notenschrift of met andere notatievormen.

Kerndoel 11

De leerling heeft inzicht in de relatie tussen muziek, historie en cultuur.

Kerndoel 12

De leerling kan muziek evalueren.

Drama

Kerndoel 13

De leerling kan gebruik maken van stem, taal, houding, beweging en mimiek om zowel afzonderlijk als in samenhang zijn gevoelens, ervaringen en ideeën in spel vorm te geven.

Kerndoel 14

De leerling kan al improviserend een spel spelen op basis van informatie over situatie en/of verhaalelementen, rollen, motieven en handelingen.

Kerndoel 15

De leerling kan tijdens het spelen zijn aandacht gericht houden op zichzelf, zijn rol, de medespelers, de uit te beelden situatie, het speelvlak en de toeschouwers en zo toewerken naar de afronding van de situatie.

Kerndoel 16

De leerling kan uitgaande van beelden, ervaringen, gevoelens, muziek, situaties, teksten, verhalen en gedichten voordragen/spelen door middel van stem, mimiek en/of handelingen

Kerndoel 17

De leerling kan op eenvoudige wijze gebruik maken van décor, rekwisieten, kleding, schmink, muziekinstrumenten en geluidsapparatuur.

Kerndoel 18

De leerling kan zijn aandacht richten op het speelvlak, de spelers, de spelsituatie/ inhoud en na afloop van het spel:

terugkijken naar het eigen spel,

zijn beleving/gevoelens en ideeën hierbij verwoorden.

blijk geven van zijn waardering voor de medespelers

relaties leggen tussen de verbeelde werkelijkheid en de dagelijkse werkelijkheid

Kerndoel 19

De leerling kan al of niet volgens van te voren gegeven punten reflecteren op de dramatische vormgeving

in hun eigen spel

het spel van de medeleerlingen

het spel bij school/theater- en tv/video- voorstellingen

Beeldende Vorming

Kerndoel 20

De leerling kan twee- en driedimensionale werkstukken maken.

Kerndoel 21

De leerling kan eigen ervaringen en gevoelens op persoonlijke wijze uitdrukken.

Kerndoel 22

De leerling kan beeldende aspecten doelgericht gebruiken in een werkstuk.

Kerndoel 23

De leerling onderzoekt de beeldende mogelijkheden van materialen en past deze toe in zijn eigen werk.

Kerndoel 24

De leerling kan het eigen werk vergelijken met de gestelde opdracht en met de invulling van die opdracht door anderen.

Kerndoel 25

De leerling kan beeldende producten beschrijven en vergelijken.

Kerndoel 26

De leerling weet dat mensen door middel van beeldende producten (reclame, media, kleding, kunst) verschillende opvattingen en ideeën kunnen tonen en dat deze ideeën persoons-, cultureel- en tijdgebonden zijn.

DOMEIN A: ORIENTATIE OP KUNST EN CULTUUR

Kerndoel 1

De leerling heeft kennis van en waardering voor het culturele erfgoed, voelt zich actief betrokken in de eigen cultuur en kan elementen hieruit verwerken op een creatieve manier.

 De leerling (kennis)De leerling (uitvoeren)
Cyclus 1heeft kennis van wat de belangrijke musea te bieden hebbenkan elementen van de eigen cultuur in het aanbod van de musea herkennen, interpreteren en waarderen
 heeft kennis van toneel/dansvoorstellingen en concerten die in theaters of op andere plaatsen worden gegevenkan elementen van de eigen cultuur in het culturele aanbod herkennen, interpreteren en waarderen
 heeft kennis van de belangrijke monumenten en kunstwerken in hun directe omgeving  
Cyclus 2heeft kennis van wat de belangrijke musea te bieden hebbenkan elementen van de eigen cultuur in het aanbod van de musea herkennen, interpreteren en waarderen
 heeft kennis van toneel/dansvoorstellingen en concerten die in theaters of op andere plaatsen worden gegevenkan elementen van de eigen cultuur in het culturele aanbod herkennen, interpreteren en waarderen
 heeft kennis van de belangrijke monumenten en kunstwerken op zijn eigen eilandkan elementen van de eigen cultuur in het aanbod van monumenten en kunstwerken herkennen, interpreteren en waarderen
 weet waarom het behoud van ons culturele erfgoed zo belangrijk iskan het belang van het behoud van ons culturele erfgoed uitdrukken in beeld, drama, muziek en/of beweging
 heeft inzicht in de functies en betekenissen van ons cultureel erfgoed  
 heeft inzicht in de eigen wortels en de eigen identiteit en voelt zich deel van de culturele omgevingkan de eigen identiteit laten zien in beeld, drama, muziek en/of beweging

Kerndoel 2

De leerling kan uitgaande van thema’s uit de eigen cultuur in beeld, taal, drama, dans en muziek vormgeven aan de eigen verbeelding, gedachten en emoties.

 De leerling (kennis)De leerling (uitvoeren)
Cyclus 1    
 doet d.m.v. verhalen, gedichtjes, theater, beweging, liedjes, muziek, beelden, prentenboeken, platen, film, video, foto’s elementaire kennis op van hoe mensen omgaan met hun dagelijkse realiteitkan de elementaire kennis van hoe mensen omgaan met hun dagelijkse realiteit omzetten in drama, beeld, muziek en/of beweging
 doet d.m.v. verhalen, gedichtjes, theater, beweging, liedjes, muziek, beelden, prentenboeken, platen, film, video, foto’s elementaire kennis op van verschillende ruimtes, zoals huis, tuin, straat, buurt, school, kerk, stad en ‘mondi’ en de manier waarop mensen met deze ruimtes omgaankan de elementaire kennis van verschillende ruimtes, zoals huis, tuin, straat, buurt, school, kerk, stad en ‘mondi’ en de manier waarop mensen met deze ruimtes omgaan omzetten in drama, beeld, muziek en/of beweging
 doet d.m.v. verhalen, gedichtjes, theater, beweging, liedjes, muziek, beelden, prentenboeken, platen, film, video, foto’s elementaire kennis op van religieuze en culturele feesten, moderne en traditionele rituelen, gebeurtenissen in het leven en de familiekring en terugkerende activiteiten in het jaarkan de elementaire kennis over religieuze en culturele feesten, moderne en traditionele rituelen, gebeurtenissen in het leven en de familiekring en terugkerende activiteiten in het jaar omzetten in drama, beeld, muziek en/of beweging
Cyclus 2    
 doet d.m.v. verhalen, gedichtjes, theater, beweging, liedjes, muziek, beelden, prentenboeken, platen, film, video, foto’s elementaire kennis op van hoe mensen omgaan met hun dagelijkse realiteitkan de elementaire kennis van hoe mensen omgaan met hun dagelijkse realiteit omzetten in drama, beeld, muziek, beweging en combinaties
 doet d.m.v. verhalen, gedichtjes, theater, beweging, liedjes, muziek, beelden, prentenboeken, platen, film, video, foto’s elementaire kennis op van verschillende ruimtes, zoals huis, tuin, straat, buurt, school, kerk, stad en ‘mondi’ en de manier waarop mensen met deze ruimtes omgaankan de elementaire kennis van verschillende ruimtes, zoals huis, tuin, straat, buurt, school, kerk, stad en ‘mondi’ en de manier waarop mensen met deze ruimtes omgaan omzetten in drama, beeld, muziek, beweging en combinaties
 doet d.m.v. verhalen, gedichtjes, theater, beweging, liedjes, muziek, beelden, prentenboeken, platen, film, video, foto’s elementaire kennis op van religieuze en culturele feesten, moderne en traditionele rituelen, gebeurtenissen in het leven en de familiekring en terugkerende activiteiten in het jaarkan de elementaire kennis over religieuze en culturele feesten, moderne en traditionele rituelen, gebeurtenissen in het leven en de familiekring en terugkerende activiteiten in het jaar omzetten in drama, beeld, muziek, beweging en combinaties

Kerndoel 3

De leerling heeft kennis van en waardering voor kunst, volkskunst en kunstenaars, zowel lokaal, regionaal als mondiaal.

 De leerling (kennis)De leerling (Uitvoeren)
Cyclus 1    
 heeft elementaire kennis van wat een kunstenaar is en wat deze doet om tot een kunstvorm te komenkan onderscheid maken tussen verschillende soorten kunstenaars
 kent de verschillende kunstvormen.kan onderscheid maken tussen de verschillende kunstvormen
 kent verschillende vormen van ‘arte popular’, zoals folklore en volksmuziek  
Cyclus 2    
 heeft kennis over wat een kunstenaar is en wat deze doet om tot een kunstvorm te komenkan onderscheid maken tussen verschillende soorten kunstenaars en aangeven wat zij doen of maken
 kent de verschillende kunstvormenkan een idee geven van wat die kunstvorm wil zeggen
 kent verschillende vormen van ‘arte popular’, zoals folklore, volkstheater, artesania en volksmuziekkan aangeven waarom ‘arte popular’ belangrijk is voor de samenleving

Domein B: MUZIEK UITVOEREN

Kerndoel 4

De leerling kan een gevarieerd repertoire uit de eigen, regionale- en mondiale cultuur met of zonder gebruikmaking van notatie in groepsverband zingen

 De leerling (kennis)De leerling (uitvoeren)
Cyclus 1    
 heeft kennis, inzicht en vaardigheden in het zingenkan een representatief liedrepertoire in verschillende genres en stijlen van de eigen, regionale en mondiale cultuur zingen
   kan door voor- en nadoen met behulp van de juiste uitspraak, articulatie, lichaamshouding, dynamiek, tempo en frasering een lied uitvoeren
   kan ritmische, melodische en ostinate patronen in call-respons met de stem uitvoeren
 kent eenvoudige symbolen voor dynamiekkan zingen met de juiste opvatting en interpretatie van symbolen voor dynamiek.
Cyclus 2heeft kennis, inzicht en vaardigheid in het zingenkan een representatief liedrepertoire in verschillende genres en stijlen van de eigen, regionale en mondiale cultuur zingen
   kan met de juiste uitspraak, articulatie, lichaamshouding, dynamiek, tempo, frasering en adembeheersing zelfstandig een lied uitvoeren
 kent de verschillen tussen ritmische, ostinate en melodische patronenkan ritmische, ostinate en melodische patronen en liederen in call-response-, partner- en rondovorm uitvoeren
 kent de verschillen tussen call-response, partner- en rondovormen  
 kent de symbolen uit het traditionele notenschriftkan zingen met de juiste opvatting en interpretatie van symbolen uit het traditionele notenschrift

Kerndoel 5

De leerling kan een eenvoudig traditioneel, populair en eigentijds repertoire spelen op muziekinstrumenten met of /en zonder notatie.

 De leerling (kennis)De leerling (uitvoeren)
Cyclus 1    
 heeft kennis van en inzicht in het musiceren op muziekinstrumentenkan ritmische, melodische en ostinate patronen identificeren en imiteren
   herkent en voert de verschillende muzikale tegenstellingen hoog/laag; snel/ langzaam; kort/ lang, hard/zacht uit
 kent de begrippen melodie, ritme, maat, tempo en timbrekan muzikale elementen zoals melodie, ritme, maat, tempo, timbre herkennen en benoemen
   herkent en imiteert ritmische patronen gespeeld op muziekinstrumenten uit de Antilliaanse cultuur
   kan onderscheid maken in ritmische en melodische begeleiding uit de Antilliaanse muziek
 kent de verschillende muziekinstrumenten van de eigen en omgevende muziekcultuurkan de verschillende muziekinstrumenten van de eigen en omgevende muziekcultuur benoemen en aangeven hoe zij bespeeld moeten worden
Cyclus 2heeft kennis van en inzicht in het musiceren op muziekinstrumentenkan ritmische, melodische en ostinate patronen identificeren en imiteren
   herkent en voert de verschillende muzikale tegenstellingen hoog/laag; snel/ langzaam; kort/ lang, hard/zacht uit
 kent de begrippen melodie, ritme, maat, tempo, timbre en harmoniekan muzikale elementen zoals melodie, ritme, maat, tempo, timbre en harmonie herkennen en benoemen
   kan ritmische patronen uit de Antilliaanse cultuur uitvoeren op muziekinstrumenten
 kent de verschillende ritmische danspatronen en heeft inzicht in de Antilliaanse-, Caribische dansenkan onderscheid maken in ritmische en melodische begeleiding uit de Antilliaanse- en Caribische muziek
   kan de verschillende melodische en /of ritmische patronen in Antillliaanse en /of Caribische dansen uitvoeren
 kent de verschillende muziekinstrumenten van de eigen, regionale en mondiale muziekcultuurkan de verschillende muziekinstrumenten van de eigen, regionale en mondiale muziekcultuur en hun herkomst benoemen en aangeven hoe zij bespeeld moeten worden
 kent grafische symbolen en van daaruit het traditionele notenschriftkan de muzikale terminologie en symbolen uit het traditionele notenschrift uitvoeren op muziekinstrumenten
   kan de notenwaarden hele, halve, kwart, achtste en zestiende noot met bijbehorende rusten uitvoeren

Kerndoel 6

De leerling kan exploreren, improviseren, en componeren naar aanleiding van geluiden, ritme, verhaal, sfeer en stemming in de muziek.

 De leerling (kennis)De leerling (uitvoeren)
Cyclus 1    
 weet dat je samen door te improviseren met klank en geluid muziek kan makenkan exploreren en improviseren met lichaamsgeluiden, klanken, ritme, en melodie in eenvoudig vraag-antwoord.
   kan enkele nieuwe woorden improviseren onder bestaande melodie of ritme
   kan improviseren met ostinate patronen, geluiden, klanken en/of melodieën in verschillende structuren
Cyclus 2    
 weet dat je samen door te improviseren met klank, geluid, ritme, melodie en harmonie muziek kan maken en vastleggenkan nieuwe (geïmproviseerde) geluids- en klankeffecten, ritmen, melodieën, stukjes van liedjes creëren
   kan zelf tekens of symbolen bedenken bij het noteren van geluid, klank, melodie, ritme
   kan bij een bestaand lied een nieuwe inleiding, tussenspel of slot improviseren en componeren
   kan nieuwe woorden, zinnen en teksten improviseren onder bestaande melodie, ritme en harmonie, alleen en in groepsverband

Domein B: MUZIEKLUISTEREN

Kerndoel 7

De leerling kan de vorm, betekenis en functie van verschillende muziek onderscheiden.

 De leerling (kennis)De leerling (uitvoeren)
Cyclus 1
 heeft basale kennis van verschillende liedvormen in muziekkan de call-respons-vorm herkennen
   kan de A – B – A –vorm herkennen
   kan ritmische patronen en/of structuren in de Antilliaanse muziek herkennen
 kent de muzikale tegenstellingen: kort-lang, hoog-laag, zacht-hard, langzaam-snel en tegenstellingen in timbre kan muzikale tegenstellingen herkennen en benoemen
 kent de muzikale elementen: melodie, ritme, maat, tempo en timbre. kan muzikale elementen melodie, ritme, maat, tempo en timbre herkennen en benoemen
 weet dat muziek je iets kan zeggenkan de betekenis in verhalende muziek in eigen woorden omzetten
Cyclus 2    
 kent de liedvormen: call-respons, A – B – A en uitgebreidere liedvormen als A – B – C e.d., canon, partner- en rondovorm kan de liedvormen: call-respons, A – B – A en uitgebreidere liedvormen als A – B – C e.d., canon, partner- en rondovorm herkennen en benoemen
 kent de liedgedeelten: intro, coda, couplet, refrein en tussenspel.kan liedgedeelten: intro, coda, couplet, refrein en tussenspel herkennen en benoemen
 kent de muzikale tegenstellingen: kort-lang, hoog-laag, zacht-hard, langzaam-snel en tegenstellingen in timbrekan muzikale tegenstellingen herkennen en benoemen
 kent de muzikale elementen: melodie, ritme, maat, tempo, timbre en harmonie kan muzikale elementen melodie, ritme, maat, tempo, timbre en harmonie herkennen en benoemen
 kent de ritmische patronen van Antilliaanse en Caribische muziekkan ritmische patronen en/of structuren in de Antilliaanse en Caribische muziek herkennen en benoemen
 kent verschillende muziekstijlen uit de eigen, regionale en mondiale cultuur en hun betekenis en functiekan de betekenis en functie aangeven van verschillende muziekstijlen uit de eigen, regionale en mondiale cultuur

Kerndoel 8

De leerling kan muziek typeren naar geografische ligging en/of culturele herkomst.

 De leerling (kennis)De leerling (uitvoeren)
Cyclus 1    
 kent de muziekinstrumenten van de eigen cultuurkan (afbeeldingen van) instrumenten uit een band, ensemble, orkest en andere bezettingen behorende bij de eigen cultuur herkennen
Cyclus 2    
 kent de muziekinstrumenten van de eigen, regionale en mondiale cultuurkan (afbeeldingen van) instrumenten uit een band, ensemble, orkest en andere bezettingen behorende bij de eigen, regionale en mondiale cultuur herkennen en benoemen
   kent verschillende groepen uit een band, ensemble, orkest of andere bezettingen en kan deze benoemen (strijkers, blazers, slagwerkers, toets- en tokkelinstrumenten, etc.)

Kerndoel 9

De leerling kan muzikale tegenstellingen en elementen uitbeelden in beweging.

 De leerling (kennis)De leerling (uitvoeren)
Cyclus 1    
 weet dat je kunt bewegen op muziekkan op klanken, geluiden en liederen zelfstandig en vrij bewegen
   kan muzikale tegenstellingen en elementen herkennen en in beweging laten zien
Cyclus 2    
 weet dat je kunt bewegen op muziekkan op klanken, geluiden en liederen zelfstandig en vrij bewegen
   kan muzikale tegenstellingen en elementen herkennen en in beweging laten zien
   kan vanuit muziek een eenvoudige choreografie bedenken en uitvoeren in groepsverband

Kerndoel 10

De leerling kan het verloop van een muziekstuk of een lied meelezen met het notenschrift of met andere notatievormen.

 De leerling (kennis)De leerling (uitvoeren)
Cyclus 1    
 kent grafische symbolenkan aan de hand van bestaande en zelfbedachte symbolen de onderdelen klanksterkte, -hoogte-, duur-, timbre en maat noteren
Cyclus 2    
 kent grafische symbolen en de notenwaarden: 1/1,1/2,1/4,1/8 en 1/16 noten en de bijbehorende rustenkan de notenwaarden: 1/1-,1/2-,1/4-,1/8-,1/16-noot zowel als de bijbehorende rusten herkennen in een partituur
 kent ritmische patronen kan ritmische patronen herkennen en benoemen in een partituur
 kent de traditionele notatie van ritme, melodie, maat, dynamiek en tempoaanduidingkan de notatie uit het traditionele notenschrift met betrekking tot ritme, melodie, maat, tempo en dynamiek herkennen en benoemen

Kerndoel 11

De leerling heeft inzicht in de relatie tussen muziek, historie en cultuur.

 De leerling (kennis)De leerling (uitvoeren)
Cyclus 1    
 weet dat muziek in relatie staat tot de cultuurkan elementen uit de dagelijkse omgeving in de muziek van de eigen cultuur herkennen
Cyclus 2    
 weet dat muziek in relatie staat tot de eigen, de regionale en mondiale cultuurkan elementen uit de dagelijkse omgeving in relatie tot muziek van de eigen, de regionale- en mondiale culturen herkennen en benoemen
     
 kent historische muziekvoorbeelden uit de eigen cultuurkan verschillende gedenkwaardige liederen ten gehore brengen in de juiste culturele (historische) context
 kent de historische tijdslijn van de eigen cultuurkan globaal de stijlperioden herkennen en benoemen

Kerndoel 12

De leerling kan muziek evalueren

 De leerling (kennis)De leerling (uitvoeren)
Cyclus 1    
 weet dat je over muziek kunt pratenkan beluisterde muziek in eigen woorden (na)bespreken
   kan beluisterde muziek in verhaalvorm navertellen
   kan een bewuste keuze maken uit het aangeleerde liedrepertoire en de keuze beargumenteren
Cyclus 2    
 weet dat je over muziek kunt praten en in groepsverband kunt nabespreken naar aanleiding van opgestelde criteriakan beluisterde muziek in eigen woorden in de groep (na)bespreken aan de hand van vooraf gestelde criteria
   kan een verhaal vertellen of schrijven over- of naar aanleiding van beluisterde muziek
 kent muzikale terminologie/begrippenkan praten, discussiëren over composities met behulp van muzikale terminologie
 kent verschillende muzikale criteria, zoals: muzikale elementen, tegenstellingen, betekenis en functie in muziekkan een beluisterd of gepresenteerd muziekstuk evalueren aan de hand van vooraf gestelde criteria

D RA M A

DOMEIN B: VORMGEVEN

Kerndoel 13

De leerling kan gebruik maken van stem, taal, houding, beweging en mimiek om zowel

afzonderlijk als in samenhang zijn gevoelens, ervaringen en ideeën in spel vorm te geven.

 De leerling (kennis)De leerling (uitvoeren)
Cyclus 1    
 kent de zintuigen en hun functies kan op prenten en platen situaties, figuren, handelingen en emoties in hun onderlinge relatie herkennen. kent het gebruik van een cassetterecorder kent de geluiden die mensen, dieren of voorwerpen maken en kan deze ook op een cassetteband herkennenkan zijn zintuiglijke ervaring onder woorden brengen. kan vanuit deze waarneming zijn verbeelding gebruiken om deze figuren, handelingen en situaties in taal, houding, mimiek en beweging uit te drukken kan geluiden produceren van mensen dieren of dingen en ze daarna combineren tot een eenvoudige geluidscollage (bandopname) kan simpele handelingen en/of situaties uitbeelden waarin deze geluiden voorkomen
 kan bepaalde reuk, smaak- en tastervaringen in de zintuigoefeningen associëren met handelingen en gebeurtenissen uit de eigen leefwereld beeldt reuk- smaak- en tastherinneringen uit in pantomime
 weet wat non-verbaal spel en non-verbale communicatie is. weet wat pantomime is. kan simpele handelingen uit het dagelijkse leven in pantomime uitbeelden
 kent de basisvormen en kan deze in voorwerpen uit het dagelijkse leven herkennen kent bewegingspatronen (hoekig, rond, golvend, zig zag)kan eenvoudige vormen in beweging en/of een stilstaande houding uitbeelden kan kort op muziek met bewegingspatronen experimenteren in een speelvlak
Cyclus 2    
 kent gebeurtenissen uit de eigen ervaring, via de communicatiemedia, uit de overlevering of de geschiedenis begrijpt de essentie van deze gebeurtenissen en ook dat ze een begin, midden en eind hebbenkan uitgaande van inspiratiebronnen als de eigen ervaring, emotie, een dialoog, foto/plaat, titel, bericht, voorwerp, klank/muziek/lied/gedicht komen tot een eigen verhaal/ gedicht/eenvoudig script kan deze creaties uitbeelden in taal, houding en/ of beweging (stilstaand beeld, pantomime, mime of bewegingsexpressie op muziek)
 weet uit observatie/ervaring vanuit de eigen leefwereld dat leeftijd, karakter en sociale status bepalend zijn voor de vormgeving van een rolfiguurlaat deze kenmerken in een rolfiguur zien en houdt dit gedurende het spel vast
 kent rolfiguren in hun onderlinge relaties.geeft binnen de rolfiguur spelimpulsen aan de medespelers met gebruikmaking van klank, taal, mimiek, houding, beweging en handeling.
 kent de drie essentiële elementen bij een spelsituatie nl: wie-de rol, waar-de omgeving en wat-de inhoud-het verhaal/gegeven en weet hoe deze in een spelsituatie functioneren kan minstens drie kenmerken in zijn rol aanbrengen tijdens het spel. Hij kan elementen als rol, houding, mimiek en beweging, stem- en taalgebruik, emoties en handeling in spel deze onderlinge relaties uitdrukken. kan de elementen wie, wat en waar tijdens zijn spel geïntegreerd gebruiken
 kent symbolen en symbolisch taalgebruik weet dat spreekwoorden een letterlijke en een figuurlijke betekenis hebben begrijpt dat een spreekwoord/gezegde van toepassing kan zijn op situaties uit het dagelijkse leven weet het verschil tussen een realistische weergave van de werkelijkheid en het gebruik van een metafoor om naar de realiteit te verwijzenkan symbolisch taalgebruik in een gedicht of spreekwoord omzetten in zelf verzonnen situaties die betrekking hebben op de metafoor en middels spel de figuurlijke betekenis laten zien

Kerndoel 14

De leerling kan al improviserend een spel spelen op basis van informatie over situatie en/of

verhaalelementen, rollen, motieven en handelingen

 De leerling (kennis)De leerling (uitvoeren)
Cyclus 1    
 weet wat een verhaal/ versje is en kan de rollen, situaties, handelingen en emoties erin herkennen. weet wat ritme inhoudt en kan dit in een versje toepassenkan al improviserend tijdens of na het luisteren naar een verhaal/versje of deze al dan niet ritmisch uitbeelden in spel, beweging, mimiek en taal
 kent sprookjes en fantasiefiguren uit de eigen belevingImproviseert op situaties en figuren uit de sprookjes- of de eigen fantasiewereld met beweging, mimiek of klank/taal
Cyclus 2    
 weet wat de spelelementen wie, wat, waar, van een spelsituatie/verhaal inhouden. weet dat een verhaal een begin, midden, einde en hoogtepunt heeftKan zelf bij situaties of gebeurtenissen een begin, midden en eind bepalen en deze uitbeelden in stem, mimiek, houding en/of beweging, rekening houdend met wie, wat en waar
 kent de emoties in verhalen, liedjes, gedichten en in de klankkleur van muziek en kan ze ook onderscheidenkan de emoties uit verhalen, liedjes, gedichten en de klankkleur van muziek in mimiek, houding en/of beweging uitbeelden
 begrijpt de motieven, oorzaak en gevolgen van de acties van rolfiguren in een verhaal of gebeurteniskan situaties uitbeelden die het gevolg zijn van het gedrag van een rolfiguur in een verhaal/gebeurtenis

Kerndoel 15

De leerling kan tijdens het spelen zijn aandacht gericht houden op zichzelf, zijn rol, de medespelers, de uit te beelden situatie, het speelvlak en de toeschouwers en zo toewerken naar de afronding van de situatie.

 De leerling (kennis)De leerling (uitvoeren)
Cyclus 1    
 weet wat een rol/ situatie spelen betekentkan op muziek zowel levende als levenloze figuren, bestaande of fantasiefiguren in korte imaginaire situaties uitbeelden
 kent allerlei figuren uit de eigen leefwereld en kan een paar kenmerken van deze figuren opnoemenkan in een korte improvisatie zijn aandacht houden op één of meer kenmerken van een rol
Cyclus 2    
 kent allerlei situaties uit het dagelijkse levenkan situaties uit het dagelijkse leven met een open einde tot een afronding brengen
 kent problemen/conflicten die zich in het dagelijkse leven kunnen voordoen. Hij weet dat problemen een oorzaak hebben en een mogelijke oplossingverzint een oplossing voor probleemsituaties in spel en brengt de spelsituatie tot een afronding
 kan aan het gedrag en de informatie die een medespeler hem geeft aflezen wie hij is en wat hij wilkan improviseren op een medespeler die inspringt in de spelsituatie en als spelend ontdekken, wie hij is en wat hij komt doen

Kerndoel 16

De leerling kan uitgaande van beelden, ervaringen, gevoelens, muziek, situaties,

teksten, verhalen en gedichten voordragen/spelen door middel van stem, mimiek en/of handelingen.

 De leerling (kennis)De leerling (uitvoeren)
Cyclus 1    
 kent versjes en verhalen kent de verschillende gevoelens geeft informatie vanuit de eigen ervaring over gebeurtenissen in het jaar interpreteert de situatie op een fotodraagt versjes expressief en kan stukjes uit een verhaal vertellen/verbeelden dmv stem, mimiek en/of handelingen. drukt met de mimiek de verschillende emoties uit. kan er stukjes van uitbeelden speelt er een stukje uit met stem, mimiek, houding en/of beweging
Cyclus 2    
 kent orale en geschreven verhalen en gedichten uit de Antilliaanse literatuurkan bestaande verhalen vertellen / voordragen of dramatiseren of presenteren met een verteller kan vanuit de kennis van de rolfiguren nieuwe scènes met een totaal andere wending bij een verhaal bedenken en deze uitbeelden. kan de link maken van verhaal naar de eigen ervaring en daarover een (ritmisch) gedichtje schrijven en voordragen
 kent de term ‘scène en improviseren’ kan in een groep een verhaal in scènes onderverdelen en deze scènes improviserend verbeelden
 kan bij een lied of gedicht het onderwerp bepalen en analyseren welke situaties eraan ten grondslag liggen kan in een groep de basissituatie bij een lied of gedicht interessant/spannend maken door toevoegingen die de handeling ondersteunen

Kerndoel 17

De leerling kan op eenvoudige wijze gebruik maken van décor, rekwisieten, kleding, schmink, muziekinstrumenten en geluidsapparatuur.

 De leerling (kennis)De leerling (uitvoeren)
Cyclus 1    
 kent allerlei fantasiefiguren en hun karakters weet wat een poppenkast is kan een pop identificeren met bepaalde rolfiguren. (kind, oma, prinses, politieagent etc)creëert met decor, kleding, schmink, poppen en andere attributen zelf een fantasiewereld waarin hij in spel kan experimenteren met figuren als clowns, elfjes, kabouters, bomen poppen en andere eigen creaties reageert vanuit de identificatie met het poppenspel spontaan op de acties van de poppen kan vanuit de identificatie met een pop, deze een gesprek laten voeren met de groep
 weet wat er in verschillende ruimtes aan voorwerpen aanwezig is.richt de ruimte in met attributen die als impuls dienen om te creëren en te spelen in zijn eigen fantasiewereld
Cyclus 2    
 weet dat decor. geluid, grime kleding en attributen gebruikt kunnen worden voor de vormgeving van een spelkan, rekening houdend met wie, wat en waar,. met behulp van één of meer vormgevingsmiddelen, zoals décor, geluid, grime, kleding en attributen komen tot een spelimprovisatie

DOMEIN B: ·BESCHOUWEN

Kerndoel 18

De leerling kan zijn aandacht richten op het speelvlak, de spelers, de spelsituatie/ inhoud en na afloop van het spel:

terugkijken naar het eigen spel,

zijn beleving/gevoelens en ideeën hierbij verwoorden.

blijk geven van zijn waardering voor de medespelers

relaties leggen tussen de verbeelde werkelijkheid en de dagelijkse werkelijkheid

 De leerling (kennis)De leerling (uitvoeren)
Cyclus 1    
 het kind kan het gevoel over zijn ervaring tijdens het spel herkennen en benoemenkan bij het terugkijken naar het spel reflecteren over het verhaal dat is gespeeld, over de plaats van handeling[waar] de rollen en hun gevoel
Cyclus 2    
 kent elementen als: ‘makkelijk kunnen praten, fantasie, kunnen improviseren in beweging en gebaar en jezelf kunnen redden uit onverwachte situaties’ die hij als graadmeter kan gebruiken voor de eigen reflectie kan a.d.h.v. aspecten als taal- en ruimtegebruik, beweging, creativiteit tijdens het spel tot een goed einde kunnen brengen en ook aangeven hoe hij naar zijn idee in het spel heeft gefunctioneerd
 kent de regels en afspraken waar hij zich aan moet houden bij het kijken naar andermans spelkijkt naar het spel van klasgenootjes en verwoordt na afloop zijn mening hierover a.d.h.v. van tevoren vastgestelde aandachtspunten zoals non-verbale of verbale uitingsmogelijkheden spelgegevens gebruik van de ruimte gebruik van kleding en attributen
 weet dat hij tijdens het spel in een ‘doen alsof’ situatie zit kan onderscheid maken tussen onrealistische acties van rolfiguren en in vergelijking met het gedrag van mensen in de dagelijkse realiteit kan de eigen werkelijkheid afzetten tegen de spelwerkelijkheid en daar conclusies uit trekken

Kerndoel 19

De leerling kan al of niet volgens van te voren gegeven punten reflecteren op de dramatische vormgeving

? in hun eigen spel

? het spel van de medeleerlingen

? het spel bij school/theater- en tv/video- voorstellingen

 De leerling (kennis)De leerling (uitvoeren)
Cyclus 1    
 kan van een dramapresentatie de figuren, de plaats van de handeling en het verhaal identificerenkan beschrijven hoe hij zich gevoeld heeft tijdens het spel en waarom een bepaalde actie leuk of niet leuk is kan een mening geven over de inhoud van de presentatie
 kan onderscheid maken tussen een presentatie die bijv spannend, droevig, vrolijk of grappig iskan de stemming beschrijven van de figuren uit een voorstelling; kan rollen identificeren en zijn betrokkenheid bij een bepaalde rol aangeven
Cyclus 2    
 begrijpt hoe en waarom mensen zich zo gedragen in moeilijke situaties.kan mogelijke oplossingen/alternatieven aandragen over de in het spel gestelde probleem
 begrijpt waarom bepaalde acties in het verhaal of de gespeelde situaties bepaalde gevolgen hebbenkan over deze acties met elkaar in overleg treden en een mening formuleren

Beeldende Vorming

DOMEIN D: VORMGEVEN

Kerndoel 20

De leerling kan twee- en driedimensionale werkstukken maken.

 De leerling (kennis)De leerling (uitvoeren)
Cyclus 1    
naar de waarnemingweet dat je goed moet kijken als je iets wil namakenkan kenmerken van onderwerpen, objecten uit zijn/haar directe omgeving laten zien in hun werk
naar de beleving  kan uitgaande van concrete gegevens of een onderwerp uit zijn/haar belevingswereld zijn/haar fantasie en verbeelding gebruiken om te komen tot beeldend werk
Cyclus 2    
naar de waarnemingweet dat je gericht moet kijken als je iets naar de werkelijkheid wil verbeeldenkan onderwerpen, objecten uit hun omgeving op een realistische manier verbeelden
naar de beleving  kan fantasie, geheugen en verbeelding gebruiken bij het vormgeven
gericht op functieweet dat een beeld een gebruiksfunctie kan hebbenkan de gebruiksfunctie toepassen in de vormgeving
 weet dat beeld gebruikt kan worden om te communicerenkan de communicatieve functie toepassen in de vormgeving

Kerndoel 21

De leerling kan eigen ervaringen en gevoelens op persoonlijke wijze uitdrukken.

 De leerling (kennis)De leerling (uitvoeren)
Cyclus 1    
 weet dat iedereen een eigen manier van uiten heeftkan zich op een vrije manier beeldend uiten
 heeft waardering voor de eigen gevoelens  
Cyclus 2    
 weet dat iedereen een eigen manier van uiten heefttoont waardering voor eigen gevoelens uitgedrukt in eigen beeldend werk en dat van anderen
   kan zich op een vrije en eigen manier beeldend uiten

Kerndoel 22

De leerling kan beeldende aspecten doelgericht gebruiken in een werkstuk.

 De leerling (kennis)De leerling (uitvoeren)
Cyclus 1    
kleurkan de primaire en secundaire kleuren herkennen en benoemen kan onderscheid maken tussen lichte en donkere kleuren weet dat kleuren een bepaalde gevoelswaarde hebbenkan uit de primaire kleuren de secundaire kleuren maken door te mengen kan een kleur lichter maken door te mengen met wit kan een kleur donkerder maken door te mengen met zwart kan de gevoelswaarde van kleuren herkennen, benoemen en toepassen
vormkent de basisvormen kent de volgende vormaspecten: plat, ruimtelijk, organisch, geometrisch, symmetrisch, reliëfkan de basisvormen benoemen en onderscheiden in samengestelde vormen kan verschillen en overeenkomsten in vorm onderscheiden en benoemen kan verschillende vormen toepassen in eigen beeldend werk
textuur/structuurweet dat verschillende materialen verschillende texturen hebben weet dat een samengestelde ruimtelijke vorm uit meerdere onderdelen bestaatkan een ruimtelijke vorm opbouwen uit onderdelen
compositieweet dat patronen ontstaan door herhaling van vormenkan patronen maken door herhaling van vormen kan vlakvullend werken.
bewegingkent eenvoudige beeldende constructieskan eenvoudige bewegende constructies maken zoals draaiende wielen, asconstructie, mobile
ruimteweet dat een voorwerp van meerdere kanten bekeken kan wordenkan de verschillende aanzichten van een voorwerp herkennen en benoemen
Cyclus 2    
kleurkan de spectrale kleuren herkennen weet dat kleuren een contrasterende werking kunnen hebben kent de volgende begrippen: aardkleuren, materiaalkleur, camouflagekleur, signaalkleur, kleurfamiliekan kleurverloop toepassen kan de volgende kleurcontrasten herkennen en toepassen: natuurlijk-onnatuurlijk, warm-koud kan de volgende begrippen herkennen, benoemen en toepassen: aardkleuren, materiaalkleur, camouflagekleur, signaalkleur, kleurfamilie
vormkent de begrippen vorm, restvorm, contourvorm, symmetrisch en asymmetrisch weet dat er natuurlijke en kunstmatige lichtbronnen zijnkan een onderscheid maken tussen vorm en restvorm. kan contourvormen onderscheiden en toepassen kan vorm en functie met elkaar in verband brengen kan symmetrische en asymmetrische vormen herkennen en toepassen kan vormen stileren kan natuurlijk licht en kunstmatig licht onderscheiden
textuur/structuurweet dat met punten en lijnen structuren gemaakt kunnen wordenkan verschillende texturen maken en toepassen in eigen beeldend werk kan punt- en lijnstructuren toepassen in het platte vlak. kan een ruimtelijke vorm opbouwen uit onderdelen
compositieweet dat ritme ontstaat door herhalingkan ritme toepassen kan bewust met vlakverdeling omgaan kan een driedimensionale ruimte indelen.
bewegingweet dat in het platte vlak beweging gesuggereerd kan worden kent het verschil tussen statisch en dynamischkan bewegende constructies maken, die met behulp van wind of water kunnen bewegen kan bewegingssuggestie herkennen en toepassen kan de begrippen statisch en dynamisch toepassen
ruimteweet dat in het platte vlak ruimte gesuggereerd kan worden door gebruik van overlapping, groot-klein, laag-hoog, voorgrond-achtergrond kan verschillende standpunten kiezenkan ruimtesuggestie toepassen door gebruik van overlapping, groot-klein, laag-hoog, voorgrond-achtergrond kan vanuit verschillende standpunten een object of een ruimte verbeelden

Kerndoel 23

De leerling onderzoekt de beeldende mogelijkheden van materialen en past deze toe in hun eigen werk

 De leerling (kennis)De leerling (uitvoeren)
Cyclus 1    
materialen/gereedschappen en techniekenkent de 2-dimensionale technieken tekenen, schilderen, collage maken en druktechniekenkan de volgende technieken toepassen bij 2-dimensionaal werk: tekenen in lijn en kleur met behulp van krijt, wasco, (kleur)potlood, stift schilderen in toon en kleur en mengen van kleuren met behulp van plakkaatverf, vingerverf, ecoline, kwast en penseel collage maken door scheuren, knippen en plakken. stempelen en afdrukken met diverse materialen eenvoudige monodruk; werken met sjablonen
 kent de 3-dimensionale technieken verdelen, verbinden en boetserenkan de volgende technieken toepassen bij 3-dimensionaal werk: verdelen van materialen door te scheuren, knippen, zagen materialen verbinden door plakken met behulp van lijm, of plakband, binden, vlechten, nieten, naaien, spijkeren met behulp van hamers en spijkers boetseren in klei en papier-maché
 kent de aangeboden materialen en gereedschappenkan de aangeboden materialen en gereedschappen benoemen en uitleggen waarvoor ze worden gebruikt
veiligheid  kan op een veilige manier omgaan met de benodigde gereedschappen
Cyclus 2    
materialen/gereedschappen en techniekenkent de 2-dimensionale technieken tekenen, schilderen, collage maken en druktechniekenkan de volgende technieken toepassen bij 2-dimensionaal werk: tekenen in lijn en kleur met behulp van krijt, wasco, (kleur)potlood, stift, houtskool en pen/inkt schilderen in toon en kleur en mengen van kleuren met behulp van plakkaatverf, vingerverf, ecoline, kwast en penseel collage maken door scheuren, knippen en plakken. stempelen en afdrukken met diverse materialen eenvoudige monodruk; werken met sjablonen; frottage met behulp van krijt, grafietstift; linodruk met behulp van gutsmes, inktroller, drukpers, glasplaat
 kent de 3-dimensionale technieken verdelen, verbinden en construeren en boetserenkan de volgende technieken toepassen bij 3-dimensionaal werk: verdelen van materialen door te knippen met behulp van schaar, tang; zagen met behulp van handzaag en figuurzaag; snijden met behulp van stanleymes materialen verbinden door plakken met behulp van lijm, of plakband, binden, vlechten, nieten, naaien, spijkeren met behulp van hamers en spijkers construeren van een eenvoudig geraamte met behulp van kosteloos materiaal, ijzerdraad boetseren en construeren in klei; modelleren met papier-maché op een geraamte
   kan de volgende technieken toepassen ter ondersteuning van het beeldend werk: diverse materialen meten en aftekenen met behulp van liniaal schetsen maken ter voorbereiding op het uitvoerend werk
 kent de aangeboden materialen en gereedschappenkan de aangeboden materialen en gereedschappen benoemen en uitleggen waarvoor ze worden gebruikt
veiligheid  kan op een veilige manier omgaan met de benodigde gereedschappen

DOMEIN C: BESCHOUWEN

Kerndoel 24

De leerling kan het eigen werk vergelijken met de gestelde opdracht en met de invulling van die opdracht door anderen.

 De leerling (kennis)De leerling (uitvoeren)
Cyclus 1    
 kan gericht werken volgens eenvoudige opdrachten  
 heeft inzicht in zijn/haar werkproceskan verwoorden hoe hij/zij te werk is gegaan
Cyclus 2    
 kan complexere opdrachten uitvoeren  
 heeft inzicht in zijn/haar werkproceskan uitleggen hoe hij/zij tot zijn/haar werkstuk gekomen is, met aandacht voor gemaakte keuzen in het beeldend proces
 kent de criteria voor het evalueren van eigen werk en dat van anderenkan aantonen in hoeverre zijn/haar werk en werk van medeleerlingen voldoet aan de vooraf gestelde criteria

Kerndoel 25

De leerling kan beeldende producten beschrijven en vergelijken.

 De leerling (kennis)De leerling (uitvoeren)
Cyclus 1    
vormgevingkan eenvoudige beeldaspecten herkennen in beeldende productenkan beschrijven hoe beeldende producten in zijn/haar nabije omgeving eruit zien waarbij ze eenvoudige beeldaspecten hanteren
   kan beeldende producten categoriseren en ordenen op basis van beeldende eigenschappen
betekenis  kan verwoorden wat een beeldend product bij hem/haar oproept
   kan aangeven waar een bepaald beeldend product voor gebruikt wordt
materiaal/techniekbegrijpt dat er materialen nodig zijn om beeldende producten te makenkan de in een beeldend product gebruikte materialen benoemen.
Cyclus 2    
betekeniskent verschillende soorten beeldende productenkan een beeldend product typeren naar de aard (2-/3-dimensionaal, schilderij, poster, gebouw, keramiek, etc.)
 kent de verschillende functies van beeldende productenkan de functie van een beeldend product benoemen
vormgevingkent de beeldende aspecten die bepalend zijn voor de vormgeving van een beeldend productkan de beeldende aspecten benoemen die bepalend zijn voor de vormgeving van een beeldend product
materiaal/techniekkent de materialen en technieken die gebruikt worden bij het maken van een beeldend productherkent de materialen en technieken die gebruikt zijn bij het maken van een beeldend product
contextbegrijpt dat de context belangrijk is bij het bespreken van een beeldend productbetrekt de context bij het bespreken van een beeldend product

Kerndoel 26

De leerling weet dat mensen door middel van beeldende producten (reclame, media, kleding, kunst) verschillende opvattingen en ideeën kunnen tonen en dat deze ideeën persoons-, cultureel- en tijdgebonden zijn.

 De leerling (kennis)De leerling (uitvoeren)
Cyclus 2    
 weet dat beeldende producten verschillende visies en ideeën kunnen uitdrukkenlaat zien aan de hand van beeldende producten dat mensen verschillende visies en ideeën hebben
 weet hoe culturele elementen vertegenwoordigd kunnen zijn in beeldende producten herkent elementen van de eigen cultuur in het beeldend werk van anderen
 begrijpt hoe kunstenaars verschillende beeldende middelen gebruiken om te communicerenkan aangeven wat de maker met een beeld wil uitdrukken en welke middelen daarvoor gebruikt zijn

Overzicht Kerndoelen Gezonde Levensstijl

Kerndoel 1

Leerlingen kunnen regels voor de preventie van ongevallen en veiligheid toepassen

Kerndoel 2

De leerling kan gezonde voedingsgewoonte toepassen

Kerndoel 3

De leerling kan omgaan met het proces en de gevolgen van groei en ontwikkeling

Kerndoel 4

De leerling kan effectief gebruik maken van gezondheidsdiensten, - producten en –informatie

Kerndoel 5

De leerling kan verantwoorde en bewuste keuzes maken met betrekking tot mogelijk verslavende middelen

Kerndoel 6

De leerling vertoont bewust gezondheidsbevorderend gedrag in onderscheid van zieke-preventie of ziekte herstel

Kerndoel 7

De leerling kan omgaan met de effecten van milieu en leefomgeving op zijn/haar gezondheid, zorg voor het milieu

Educatiegebied: Gezonde Levensstijl

Domein: Ongevallen preventie en veiligheid: Veilig gedrag in het verkeer

Kerndoel 1

Leerlingen kunnen regels voor de preventie van ongevallen en veiligheid toepassen

 De leerling (kennis)De leerling (uitvoeren)
Cyclus 1 (tussendoelen)begrijpt de betekenis van het woord verkeer en basis verkeersregels  
herkent eenvoudige verkeerssymbolen en hun betekenis (kleur, vorm)benoemt eenvoudige verkeerssymbolen en hun betekenis (kleur, vorm)
   
kent basis verkeersregelskan basis verkeersregels toepassen
   
Cyclus 2 (tussendoelen)begrijpt de eigen rol en verantwoordelijkheid in het verkeer en herkent complexe verkeerssymbolen en hun betekenis vertoont verantwoordelijk gedrag in het verkeer
kent complexe verkeersregelspast complexe verkeersregels toe
weet wat onveilige verkeerssituaties zijn kan onveilige verkeerssituaties identificeren en kan hierover communiceren
   
   

Educatiegebied: Gezonde Levensstijl

Domein: Ongevallenpreventie en veiligheid: Veilig gedrag (preventie van ongevallen thuis, op school, bij sportbeoefening en in de wijk en EHBO/voorzieningen

 De leerling (kennis)De leerling (uitvoeren)
Cyclus 1 (tussendoelen)kent de begrippen ongeval en veiligheid en is bekend met basis veiligheidsvoorschriften (brandpreventie, veiligheid in en rondom water, vrije tijd en sport) en maatregelen in voorkomende situaties (orkanen)kan basis veiligheidsvoorschriften (brandpreventie, veiligheid in en rondom water, vrije tijd en sport) toepassen
herkent een ongeval of gevaarlijke (nood) situaties kan adequaat handelen bij ongevallen en onveilige (nood)situaties, communiceert hierover met anderen (volwassenen) en kan hulp bieden
kent hulpverleningsinstanties en hun functiekan hulp inroepen bij een noodgeval of indien hij/zij zich in bepaalde situaties niet veilig voelt (fysiek, emotioneel, seksueel misbruik, pesten)
   
   
Cyclus 2 (tussendoelen)kent uitgebreide veiligheidsvoorschriften thuis, op school, bij sport en in de wijk (alleen thuis zijn, blessures, geweld)kan uitgebreide veiligheidsvoorschriften thuis, op school, bij sport en in de wijk (alleen thuis zijn, blessures, geweld) toepassen
 kent basis EHBO techniekenkan basis EHBO technieken toepassen
 herkent conflict situaties en kent verschillende manieren om conflicten op te lossen past passieve interventies toe om conflicten op te lossen

Educatiegebied: Gezonde levensstijl

Kerndoel 2

De leerling kan gezonde voedingsgewoonten toepassen

Domein: a. Kwaliteit van voedsel (warenwet, productie en bewerking, toevoegingen, bestrijdingsmiddelen)

 De leerling (kennis)De leerling (uitvoeren)
Cyclus 1 (tussendoelen)kent het verschil tussen gezonde en ongezonde voedingsproducten kiest in verschillende situaties voor gezonde voedingsproducten (ontbijt, verjaardag, carnaval)
kent de schijf van 5kan verschillende voedingsproducten indelen volgens de schijf van 5
   
   
   
Cyclus 2 (tussendoelen)kent de verschillende voedingsgroepen en hun belang voor het menselijk lichaambenoemt de verschillende voedingsgroepen en hun belang voor het menselijk lichaam
kent factoren die de kwaliteit van voedsel bepalen (herkomst, toevoegingen, productie, bestrijdingsmiddelen)identificeert factoren die de kwaliteit van voedsel bepalen
   
   
   

Domein: b. Voedingspatronen (voedingsmiddelen, individuele dagelijkse behoefte, ideaal gewicht)

 De leerling (kennis)De leerling (uitvoeren)
Cyclus 1 (tussendoelen)kent het belang van voedsel voor het menselijk lichaam (groei en ontwikkeling, activiteit, ideaal gewicht, leerprestatie)  
   
   
   
   
Cyclus 2 (tussendoelen)kent eenvoudige voedingswaarden van verschillende voedingsproductenkan een gezonde maaltijd samenstellen
   
   
   
   

Domein: c. Voedingshygiëne en veiligheid (handen wassen, het adequaat bewaren en bereiden van voedsel)

 De leerling (kennis)De leerling (uitvoeren)
Cyclus 1 (tussendoelen)kent de beginselen van voedselhygiëne en -veiligheid (handen wassen, op de juiste manier bewaren en bereiden van voedsel)past de beginselen van voedselhygiëne en -veiligheid (handen wassen, op de juiste manier bewaren en bereiden van voedsel) toe
   
   
   
   
Cyclus 2 (tussendoelen)kent de regels op het gebied van voedselhygiëne en- veiligheid (etikettering, uiterste houdbaarheid/uiterste verkoop datum, hygiënische voorschriften)benoemt de regels op het gebied van voedselhygiëne en - veiligheid
begrijpt de mogelijke gevolgen als regels op het gebied van voedselhygiëne en -veiligheid niet worden toegepastpast de regels op het gebied van voedselhygiëne en -veiligheid toe
   
   
   

Educatiegebied: Gezonde levensstijl

Domein d: Voeding

 De leerling (kennis)De leerling (uitvoeren)
Cyclus 1 (tussendoelen)kent verschillende soorten voedsel en het belang ervan voor zijn/haar gezondheidkiest in verschillende situaties voor gezonde voedingsproducten (ontbijt, verjaardag, carnaval)
kent de factoren die de kwaliteit van voeding bepalen (herkomst, productie, bewerking, toevoegingen)  
kent het verschil tussen gezonde en ongezonde voedingsproductenkan het verschil aangeven tussen gezonde en ongezonde voedingsproducten
   
   
Cyclus 2 (tussendoelen)begrijpt de schijf van 5 (gebalanceerde maaltijd samenstellen, regelmatig eten, individuele voedingsbehoefte, gevarieerd eten)gebruikt de schijf van 5 in zijn/haar dagelijks dieet
 begrijpt het belang van voeding voor het menselijk lichaam (groei, activiteit, ideaal gewicht, leerprestaties)  
 begrijpt dat er regels zijn om de kwaliteit van voedsel te waarborgen (warenwet, hygiënische voorschriften, bewaren en bereiden van voedsel)  
 begrijpt dat er factoren zijn die een rol spelen bij het kiezen van voedsel en dat zij hierdoor in hun keuze beïnvloed kunnen wordenmaakt bewuste keuzes aangaande voeding

Educatiegebied: Gezonde levensstijl

Kerndoel 3

De leerling kan omgaan met het proces en de gevolgen van groei en ontwikkeling

Domein a: handicaps (lichamelijke, geestelijke en emotionele aspecten)

 De leerling (kennis)De leerling (uitvoeren)
Cyclus 1 (tussendoelen)kent het begrip handicap  
 kent verschillende vormen van lichamelijke handicap  
 kent verschillende vormen van geestelijke en emotionele handicap  
Cyclus 2 (tussendoelen)begrijpt wat het betekent om gehandicapt te zijn  
kent het verschil tussen een persoon die in staat is alle lichaamsfuncties ‘normaal’ uit te oefenen en een gehandicapte persoon  
begrijpt de beperkingen van lichamelijke handicaps  
begrijpt de beperkingen van geestelijke en emotionele handicaps  
begrijpt het verschil tussen lichamelijke, geestelijke en emotionele handicapskan het verschil aangeven tussen lichamelijke, geestelijke en emotionele handicaps

Domein b: seksualiteit en opvoeding (lichamelijke, geestelijke, emotionele en sociale aspecten, gewenste en ongewenste intimiteiten)

 De leerling (kennis)De leerling (uitvoeren)
Cyclus 1 (tussendoelen)kent het begrip gezinbenoemt verschillende gezinsvormen
kent de leden van /in een gezinidentificeert leden van een gezin
begrijpt de rol van elk lid van het gezinbenoemt en identificeert de rol van elk gezinslid
   
   
Cyclus 2 (tussendoelen)beschouwt het gezin als een eenheid herkent en benoemt verschillende gevoelens en de gevolgen ervan op de gezinsleden
kent de structuur van gezinnen (extended family = grote gezinnen: vader, moeder, kinderen, grootouder(s), etc., éénoudergezinnen, etc.)identificeert de structuur (extended family = grote gezinnen: vader, moeder, kinderen, grootouder(s), etc., éénoudergezinnen, etc.) van het eigen gezin
kent de ontwikkelingsfasen die gezinsleden meemaken (kind, puber, adolescent, volwassene, bejaarde)benoemt de ontwikkelingsfasen die gezinsleden meemaken (kind, puber, adolescent, volwassene, bejaarde)
   
   

Domein c: Veranderingen in anatomie en fysiologie

 De leerling (kennis)De leerling (uitvoeren)
Cyclus 1 (tussendoelen)kent de persoonskenmerken (gewicht, huidskleur, man, vrouw, jongen, meisje etc.)herkent en benoemt verschillende persoonskenmerken
kent zijn/haar lichaam en de lichaamsdelenbenoemt verschillende lichaamsdelen
kent de functie van verschillende lichaamsdelendemonstreert hoe verschillende lichaamsdelen functioneren (bewegen)
   
   
Cyclus 2 (tussendoelen)kent de ontwikkelingsfasenbenoemt de verschillende ontwikkelingsfasen
kent de veranderingen die in het lichaam plaatsvinden (fysiek, geestelijk, emotioneel)herkent en benoemt de veranderingen die in het lichaam plaatsvinden (fysiek, geestelijk, emotioneel)
kent de belangrijkste organen en hun functieskan de verschillende organen aanduiden en hun functies benoemen
   
   

Educatiegebied: Gezonde Levensstijl

Kerndoel 4

De leerling kan effectief gebruik maken van gezondheidsdiensten, -producten en -informatie

Domein a: Producten (voorgeschreven en niet voorgeschreven, supplementen en gezondheids middelen)

 De leerling (kennis)De leerling (uitvoeren)
Cyclus 1 (tussendoelen)kent het verschil tussen voorgeschreven en niet voorgeschreven medicijnen  
weet wat de mogelijke gevolgen zijn van het ongecontroleerd innemen van voorgeschreven en niet voorgeschreven medicamenten  
kent middelen die de functie van het lichaam en de geest beïnvloeden  
Cyclus 2 (tussendoelen)kent het verschil tussen gebruik en misbruik van voorgeschreven en niet voorgeschreven medicamentenonderscheidt gebruik en misbruik van voorgeschreven en niet voorgeschreven medicamenten
begrijpt hoe de verschillende factoren (media, gezin, maatschappij, vrienden, commercie) het gebruik en misbruik van voorgeschreven en niet-voorgeschreven medicamenten beïnvloedentoont dat hij/zij in staat is om te gaan met de factoren (media, gezin, maatschappij, vrienden, commercie) die het gebruik en misbruik van voorgeschreven en niet-voorgeschreven medicamenten beïnvloeden

Domein b: Informatie over gezondheid en bronnen van informatie

 De leerling (kennis)De leerling (uitvoeren)
Cyclus 1 (tussendoelen)kent verschillende bronnen van informatie betreffende gezondheidbenoemt bronnen van informatie over gezondheid
begrijpt hoe de media de keuze van informatie over gezondheid beïnvloedenkan de invloed van de media op de keuze van informatie over gezondheid uitleggen
weet hoe de school en het gezin de bronnen voor informatie over gezondheid kunnen beïnvloedenkan de invloed van school en gezin op informatie over de gezondheid uitleggen
kent de eigenschappen van goede informatie over gezondheid en goede bronnen van informatiekan de eigenschappen van goede informatie en goede bronnen van informatie over gezondheid aanduiden
Cyclus 2 (tussendoelen)weet hoe aan goede informatie en bronnen van informatie over gezondheid te komenkan de waarde aangeven van de verschillende bronnen van informatie over de gezondheid
kent de bronnen van goede informatie over gezondheid van thuis, school en van de gemeenschap.laat zien dat hij/zij gebruik weet te maken van de goede bronnen van informatie over gezondheid thuis, op school en van de gemeenschap
weet hoe de media de keuze van informatie over de gezondheid beïnvloedenkan aangeven hoe de media de keuze van informatie over gezondheid kan beïnvloeden.
weet hoe de school, de kerk, de gemeenschap en het gezin de keuze van informatie over de gezondheid kunnen beïnvloeden.kan aangeven hoe de school, de kerk, de gemeenschap en het gezin de keuze van informatie over de gezondheid kunnen beïnvloeden

Domein c: Gezondheidsdiensten, werkers in de gezondheid en hun rollen

 De leerling (kennis)De leerling (uitvoeren)
Cyclus 1 (tussendoelen)weet welke gezondheidsdiensten er beschikbaar zijnkan de gezondheidsdiensten noemen en aanduiden
kent de rollen en namen van werkers in de gezondheidkan bepaalde werkers in de gezondheid noemen en hun werk uitleggen
weet hoe belangrijk werkers in de gezondheid zijn voor ons  
Cyclus 2 (tussendoelen)kent de kenmerken van goede (erkende) gezondheids dienstenkan eigenschappen noemen van goede (erkende) gezondheids diensten
weet de ligging en weet hoe in contact te komen met de school en werkers in de gezondheid laat zien dat hij/zij weet waar de school is en waar de werkers in de gezondheid te vinden zijn.
weet de bereikbaarheid en de functie van gezondheids diensten en van werkers in de gezondheid  
weet in welke omstandigheden de hulp van werkers in de gezondheid nodig iskan omstandigheden aangeven waarin de hulp van werkers in de gezondheid nodig is

Educatiegebied: Gezonde Levensstijl

Kerndoel 5

De leerling kan verantwoorde en bewuste keuzes maken met betrekking tot mogelijk verslavende middelen

Subdomeinen:

verslaving algemeen

werking en effecten van diverse verslavende stoffen

groepsdruk, sociale, maatschappelijke invloeden

 De leerling (kennis)De leerling (uitvoeren)
Cyclus 1 (tussendoelen)weet wat verslavend gedrag is en waaraan je verslaafd kunt raken. Kent de uitingsvormen van een aantal verslavende middelen (roken, veel eten, tv-kijken, nagels bijten) begrijpt het onderscheid tussen schadelijke en niet schadelijke stoffen/middelen  
kent de invloed op de fysieke, sociale en geestelijke gezondheid van een aantal verslavende middelen (medicijnen, alcohol, roken, tv-kijken, zoetigheid) Begrijpt dat de geestelijke component van verslaving de meeste invloed heeft op het toenemende gebruik van schadelijke stoffen. Begrijpt het begrip 'ontwenningsverschijnselen'ervaart de effecten van een tijdje niet toegeven aan een verslavende gewoonte (wie veel snoept laat dat een tijdje staan, wie veel tv-kijkt/computert doet dat een tijdje niet)
weet hoe het gebruik beïnvloed wordt door diverse factoren (reclame, familie, vrienden, verkrijgbaarheid, image-building) weet welke invloed zij zelf kunnen hebben op het voorkomen van ‘t gebruik van verslavende productenkan voor een aantal passende situaties aangeven wat ze zelf zullen doen om misbruik te voorkomen. kan voor een aantal passende situaties omgaan met negatief beïnvloedende factoren
Cyclus 2 (tussendoelen)begrijpt het onderscheid tussen legale en illegale drugs. begrijpt dat er ook schadelijke legale drugs zijn weet wat 'gedoogd' worden betekent begrijpt waarom er in verschillende landen op verschillende manieren met verslavingsbestrijding wordt omgegaanvormt een eigen mening over het gebruik van verslavende producten en over het voorkomen van verslaving
kent de fysieke en geestelijke verschijnselen van afhankelijkheid van zwaardere verslavende middelen (gokken, alcohol, drugs) kent de korte en lange termijn effecten (fysiek, geestelijk, sociaal) van het gebruik van verschillende verslavende middelenervaart door een persoonlijke situatie de effecten van een tijdje niet toegeven aan verslavende gewoonten kan ondersteunende alternatieven bedenken om de verslavende gewoonte af te leren
begrijpt welke factoren (pers., sociale, maatsch.) het gebruik van verslavende middelen kunnen beïnvloeden en wat het effect hiervan op hen zelf is begrijpt dat experimenteren tot negatieve gevolgen kan leidenkan in een aantal passende situaties weerstand bieden aan groepsdruk en aan de druk van uit de commerciële hoek

Educatiegebied: Gezonde Levensstijl

Kerndoel 6

De leerling vertoont bewust gezondheidsbevorderend gedrag in onderscheid van ziekte-preventie of ziekte herstel.

Subdomeinen:

bevordering van de gezondheid

preventie van ziekte

genezing van ziekte

 De leerling (kennis)De leerling (uitvoeren)
Cyclus 1 (tussendoelen)begrijpt dat je op verschillende manieren gezondheid kunt benaderen (gezond zijn, niet ziek zijn) kent een aantal voorbeelden van gezondheidsbevorderings-activiteiten uit zijn/haar eigen leefwereld begrijpt het waarom en het belang van goede voorlichting in relatie tot gezondheidsbevorderingvoert een aantal gezondheidsbevorderende activiteiten uit (regelmatig eten, goed slapen, recht zitten in de stoel)
begrijpt wat preventie van ziekten inhoudt kent een aantal preventieve activiteiten uit hun eigen leefwereldvoert een aantal preventieve activiteiten uit om ziek worden te voorkomen (bij verkouden worden, veel vitamine innemen)
begrijpt in welke situaties je van genezen of herstel van ziekte spreekt  
Cyclus 2 (tussendoelen)begrijpt wat de persoonlijke, sociale en maatschappelijke voordelen zijn van gezondheidsbevordering tegenover herstel van ziekte (fysiek, psychisch, emotioneel) begrijpt dat hij/zij zelf een belangrijke rol heeft in het behoud dan wel noodzakelijke herstel van ziektes begrijpt dat gezondheidsbevordering een balans is tussen fysieke, sociale, emotionele en mentale activiteiten van de mensvormt een mening ten aanzien van zijn/haar persoonlijke houding tegenover gezondheidsbevordering resp. preventie resp. herstel. maakt voor een aantal gezondheidssituaties een verantwoorde keuze t.a.v. zijn/haar eigen houding en gezondheidsgedrag
Kent de doelen van een aantal (locale, internationale) preventie programma's. Weet welke organisaties (locaal, Caribisch, internationaal) zich bezig houden met gezondheidsbevordering en preventie van ziekten.  
 Begrijpt dat de mogelijkheid om aan gezondheidsbevordering te doen samenhangt met maatschappelijk-economische en politieke factoren (geld, verkrijgbaarheid, kennis, opvattingen).  

Educatiegebied: Gezonde Levensstijl

Domein: directe leefomgeving, natuur en milieu, milieu organisaties

Kerndoel 7

De Leerling kan omgaan met de effecten van milieu en leefomgeving op zijn/haar gezondheid, zorg voor het milieu

 De leerling (kennis)De leerling (uitvoeren)
Cyclus 1 (tussendoelen)kent de bronnen en oorzaken van milieu vervuiling in zijn/haar omgeving  
weet hoe hij/ zij zijn/haar omgeving schoon moet houden om milieuvervuiling te vermijdentoont verantwoordelijk gedrag om zijn/haar omgeving schoon te houden en vervuiling te voorkomen
kent locale instanties die verantwoordelijk zijn voor het voorkomen van vervuilingkan lokale instanties benoemen die zich bezighouden met het voorkomen en beperken van milieuvervuiling
   
   
Cyclus 2 (tussendoelen)weet hoe de natuur zijn/haar gezondheid kan beïnvloedentoont respect voor zijn/haar omgeving en het milieu
weet hoe de mens, de gemeenschap en de overheid samenwerken om vervuiling van het milieu te beperken en een gezonde omgeving te behouden  
weet dat zijn/haar gezondheid beïnvloed wordt door de gemeenschap (school, gezin, vrienden, wijk)  
kent internationale organisaties die zich bezig houden met het voorkomen en beperken van milieuvervuilingkan internationale organisaties benoemen die zich bezig houden met het voorkomen en beperken van milieuvervuiling
   

Overzicht Kerndoelen Bewegingsonderwijs

Kerndoel 1

De leerling is in staat om succes te beleven in de actuele speelwereld, zodat hij een positieve bewegingsattitude aankweekt en op een gezonde wijze gaat bewegen/blijft bewegen

Kerndoel 2

De leerling heeft inzicht in het bewegen en bewegingsvormen, het torpassen van spelregels en het omgaan met anderen op motorisch gebied

Kerndoel 3

De leerling is in staat specifieke motorische vaardigheden uit te voeren

Kerndoel 4

De leerling is in staat om te gaan met eigen bewegingstalenten en tekorten en die ook van anderen

Educatiegebied: Bewegingsonderwijs (Affectief)

Kerndoel 1

De leerling is in staat om succes te beleven in de actuele speelwereld, zodat het een positieve bewegingsattitude aankweekt en op een gezonde wijze gaat bewegen/ blijft bewegen .

 De leerling (kennis)De leerling (uitvoeren)
Cyclus 1 (tussendoelen)weet waartoe hij/zij in staat is (eigen kunnen) bij het uitvoeren van bewegingsvormenvoert de bewegingsvormen uit op eigen niveau en heeft er plezier in
weet dat bij bewegingsvormen die spierkracht en uithoudingsvermogen vergen, hartritme en ademhaling sneller gaankan in een groep werken
weet dat goede beweging bevorderend is voor een goede gezondheid  
   
 kan aangeven dat training nodig is voor snelheid en lenigheid
Cyclus 2 (tussendoelen)weet hoe de hartslag op te nemen in rust en bij inspanningkan eenvoudige gezondheidsmetingen verrichten zoals hartslag opnemen
weet dat bij spierbeweging energie nodig iskan sprinten en een duurloop uitvoeren
weet het belang van een eenvoudig trainingsschemakan zich houden aan een eenvoudig trainingsschema
 kan eenvoudige spierversterkende oefeningen uitvoeren (push-ups, sit-ups)
weet hoe sportblessures ontstaan (spierkramp, spierkneuzing, blaren en verzwikking )kan op de juiste manier handelen bij eenvoudige sportblessures
 weet dat een gezond gewicht verband houdt met energieopname (voeding) en energieverbruik (activiteit).kan de regels voor goede/gezonde voeding toepassen
 weet dat er verschillende vormen van sportbeoefening zijn (recreatie, wedstrijd etc.)kan de verschillende soorten sport die in de maatschappij voorkomen opnoemen en met elkaar vergelijken.
 weet wat doping ( stimulerende middelen) is en wat de gevolgen hiervan zijnkan enkele stimulerende middelen opnoemen die in de sportwereld gebruikt worden en de gevolgen hiervan voor de gezondheid.
 weet wat van hem verwacht wordt bij teamsport (sportief zijn, tegen verlies kunnen, samen naar een doel streven)neemt deel aan sportactiviteiten buiten schooltijd (schoolsport etc.)

Educatiegebied: Bewegingsonderwijs (cognitief)

Kerndoel 2

De leerling heeft inzicht in het bewegen en bewegingsvormen, het toepassen van spelregels en het omgaan met anderen op motorisch gebied.

 De leerling (kennis)De leerling (uitvoeren)
Cyclus 1 (tussendoelen)weet dat er verschillende basis bewegingsoefeningen zijn ( balanceren, klimmen, zwaaien, springen, hardlopen, mikken etc.)kan de verschillende basis bewegingsoefeningen uitvoeren.
weet dat beweging door omstandigheden makkelijk of moeilijk kan zijnkan met hulp, indien nodig, tot een goed bewegings-resultaat komen
   
   
   
Cyclus 2 (tussendoelen)weet dat warming-up nodig iskan warming-up vormen uitvoeren
weet dat differentiëren bij spelsituaties nodig iskan spelsituaties aanpassen aan zijn eigen niveau
weet hoe met de verschillende materialen en gereedschappen op een veilige manier om te gaan.kan in samenwerking met medeleerlingen een veilige situatie inrichten voor spel of oefening
weet effectief hulp te bieden aan een medeleerling. ( b.v. coachen etc.)kan effectief hulp verlenen op basis van eigen kunnen
weet wat fair play iskan winnen en verliezen verwerken

Educatiegebied: Bewegingsonderwijs (Motorisch)

Kerndoel 3

De leerling is in staat specifieke motorische vaardigheden uit te voeren

 De leerling (kennis)De leerling (uitvoeren)
Cyclus 1 (tussendoelen)weet dat gymnastiek, atletiek en spel bepaalde specifieke motorische vaardigheden vereisenkan bij gymnastiek, met of zonder toestellen, de verschillende specifieke motorische vaardigheden gebruiken: balanceren op stabiele, brede grondvlakken en met verschillende materialen. vrije sprongen verschillende vormen van rollen en duikelen voorover en achterover, op, aan en om toestellen. klauteren en klimmen op en aan toestellen. zwaaien op en aan toestellen
 kan bij atletiek, met of zonder materiaal, de verschillende specifieke motorische vaardigheden gebruiken: hoog en verspringen -hardlopen als sprint -ver werpen en gericht werpen met werpmateriaal
 kan bij Spel (vormen) de verschillende specifieke motorische vaardigheden gebruiken: tik- en afgooispelen -voortbewegen met een bal of andere voorwerpen
weet dat specifieke motorische vaardigheden horen bij bepaalde ritmes of muziekkan bij verschillende muzikale ritmes de juiste beweging/ specifieke motorische vaardigheden gebruiken
Cyclus 2 (tussendoelen)weet dat gymnastiek, atletiek en spel (vormen) bepaalde specifieke motorische vaardigheden vereisen kan bij gymnastiek, met of zonder toestellen, de verschillende specifieke motorische vaardigheden gebruiken: balanceren op stabiele, brede grondvlakken en met verschillende materialen. b) vrije sprongen steunsprongen vanaf en over toestellen. c) verschillende vormen van rollen en duikelen voorover en achterover, op, aan en om toestellen. klauteren en klimmen op en aan toestellen. zwaaien op en aan toestellen
 kan bij atletiek, met of zonder materiaal, de verschillende specifieke motorische vaardigheden gebruiken: -hoog en verspringen -hardlopen als sprint -de leerling kan nu de duurloop uitvoeren -ver werpen en gericht werpen met werpmateriaal
 kan bij spel (vormen) de verschillende specifieke motorische vaardigheden gebruiken: -tik- en afgooispelen -voortbewegen met een bal of andere voorwerpen -deelnemen aan de volgende spelvormen: netspelen, doelspelen slag- en loopspelen, stoeispelen de leerlingen beheersen basisvaardigheden als werpen, vangen, slaan, mikken, jongleren en voortbewegen met een bal of andere voorwerpen
weet dat specifieke motorische vaardigheden horen bij bepaalde ritmes of muziek en dat deze individueel of samen kunnen worden uitgevoerdkan bij verschillende muzikale ritmes de juiste beweging/ specifieke motorische vaardigheden gebruiken kan ruimtelijke patronen en danspassen uitvoeren, en inspelen op het bewegen van anderen
   

Educatiegebied: Bewegingsonderwijs (Socio-Motorisch)

Kerndoel 4

De leerling is in staat om te gaan met eigen bewegingstalenten en tekorten en met die van anderen.

 De leerling (kennis)De leerling (uitvoeren)
Cyclus 1 (tussendoelen)kent zijn eigen mogelijkheden en tekortkomingen en die van anderen  
weet dat hij zich aan regels moet houden (b.v. op zijn beurt wacht en samen met de ander een bewegings-probleem moet oplossen)kan zelfstandig werken met medeleerlingen
 kan samenwerken met andere kinderen
weet zichzelf en de ander positief te waarderenkan de ander helpen en kan de andere stimuleren
Cyclus 2 (tussendoelen)kent zijn eigen mogelijkheden en tekortkomingen en die van anderenvoert de bewegingsvormen uit op zijn niveau
weet dat hij zich aan regels moet houden (b.v. op zijn beurt wacht en samen met de ander een bewegings-probleem moet oplossen).kan samenwerken met andere kinderen
weet zichzelf en de ander positief te waarderenkan de andere helpen en kan de andere stimuleren
weet een prettige sfeer in de klas te brengenkan een minder goede leerling stimuleren en coachen.
weet dat hij open moet staan voor ideeën en argumenten van medeleerlingenkan een zwakke leerling helpen bij de uitvoering van een beweging
weet dat samenwerking belangrijk is voor het bereiken van een gemeenschappelijk doel kan met medeleerlingen samenwerken om een gemeenschappelijk doel te bereiken

Overzicht kerndoelen Mens en Maatschappij

Kerndoel 1

De leerling kan perioden en gebeurtenissen uit eigen leven op een tijdbalk plaatsen en daarbij aanduidingen van

tijd en tijdsindeling hanteren

Kerndoel 2

De leerling kan historische bronnen raadplegen

Kerndoel 3

De leerling kent zijn rechten, plichten en verantwoordelijkheden

Kerndoel 4

De leerling kan enkele aspecten van groepen en instituties in onze samenleving beschrijven en analyseren

Kerndoel 5

De leerling begrijpt de natuur, verspreiding en migratie van bevolking

Kerndoel 6

De leerling heeft inzicht in het belang van waarden en normen van de gemeenschap

Kerndoel 7

De leerling begrijpt dat allerlei maatschappelijke verschijnselen gevolgen hebben voor de omgeving

Kerndoel 8

De leerling kan ruimtelijke verschijnselen aangeven op een kaart en het spreidingspatroon benoemen

Kerndoel 9

De leerling kan de elementaire beginselen van de geologie van zijn eiland en de overige eilanden van de Nederlandse Antillen en Aruba benoemen en verklaren

Kerndoel 10

De leerling kan de inrichtingselementen in zijn omgeving waarnemen, beschijven, verklaren en waarderen

Kerndoel 11

De leerling kan de spreiding van de belangrijke klimaten op aarde beschrijven

Kerndoel 12

De leerling kan de kaart van zijn eigen eiland, de regio en andere landen die voor ons belangrijk zijn

Kerndoel 13

De leerling begrijpt dat cultuur en multiculturaliteit op de Nederlandse Antillen en Aruba niet op zichzelf staan, maar zijn ingebed in een breder verband

Kerndoel 14

De leerling kan multiculturaliteit op Nederlandse Antillen en Aruba herkennen en verklaren

Kerndoel 15

De leerling kan hoofdzaken en belangrijke ontwikkelingen van de economie beschrijven en verklaren

Kerndoel 16

De leerling kan enkele aspecten van het verschijnsel arbeid beschrijven en verklaren

Kerndoel 17

De leerling kan de waarde van democratie en democratische grondrechten zowel algemeen als voor het vigerende politieke systeem kritisch beoordelen

Kerndoel 18

De leerling kent enkele hoofdzaken van staatsinrichting

Kerndoel 19

De leerling kan een aantal technische producten uit de eigen leefwereld onderzoeken en verklaren

Kerndoel 20

De leerling begrijpt mondiale ontwikkelingen, technologische en omgevingsvraagstukken

Kerndoel 21

De leerling begrijpt en kan verklaren dat door moderne communicatiemiddelen, transportmiddelen en technologie de interactie tussen landen vergroot is en de wereld steeds meer een mondiale samenleving wordt

Kerndoel 22

De leerling kent in grote lijnen de belangrijkste historische en hedendaagse ontwikkelingen van onze eilanden

Kerndoel 23

De leerling begrijpt dat historische bronnen tegenstrijdig kunnen zijn of van elkaar kunnen afwijken

Kerndoel 24

De leerling kan perioden en gebeurtenissen uit de geschiedenis op een tijdbalk plaatsen en daarbij

aanduidingen van tijd en tijdsindeling hanteren

Kerndoel 25

De leerling kan de wisselwerking tussen mens en milieu beschrijven en verklaren

Kerndoel 26

De leerling kan met zorg omgaan met de natuur en het milieu

Educatiegebied: Mens en Maatschappij

Domein A: Individu, ontwikkeling en identiteit

Kerndoel 1

De leerling kan perioden en gebeurtenissen uit eigen leven op een tijdbalk plaatsen en daarbij aanduidingen van

tijd en tijdsindeling hanteren

 De leerling (kennis)De leerling (uitvoeren)
Cyclus 1 (tussendoelen)heeft kennis van tijdsbegrippen kent het systeem van een kalender lezen weet hoe het systeem van klok kijken in elkaar zitkan op de juiste wijze een kalender lezen kan op de juiste wijze klok kijken
 stelt eenvoudige grafieken op betreffende de tijdsindeling.
 benoemt en beheerst een jaarverdeling
 kan bronnen raadplegen, die te maken hebben met de historische ontwikkeling van hun familie
   
Cyclus 2 (tussendoelen)weet dat het jaar verdeeld kan worden in jaargetijden, jaren, eeuwen, jaartellingen en tijdsperiodenkan voorbeelden geven van jaargetijden en de kenmerken van de jaargetijden
weet dat in de geschiedenis verschillende periodes zijn te onderscheidenkan onderzoek verrichten naar historische gebeurtenissen.
   

Educatiegebied: Mens en Maatschappij

Domein A: Individu, ontwikkeling en identiteit

Kerndoel 2

De leerling kan historische bronnen raadplegen

 De leerling (kennis)De leerling (uitvoeren)
Cyclus 1 (tussendoelen)  kan zijn eigen generatie –opbouw a.d.h.v. fotomateriaal uitleggen
weet dat er veel mensen zijn geweest die op verschillende terreinen zeer belangrijk werk hebben verrichtkan voorbeelden geven van belangrijke personen en aangeven wat voor belangrijk werk ze verricht hebben
   
   
   
Cyclus 2 (tussendoelen)weet aan de hand van voorbeelden wat een stamboom iskan stambomen maken
 kan historische kaarten, teksten en illustraties, wandplaten, jeugdliteratuur en audiovisuele middelen interpreteren
   
   
   

Educatiegebied: Mens en Maatschappij

Domein A: Individu , ontwikkeling en identiteit

Kerndoel 3

De leerling kent zijn rechten, plichten en verantwoordelijkheden

 De leerling (kennis)De leerling (uitvoeren)
Cyclus 1 (tussendoelen)heeft kennis van rechten, plichten en verantwoordelijkheden van het kind t.o.v. ouderskan inventariseren wat zijn verantwoordelijkheden zijn
heeft kennis van rechten, plichten en verantwoordelijkheden van het kind t.o.v. andere kinderenkan met een medeleerling een inventaris maken van hun verantwoordelijkheden thuis en op school
heeft kennis van rechten, plichten en verantwoordelijkheden van het kind t.o.v. andere volwassenen  
   
   
Cyclus 2 (tussendoelen)weet wat rechten, plichten en verantwoordelijkheden zijn in diverse situatieskan uitzoeken welke regels van toepassing zijn op school en in andere maatschappelijke verbanden
weet dat er regels en wetten zijn  
weet wat sancties en straffen, ordehandhaving door de politie inhoudt  
heeft kennis van de basisbeginselen van de rechtsorde  
   

Educatiegebied: Mens en Maatschappij

Domein B Groepen en Instituties

Kerndoel 4

De leerling kan enkele aspecten van groepen en instituties in onze samenleving beschrijven en analyseren

 De leerling (kennis)De leerling (uitvoeren)
Cyclus 1 (tussendoelen)weet wat de kenmerken zijn van leefeenheden, begrijpt de overeenkomsten en verschillen tussen leefeenhedenkan informatie verzamelen over diverse leefeenheden met behulp van eenvoudige interviews en fotomateriaal
   
   
   
   
Cyclus 2 (tussendoelen)begrijpt dat er verschillende vormen van groepsgedrag zijnkan informatie verzamelen over diverse beroepsgroepen met behulp van interviews, fotomateriaal en enquêtes
kent de overeenkomsten en verschillen tussen groepenkan de overeenkomsten en verschillen tussen groepen verklaren
weet dat er verschillende beroepsgroepen en sociale lagen in de maatschappij zijnkan verschillen in beroepsgroepen en de lagen van de maatschappelijke ladder met elkaar in verband brengen.
 kan verband leggen tussen de verschillendelagen van de maatschappelijke ladder

Educatiegebied: Mens en Maatschappij

Domein B: Groepen en Instituties

Kerndoel 5

De leerling begrijpt de natuur, verspreiding en migratie van bevolkingsgroepen

 De leerling (kennis)De leerling (uitvoeren)
Cyclus 1weet waarom mensen zich in verschillende landen vestigen  
weet waarom mensen uit verschillende landen zich op ons eiland of land gevestigd hebben  
weet dat er diverse familie- en/of samenlevingsstructuren bestaan  
   
   
Cyclus 2kent het begrip migratie begrijpt wat vrijwillige en gedwongen migratie inhoudt.kan eenvoudige verslagen schrijven en spreekbeurten houden over slavernij
kent de oorzaken en gevolgen van menselijke migratie kan verslagen schrijven over de komst van nieuwe migranten
 kan zijn eigen afkomst onderzoeken met behulp van stamboom, interviews en fotomateriaal
   
   

Educatiegebied: Mens en Maatschappij

Domein B :Groepen en Instituties

`

Kerndoel 6

De leerling heeft inzicht in het belang van waarden en normen van de gemeenschap.

 De leerling (Kennis)De leerling (Uitvoeren)
Cyclus 1 (tussendoelen) weet wat de belangrijkste omgangsnormen zijnkan de belangrijkste omgangsvormen op de juiste manier toepassen
   
   
   
   
Cyclus 2 (tussendoelen)kent de gedragsregels voor verschillende situaties zoals op het werk, op straat, in de vergadering en in de kerk.kan de gedragsregels voor verschillende situaties zoals op het werk, op straat, in de vergadering en in de kerk toepassen
weet hoe zich te gedragen tegenover gezagdragers en autoriteitenkan de regels hoe zich te gedragen tegenover gezagdragers en autoriteiten toepassen
weet het belang van respect te tonen voor zichzelf en zijn medemenskan de regels van respect voor zichzelf en zijn medemens op de juiste wijze toepassen
   
   

Educatiegebied: Mens en Maatschappij

Domein C: Mens en omgeving

Kerndoel 7

De leerling begrijpt dat allerlei maatschappelijke verschijnselen gevolgen hebben voor de omgeving

 De leerling (kennis)De leerling (uitvoeren)
Cyclus 1 (tussendoelen)begrijpt dat veranderingen in de leefomgeving gevolgen voor de wijk hebben  
 vergelijkt oude en nieuwe woonwijken met elkaar
begrijpt welke invloed maatschappelijke ontwikkelingen hebben op wijken  
   
   
Cyclus 2 (tussendoelen)begrijpt hoe gebeurtenissen en veranderingen binnen de leefomgeving in relatie staan tot ontwikkelingen op het eiland en daarbuiten kan door middel van onderzoek nagaan welke veranderingen er de laatste tijd plaatsvinden binnen zijn leefomgeving en zoeken naar de oorzaken hiervan
 kan een verklaring geven voor de veranderingen in zijn eigen leefomgeving
   
   
   

Educatiegebied: Mens en Maatschappij

Domein C.Mens en omgeving

Kerndoel 8

De leerling kan ruimtelijke verschijnselen aangeven op een kaart en het spreidingspatroon benoemen

 De leerling (kennis)De leerling (uitvoeren)
Cyclus 1 (tussendoelen)  kan met blokken lego of waardevol materiaal een maquette maken
   
   
   
   
Cyclus 2 (tussendoelen)weet wat een atlas iskan kaart lezen en de atlas hanteren.
kent de begrippen: schaal, legenda, coördinaten, register, windrichting en afstandkan de begrippen: schaal, legenda, coördinaten, register, windrichting en afstand bij kaartlezen toepassen
   
   
   

Educatiegebied: Mens en Maatschappij

Domein C. Mens en omgeving

Kerndoel 9 De leerling kan de elementaire beginselen van de geologie van zijn eiland en de overige eilanden van de Nederlandse Antillen en Aruba benoemen en verklaren  
 De leerling (kennis)De leerling (uitvoeren)
Cyclus 1 (tussendoelen)weet dat er verschillende gesteenten zijnverzamelt verschillende stenen op vorm, kleur en grootte
   
   
   
   
Cyclus 2 (tussendoelen)kent de belangrijkste gesteenten op het eilandverzamelt en vergelijkt verschillende soorten stenen en hun afkomst
begrijpt het ontstaan van verschillende soorten gesteenten  
   
   

Educatiegebied: Mens en Maatschappij

Domein C. Mens en omgeving

Kerndoel 10

De leerling kan de inrichtingselementen in zijn eigen omgeving waarnemen, beschrijven verklaren en

waarderen

 De leerling (kennis)De leerling (uitvoeren)
Cyclus 1 (tussendoelen)    
   
   
   
   
Cyclus 2 (tussendoelen)begrijpt de veranderingen die hebben plaatsgevonden in hun eigen omgeving, zowel historisch als ruimtelijkkan zijn woonomgeving in kaart brengen
weet welke de inrichtingselementen zijnKan relaties leggen tussen de inrichtingselementen binnen het woongebied
   

Educatiegebied: Mens en Maatschappij

Domein C.Mens en omgeving

Kerndoel 11

De leerling kan de spreiding van de belangrijkste klimaten op aarde beschrijven

 De leerling (kennis)De leerling (uitvoeren)
Cyclus 1 (tussendoelen)    
   
   
   
   
Cyclus 2 (tussendoelen)kent de verschillende klimaten begrijpt de relatie tussen klimaten en breedteligging, hoogteligging en de ligging t.o.v. de oceanenkan met behulp van de atlas relaties leggen tussen klimaat en vegetatie
kent het onderscheid tussen klimaten, inclusief bergklimaten en hun invloed op vegetatiegordels kan met behulp van de atlas relaties leggen tussen klimaat en vegetatie
weet wat vegetatiegordels betekenen voor mens, plant en dierkan aangeven wat de betekenis is van een bepaalde vegetatie voor een groep mensen
   
   

Educatiegebied: Mens en Maatschappij

Domein C.Mens en omgeving

Kerndoel 12

De leerling kan de kaart lezen van zijn eigen eiland, de regio en andere landen die voor ons belangrijk zijn

 De leerling (kennis)De leerling (uitvoeren)
Cyclus 1 (tussendoelen)  kan op de kaart de bekende plaatsen en wijken van hun eiland aanwijzen en benoemen
   
   
   
   
     
Cyclus 2 (tussendoelen)  kan de kaarten lezen van de overige eilanden van de Nederlandse Antillen en Aruba, de rest van het Caribisch Gebied, Zuid- en Noord-Amerika, Nederland en de rest van de wereld
     
     
   
   
   
     

Educatiegebied: Mens en Maatschappij

Domein D: Cultuur en Multiculturaliteit

Kerndoel 13

De leerling begrijpt dat cultuur en multiculturaliteit op de Nederlandse Antillen niet op zichzelf staan, maar zijn ingebed in een breder verband

 De leerling (kennis)De leerling (uitvoeren)
Cyclus 1 (tussendoelen)weet dat de cultuur van de Nederlandse Antillen is samengesteld uit culturen van verschillende landenkan bepaalde simpele of eenvoudige culturele kenmerken of gebruiken van verschillende bevolkingsgroepen op onze eilanden onderscheiden
   
   
   
   
Cyclus 2 (tussendoelen)kent de begrippen cultuur en multiculturaliteit verzamelt materiaal betreffende migratie en migrantengroepen
   
   
   
   

Educatiegebied: Mens en Maatschappij

Domein D : Cultuur en Multiculturaliteit

Kerndoel 14

De leerling kan multiculturaliteit op de Nederlandse Antillen en Aruba herkennen en verklaren

 De leerling (kennis)De leerling (uitvoeren)
Cyclus 1 (tussendoelen)begrijpt de culturele verschillen en overeenkomsten van leefeenheden en van etnische groeperingen kan een fotoverzameling aanleggen, eetgewoontes onderzoeken en gebruiksvoorwerpen verzamelen van de verschillende etnische groeperingen op onze eilanden
   
   
   
   
Cyclus 2 (tussendoelen/benchmarks)weet dat er verschillen en overeenkomsten tussen etnische groepen bestaan.kan een eenvoudig verslag maken over de verschillen en overeenkomsten van etnische groepen
kent de begrippen; discriminatie, tolerantie en emancipatiekan uitleggen waarom dat discriminatie uitgeband dient te worden.
 kan binnen een projectvorm de begrippen tolerantie en emancipatie uitwerken
   
   

Educatiegebied: Mens en Maatschappij

Domein E. Economische processen en structuren

Kerndoel 15

De leerling kan hoofdzaken en belangrijke ontwikkelingen van de economie beschrijven en verklaren

 De leerling (kennis)De leerling (uitvoeren)
Cyclus 1 (tussendoelen)kent de verschillende bestaansmiddelen van eigen eiland en de Nederlandse Antillen verzamelt producten van eigen eiland en de Nederlandse Antillen op het gebied van landbouw en industrie
   
   
   
   
Cyclus 2 (tussendoelen)kent de belangrijkste bestaansmiddelen in de regio kan een verslag maken van een bepaald soort bestaansmiddel in zijn omgeving en daarbuiten
   
   
   
   

Educatiegebied: Mens en Maatschappij

Domein E: Economische processen en structuren

Kerndoel 16

De leerling kan enkele aspecten van het verschijnsel arbeid beschrijven en verklaren

 De leerling (kennis)De leerling (uitvoeren)
Cyclus 1 (tussendoelen)weet wat werken is: thuis, op school en buitenshuis kan inventariseren waar en hoe enkele mensen uit hun directe omgeving werken
kent een aantal veel voorkomende beroepen  
   
   
   
Cyclus 2 (tussendoelen)begrijpt de betekenis van werken voor de mens  
kent diverse beroepen en beroepsmogelijkheden in relatie tot opleiding en ervaringkan beroepen in sectoren groeperen en onderzoekt welke opleiding bij de verschillende beroepen behoort
weet dat er verschillende arbeidssectoren zijn kan de relatie tussen de verschillende arbeidssectoren verklaren
kent het onderscheid tussen betaalde arbeid en vrijetijdsbesteding  
Kent het belang van sociale voorzieningen  

Educatiegebied: Mens en Maatschappij

Domein F Democratische structuren en processen

Kerndoel 17

De leerling kan de waarde van democratie en democratische grondrechten zowel algemeen als voor het

vigerende politieke systeem kritisch beoordelen

 De leerling (kennis)De leerling (uitvoeren)
Cyclus 1 (tussendoelen)begrijpt dat iedereen rechten en plichten heeftkan onderzoeken welke rechten en plichten hij thuis heeft en op school
   
   
   
   
Cyclus 2 (tussendoelen)weet wat het begrip democratie inhoudt  
weet dat er verschillen zijn tussen democratische systemen kan voorbeelden geven van landen met democratische en niet democratische systemen kan met zijn medeleerlingen een schoolparlement opzetten en verkiezingen houden
kent enige punten uit VN- declaratie van de rechten van het kindonderzoekt bepaalde rechten van het kind, bijv. bij kindermishandeling
weet wat de meerderheid van stemmen betekent, vertegenwoordiging van het volk kan mogelijkheden aangeven om op te komen voor zijn rechten, bijv. in gezin en op school
   

Educatiegebied: Mens en Maatschappij

Domein F. Democratische structuren en processen

Kerndoel 18

De leerling kent enkele hoofdzaken van staatsinrichting

 De leerling (kennis)De leerling (uitvoeren)
Cyclus 1 (tussendoelen)begrijpt dat er mensen zijn die leiding hebben op het eiland en anderen die leiding moeten accepterenervaart het verschil tussen leiding geven en leiding accepteren a.d.h.v. concrete voorbeelden
   
   
   
   
Cyclus 2 (tussendoelen)kent de bestuursvormen op eilandelijk, landelijk en koninkrijksniveaubrengt een bezoek aan een staten-, eilandsraadvergadering en maakt een verslag erover
kent de bestuursvormen van de Caribische ei- landen en andere voor ons belangrijke landen in de wereldkan een staten- of eilandsraadvergadering simuleren
kent enkele overkoepelende, internationale organi-saties, zoals Caricom, Europese Unie en de Verenigde Natieskan aangeven wat de betekenis is van deze organisaties voor de landen in de wereld
   
   

Educatiegebied: Mens en Maatschappij

Domein G. Technologie en globalisering

Kerndoel 19

De leerling kan een aantal technische producten uit de eigen leefwereld onderzoeken en verklaren

 De leerling (kennis)De leerling (uitvoeren)
Cyclus 1 (tussendoelen)weet dat er verschillen zijn tussen moderne apparaten en apparaten van vroeger verzamelt apparatuur van vroeger en nu met dezelfde functies
   
   
Cyclus 2 (tussendoelen)Begrijpt welke veranderingen hebben plaatsgevonden op het gebied van media en communicatiemiddelenorganiseert een tentoonstelling met apparatuur van vroeger en nu en vergelijkt deze op snelheid en gecompliceerdheid
weet de betekenis van productie, productiemiddelen: machines, automatisering en informatiesystemenbrengt een bezoek aan telecommunicatiemusea en schrijft een verslag erover
weet dat er veranderingen zijn opgetreden in zee-, land-, lucht- en ruimteverkeerkan de veranderingen verklaren die zijn opgetreden in zee-, land-, lucht-, en ruimteverkeer
weet wat de begrippen transnationale industrieën , telecommunicatie, internet en globalisering en internationalisering inhoudenkan gebruik maken van internet en telecommunicatie kan onderzoeken wat een transnationale industrie inhoudt
   

Educatiegebied: Mens en Maatschappij

Domein G: Technologie en Globalisering

Kerndoel 20

De leerling begrijpt mondiale ontwikkelingen, technologische en omgevingsvraagstukken

 De leerling (kennis)De leerling (uitvoeren)
Cyclus 1 (tussendoelen)weet dat door internetgebruik informatie over de hele wereld nu binnen handbereik iskan het nut van internet aangeven aan de hand van eenvoudige voorbeelden
   
   
   
   
Cyclus 2 (tussendoelen)weet hoe op verantwoordelijke wijze om te gaan met hulpbronnen bezoekt en maakt een verslag over bedrijven die gebruik maken van moderne apparatuur en telecommunicatiesystemen
weet dat technologische ontwikkelingen ook effect hebben op maatschappelijke ontwikkelingendoet een onderzoek naar technologische ontwikkelingen en de gevolgen ervan voor het dagelijkse leven
   
   
   

Educatiegebied: Mens en Maatschappij

Domein G: Technologie en Globalisering

Kerndoel 21

De leerling begrijpt en kan verklaren dat door moderne communicatiemiddelen, transportmiddelen

en technologie de interactie tussen landen vergroot is en de wereld steeds meer een mondiale samenleving wordt

 De leerling (kennis)De leerling (uitvoeren)
Cyclus 1 (tussendoelen)begrijpt dat door het moderne en snelle transport over land en zee en via lucht, mensen en goederen uit verschillende landen dichter bij elkaar komenkan het belang en de snelheid van telecommunicatie verklaren
   
   
   
   
Cyclus 2 (tussendoelen/benchmarks)  kan snelheid van overbrugging van afstanden beschrijven en benoemen, als ook voorbeelden aangeven
   
   
   
   

Educatiegebied: Mens en Maatschappij

Domein H. Tijd, continuiteit en verandering

Kerndoel 22

De leerling kent in grote lijnen de belangrijkste historische en hedendaagse ontwikkelingen van onze eilanden

 De leerling (kennis)De leerling (uitvoeren)
Cyclus 1 (tussendoelen)    
   
   
   
   
Cyclus 2 (tussendoelen)begrijpt dat bepaalde beslissingen en gebeurtenissen een belangrijke invloed hebben gehad op het verleden en hedenkan voorbeelden geven van gebeurtenissen die van invloed zijn geweest op het heden
begrijpt dat bepaalde persoonlijkheden een grote rol hebben gespeeld op de geschiedenis van de eilanden en daar buitenkan voorbeelden geven van belangrijke mensen in de Nederlandse Antillen en aangeven wat hun rol is geweest
begrijpt dat bepaalde ideeën in het verleden en heden van grote betekenis zijn voor de geschiedenis van de eilanden en daar buitenkan voorbeelden geven van belangrijke ideeën voor de geschiedenis van de mensheid
   
   

Educatiegebied: Mens en Maatschappij

Domein H: Tijd, continuïteit en verandering

Kerndoel 23

De leerling begrijpt dat historische bronnen tegenstrijdig kunnen zijn of van elkaar kunnen afwijken

 De leerling / (kennis)De leerling (uitvoeren)
Cyclus 1 (tussendoelen)    
   
   
   
   
Cyclus 2 (tussendoelen)Begrijpt dat het denkpatroon van iedereen afhankelijk is van de tijd waarin hij leeft, de plaats waar hij leeft en de economische positie die hij inneemt kan aan de hand van een verslag aangeven dat het denken van mensen gebonden is aan tijd en plaats (bijv. man-vrouw relaties en raciale verhoudingen)
   
   
   
   

Educatiegebied: Mens en Maatschappij

Domein H: Tijd, continuiteit en verandering

Kerndoel 24

De leerling kan perioden en gebeurtenissen uit de geschiedenis op een tijdbalk plaatsen en daarbij aanduidingen van tijd en tijdsindeling hanteren

 De leerling (kennis)De leerling (uitvoeren)
Cyclus 1 (tussendoelen)    
   
   
   
   
Cyclus 2 (tussendoelen)begrijpt m.b.v. de tijdbalk de historische ontwikkeling van de eilanden en landen binnen en buiten de regiokan verschillende gebeurtenissen op een tijdbalk plaatsen
   
   
   
   

Educatiegebied: Mens en Maatschappij

Domein I Milieu

Kerndoel 25

De leerling kan de wisselwerking tussen mens en milieu beschrijven en verklaren

 De leerling (kennis)De leerling (uitvoeren)
Cyclus 1 (tussendoelen)weet dat hij zichzelf en zijn directe omgeving schoon moet houden en waaromobserveert en verklaart wat vuil en wat schoon milieu is
   
   
   
   
Cyclus 2 (tussendoelen/benchmarks)weet de betekenis van het milieu voor de mensen op de Nederlandse Antillen en de rest van de wereld kan een onderzoek doen in de eigen omgeving en daarbuiten betreffende de vervuiling van het milieu
begrijpt dat de wisselwerking tussen mens en milieu kan leiden tot milieuproblemen zoals: vervuiling, aantasting en uitputting  
weet waarom hergebruik van afval belangrijk is. kan een recyclingproces weergeven
   
   

Educatiegebied: Mens en Maatschappij

Domein I : Milieu

Kerndoel 26

De leerling kan met zorg omgaan met de natuur en het milieu

 De leerling (kennis)De leerling (uitvoeren)
Cyclus 1 (tussendoelen)kent zijn eigen leefgewoonten en weet wat milieuvriendelijk gedrag inhoudtkan een eenvoudig onderzoekje doen naar eigen leefgewoontes en kan aangeven waarom bepaald gedrag milieuvriendelijk is of niet
 toont bereidheid om in de klas en op school zorgvuldig om te gaan met voedsel, papier, water, energie en afval
   
   
   
Cyclus 2 (tussendoelen)  kan illustreren hoe mensen op negatieve wijze, maar ook op positieve wijze omgaan met water, lucht, bodem en energie
   

Overzicht educatiegebied Mens, Natuur en Technologie

DOMEINKERNDOEL
1 Aarde en HeelalDe leerling kan onderscheid maken tussen weersverschijnselen en de kringloop van water. De leerling kan aangeven uit welke stoffen en samenstellingen de aarde bestaat . De leerling kan de samenstelling en structuur van het heelal uitleggen en de plaats van de aarde daarin.
2 Levensverschijnselen De leerling begrijpt de structuur en werking van cellen en organismen. De leerling begrijpt de relatie tussen organismen en hun fysieke milieu. De leerling kan eenvoudige uitleg geven over wat biologische evolutie betekent en verschil-len in levensvormen.
3 NatuurverschijnselenDe leerling herkent eigenschappen van natuurlijke stoffen. De leerling kan bronnen en eigenschappen van energie noemen. De leerling herkent de verschijnselen ‘kracht’ en ‘beweging’.
4 Technologie De leerling herkent de basis van technologie. De leerling herkent de functie van technologie. De leerling herkent de invloed van technologie.
5 Basisvaardigheden De leerling kan stappen in eenvoudig onderzoek volgen en uitvoeren. De leerling herkent de functie van onderzoek. De leerling kan eenvoudige onderzoeksvaardigheden toepassen.

KERNDOEL: 1. De leerling kan onderscheid maken tussen weersverschijnselen en de kringloop van water*

 De leerling (kennis)De leerling (uitvoeren)
Cyclus 1 (tussendoelen)weet dat weersomstandigheden, zoals temperatuur/ regenen zon, dagelijks of door seizoenen kunnen veranderenkan eigenschappen van weers-omstandigheden tekenen of aanwijzen.(mooi weer/slecht weer)
weet dat ‘water’ als drinkbaar(vloeistof) en ook als ijs(vaste stof) voorkomt en kan veranderenkan met vormen van water werken als die gepresenteerd worden
Cyclus 2 (tussendoelen)weet dat ‘lucht’ een gas is dat om ons heen is, ruimte inneemt en beweegtkan aantonen dat ‘lucht’ aanwezig is en kan worden waargenomen
weet dat de zon voor licht en warmte zorgt en nodig is voor het op temperatuur houden van de aardekan aantonen door praktijkvoorbeelden hoe licht en warmte hun omgeving beinvloeden
weet dat weersomstandigheden dagelijks maar ook per seizoen kunnen veranderenkan eigenschappen van weersomstandigheden tekenen of aanwijzen in eigen omgeving
weet dat het grootste deel van de aarde bestaat uit ‘water’, dat het meeste zout water is in zeeën, en dat zoet water voorkomt in rivier/meren/bergen en ondergronds weet dat water voorkomt in de lucht als wolken, regen en als mistkan in eigen omgeving door onderzoek verschil in water aantonen

KERNDOEL: 2. De leerling kan aangeven uit welke stoffen en samenstellingen de aarde bestaat *

 De leerling (kennis)De leerling (uitvoeren)
Cyclus 1 (tussendoelen)weet dat de aarde bestaat uit vast gesteente, zand, vloeistoffen en gassen in de atmosfeerkan verschillende stoffen herkennen/benoemen
weet dat gesteente in verschillende vormen en maten voorkomtkan door vorm en grootte ordenen
weet dat de aarde een deel is van het zonnestelselkan aan de hand van een model de aarde herkennen/aanwijzen
Cyclus 2 (tussendoelen)weet dat het aardoppervlak steeds verandert door een combinatie van langzame en snelle processen(door wind, water en golven)kan verschillen benoemen/aanwijzen in bodemgesteldheid voor/tijdens/na onderzoek
weet dat kleine gesteenten door verwering ontstaan uit grote gesteenten  
kent verschillende samenstellingen (gesteente/ organismen/product van plant-dier) en eigenschappen van bodemsoortenherkent verschillende samenstellingen en eigenschappen
weet dat fossiele resten bewijsstukken zijn van de prehistorische natuurherkent fossiele bewijsstukken

KERNDOEL: 3. De leerling kan de samenstelling en structuur van het heelal uitleggen en de plaats van de aarde daarin

 De leerling (kennis)De leerling (uitvoeren)
Cyclus 1 (tussendoelen)weet dat er verschillende hemellichamen zijn zoals; zon, maan en sterren en hun baanbewegingkan hemellichamen herkennen/benoemen en hun positie/ bewegingsrichting aanwijzen
weet dat door de beweging van de aarde, zon en maan er dag- en nachtritmen zijnkan dag en nacht vergelijkingen tekenen/op model voordoen
weet dat er planeten in ons zonnestelsel zijnkan de planeten van ons zonnestelsel opnoemen
Cyclus 2 (tussendoelen)weet hoe sterren, planeten en kometen verschillenkan verschillen in hemellichamen onderzoeken en aanwijzen adv. wandkaart/computersimulaties
weet dat natuurverschijnselen in verband staan met de positie van zon/ aarde en maan  
weet dat hemellichamen in de ruimte met een telescoop of andere technologise instrumenten bekeken kunnen wordenkan een eenvoudige telescoop hanteren
kan uitleggen waarom de aarde een dag en nachtcyclus heeftkan een model construeren die het dag/nachtritme simuleert

KERNDOEL: 4. De leerling begrijpt de structuur en werking van cellen en organismen*

 De leerling (kennis)De leerling (uitvoeren)
Cyclus 1 (tussendoelen)weet welke eigenschappen levende en niet-levende dingen van elkaar onderscheiden (beweging/voeding/voortplanting, etc)kan levende van niet-levende dingen onderscheiden
weet welke verzorging planten en dieren nodig hebben om te overleven(voeding of licht/lucht/bescherming) weet dat planten en dieren eigenschappen hebben om in verschillende omgevingen te kunnen bestaankan legpuzzels in elkaar zetten over levens-cycli van organismen kan zoogdieren van andere diersoorten onderscheiden als deze op kaarten worden getoond kan delen van planten en dieren benoemen
 De leerling (kennis)De leerling (uitvoeren)
Cyclus 2 (tussendoelen)weet dat alle organismen bestaan uit cellen die elk onderdeel vormen van een levensvorm. De meeste organismen zijn eencellig maar andere organismen (inclusief mensen) zijn meercellig weet dat planten en dieren een levens-cyclus doorlopen kent de eigenschappen die zoogdieren onderscheiden van andere dieren weet hoe je bij planten en dieren, onderscheid en vergelijking kan makenkan mbv. voorbeeldkaarten eencellige van meercellige organismen onderscheiden. kan legpuzzels in elkaar zetten over levens-cycli van organismen kan dieren/ planten klassificeren op grond van hun leefomgeving kan verschillende typische lokale planten/ dieren beschrijven op grond van hun eigenschappen kan delen van de levensvormen benoemen
weet dat dieren in groepen geordend kunnen worden op grond van hun leef-omgeving kan dieren klassificeren op grond van hun voeding (plant/vlees- alles eter)
weet dat levende organismen uitgesproken vormen en lichaams-systemen hebben die zorgen voor taken zoals groei, overleving en voortplantingkan organismen, orgaanstelsels en organen identificeren mbv een kaart of een model

KERNDOEL: 5. De leerling begrijpt de relatie tussen organismen en hun fysieke milieu. *

 De leerling (kennis)De leerling (uitvoeren)
Cyclus 1 (tussendoelen)weet dat planten en dieren bepaalde levensbronnen nodig hebben voor hun eigen energie en groeiprocessen weet dat planten en dieren verschillende verdedigingsmechanismen hebben om te kunnen overlevenkan voor basislevensbehoeften zorgen voor plant en dier kan door waarnemingen omschrijven hoe bepaalde organismen zich beschermen om te overleven. (bijv. wegvliegen voor vogels kan overleving betekenen)
weet dat levensvormen bijna overal ter wereld gevonden worden en dat een bepaald milieu bepaalde levenskansen biedt weet dat verschillende dieren hun voedsel op verschillende plaatsen (op land /in water) vindenkan vertellen wat vogels eten bij of in het water. kan verschillende lokale vogels/reptielen// insecten noemen die hun voedsel op land vinden.
weet dat sommige dieren/planten in water leven, en andere niet identificeert lokale dieren/planten die uitsluitend in water bestaan
? weet dat planten/ dieren er anders uitzien bij droge/ natte seizoenen, lokaal en in de rest van de wereld? noemt uiterlijke veranderingen waarneembaar bij zowel locale als buitenlandse planten /dieren
 De leerling (kennis)De leerling (uitvoeren)
Cyclus 2 (tussendoelen)kent voorbeelden van huisdieren en cultuur-gewassen, waarvan de leefomstandigheden door mensen worden beheerst weet dat alle organismen(inclusief de mens) veranderingen veroorzaken in hun omgeving, zowel in het voordeel als nadeel. kent de rol van roofdier ten opzichte van hun prooi kan in de school voorkomende planten en dieren de juiste verzorging geven herkent eigenschappen die een roofdier gebruikt voor het jagen op zijn prooi herkent veranderingen in veldsituaties veroorzaakt door organismen
weet dat door overdracht van energie (door verbruik van voedsel) essentieel is voor alle levende organsimen. weet dat verandering in het milieu invloed kan hebben op verschillende organismenkan rapporteren door waarnemingen hoe organismen energie-rijk voedsel consumeren
weet dat dieren, van de dezelfde soort, andere leefgewoonten kunnen hebben in een ander milieu kan door waarnemingen verschil in gedrag aangeven van lokale organismen

KERNDOEL: 6 De leerling kan eenvoudig uitleg geven over wat biologische evolutie betekent

en verschillen in levensvormen*

 De leerling (kennis)De leerling (uitvoeren)
Cyclus 1 (tussendoelen)weet dat sommige plant - /diersoorten die ooit op aarde hebben geleefd, niet meer voorkomen weet dat planten en dieren oud kunnen wordenkan uitgestorven levensvormen noemen en herkennen op tekeningen/wandplaat/modellen (Dinosaurus, reuze-varen, mammoet) kan verschillen aanwijzen in jonge en oude planten
weet dat voortplanting bij sommige dieren levendbarend gebeurt en bij sommige door het leggen van een ei kan dieren opnoemen die hun jong levend baren en dieren die een ei leggen
weet dat er een verschil is tussen organismen die hebben geleefd en nu dood zijnkan een onderscheid maken tussen een levende en dode plant
weet dat planten en dieren veel op hun ouders lijkenkan overeenkomsten aanwijzen tussen ouder- en nakomeling van plant/dier
Cyclus 2 (tussendoelen)weet dat sommige planten zaden hebben waaruit een nieuwe plant kan ontstaanherkent planten door observering en vergelijken
heeft inzicht in eenvoudige systematische indeling van planten en dieren kan voorbeeld organismen op verschillende manieren groeperen
weet dat voortplanting een kenmerk is van alle levende organismen en hun bestaanwijst kenmerkende overeenkomsten van de ouder aan

KERNDOEL: 7. De leerling herkent eigenschappen van natuurlijke stoffen. *

 De leerling (kennis)De leerling (uitvoeren)
Cyclus 1 (tussendoelen)herkent verschillende voorwerpen die verschillen in stof (papier/textiel) en hun zichtbare eigenschappen kan verschillende soorten stoffen herkennen/ identificeren
Cyclus 2 (tussendoelen)weet dat stoffen in verschillende fasen voorkomen (vloeistof/gas/vaste stof) en kunnen veranderen van fase.kan door middel van eenvoudige experimenten de verandering van stoffen rapporteren
kent van dagelijks voorkomende stoffen, eenvoudige natuur- en scheikundige eigenschappen (oplosbaarheid/smelten/koken/magnetisme) weet dat de massa van een stof gelijk blijft in zijn geheel, in delen of andere fase weet dat stoffen uit kleine delen kunnen bestaan die niet gezien worden zonder vergrotingkan stoffen op basis van natuur-/scheikundige eigenschappen ordenen en benoemen kan eenvoudige instrumenten gebruiken om de berekening van de massa te bepalen kan microscopisch kleine delen van stoffen identificeren op modellen en wandkaarten

KERNDOEL: 8. De leerling kan bronnen en eigenschappen van energie noemen *

 De leerling (kennis)De leerling (uitvoeren)
Cyclus 1 (tussendoelen)weet dat de zon de aarde verlicht/ verwarmt weet dat trillende objecten geluid produceren weet dat warmte op verschillende manieren wordt geproduceerd weet dat electronische spelletjes warmte/licht en geluid produceren weet dat lichtstralen in een rechte lijn lopen totdat ze een voorwerp rakenkan met behulp van practische voorbeelden zonverwarming aantonen kan voorbeelden van spelletjes tonen die warmte/ licht en geluid produceren
Cyclus 2 (tussendoelen)weet hoe een eenvoudig electrisch circuit tot stand komt (batterij, draad, spelletje) weet dat electronische cirquits warmte als bijverschijnsel produceren(game/toys) weet dat warmte doorgegeven kan worden en dat sommige stoffen beter geleiden weet dat licht wordt beinvloed door reflectie, refractie of absorptie. weet dat de hoogte van geluid afhankelijk is van de frequentie van de geluidsvibratiekan voorbeelden van spelletjes tonen die warmte/ licht en geluid produceren kan dmv voorbeelden laten zien hoe licht tot stand kan komen kan met instrumenten aantonen dat geluid zich verplaatst en in hoogte kan veranderen kan door waarneming rapporteren hoe licht verandert in verschillende omstandigheden

KERNDOEL: 9. De leerling herkent de verschijnselen ‘kracht’ en ‘beweging’.*

 De leerling (kennis)De leerling (uitvoeren)
Cyclus 1 (tussendoelen)weet dat magneten gebruikt kunnen worden om objecten te bewegen weet dat begrippen zoals voor, achter en naast gebruikt kunnen worden om relatieve positie te bepalen weet dat een voorwerp op verschillende manieren kan bewegen weet dat objecten op aarde naar beneden vallen tenzij iets hun ondersteuntkan eenvoudige experimenten met magneten tonen kan eenvoudige metingen verrichten om afstanden van een voorwerp tot een bepaald punt te bepalen kan een voorwerp in verschillende dimensies bewegen
Cyclus 2 (tussendoelen)weet dat de aantrekkingskracht van de aarde voorwerpen beinvloed zonder het aan te raken weet dat magneten zowel aantrekkings-/afstoot-kracht hebben tot bepaalde voorwerpen weet dat de beweging van een voorwerp beschreven kan worden door o.a. meting in tijd kent de verklaring van de relatie die vergroting van kracht/massa heeft op de beweging kan mbv eenvoudige proefjes demonstreren dat magneten aantrekkingskracht hebben net zoals de aarde zijn zwaartekracht uitoefent kan eenvoudige plaats/tijd metingen doen om de snelheid van beweging van een voorwerp te bepalen (bv. vliegtijd luchtballon-reis mickeymouse)

KERNDOEL: 10. De leerling herkent de basis van technologie *

 De leerling (kennis)De leerling (uitvoeren)
Cyclus 1 (tussendoelen)weet dat sommige voorwerpen door de natuur gemaakt zijn en andere door mensenkan vanuit onderdelen een object in elkaar zetten
weet dat gereedschappen gebruikt worden voor het waarnemen, het meten en om iets te makenkan voorbeelden geven van gereedschappen die gebruikt worden voor het waarnemen, het meten en om iets te maken
weet dat het volgen van de instructies meestal helpt om iets te maken of om iets beter te laten werken  
weet dat de mens alleen of in een groep steeds bezig is om nieuwe wegen te vinden om een probleem op te lossenkan voorbeelden geven van uitvindingen om een probleem op te lossen
Cyclus 2 (tussendoelen)weet dat de mens altijd en overal werktuigen heeft uitgevonden en gebruiktkan voorbeelden geven van uitvindingen en werktuigen uit verschillende perioden in de geschiedenis
weet dat de technologie wetenschappers en anderen in staat stelt om dingen te zien die in feite te klein of te ver weg zijn om gezien te wordenkan voorbeelden geven waaruit blijkt dat de technologie wetenschappers en anderen in staat heeft gesteld om dingen te zien die in feite te klein of te ver weg zijn om gezien te worden
weet dat meet-instrumenten gebruikt kunnen worden om nauwkeurige informatie te verkrijgen nodig voor het ontwerpen en construeren van voorwerpen die aan de gestelde doelen voldoenkan voorbeelden geven van meet-instrumenten die gebruikt kunnen worden om nauwkeurige informatie te verkrijgen nodig voor het ontwerpen en construeren van voorwerpen die aan de gestelde doelen voldoen
Weet dat de technologie het vermogen van de mens om de wereld te veranderen vergroot. Men is in staat om materialen te snijden, vorm te geven aan elkaar te hechten. Men kan voorwerpen verplaatsen  

KERNDOEL: 11 . De leerling herkent de functie van de technologie. *

 De leerling (kennis)De leerling (uitvoeren)
Cyclus 1 (tussendoelen)begrijpt dat iedereen iets kan ontwerpen en dat ontwerpen een creatief proces is kan een simpel ontwerp maken en een eenvoudig idée voor een ontwerp beschrijven
kent de basis principes van hoe je iets moet ontwerpen  
begrijpt het belang van het stellen van vragen om er achter te komen waar het ontwerp aan moet voldoenkan voorbeelden geven van eenvoudige vragen die nodig zijn om te weten waar het ontwerp aan moet voldoen
Cyclus 2 (tussendoelen)begrijpt de omschrijving en de eisen van het ontwerpkan een ontwerp maken en een idée voor een ontwerp beschrijven
begrijpt het proces van ontwerpen en het belang van de creativiteit en de noodzaak om alle ideeen en modellen te bekijken  
begrijpt het belang van het stellen van vragen om er achter te komen waar het ontwerp aan moet voldoen.kan voorbeelden geven van eenvoudige vragen die nodig zijn om te weten waar het ontwerp aan moet voldoen .

KERNDOEL: 12. De leerling herkent de invloed van technologie . *

 De leerling (kennis)De leerling (uitvoeren)
Cyclus 1 (tussendoelen) weet dat het in de wetenschap een goede zaak (en hulp) is om in een team te werken en de bevindingen met anderen te delenkan uitkomsten en bevindingen met anderen delen
begrijpt het gebruik, het hergebruik en/of het recyclen van materiaalkan een onderscheid maken tussen eenvoudige voorbeelden van gebruikt, hergebruikt en recycled materiaal
weet dat ieder mens behoeften en verlangens heeft met betrekking tot het gebruikmaken van de technologische mogelijkhedenkan bepaalde goede en slechte effecten van de technologie op de gemeenschap opnoemen en identificeren
Cyclus 2 (tussendoelen)weet dat de technologie goede en slechte effecten op de gemeenschap heeft en dus ook ongewenste gevolgen kan hebbenkan goede en slechte effecten van de technologie op de gemeenschap onderscheiden
is bekend met het recyclings proces en het verwerken van afvalkan een onderscheid maken tussen gebruikt, hergebruikt en recycled materiaal
weet dat de technologie het milieu positief en negatief beinvloedtkan veilig materiaal op speelplaatsen en in de huishouding herkennen
weet hoe de behoeften en de wensen van de gemeenschap beinvloed worden door uitbreiding of beperking van technologische ontwikkelingen kent de “impact” van de technologie op het gebied van voedselproductie, kleding en beschermingkan technologie gebaseerd op inbreng van mensen vergelijken met de technologie “geproduceerd” door de natuur

KERNDOEL: 13. De leerling kan stappen in eenvoudig onderzoek volgen en uitvoeren. *

 De leerling (kennis)De leerling (uitvoeren)
Cyclus 1 (tussendoelen) weet dat men kan leren van het doen van zorgvuldige observaties en het uitvoeren van eenvoudige experimentenkan aangeven hoe nieuwe informatie verkregen kan worden door goed te kijken hoe anderen hun werk doen
weet dat het in de wetenschap belangrijk is om zaken en voorwerpen zo nauwkeurig mogelijk te beschrijven omdat het de mens in staat stelt om elkaars observaties te vergelijkenkan alle zintuigen gebruiken om zaken (voorwerpen) te observeren thuis en binnen de school kan een duidelijke beschrijving geven van voorwerpen waarbij het oog hebben voor detail tot uiting komt kan veranderingen observeren en vastleggen (bijv. nadat het materiaal aangepast is)
weet dat correcte, nauwkeurige informatie verkregen kan worden met behulp van een verscheidenheid aan gestandaardiseerde en niet-gestandaardiseerde gereedschappen; met inbegrip van thermometers, linialen, globes, weegschalen en computerskan metingen doen waarbij gebruikgemaakt wordt van gestandaardiseerde en niet-gestandaardiseerde gereedschappen en instrumenten kan een verscheidenheid aan standaard gereedschap gebruiken om informatie te verkrijgen. (bijvoorbeeld handen, voeten, voorwerpen in het klaslokaal) kan het resultaat van eenvoudige observaties doorgeven
 De leerling (kennis)De leerling (uitvoeren)
Cyclus 2 (tussendoelen)heeft enige basiskennis hoe gebruik te maken van wetenschappelijke onderzoekmethoden is in staat een overzicht bij te houden over de observaties, bepaalde patronen in de observaties te herkennen en bevindingen te totaliseren
weet hoe belangrijk het is om te letten op de veiligheid gedurende het onderzoek en tijdens de zorg voor levende organismenkan een onderzoek opzetten en uitvoeren om vraagstellingen te kunnen beantwoorden. kan veiligheidsregels en procedures monitoren voor thuis en voor op school
weet wat geschikte bewijzen oplevert kan gegevens die een discussie ondersteunen evalueren
weet dat wetenschappelijk onderzoek het stellen en beantwoorden van vragen inhoudt en dat de uitkomsten vergeleken moeten worden met de gegevens die de wetenschap al heeftkan een verscheidenheid aan meet-gereedschap gebruiken, waarbij het accent ligt op het gebruik van het juiste gereedschap

KERNDOEL: 14 . De leerling herkent de functie van onderzoek. *

 De leerling (kennis)De leerling (uitvoeren)
Cyclus 1 (tussendoelen)weet dat wetenschappelijk onderzoek over het algemeen overal op dezelfde wijze gebeurt en normaliter resultaten oplevert die vaker gebruikt kunnen wordenkan verschillende kenmerken en onderdelen in voorwerpen herkennen en onderscheiden kan objecten sorteren op een bepaald kenmerk kan observaties in eigen woorden weergeven kan de stappen in een eenvoudig onderzoek aangeven
Cyclus 2 (tussendoelen)weet dat de algemene gegevens verkregen uit een onderzoek door anderen gebruikt moeten kunnen worden weet dat wetenschappelijke verklaringen gebaseerd moeten zijn op bewijzen (observaties) en wetenschappelijke kennis weet dat wetenschappers resultaten van anderen bestuderen en vragen over het werk van anderen stellen kent de wijze waarop de wetenschap zich onderscheidt van andere kennis en van andere informatiebronnen. (logische argumenten)kan eigen onderzoek onder woorden brengen kan gebruik maken van “als-dan” formulering

KERNDOEL: 15. De leerling kan eenvoudige onderzoeksresultaten toepassen. *

 De leerling (kennis)De leerling (uitvoeren)
Cyclus 1 (tussendoelen) weet dat eenvoudige problemen met een goed ontwerp opgelost kunnen worden weet hoe informatie verkregen wordt kan een eenvoudig object bouwen kan nagaan hoe een eenvoudig object gemaakt is
weet dat er verschillende manieren zijn om voorwerpen op te bergen zodat zij later gemakkelijk teruggevonden kunnen worden (letters en nummers kunnen gebruikt worden om objecten in een bruikbare volgorde te plaatsen) kan alledaagse symbolen herkennen en toepassen
weet dat informatie op verschillende manieren verzonden en ontvangen kan worden  
Cyclus 2 (tussendoelen)weet dat instrumenten, zoals thermometers, X-ray apparaten, informatie kunnen verschaffen over hetgeen in het lichaam gebeurt en dat de technologie het mogelijk maakt om lichaamsdelen te behandelen en soms delen van het lichaam te vervangen  
weet dat computers geprogrammeerd kunnen worden om informatie op te slaan, op te vragen en te verwerken en dat men verschillende informatie-bronnen kan gebruikenkan de computer gebruiken om toegang te hebben tot informatie en om informatie te ordenen
weet dat communicatie het mogelijk maakt om informatie snel en betrouwbaar over grote afstanden te versturen en te ontvangenkan communicatie-apparatuur gebruiken (o.m. digitale instrumenten: cell-telefoons en autoalarm-sleutels)

Overzicht Kerndoelen Rekenen en Wiskunde

Kerndoel 1

VAARDIGHEDEN

De leerling heeft basisvaardigheden ontwikkeld en begrijpt eenvoudige wiskundige taal.

Kerndoel 2

CIJFEREN

De leerling kan de hoofdbewerkingen ( +, -, :, x ) volgens standaardprocedures of varianten daarvan uitvoeren en deze toepassen.

Kerndoel 3

De leerling kan verhoudingen, breuken, kommagetallen en procenten berekenen.

Kerndoel 4

METEN

De leerling begrijpt het proces van meten.

Kerndoel 5

MEETKUNDE

De leerling heeft inzicht in eenvoudige bij zijn leeftijd passende noties en begrippen, waarmee hij ruimte meetkundig kan ordenen, beschrijven en beredeneren.

Educatiegebied: Rekenen en Wiskunde

Kerndoel 1: VAARDIGHEDEN

De leerling heeft basisvaardigheden ontwikkeld en begrijpt eenvoudige wiskundige taal

 De leerling (kennis)De leerling (uitvoeren)
Cyclus 1 (tussendoelen)weet hoe hij de getallen 0 t/m 100 moet herkennen, benoemen, ordenen, tellen, vergelijken en schrijvenkan de getallen 0 t/m 100 herkennen, benoemen, ordenen, tellen, vergelijken en schrijven
weet hoe hij getallen onder de 100 moet optellen en aftrekken kan getallen onder de 100 optellen en aftrekken
kent de optel- en aftreksommen t/m 20kan de optel- en aftreksommen t/m 20 uit het hoofd maken
kent de tafels 1,2,3,4,5 en 10kan de tafels 1,2,3,4,5 en 10 uit het hoofd reproduceren
kent de structuur van de getallen onder de 100 en weet het positiesysteem inzichtelijk te hanteren  
weet hoe hij moet schattend rekenen tot 100kan schattend rekenen tot 100

Educatiegebied: Rekenen en Wiskunde

Kerndoel 1: VAARDIGHEDEN

De leerling heeft basisvaardigheden ontwikkeld en begrijpt eenvoudige wiskundige taal

 De leerling (kennis)De leerling (uitvoeren)
Cyclus 2 (tussendoelen)weet hoe hij getallen moet herkennen, benoemen, ordenen, tellen, terugtellen, vergelijken en schrijvenkan getallen herkennen, benoemen, ordenen, tellen, terugtellen, vergelijken en schrijven
kent de tafels van vermenigvuldiging tot en met de tafel van 12 uit het hoofd alsmede de deeltafels die daarvan zijn afgeleidkan de tafels van vermenigvuldiging tot en met de tafel van 12 uit het hoofd reproduceren
kent de structuur van de gehele getallen en weet het positiesysteem inzichtelijk te hanterenkan de structuur van de gehele getallen en het positiesysteem inzichtelijk hanteren
weet hoe eenvoudige hoofdrekenopgaven vaardig uit te rekenen en weet daarbij hoe verschillende bewerkingen inzichtelijk toe te passenkan eenvoudige hoofdrekenopgaven vaardig uit- rekenen waarbij verschillende bewerkingen inzichtelijk worden toegepast
weet hoe hij moet schattend rekenen in alle domeinenkan schattend rekenen in alle domeinen
weet de rekenmachine doelmatig en met inzicht te gebruikenkan de rekenmachine passend en met inzicht gebruiken
weet hoe hij een eenvoudige, niet in wiskundige taal aangeboden probleemstelling, in wiskundige termen moet omzettenkan eenvoudige alledaagse problemen in wiskundige termen omzetten kan eenvoudige verbanden, regels, patronen en structuren opsporen kan oplossingsstrategieën toepassen

Educatiegebied: Rekenen en Wiskunde

Kerndoel 2: CIJFEREN

De leerling kan de hoofdbewerkingen ( + , - , : , x ) volgens standaard-

procedures of varianten daarvan uitvoeren en deze toepassen

 De leerling (kennis)De leerling (uitvoeren)
Cyclus 1 (tussendoelen)niet van toepassing  
Cyclus 2 (tussendoelen)kent de hoofdbewerkingen: optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en delen met natuurlijke en decimale getallen volgens standaardprocedures of varianten daarvan.kan de hoofdbewerkingen in eenvoudige en samengestelde situaties toepassen.
kent de regels voor het gebruik van de hoofdbewerkingen.kan de regels voor het gebruik van de hoofdbewerkingen met inzicht uitvoeren.
weet standaardprocedures voor optellen en aftrekken en daarvan afgeleide procedures voor vermenigvuldigen en delen in praktische situaties te gebruiken.gebruikt standaardprocedures voor optellen en aftrekken en daarvan afgeleide procedures voor vermenigvuldigen en delen.

Educatiegebied: Rekenen en Wiskunde

Kerndoel 3: De leerling heeft inzicht in verhoudingen, breuken, kommagetallen en procenten

 De leerling (Kennis)De leerling (Uitvoeren)
Cyclus 1 (tussendoelen)begrijpt dat delen een geheel kunnen vormenkan in eenvoudige situaties delen onderscheiden en uit delen een geheel samenstellen; hierbij wordt gebruikgemaakt van: observeren vergelijken mozaïeken puzzels vouwen knippen plakken

Educatiegebied: Rekenen en Wiskunde

Kerndoel 3: De leerling heeft inzicht in verhoudingen, breuken, kommagetallen en procenten

 De leerling (kennis)De leerling (uitvoeren)
Cyclus 2 (tussendoelen)begrijpt “verhoudingen” en weet hoe verhoudingsproblemen in eenvoudige situaties oplossenkan in alledaagse situaties verhoudingen observeren en vergelijken en kan ze omzetten in getallen.
kent het begrip “procent” en weet hoe in praktische situaties procentberekeningen uit te voeren.kan problemen met percentages (in verband met groei, afname, deel van etc.) oplossen. kan procentsommen die gerelateerd zijn aan breuken en verhoudingen oplossen.
weet hoe op verschillende manieren betekenis te geven aan een breuk en een kommagetal en weet hoe deze in verschillende situaties te gebruiken.kan berekeningen maken met breuken aangeboden als: deel van het geheel een getal (op de getallenlijn). een deling een verhouding kan sommen maken met kommagetallen als een getal op de getallenlijn waarbij de cijfers achter de komma betekenis krijgen waarbij breuken omgezet worden in kommagetallen (en omgekeerd). in optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en delen (eventueel met behulp van modellen, schema’s en kaarten) in relatie met geld (ook vreemd geld).
De leerling begrijpt het verband tussen de begrippen: verhoudingen, breuken, decimale breuken en procentenDe leerling kan gewone breuken en percentages omzetten in kommagetallen. (eventueel met behulp van de rekenmachine en verhoudingstabellen.

Educatiegebied: Rekenen en Wiskunde

Kerndoel 4: METEN

De leerling begrijpt het proces van meten

 De leerling (kennis)De leerling (uitvoeren)
Cyclus 1 (tussendoelen)heeft inzicht in alledaagse situaties en de factor tijd kent het concept “kwartier” weet hoe de kalender te gebruiken.kan klokkijken tot het kwartier kan de kalender lezen
beheerst de begrippen lengte en gewicht kan tekenen en meten met een liniaal kan verschillende lengten vergelijken kan verschillende gewichten vergelijken
weet hoe hij geld moet tellen in simpele situatieskan in een eenvoudige situatie met geld rekenen

Educatiegebied: Rekenen en Wiskunde

Kerndoel 4: METEN

De leerling begrijpt het proces van meten

 De leerling (kennis)De leerling (uitvoeren)
Cyclus 2 (tussendoelen)weet hoe hij moet klokkijken en hoe tijdsinter- vallen te berekenen, ook met behulp van de kalenderkan klokkijken en kan met behulp van de klok en de kalender tijdsintervallen berekenen.
heeft kennis van de gangbare maten van lengte, oppervlakte, inhoud, tijd, snelheid, gewicht en temperatuurkan de gangbare maten van lengte, oppervlakte, inhoud, tijd, snelheid, gewicht en temperatuur uitrekenen / schatten en kan deze maten in eenvoudige situaties toepassen
weet hoe eenvoudige tabellen en grafieken gelezen moeten worden weet hoe informatie verzameld, georgani- seerd en in tabellen en grafieken verwerkt moet wordenkan eenvoudige tabellen en grafieken lezen kan informatie verzamelen en ordenen om in tabellen en grafieken te verwerken
weet hoe hij met geld moet rekenen en kent het gebruik van de meest gangbare vreemde valutakan met Antilliaans geld rekenen en kan vreemd geld herkennen
weet welke meetinstrumenten hij in gegeven situaties moet gebruikenkan meten met verschillende meetinstrumenten (standaard en non-standaard) (linialen, maatbekers, weegschalen, thermometers etc).

Educatiegebied: Rekenen en Wiskunde

Kerndoel 5: MEETKUNDE

De leerling heeft inzicht in eenvoudige bij zijn leeftijd passende noties en begrippen,

waarmee hij ruimte meetkundig kan ordenen, beschrijven en beredeneren

 De leerling (kennis)De leerling (uitvoeren)
Cyclus 1 (tussendoelen)begrijpt de eigenschappen, overeenkomsten en verschillen van simpele meetkundige figurenkan werken met: mozaïeken kijkdozen blokken foto’s tekeningen
begrijpt de algemeen gebruikte ruimtelijke taal; bijvoorbeeld: binnen buiten onder boven achter, etckan ruimtelijke begrippen gebruiken: binnen buiten onder boven achter, etc

Educatiegebied: Rekenen en Wiskunde

Kerndoel 5: MEETKUNDE

De leerling heeft inzicht in eenvoudige bij zijn leeftijd passende noties en begrippen ,

waarmee hij ruimte meetkundig kan ordenen, beschrijven en beredeneren

 De leerling / (kennis)De leerling (uitvoeren)
Cyclus 2 (tussendoelen)beschikt over een begrippenkader om de ruimte meetkundig te begrijpen en te ordenen begrijpt de begrippen: plaats, lijn, richting, hoek, afstand, evenwijdigheid, plattegrond, kan werken met: mozaïeken plattegronden kijkdozen kaarten blokken tekeningen foto’s
weet ruimtelijk te redeneren en weet hoe eenvoudige problemen op te lossen met behulp van tekeningen, foto’s, bouwsels, kaarten en gegevens over plaats, richting, afstand en schaal kan kijkdozen en eenvoudige bouw- platen maken. kan zich (mentaal) ruimtelijk verplaatsen m.b.v.: waarnemen zich mentaal verplaatsen in kaart brengen vormen van een mentaal beeld
weet schaduwbeelden te verklaren, te voorspellen, te ontwerpen en te herkennenkan werken met schaduwmodellen maquettes spiegelen plattegronden roosters
 begrijpt en ontwerpt bouwplaten van eenvoudige objectenkan werken met schaduwbeelden maquettes spiegelen plattegronden bouwplaten

Overzicht Kerndoelen Sociaal Emotionele Vorming

Kerndoel 1:

De leerling is toegerust en bezit het vermogen om in groepsverband te werken.

Kerndoel 2:

De leerling weet zich mentaal, emotioneel en lichamelijk te handhaven.

Kerndoel 3:

De leerling kent en begrijpt voorwaarden om binnen een proces te functioneren.

Kerndoel 4:

De leerling begrijpt principes van logisch denken en redeneren en past ze toe.

Educatiegebied: Sociale Emotionele Vorming

Domein 1: Sociale Vaardigheden

Kerndoel 1: De leerling is toegerust en bezit het vermogen om in groepsverband te werken

 De leerling (kennis)De leerling (uitvoeren)
Cyclus 1 (tussendoelen)kent handelingen die betrokkenheid, zorg en respect uitdrukken naar zichzelf en anderen (Inclusief degenen met een handicap)gebruikt vaardigheden in communicatie (luisteren, op zijn/haar beurt wachten, ervaringen delen)
weet dat hij/zij deel vormt van een gezin en een groep  
weet het verschil tussen positieve en negatieve relaties  
weet dat hij verantwoordelijk is voor zijn directe omgeving  
kent het verschil tussen agressieve en niet agressieve communicatie begrijpt dat mensen zich verschillend gedragen weet waartoe mensen in staat zijn en niet begrijpt dat mensen verschillende ideeën hebbengebruikt technieken van luisteren en op zijn/haar beurt wachten gebruikt de juiste taal in de juiste situatie, bij de verschillende individuen rekening houdend met het te bereiken doel.
Cyclus 2 (tussendoelen)kent handelingen die betrokkenheid, zorg en respect uitdrukken naar zichzelf en anderen (inclusief degenen met een handicap)houdt rekening met anderen en met hun gevoelens
weet dat mensen verschillende perspectieven hebben begrijpt hoe men reageert op het gedrag van een ander weet dat hij/zij deel is van een gemeenschap  
kent passende manieren om een relatie aan te gaan en te onderhouden met leeftijdsgenoten, ouders en andere volwassenen (bv. interpersoonlijke communicatie) kent mogelijkheden om met conflicten om te gaan op een geweldloze wijzegebruikt strategieën om een relatie aan te gaan en te behouden. kan omgaan met conflicten op een geweldloze manier
weet dat er verschillen zijn tussen mensen die gebaseerd zijn op godsdienst, cultuur, geslacht, handicap en etniciteitaccepteert anderen met hun verschillen
weet dat alle mensen rechten hebben begrijpt de verschillende instrumenten van mensenrechten  

Educatiegebied: Sociale Emotionele Vorming

Domein 2: Sociale Redzaamheid

Kerndoel 2: De leerling weet zich mentaal, emotioneel en lichamelijk te handhaven

 De leerling (kennis)De leerling (uitvoeren)
Cyclus 1 (tussendoelen)begrijpt dat hij/zij verantwoordelijk is voor zijn/haar gedrag  
weet dat zijn daden gevolgen hebben en dat mensen invloed kunnen uitoefenen op hun omgeving door hun daden  
weet dat positieve daden leiden tot positieve gevolgen  
weet dat hij niet onmiddellijk aan alle impulsen kan toegeven  
begrijpt dat hij op basis van beslissingen zijn doelen kan realiseren weet dat stemmingen en intense gevoelens gedachten en gedrag kunnen beïnvloeden en hoe deze met succes kunnen worden gehanteerd.kan planmatig handelen toont zelfcontrole
Cyclus 2 (tussendoelen)kent karakteristieken en condities die geassocieerd zijn met positieve eigenwaarde.  
begrijpt dat hij/zij op basis van beslissingen zijn/haar doelen kan realiseren weet plannen te maken voor eenvoudige projecten kan planmatig handelen
begrijpt dat een goede beslissing leidt tot succes en zelfverzekerdheid (positieve eigenwaarde)  
weet plannen te maken voor eenvoudige projecten  
Begrijpt dat zijn daden gevolgen hebben en dat mensen invloed kunnen uitoefenen op hun omgeving door hun daden  

Educatiegebied: Sociale Emotionele Vorming

Domein 3: Werkhouding

Kerndoel 3: De leerling kent en begrijpt voorwaarden om binnen een proces te functioneren

 De leerling (kennis)De leerling (uitvoeren)
Cyclus 1 (tussendoelen)weet dat regels belangrijk zijnhoudt zich aan de regels
weet dat er verschillende soorten werk zijn en verschillende beroepenkan werk van verschillende niveaus onderscheiden, zoals: lichamelijk werk, kantoorwerk en wetenschappelijk onderzoek
weet dat hij/zij elk soort werk op elk niveau op zijn waarde moet schatten  
begrijpt dat je de beste resultaten krijgt wanneer je je volledig inzettoont doorzettingsvermogen in zijn werkhouding
weet dat een dag uit vele uren bestaat begrijpt wat tijd betekent begrijpt strategieën om problemen op te lossen begrijpt dat hij/zij verantwoordelijk is voor zijn/haar dadenpast de stappen van oplossingsstrategieën toe gebruikt alternatieve oplossingen voor problemen experimenteert met verschillende materialen, gedrag en situaties kan in verschillende groepen een leidende rol vervullen
Cyclus 2 (tussendoelen)weet dat regels belangrijk zijn begrijpt de waarde van werk op alle niveaushoudt zich aan de regels streeft ernaar om op het hoogste niveau te presteren kan werk van verschillende niveaus onderscheiden, zoals: lichamelijk werk, kantoorwerk en wetenschappelijk onderzoek
weet hoe goede luistervaardigheid ingezet kan worden om een goede relatie te vormen en te behouden  
begrijpt principes van betrouwbaarheid en werk ethiek weet zijn/haar tijd goed te gebruikenpast een goed gebruik van de tijd toe door prioriteiten te stellen en gebruik te maken van procedures
   

Educatiegebied: Sociale Emotionele Vorming

Domein 4: Kritisch denken en meningsvorming

Kerndoel 4: De leerling begrijpt principes van logisch denken en redeneren en past ze toe

 De leerling (kennis)De leerling (uitvoeren)
Cyclus 1 (tussendoelen)weet hoe een persoonlijke mening te vormenkan een persoonlijke mening naar voren brengen
begrijpt het verschil tussen fantasie en realiteitkan fantasie en realiteit van elkaar onderscheiden
weet wat de begrippen “overeenkomst” en “verschil” inhoudenkan overeenkomsten en verschillen aantonen
weet wat oorzaak en gevolg inhoudenkan oorzaak en gevolg aangeven
weet hoe oorzaak en gevolg toe te passen in oplossingen van problemen weet hoe een veronderstelling te gebruiken in eenvoudige onderzoeken weet hoe een veronderstelling te testen  
Cyclus 2 (tussendoelen)begrijpt het verschil tussen fantasie en realiteit in situaties van elke dagkan fantasie en werkelijkheid van elkaar onderscheiden
begrijpt het verschil tussen feiten en verbeeldingkan feiten en verbeelding van elkaar onderscheiden
begrijpt de begrippen “overeenkomst” en “verschil”  
weet wat de begrippen “oorzaak” en “gevolg” inhouden  
weet hoe onderscheid te maken tussen overeenkomsten en verschillen  

Concept Kerndoelen Taal, Geletterdheid en Communicatie Moedertaal

De kerndoelen Taal en communicatie Moedertaal zijn verdeeld over zeven domeinen.

Taalattitude

De leerling heeft een positieve houding ten aanzien van zijn moedertaal.

De leerling heeft een positieve houding ten aanzien van mensen die een andere taal spreken.

Mondelinge taalvaardigheid

De leerling kan luister- en spreekstrategieën met verschillende doelen inzetten.

Leesvaardigheid

De leerling kan algemene vaardigheden en strategieën van het leesproces aanwenden.

De leerling kan uiteenlopende leesvaardigheden en -strategieën aanwenden om fictionele teksten te lezen en te interpreteren.

De leerling kan uiteenlopende leesvaardigheden en -strategieën aanwenden om informatieve teksten te lezen en te interpreteren.

Schrijfvaardigheid

De leerling kan algemene vaardigheden en strategieën van het schrijfproces aanwenden.

De leerling kan grammaticale en spellingconventies in teksten toepassen.

De leerling kan informatie verzamelen en gebruiken voor onderzoeksdoeleinden.

Kijkvaardigheid

De leerling kan kijkvaardigheden en –strategieën aanwenden om informatie uit (audio)visuele media te achterhalen en te interpreteren.

Massamedia

De leerling kent de karakteristieken van uiteenlopende vormen van massamedia.

Taalbeschouwing

De leerling heeft inzicht in het verschijnsel taal en in de manier waarop communicatie in verschillende situaties zich af kan spelen.

De leerling beheerst een aantal regels met betrekking tot taalverschijnselen en kan begrippen hanteren die hem in staat stellen over taal te denken en te praten.

Educatiegebied: Taal, Geletterdheid en Communicatie: Attitude

Kerndoel 1. De leerling heeft een positieve houding ten aanzien van zijn moedertaal

 De leerling:De leerling:
   kan met plezier verschillende vormen van zijn moedertaal hanteren
weet dat er varianten van zijn moedertaal bestaan en dat hij respect hiervoor moet tonen accepteert varianten van andere taalgebruikers met betrekking tot uitspraak, zinswendingen enz.
kent en waardeert verschillende vormen van creatief taalgebruikwaardeert culturele expressies en heeft plezier in het lezen van fictie

Educatiegebied: Taal, Geletterdheid en Communicatie: Attitude

Kerndoel 2. De leerling heeft een positieve houding ten aanzien van mensen die een andere taal spreken

 De leerling:De leerling:
   communiceert zowel mondeling als schriftelijk met anderstaligen vertoont geen negatief gedrag, bijvoorbeeld uitlachen, imiteren
 heeft een positieve houding ten aanzien van het leren van vreemde talen kan met voorbeelden aangeven wat de voordelen zijn van het kunnen hanteren van verschillende talen

Educatiegebied Taal, Geletterdheid en Communicatie: Mondelinge taalvaardigheid

Kerndoel 3. De leerling kan luister- en spreekstrategieën inzetten met verschillende doelen

 De leerling:De leerling:
Cyclus 1is op de hoogte van de juiste spreek- en luisterdiscipline en kent de regels van de conversatie wacht op zijn beurt steekt de hand of vinger omhoog vóór het spreken richt de aandacht op de spreker blijft bij het onderwerp respecteert de mening van een ander reageert op medeleerlingen kan deelnemen aan een groepsgesprek: voert samen een gesprek in de kring onder leiding van de leerkracht neemt deel aan een kringgesprek onder leiding van een medeleerling
begrijpt de inhoud van wat er tegen hem gezegd wordtreageert adequaat op verbale uitingen
weet met het oog op gesprekspartners, publiek of situatie het spreken te variëren in stemvolume, tempo, intonatie en gebaren.kan stemvormen en andere vormen van variatie toepassen bij het spreken in een kleine groep
weet hoe vragen te stellen aan de leerkracht en medeleerlingstelt vragen om verduidelijking en verheldering; stelt vragen om de reactie en het commentaar van anderen te achterhalen
beheerst een voor het spreken en luisteren vastgesteld corpus van woorden dat op zijn ontwikkeling is afgestemdgebruikt woorden die een hoeveelheid of graad aangeven gebruikt beschrijvende woorden voor personen, plaatsen, dingen, gebeurtenissen, dieren, vormen, kleur, grootte, handelingen gebruikt synoniemen, antoniemen, homoniemen en eenvoudige stijlfiguren
kent eenvoudige technieken om teksten voor te dragenkan verhalen, gedichten en versjes voordragen
kent technieken om fictie te verwerken, te presenteren en te reageren op presentaties kan gebeurtenissen in de juiste chronologische volgorde plaatsen beschrijft verhaalfiguren, plot en ruimte. koppelt informatie uit een verhaal of andere tekst aan de persoonlijke situatie kan commentaar geven op presentaties van medeleerlingen geeft feedback
weet dat hij via verschillende media naar verhalende teksten kan luisteren kijkt en luistert naar verhalen in voorleesboeken, op luistercasettes, video-opnames, tv-programma’s, computerprogramma’s
kent het verschil tussen free talk (thuistaal) en controled talk (schooltaal)gebruikt schooltaal op zijn niveau receptief en productief
Cyclus 2weet hoe taal te gebruiken in reële taalgebruikssituatiesgeeft antwoord op vragen; volgt aanwijzingen en instructies op participeert actief in de les en in een groepsgesprek: geeft ervaringen, mening, waardering, afkeuring, op persoonlijke wijze weer legt iets uit; geeft persoonlijke ideëen en eigen kennis over een onderwerp weer neemt initiatief voor een gesprek koppelt eigen ideëen en ervaringen aan die van anderen. geeft feedback geeft uitleg geeft argumenten om eigen ideeën en meningen te onderbouwen
kent de regels om leiding te geven aan een gesprekleidt een groepsgesprek, kringgesprek en discussie opent en rondt het gesprek af bewaakt de tijd en gespreksregels
kent de correcte luisterhouding luistert met aandacht valt de spreker niet in de rede kijkt de spreker aan stelt vragen, vat samen of parafraseert om het begrijpen te bevestigen
kent de strategieën om bij het spreken de kerngedachte duidelijk over te brengenuit gedachten in een logische samenhang
 kan bij het spreken een gepast vocabulaire op zijn niveau hanterengebruikt specifieke woorden die een hoeveelheid of graad aangeven, beschrijvende woorden voor personen, plaatsen, gebeurtenissen, dieren, vormen, kleur, grootte, handelingen; gebruikt synoniemen, antoniemen, homoniemen en eenvoudige stijlfiguren
 kent de regels van een eenvoudige presentatie voor de grote groephoudt met betrekking tot het onderwerp rekening met het publiek brengt samenhang aan verwerkt visuele middelen gebruikt verschillende informatiebronnen
 kent verschillende non-verbale communicatieve vaardigheden.gebruikt oogcontact, gebaren, gezichtsexpressie, lichaamshouding
 weet hoe een voordracht op te bouwenmaakt gebruik van aantekenigen en gebruikt andere geheugensteuntjes zorgt voor een inleiding gebruikt indelingsprincipes zoals de chronologische, oorzaak-gevolg, overeenkomsten en verschillen, probleemstelling of vraagstelling gekoppeld aan de oplossing en het antwoord gebruikt details, voorbeelden en anekdotes om informatie te verduidelijken zorgt voor een afsluiting
 weet dat je op verschillende manieren kunt luisterenkan op basis van het luisterdoel de juiste luistermanier kiezen: selectief, globaal of intensief
 kent de strategieën “ luisteren met een specifiek doel”luistert naar consistentie van de plot van een verhaal of gegevens over een verhaalfiguur; luistert naar specifieke informatie op radio en tv luistert naar een luisteropdracht in de klas, naar uitleg van de leerkracht of van de medeleerling
 begrijpt de hoofdgedachte en belangrijke details in gesproken tekstenluistert naar presentaties door medeleerlingen of gastsprekers; luistert naar radioverslagen
begrijpt persuasieve boodschappenluistert naar reclameboodschappen op radio en televisie luistert naar opdrachten en verzoeken kan omgaan met “peerpressie”
weet dat er non-verbale aanwijzingen zijninterpreteert non-verbale aanwijzingen zoals een stopteken, een teken tot aansporing, enthousiasme
begrijpt en gebruikt taal in reële taalgebruikssituatieskan het gepaste register hanteren: om iets te kopen in een winkel voor een verzoek aan ouders om te discussiëren met leeftijdgenoten

Educatiegebied: Taal, Geletterdheid en Communicatie: leesvaardigheid

Kerndoel 4. De leerling kan algemene vaardigheden en strategieën van het leesproces aanwenden

 De leerling:De leerling:
Cyclus 1weet dat geschreven en gedrukt materiaal betekenissen overbrengen verbindt betekenissen aan letters en woorden
weet dat geschreven en gedrukt materiaal communicatie mogelijk makenvertelt welke boodschap symbolen, pictogrammen, letters en overige symbolen overbrengen herkent verhaaldelen zoals plot, verhaalfiguren etc.
begrijpt hoe gedrukt materiaal gestructureerd is en gelezen wordtgeeft voor- en achterkant, titelpagina, inhoudsopgave, schrijver en illustrator aan leest in de juiste leesrichting: van links naar rechts en van boven naar beneden kan de functie van hoofdletters en interpunctie uitleggen
weet dat structuuraanduiders belangrijke informatiedragers zijn gebruikt aanduiders ter ondersteuning van het tekstbegrip en om voorspellingen te doen met betrekking tot de inhoud zoals: titel, omslag, koppen, alinea’s, illustraties,
weet dat informatie gehaald kan worden uit verhaalelementen gebruikt de verhaalstructuur, handelingen, gebeurtenissen, het gedrag van verhaalfiguren ter ondersteuning van het tekstbegrip
kent uiteenlopende woordidentificatie-technieken om onbekende woorden te decoderen past woordidentificatietechnieken toe
gebruikt compenserende en zelfcorrigerende strategieën herkent valkuilen zoals het onderwerp aan het eind van de zin stelt zichzelf vragen tijdens het lezen herleest een woord, zinsgedeelte of zin vraagt om hulp
weet hoe een beeldwoordenboeken te hanteren om betekenissen van woorden te achterhalenkan onbekende woorden in een beeldwoordenboek opzoeken
kent op de ontwikkelingsfase afgestemde beeldwoorden/pictogramman en vocabulaireherkent woorden voor personen, plaatsen, dingen, handelingen, en andere hoogfrequente woorden
kent de regels om eenvoudige verhalen, verzen en tekstfragmenten hardop, vloeiend en met expressie te lezen let op intonatie, ritme, tempo , accenten en stem
Cyclus 2weet dat vormaspecten belangrijk zijnhaalt informatie uit de buitenkant en vorm van het document zoals : het materiaal, de illustraties, het tekstformat, de flap
kent de verschillende leesdoelenkan op basis van het leesdoel de juiste leesmanier bepalen leest om informatie te krijgen, om zich te vermaken, om instructie te krijgen
kent de strategie “voorspellingen doen met betrekking tot de inhoud van teksten”maakt eenvoudige voorspellingen, bevestigt deze of stelt ze bij: gebruikt daarbij voorkennis; tekstgegevens, titels, illustraties, kernwoorden en –zinnen en vooruitverwijzingen
weet dat tijdens het lezen eigen leesstrategieën gecontroleerd moeten wordenstelt strategieën indien nodig bij stelt zich vragen tijdens het lezen onderkent moeilijke passages vraagt om hulp
kent verschillende woordidentificatietechniekenkan woordidentificatietechnieken toepassen gebaseerd op structurele, syntactische en semantische aspecten om onbekende woorden te identificeren
kent de strategie om de betekenis van onbekende woorden te achterhalen met behulp van de contextgebruikt voorkennis, leest vooruit; gebruikt bekende woorden in de context om de betekenis van woorden af te leiden
weet dat informatiebronnen gebruikt kunnen worden om betekenis, uitspraak en afleidingen van woorden te achterhalengebruikt, woordenboeken, computer, encyclopedieën woordenlijsten
kent een scala van specifieke inhoudswoordenbegrijpt synoniemen, antoniemen, homoniemen, meer betekenis woorden begrijpt het figuurlijk gebruik van woorden
 kent technieken om een tekst boeiend voor te lezenleest in gelijkmatig tempo leest met verschillende stemmen leest met melodisch en dynamisch accent leest goed gearticuleerd en op natuurlijke wijze
 kent persoonlijke criteria om teksten te selecterenkan zijn keuze verantwoorden op basis van: zijn persoonlijke belangstelling zijn kennis van schrijver en genre de moeilijkheidsgraad van de tekst studiedoeleinden; aanbeveling van anderen

Educatiegebied: Taal, Geletterdheid en Communicatie: leesvaardigheid

Kerndoel 5. De leerling kan uiteenlopende leesvaardigheden en –strategieën aanwenden om fictionele teksten te lezen en te interpreteren

 De leerling :De leerling:
Cyclus 1kent leesstrategieën om verschillende genres en teksten te begrijpenpast strategieën toe bij het lezen van sprookjes, volksverhalen, mythen, gedichten, fabels, verhalen, historische verhalen, biografieën, kinderboeken, dialogen
begrijpt belangrijke tekstelementen van fictiekan het thema aangeven kan de hoofdgedachte weergeven kan de hoofdfiguren, belangrijke gebeurtenissen, de chronologie, . ruimte/plaats aanduiden
begrijpt de in de tekst expliciet vermelde feiten kan gebeurtenissen in chronologische volgorde navertellen en deze zien als een samenhangend geheel
weet uit details de samenhang in teksten af te leiden kan de tijdsorde van gebeurtenissen aangeven ook als die niet expliciet in de tekst genoemd staat kan gebeurtenissen en de afloop voorspellen
weet dat fictie naar de werkelijkheid verwijst / een verzonnen werkelijkheid is koppelt nieuwe informatie aan voorkennis en ervaring. Verbindt gebeurtenissen, verhaalfiguren, thema’s met eigen ervaring of werkelijkheid
Cyclus 2kent leesstrategieën en –vaardigheden om uit een gevarieerde scala van fictionele teksten informatie te achterhalen en te verwerkenkan de moraal weergeven van tekstsoorten als: sprookjes, volksverhalen, historische verhalen, legendes, fabels, mythen
weet verhaallijnen te ordenenkan de inhoud van de tekst in eigen woorden kort weergeven
heeft inzicht in aspecten van karakterontwikkeling in literaire tekstenkan het verschil tussen hoofd- en bijfiguren aangeven.
weet dat thema’s genre-overstijgend zijnkan verhaalelementen (gebeurtenissen, motieven) uit verschillende teksten combineren met eigen voorkennis
heeft inzicht in het taalgebruik in fictionele tekstenkan voorbeelden geven van stijlfiguren en idiomatisch taalgebruik: personificatie, alliteratie, metafoor, vergelijking, hyperbool
weet dat er een relatie bestaat tussen verhaalfiguren en gebeurtenissen met eigen leven of dat van anderenkan een gemotiveerde (emotionele) reactie op de tekst geven
kent de traditionele literatuur uit eigen landgeeft voorbeelden van traditionele literatuur uit eigen land

Educatiegebied Taal, Geletterdheid en Communicatie: leesvaardigheid

Kerndoel 6. De leerling kan uiteenlopende leesvaardigheden en -strategieën aanwenden om informatieve teksten te lezen en te interpreteren

 De leerling:De leerling:
Cyclus 1beheerst taalvaardigheden en –strategieën om informatie uit een breed scala van informatieve bronnen te achterhalen en te verwerkenzet strategieën in bij het lezen van: instructies en vragen, borden en aanwijzingen, tekens, titels, waarschuwingslabels, eenvoudige brochures
kent technieken om in de tekst expliciet en minder expliciet vermelde feiten te herkennen en kan zich deze feiten herinnerenkan eigenschappen en hoofdzaken in logische volgorde navertellen kan een reeks opeenvolgende gebeurtenissen in een tekst herkennen en deze zien als een samenhangend geheel kan de hoofdgedachte weergeven. kan de niet-letterlijk geformuleerde hoofdgedachte van (een deel van) de tekst afleiden
weet nieuwe informatie aan aanwezige voorkennis en ervaring te koppelenkan bijvoorbeeld verklaren waarom een tekst al dan niet waarheidsgetrouw is
Cyclus 2 .weet dat men kan lezen met verschillende doelen.zet strategieën in om de juiste leesmanier bij een tekst te bepalen
beheerst taalvaardigheden en –strategieën om informatie uit een breed scala van informatieve teksten te achterhalen en te verwerkenzet strategieën in bij het lezen van brieven, dagboeken, aanwijzingen, instructies, jeugdkranten, kinderbladen, teksten uit andere educatiegebieden
weet dat de verschillende onderdelen van een boek informatiedragers zijnhaalt informatie uit externe aspecten van het document zoals ontwerp, achterflap, inhoudsopgave, voorwoord, de bijlage
weet dat structuuraanduiders belangrijke informatie kunnen bevattenlet op: titels, koppen, kernzinnen, illustratie, typografische ingrepen, titels van hoofdstukken
kent vaardigheden om over gegeven informatie te oordelenbeoordeelt of de tekst geschikt is voor het bereiken van het leesdoel neemt een gemotiveerd standpunt in tegenover de geboden informatie

Educatiegebied: Taal, Geletterdheid en Communicatie: Schrijfvaardigheid

Kerndoel 7. De leerling kan algemene vaardigheden en strategieën van het schrijfproces aanwenden

 De leerling:De leerling:
Cyclus 1Schrijfconventies: kent schrijfconventieshanteert het blokschrift en hellend schrift schrijft van links naar rechts en van boven naar beneden schrijft hoofdletters en kleine letters zorgt voor spatie tussen woorden en zinnen zorgt voor een bladspiegel
Voorbereiding op het schrijven: kent de strategieën bij de voorbereiding op een schrijftaakactiveert zijn voorkennis bespreekt ideeën met medeleerlingen schrijft kerngedachten en vragen op noteert reacties en opmerkingen
Kladversie en revisie: kent strategieën om een kladversie te maken en deze te reviserenherleest teksten, herschikt woorden en herformuleert zinnen ter verduidelijking van de betekenis voegt nadere precisering toe aan de tekst schrapt overbodige en onlogische elementen verwerkt suggesties van de docent en van medeleerlingen
Vormgeving en presentatie kent strategieën om de vormgeving en de presentatie van teksten te verzorgen kent strategieën om teksten te structureren kent verschillende tekstsoorten Reflectie op het schrijven: gebruikt vorm en andere karakteristieken van de tekstsoort. besteedt aandacht aan de leesbaarheid van zijn teksten met behulp van een woordenboek en andere hulpbronnen. besteedt aandacht aan, de leesbaarheid van het handschrift, de zinsbouw, het gebruik van hoofdletters, de bladspiegel. voegt illustraties, foto’s en kleur toe gebruikt technologie om het werk op te maken en te presenteren deelt het eindproduct met anderen beoordeelt eigen teksten en die van medeleerlingen. stelt vragen en geeft commentaar helpt medeleerlingen grammaticale en spellingconventies toe te passen schrijft een begin, een middenstuk en een slot ontwikkelt een verhaallijn door opeenvolgende gebeurtenissen te beschrijven beschrijft verhaalfiguren, plaatsen, voorwerpen of ervaringen processen, situaties enz. schrijft een mededeling, een verhaal, een gedicht, een samenvatting van een verhaal, een beschrijving, antwoorden op vragen, een uitnodiging, een (felicitatie)brief , een kaart, een verlanglijstje, een eenvoudige instructie
 Reflectie op het schrijven: kent strategieën om te reflecteren op het schrijfproceskan aangeven hoe effectief de aanpak was bij de voorbereiding, kladversie en revisie, de vormgeving en presentatie
 De leerling:De leerling:
Cyclus 2 Voorbereiding op het schrijven: kent de strategieën bij de voorbereiding op een schrijftaakbepaalt doel en publiek stelt schema’s samen stelt woordvelden samen door middel van brainstormen en associatie maakt aantekeningen bijvoorbeeld bij een interview. verzamelt en structureert informatie op basis van doel en publiek
Kladversie en revisie: kent strategieën om een kladversie te maken en deze te reviserenwerkt een basisidee uit en reviseert een kladversie houdt rekening met het doel en publiek bij de woordkeuze, variatie in zinslengte, alinea-indeling
 Vormgeving en presentatie: kent strategieën om de vormgeving en de presentatie van teksten te verzorgen kent strategieën om te schrijven met verschillende doeleindenbrengt verbeteringen aan met betrekking tot indeling, zinsbouw en woordgebruik, spelling en interpunctie verzorgt bladspiegel en lay-out (alinea-indeling, marges, het inspringen, koppen) kiest een passend presentatieformat brengt illustraties, foto’s, schema’s aan gebruikt technologie om de tekst samen te stellen en te presenteren beoordeelt eigen werk en dat van medeleerlingen bespreekt het werk en let daarbij op creativiteit, levendigheid, stijl/woordgebruik, leesbaarheid; bespreekt sterke punten van een tekst bepaalt hoe en in welke mate het gestelde doel is bereikt vraagt om feedback schrijft om te informeren, vermaken, beschrijven, uit te leggen, om ideeën vast te leggen
 kent de karakteristieken van verschillende tekstsoortenschrijft informatieve teksten: introduceert het onderwerp blijft bij het onderwerp breidt het onderwerp uit met eenvoudige feiten, details, voorbeelden vermijdt uitweidingen gebruikt indelingsstructuren zoals: oorzaak-gevolg chronologie; overeenkomsten en verschillen gebruikt verschillende informatiebronnen schrijft een concluderende stelling schrijft verhalen en gedichten: zorgt voor een levendige context ontwikkelt verhaalfiguren ontwikkelt een verhaallijn (plot) zorgt voor een bepaalde bouw verwerkt opeenvolgende gebeurtenissen gebruikt tekstelementen zoals dialoog, spanning introduceert een verteller schrijft autobiografische teksten schrijft als reactie op literatuur: vat de hoofdgedachte en belangrijke details samen koppelt verhaalfeiten aan eigen ervaring geeft een beoordeling en onderbouwt deze met behulp van gegevens uit de tekst, uit andere teksten, van andere schrijvers en eigen kennis
   schrijft persoonlijke brieven: hanteert hierbij briefconventies zoals: datum, plaats, adres, aanhef, kern en afsluiting schrijft en reageert op e-mail schrijft naar aanleiding van lessen in andere schoolvakken: formuleert antwoorden op vragen; samenvattingen, verslagen, werkstukken
 Reflectie op het schrijven: kent strategieën om te reflecteren op het schrijfproceskan aangeven hoe effectief de aanpak was bij de voorbereiding, kladversie en revisie, de vormgeving en presentatie

Educatiegebied: Taal, Geletterdheid en Communicatie: schrijfvaardigheid

Kerndoel 8. De leerling kan grammaticale en spellingconventies in teksten toepassen

 De leerling:De leerling:
Cyclus 1kent verschillende soorten zinnen.schrijft volledige zinnen schrijft enkelvoudige en eenvoudige samengestelde zinnen schrijft bevestigende en vragende zinnen
kent de functies en toepassing van werkwoorden in tekstengebruikt werkwoorden voor verschillende situaties, en ook actiewerkwoorden
kent de functie en toepassing van zelfstandige naamwoorden in teksten gebruikt namen voor eenvoudige voorwerpen, gezinsleden, beroepen en categorieën
kent de functie en toepassing van bijvoeglijke naamwoorden in tekstenverwerkt beschrijvende woorden
kent de functie en toepassing van andere woordsoortengebruikt woorden die graad, tijd, plaats, reden enz. van de actie weergeven
Cyclus 2kent spellingconventies en de toepassing ervan in tekstenspelt de eigen voor- en achternaam spelt woorden uit in het onderwijs gehanteerde frequentie- en basislijsten spelt woorden uit lijsten van moeilijke woorden gebruikt woordenboeken en andere hulpbronnen om de spelling van woorden te achterhalen
 kent verschillende soorten zinnen en hun toepassing in tekstenschrijft enkelvoudige en samengestelde zinnen schrijft zinnen in de gebiedende wijs schrijft zinnen met een uitroep
kent de functie van zelfstandige naamwoorden in tekstengebruikt eigennamen, gebruikt zelfstandige naamwoorden als onderwerp
kent de typische regels van enkel- en meervoudsvormenschrijft enkel- en meervoudsvormen
kent de functie van voornaamwoorden en hun toepassing in teksten gebruikt voornaamwoorden om te verwijzen naar personen, dieren en voorwerpen
kent de regels van het gebruik van lidwoordengebruikt lidwoorden correct
kent de functies van werkwoorden en hun toepassing in teksten:gebruikt: een uitgebreide variatie aan handelingswerkwoorden hulpwerkwoorden tegenwoordige en verleden tijd
kent de functie van bijvoeglijke naamwoorden en hun toepassing in tekstenkan gebruik maken van betekenisverschillen die samengaan met de wijziging van de plaats van het bijvoeglijk naamwoord
kent de functie van bijwoorden en hun toepassing in tekstengebruikt bijwoorden om bijvoorbeeld vergelijkingen te maken
weet dat er tussen verschillende tekstelementen verbanden bestaangebruikt verbindingswoorden om relaties aan te duiden
kent de regels van het gebruik van negatie in tekstenvermijdt incorrecte vormen van dubbele of enkele negatie
kent spellingconventies spelt woorden uit in het onderwijs gehanteerde frequentie- en basislijsten spelt woorden uit lijsten van moeilijke woorden gebruikt woordenboeken en andere hulpbronnen
kent conventies met betrekking tot interpunctie in tekstenschrijft de volgende tekens: punt achter een bevestigende zin en achter voorletters bij namen en in afkortingen komma’s in onderdelen van de brief, na elk woord in een opsomming een vraagteken na een vraag

Educatiegebied: Taal, Geletterdheid en Communicatie: Schrijfvaardigheid

Kerndoel 9. De leerling kan informatie verzamelen en gebruiken voor onderzoeksdoeleinden

 De leerling: De leerling:
Cyclus 1kent verschillende informatiebronnenhanteert uitgebreide informatiebronnen, zoals boeken, encyclopedieën, illustraties, kaarten, atlassen, inhoudsopgaven, video en televisieprogramma’s, gastsprekers, internet, overige computerprogramma’s, eigen observatie
Cyclus 2kent verschillende strategieën om onderzoek te plannenbepaalt het onderwerp door te brainstormen, een vragenlijst te maken, een associatieweb of een woordveld te maken; structureert zijn voorkennis; ontwikkelt een stappenplan; bepaalt de benodigde informatiebronnen gebruikt encyclopedieën en woordenboeken om informatie te verzamelen gebruikt elektronische media als informatiebron, zoals elektronische bestanden (databases), internet, CD-roms, televisie, video’s, geluidsbanden, afrol-menu’s, zoekprogramma’s voor woorden gebruikt sleutelwoorden, themawoorden, alfabetische indelingsprincipes, thema- en woordenlijsten om onderzoeksonderwerpen te vinden gebruikt verschillende modaliteiten van informatie, bijvoorbeeld schema’s, grafieken, kaarten, atlassen, foto’s, tabellen om onderzoeksonderwerpen te zoeken gebruikt strategieën om informatie te verzamelen en vast te leggen, bijvoorbeeld aantekeningen, schema’s, tabellen; parafraseert en vat verzamelde informatie samen; verzamelt citaten; geeft commentaar
   vermeldt informatiebronnen en geraadpleegde werken op een gestandaardiseerde wijze

Educatiegebied: Taal, Geletterdheid en Communicatie: Kijkvaardigheid

Kerndoel 10. De leerling kan kijkvaardigheden en –strategieën aanwenden om informatie uit (audio) visuele media te achterhalen en te interpreteren

 De leerling:De leerling:
Cyclus 1begrijpt de hoofdgedachte of boodschap in visuele mediageeft de hoofdgedachte of boodschap weer in onder andere: illustraties, strips, televisieprogramma’s, foto’s in kranten, bladen, boeken en prentenboeken
kent verschillende signalen om de genres van visuele media te herkennen; weet op basis hiervan een kijkhouding aan te nemenmet betrekking tot de vorm: gebruikt voorkennis met betrekking tot de structuur van tv-programma’s gebruikt voorkennis met betrekking tot het genre: herkent logo’s, kleuren, herkenningsmelodieën van kinder-, sport-, nieuwsprogramma’s en series met betrekking tot de inhoud: gebruikt kennis met betrekking tot bijvoorbeeld oorzaak en gevolg-relaties om voorspellingen te doen
kent de opbouw van visuele media, zoals films, video, televisie, kranten, tijdschriften, postersgeeft onderdelen aan zoals, overzicht, vooruitblik, hoogtepunten, samenvatting geeft de functie aan van titel, inleiding, grafische beelden herkent geluidseffecten, animatie, layout, muziek
weet dat verschillende elementen onderdelen van fictie ondersteunen herkent de rol van actiemomenten, bijvoorbeeld angstige fragmenten, dialoog, muziek, gelaatsuitdrukking, figuren en gebeurtenissen, variatie in stemgeluid, spanning
weet dat verschillende elementen de perceptie van de kijker kunnen beïnvloeden herkent gelaatsuitdrukking, lichaamstaal, gebaren, kleding, acties, relaties, dialoog., muziek
begrijpt overeenkomsten en verschillen tussen eigen werkelijkheid en die in visuele media vergelijkt gebeurtenissen en figuren uit visuele media met eigen werkelijkheid weet dat er een verschil is tussen een figuur uit een film en de acteur. herkent types zoals de held en de boef
Cyclus 2begrijpt verschillende boodschappen die door middel van visuele media worden overgebrachtgeeft de hoofdgedachte en belangrijke details weer geeft feiten en meningen weer geeft hoofdfiguren en opeenvolgende gebeurtenissen weer geeft de moraal aan
begrijpt technieken om boodschappen over te brengen door middel van visuele medianoemt technieken zoals: lay-out, animatie, stemvariaties in audioproducties oefent met ICT
begrijpt de verschillende manieren waarop visuele media mensen stereotyperengeeft voorbeelden van rolbevestigende stereotyperingen, zoals een moeder die in huis werkt; de slimme persoon die een bril draagt; superhelden, personen uit andere socio-culturele groepen; geeft aan hoe zulke figuren op een andere manier uitgebeeld kunnen worden
begrijpt technieken om een bepaalde sfeer en stemming te creërennoemt voorbeelden van: opnametechnieken zoals de hoek en afstand van de camera om een bepaald effect te creëren het versterken van spanning door muziek en geluid de rol van stemgeluid en verlichting
begrijpt het gebruik en de betekenis van symbolen en beelden geeft voorbeelden van: kleursymboliek: wit is vrede/zuiverheid; rood is emotie gebruik van expressie: glimlach is geluk; geeft met voorbeelden aan dat symbolen afhankelijk zijn van onderliggende en gedeelde sociale en culturele conventies; geeft voorbeelden aan van de symbolische koppeling van produktnamen en logo’s met de produkten zelf
begrijpt basiselementen van reclame in visuele mediageeft voorbeelden van verkooptechnieken gericht op kinderen; geeft aan hoe kleuren, muziek, taalgebruik, kleding, mode, bekende personages gebruikt worden voor reclamedoeleinden

Educatiegebied: Taal, Geletterdheid en Communicatie: Massamedia

Kerndoel 11. De leerling kent de karakteristieken van uiteenlopende vormen van massamedia en hun toepassing.

 De leerling:De leerling:
Cyclus 1kent de verschillende vormen van massamedia en hun verschillende functieskan het gebruik aangeven van verschillende vormen van massamedia: dagbladen, tijdschriften, radio, televisie, internet, reclameborden
kent de verschillende indelingen van massamedia noemt nieuwsprogramma’s, sportprogramma’s, reclamespots, showprogramma’s, rubrieken, feuilletons, websites
kent conventies in mediamaakt gebruik van conventies van massamedia, bijvoorbeeld: layout in geschreven media kan aangeven dat herkenningsmelodieën van programma’s, geluidseffecten, titels en illustraties het begin en slot van een televisieprogramma aankondigen.
begrijpt dat boodschappen via massamedia gebaseerd kunnen zijn op werkelijke en verzonnen ervaringenreageert kritisch op elementen van werkelijke en verzonnen ervaringen
Cyclus 2kent de kenmerken van de meest gebruikte vormen van massamediakan karakteristieken noemen van bijvoorbeeld: quizprogramma’s advertentievormen geschreven media en beeldmedia, zoals reclameborden reclamespots kan de meest geschikte vorm hiervan inschakelen ten behoeve van eigen doelen
begrijpt dat mediaboodschappen en producten bestaan uit diverse samenstellende delennoemt bijvoorbeeld van films begin en hoogtepunten ,tv-programma’s, reclameborden, shots, onderdelen van kranten
kent technieken om een bepaalde sfeer en stemming te creërengeeft het effect aan van toepassingen van bijvoorbeeld: opnametechnieken zoals close-ups, het versterken van spanning door muziek en geluid de rol van stemgeluid en verlichting
kent het gebruik en betekenis van symbolen en beeldengeeft voorbeelden van kleursymboliek, bijvoorbeeld wit is vrede/zuiverheid, rood is emotie geef het effect aan van gebruik van expressie, bijvoorbeeld: glimlach is geluk geeft met voorbeelden aan dat symbolische betekenissen bepaald worden door onderliggende en gedeelde sociale conventies geeft voorbeelden van symbolische koppeling van merknamen en logo’s en producten
begrijpt basiselementen van reclame in visuele mediageeft voorbeelden van verkooptechnieken gericht op kinderen geeft aan hoe kleuren, muziek, taalgebruik, kleding, mode, bekende personages ingezet worden voor reclamedoeleinden

Educatiegebied: Taal, Geletterdheid en Communicatie/ Domein : Taalbeschouwing

Kerndoel 12. De leerling heeft inzicht in het verschijnsel taal en in de manier waarop communicatie in verschillende situaties zich af kan spelen

 De leerling:De leerling:
Cyclus 1weet dat taal een communicatieve functie heeftgeeft voorbeelden van vormen van communicatie door taal: verhalen, prentenboeken, kranten, opschriften, borden geeft voorbeelden van de boodschap zelf: een mededeling, oproep, uitnodiging, gebod
weet dat er ook andere vormen van taal worden gehanteerdgeeft voorbeelden van taal voor doven en blinden en hun achtergrond
weet dat er in zijn omgeving te weten, thuis, buurt, klas, school en in de wereld verschillende talen en taalvarianten worden gesprokenkan een aantal talen noemen
weet dat taal aan verandering onderhevig is en dat er varianten zijn van zijn moedertaalgeeft voorbeelden van: uitspraakvarianten betekenisvarianten verouderde woorden taalvariëteit
weet dat de betekenis van een taaluiting beïnvloed wordt door gebaren, de lichaamshouding en gelaatsuitdrukkingkan voorbeelden geven van non-verbale beïnvloeding
weet dat mondelinge communicatie gebaat is bij regelskan voorbeelden geven van bijvoorbeeld mislukte communicatie vanwege onnauwkeurig mondeling taalgebruik
is kritisch ten aanzien van eigen taalgebruik en dat van anderenkan naar aanleiding van een gesprek, dialoog etc. oordelen over eigen taalgebruik en dat van anderen in zijn omgeving, bijvoorbeeld klasgenoten, leeftijdgenoten, leerkracht, gezinsleden
Cyclus 2weet dat talen relaties tussen mensen kunnen bepalen en dat die relaties samenhangen met culturele overeenkomsten en verschillenkan verschillende groepen in de maatschappij noemen die door de gesproken taal een gemeenschap vormen kan voorbeelden geven van hoe taal relaties bepalen kan voorbeelden geven van overeenkomsten en verschillen die samenhangen met cultuur kent de getalsverhoudingen tussen de sprekers van de verschillende talen in de maatschappij herkent specifieke taalsituaties en de functie ervan: stemmingen, moedertaal, vreemde taal, gebarentaal en ander non-verbaal taalgedrag
kent de geschiedenis van de moedertaalkan de aanwezigheid van de moedertaal plaatsen in historische context
kent de voornaamste kenmerken van het type taal waartoe de moedertaal behoort.kan aan de hand van voorbeelden karakteristieken van de taal noemen, bijv. woorden, woordvorming, zinnen, klanken/tonaliteit
weet dat taal aan verandering onderhevig is en dat er taalvarianten zijngeeft voorbeelden van archaïsch taalgebruik, neologismen, modernismen, groepstalen geeft voorbeelden van varianten, dialecten en taalregisters
weet dat de betekenis van een taaluiting mede beïnvloed wordt door de situatie en de vormherkent situaties waarbij sprake is van beïnvloeding van de boodschap door de taalsituatie en de vorm
weet dat taal op verschillende manieren gebruikt kan wordenkan voorbeelden geven van taalgebruik in positieve en negatieve zin, zoals lovend, stimulerend, misleidend, kwetsend taalgebruik
weet dat aan talen en taalvarianten bepaalde status wordt toegekendgeeft voorbeelden van de status van de verschillende talen in zijn omgeving
weet dat mondelinge en schriftelijke communicatie gebaat zijn bij regelsgeeft voorbeelden van positieve invloed van regels bij mondelinge communicatie
weet dat de betekenis van een taaluiting mede beïnvloed wordt door onuitgesproken bedoelingenherkent onuitgesproken bedoelingen van een taaluiting: idiomatisch taalgebruik, zoals spreekwoorden, zegswijzen, sarcasme, retorica
is kritisch met betrekking tot eigen taalgebruik en dat van anderenoordeelt naar aanleiding van een gesprek, dialoog, geschreven tekst over eigen taalgebruik en dat van anderen

Educatiegebied: Taal, Geletterdheid en Communicatie/ Domein : Taalbeschouwing

Kerndoel: 13. De leerling beheerst een aantal regels met betrekking tot taalverschijnselen en kan begrippen hanteren die hem in staat stellen over taal te denken en te praten

 De leerling: (kennis)De leerling: (uitvoeren)
Cyclus 1kent regels van verdeling van woorden in lettergrepenkan eenvoudige woorden in lettergrepen verdelen
heeft inzicht in een aantal woordvor- mingsprincipes en de structuur van woordenwerkt met enkelvoud en meervoud van zelfstandige naamwoorden, met samenstellingen kan voorbeelden geven van betekenisverandering door tonaliteit kan voorbeelden geven van de voorkeurstructuur (CVCV)
weet dat in toontalen tonaliteit distinctieve waarde heeftkan het verschil in toon en accent in woorden horen; kan woorden met de juiste toon en het juiste accent uitspreken.
heeft inzicht in ordenings- en bouwprincipes van zinnenmaakt eenvoudige enkelvoudige en samengestelde zinnen kort zinnen in, breidt zinnen uit, verandert de volgorde in zinnen zonder betekenisverlies
begrijpt betekenisaspecten van een gevarieerd scala van taalelementen kent bepaalde termen met betrekking tot taal en taalverschijnselenoefent met: relaties tussen zinnen, vraag- en antwoordzinnen, gebiedende wijs tegenstellingen; rubriceren en sorteren van woorden naar bij voorbeeld alfabetische volgorde, naar vorm, inhoud, synoniemen, acroniemen, homoniemen gebruikt termen als moedertaal, vreemde taal, klank, uitspraak, woord, spelling, poëzie, verhaal, toneelstuk, zin, lettergreep, komma, punt
Cyclus 2heeft inzicht in ordenings- en bouwprincipes van zinnenvoegt woorden en zinsdelen tot verschillende zinnen, breidt zinnen uit na een voegwoord
onderscheidt en gebruikt woordsoorten met de daarbij behorende termengebruikt de volgende termen: werkwoord , zelfstandig naamwoord, bijvoeglijk naamwoord, lidwoord, voorzetsel
onderscheidt en gebruikt zinsdelen met de daarbij behorende termenwerkt met redekundig ontleden: onderwerp, persoonsvorm, gezegde, persoonsvorm in verschillende tijden, verandert het getal van de persoonsvorm en het onderwerp
heeft notie van de zin als betekenisvolle eenheid begrijpt betekenisaspecten van een gevarieerde scala van taalelementen kent bepaalde termen met betrekking tot taal en taalverschijnselen gebruikt tijdsbepalingen; rubriceert zinnen naar betekenis; legt relaties tussen zinnen rubriceert en sorteert woorden op basis van bepaalde eigenschappen legt relatie tussen dingen, begrippen en woorden herkent beeldspraak, metaforisch en symbolisch taalgebruik; werkt met spreekwoorden herkent het verschil tussen letterlijk en figuurlijk taalgebruik herkent causale, middel/doel- en deel/geheel-relaties herkent synoniemen antoniemen, homoniemen; acroniemen werkt met afkortingen gebruikt termen als: tweede taal, accent, toon, hoofdstuk gebruikt: beeldspraak, letterlijk en figuurlijk taalgebruik, uitdrukkingen, gezegdes, spreekwoorden, synoniemen, gevoelswaarde, symbool, beeldtaal, pictogram, gespreksregel, formeel en informeel taalgebruik onderwerp van een zin, persoonsvorm, gezegde, werkwoord, tegenwoordige tijd, verleden tijd, enkelvoud, meervoud gedicht, poëzie, verhaal, toneelstuk, jeugdboek, monoloog, hoofdstuk, paragraaf, alinea, klemtoon

Kerndoelen Taal, Geletterdheid en Communicatie Nederlands voor het Funderend Onderwijs

De kerndoelen Nederlands zijn verdeeld over de domeinen:

Mondelinge taalvaardigheid

  • 1.

    De leerling kan mondelinge informatie met betrekking tot alledaagse en schoolse onderwerpen op verschillende niveaus verwerken

  • 2.

    De leerling kan met medeleerlingen, docenten en moedertaalsprekers van het Nederlands gesprekken voeren; hij kan

daarbij informatie geven en meningen en gevoelens uiten. Hij hanteert daarbij een uitspraak die voor moedertaalsprekers van het Nederlands begrijpelijk is.

3.De leerling kan informatie die hij verzameld heeft weergeven.

Leesvaardigheid

4.De leerling kan informatie uit teksten op verschillende niveaus verwerken

Schrijfvaardigheid

De leerling kan over verschillende onderwerpen schriftelijke informatie geven

6.De leerling kan informatie die hij verzameld heeft weergeven.

Taalbeschouwing

De leerling begrijpt dat het Nederlands voor communicatie gebruik maakt van verschillende structuren

De leerling kan het belang aangeven van de beheersing van het Nederlands.

Educatiegebied: Taal, Geletterdheid en Communicatie Vreemde Talen

Domein: Mondelinge taalvaardigheid

Kerndoel 1. De leerling kan mondelinge informatie met betrekking tot alledaagse en schoolse onderwerpen begrijpen

 De leerling:De leerling:
 kent de spraakklanken van het Nederlandsherkent de verschillende klanken van het Nederlands gesproken door een persoon of met behulp van audio-visuele middelen
 begrijpt eenvoudige instructies en taalfunctiesreageert adequaat op eenvoudige instructies in de dagelijkse sfeer reageert adequaat op groet- en afscheidformules, reageert adequaat op eenvoudige liedjes en versjes reageert adequaat op informatie op audiomiddelen en computersoftware geschikt voor zijn ontwikkelings-niveau, zoals bandjes en CD-ROMs
Cyclus 2weet dat de bij de moedertaal verworven luisterstrategieën ingezet kunnen wordenpast luisterstrategieën voor, tijdens en na het luisteren toe
 begrijpt de hoofdgedachte van een mondelinge boodschap of van een meer of minder informeel gesprek reageert adequaat op mededelingen over hobby’s, eten en drinken, gebeurtenissen, gebeurtenissen in sprookjes, liedjes en versjes reageert adequaat op aanwijzingen, bijvoorbeeld de weg kunnen vinden
 begrijpt de belangrijkste boodschap in teksten in multimediale vormenkan de boodschap op CD-ROM, video- en tv-programma’s over bekende onderwerpen die geschikt zijn voor zijn ontwikkelingsniveau weergeven (al dan niet in de vreemde taal)
 begrijpt mondelinge informatie in schoolse situatiesreageert adequaat op: vragen in onderwijsleergesprekken opdrachten instructies definities cassette- en video-opnames uiteenzettingen voor het onderwijs geconstrueerde audiovisueel materiaal illustratieve verduidelijkingen in onderwijsleergesprekken feedback

Educatiegebied: Taal, Geletterdheid en Communicatie Vreemde Talen Domein: Mondelinge taalvaardigheid

Kerndoel 2. De leerling kan met medeleerlingen, docenten en met moedertaalsprekers van het Nederlands gesprekken voeren; ij kan daarbij informatie geven, meningen en gevoelens uiten. Hij hanteert daarbij een uitspraak die voor moedertaalsprekers van het Nederlands begrijpelijk is

 De leerling:De leerling:
Cyclus 1herkent de verschillende klanken van het Nederlandskan de verschillende klanken van het Nederlands reproduceren
 kent woorden en formules rondom alledaagse en bijzondere gebeurtenissen kan een aantal formules gebruiken met betrekking tot: groeten en afscheid nemen instemmen en afwijzen bedanken verontschuldigen aandacht vragen gelukwensen bij verjaardagen, kerst en nieuwjaar persoonlijke gegevens zoals naam, leeftijd, adres en telefoonnummer aanspreekvormen
Cyclus 2beheerst een op de communicatieve behoefte afgestemde woordenlijst receptief en productiefkan woorden adequaat gebruiken om een bepaalde voorkeur of afkeur te uiten met betrekking tot: dingen, personen, gebeurtenissen, school, eten en drinken hanteert woorden adequaat om uiteenlopende voorwerpen te beschrijven kan woorden adequaat gebruiken om schoolse taken uit te voeren
 kent de conventies met betrekking tot alledaagse en bijzondere situaties kiest de juiste groet- en afscheidformules en aanspreekvormen; gebruikt de juiste formules om: te bedanken, met iets in te stemmen, iets af te wijzen, zich te verontschuldigen, persoonlijke informatie te geven; vraagt om de naam, leeftijd, woonplaats en nationaliteit van anderen gebruikt formules bij verjaardagen, kerst- en nieuwjaar beschrijft het weer geeft zijn of haar voorkeur met betrekking tot kleren, voedsel, muziek en hobby’s beschrijft eigen stemming en die van anderen
 kent woorden die numerieke gegevens uitdrukkengeeft tijd, datum, jaar, uitslagen, leeftijden, telefoonnummers; zegt hoe laat iets plaatsvindt
 beschikt over voldoende productieve vaardigheid om schoolse taken uit te voerenkan een verzoek om verduidelijking uiten m.b.t. toelichting op leerstof kan gepast interrumperen kan een mening weergeven naar aanleiding van: een gelezen boek of ervaring een discussie kan antwoorden in onderwijsleergesprekken geven zoals reproductie van kennis, definities kan een samenvatting geven naar aanleiding van: gelezen of beluisterde tekst groepswerk uiteenzetting kan een argumentatie geven naar aanleiding van: een discussie groepswerk een gelezen of beluisterde tekst visueel materiaal
 heeft inzicht in compenserende strategieën kan compenserende strategieën inzetten, wanneer de woordenschat ontoereikend is kan non-verbale taal gebruiken zoals gebaren en mime

Educatiegebied: Taal, Geletterdheid en Communicatie Vreemde Talen

Domein: Mondelinge taalvaardigheid

Kerndoel 3. De leerling kan informatie die hij verzameld heeft aan een publiek presenteren

 De leerling:De leerling:
Cyclus 1kent eenvoudige liedjeskan eenvoudige liedjes voor een groep zingen
Cyclus 2weet hoe een verslag is opgebouwdkan een verslag van de volgende activiteiten presenteren: een excursie een proef het lezen van een boek het bekijken van een educatief programma een groepsgesprek een waarneming het beluisteren van een programma kan een spreekbeurt houden over onderwerpen in de persoonlijke sfeer, zoals gezin, vrienden, hobby, wijk
 kent verschillende bekende tekstsoortenkan bekende gedichten, verzen en korte verhaaltjes voordragen

Educatiegebied: Taal, Geletterdheid en Communicatie Vreemde Talen

Domein: leesvaardigheid

Kerndoel 4. De leerling kan informatie uit teksten op verschillende niveaus verwerken

 De leerling:De leerling:
Cyclus 1heeft inzicht in de technieken om technisch (hardop) nauwkeurig te lezen en met de juiste intonatie kan woorden, korte zinnen, eenvoudige dialogen, korte gedichten technisch goed lezen
 weet dat de bij het moedertaalonderwijs verworven leesstrategieën ingezet kunnen wordenpast leesstrategieën voor, tijdens en na het lezen toe.
 kan personen en voorwerpen in de omgeving identificeren op basis van een beschrijvingkan personen en voorwerpen aanwijzen
 heeft inzicht in compenserende strategieën kan betekenis van woorden afleiden uit de context; kan om hulp vragen
Cyclus 2weet dat informatieve teksten bijna altijd een onderwerp en hoofdgedachte bevatten en weet hoe deze te vinden kan het onderwerp en hoofdgedachte aanwijzen van informatieve teksten met veel contextuele ondersteuning: krantenberichten, advertenties, teksten op internet
 begrijpt korte geschreven mededelingen en persoonlijke berichtenkan de boodschap achterhalen uit persoonlijke mededelingen en berichten over alledaagse gebeurtenissen in school- en gezinsverband
 begrijpt informatie om schoolse taken uit te voerenkan de boodschap achterhalen uit de volgende teksten: commentaar in studieteksten opdrachten en vragen in studieteksten eenvoudige woordenboeken eenvoudige handleidingen definities (cyclus 3) leerteksten naslagwerken emails en webpagina’s registers eenvoudige tabellen en grafieken concretisering in studieteksten
 begrijpt de hoofdzaken in eenvoudige op zijn ontwikkelingsniveau afgestemde fictionele tekstenkan de inhoud van verhalen, gedichten, korte volksverhalen of geïllustreerde verhalen geschikt voor het ontwikkelingsniveau weergeven al of niet in de doeltaal

Educatiegebied: Taal, Geletterdheid en Communicatie Vreemde Talen

Domein: schrijfvaardigheid

Kerndoel 5. De leerling kan over verschillende onderwerpen schriftelijke informatie geven.

 De leerling:De leerling:
Cyclus 1kent de basisregels van de spelling van het Nederlandskan eenvoudige woorden en zinnen correct opschrijven
 weet hoe eenvoudige formele informatie te gevenkan persoonlijke en andere gegevens invullen op een eenvoudig invulformulier
Cyclus 2kent technieken om korte, persoonlijke en informele teksten te schrijven schrijft teksten met informatie over / beschrijving van zichzelf, zijn gezin, vrienden of activiteiten op school. schrijft emailberichten
 kent strategieën om informatie met betrekking tot schoolse taken weer te gevenkan informatie geven in de volgende teksten: verslag van een activiteit antwoorden op vragen en opdrachten toets
 weet dat de bij het moedertaalonderwijs verworven schrijfstrategieën ingezet kunnen wordenpast schrijfstrategieën voor, tijdens en na het schrijven toe

Educatiegebied: Taal, Geletterdheid en Communicatie Vreemde Talen

Domein: Taalbeschouwing

Kerndoel 6. De leerling begrijpt dat het Nederlands voor communicatie gebruik maakt van verschillende structuren

     
 De leerling:De leerling:
Cyclus 1    
Cyclus 2kent woorden die van andere talen zijn geleend en weet hoe ze zich hebben ontwikkeldherkent verwante woorden
 kent het klanksysteem en de spelling van de doeltaal en weet hoe deze verschillen vergeleken met dezelfde elementen uit de moedertaalkan eenvoudige vormen van interferentie aanwijzen
 begrijpt dat een gedachte op verschillende manieren geuit kan worden in de doeltaalkan voorbeelden aangeven van manieren van zeggen/eenvoudige stijlfiguren

Educatiegebied: Taal, Geletterdheid en Communicatie: Vreemde Talen

Domein:

Kerndoel 7. De leerling kan het belang aangeven van de beheersing van het Nederlands.

 De leerling (kennis)De leerling (uitvoeren)
Cyclus 1 (tussendoelen)    
Cyclus 2 (tussendoelen)heeft inzicht in het gebruik van het Nederlands vanuit historisch perspectiefkan spellen, liedjes, feestdagen, verhalen, toneel, noemen kan traditionele gewoontes noemen kan beroepen noemen kan belangrijke monumenten noemen zoals musea
 heeft inzicht in de huidige positie van het Nederlands in de Nederlandse Antillen en erbuitenkan deze conventies noemen met betrekking tot de school, het gezin, de maatschappij,
 heeft inzicht in het belang van de beheersing van het Nederlands in verband met de oriëntatie op de toekomstherkent speelgoed, kleding, voedsel en drank

Kerndoelen Taal, Geletterdheid en communicatie Vreemde Talen (I) voor het Funderend Onderwijs

De kerndoelen Vreemde Talen zijn verdeeld over de domeinen:

Mondelinge taalvaardigheid

  • 1.

    De leerling begrijpt gesproken teksten met betrekking tot alledaagse onderwerpen.

  • 2.

    De leerling kan met medeleerlingen en met moedertaalsprekers van de doeltaal eenvoudige gesprekken voeren; hij kan

daarbij informatie geven, meningen, gevoelens en emoties uiten. Hij hanteert hierbij een uitspraak die voor moedertaalsprekers van de doeltaal begrijpelijk is.

3.De leerling kan informatie of zijn eigen mening met betrekking tot onderwerpen die aansluiten bij zijn belevingswereld aan een publiek presenteren.

Leesvaardigheid

4.De leerling begrijpt de hoofdzaken van eenvoudige fictionele en niet-fictionele teksten.

Schrijfvaardigheid

5.De leerling kan over verschillende onderwerpen schriftelijke informatie geven.

Taalbeschouwing

6.De leerling begrijpt dat talen voor communicatie gebruik maken van verschillende structuren; hij past deze kennis ook toe op zijn eigen moedertaal.

Kennis van land en cultuur

7.De leerling kent belangrijke componenten uit het land en de cultuur van de sprekers van de vreemde taal.

Educatiegebied: Taal, Geletterdheid en Communicatie Vreemde Talen

Domein: Mondelinge taalvaardigheid

Kerndoel 1. De leerling begrijpt gesproken teksten met betrekking tot alledaagse onderwerpen

 De leerling:De leerling:
Cyclus 1weet dat fonetische systemen van talen verschillen herkent een aantal vreemde talen en kan deze benoemen op basis van hun klanken en woorden
 kent de spraakklanken van de doeltaalherkent de verschillende klanken van de doeltaal gesproken door een persoon of met behulp van audio-visuele middelen
 begrijpt eenvoudige instructies en taalfunctiesreageert adequaat op eenvoudige instructies reageert adequaat op groet- en afscheidformules
Cyclus 2weet dat de bij de moedertaal verworven luisterstrategieën ingezet kunnen wordenpast luisterstrategieën voor, tijdens en na het luisteren toe
 begrijpt de hoofdgedachte van een mondelinge boodschap of van een gesprek over alledaagse onderwerpen reageert adequaat op mededelingen over hobby’s, eten en drinken, gebeurtenissen, gebeurtenissen in sprookjes reageert adequaat op aanwijzingen, bijvoorbeeld de weg kunnen vinden
 begrijpt de belangrijkste boodschap in video- en tv-programma’s over bekende onderwerpen die geschikt zijn voor zijn ontwikkelingsniveaukan de boodschap weergeven (al dan niet in de vreemde taal)
 begrijpt verschillende taalfunctiesreageert adequaat op verschillende taalfuncties
 begrijpt algemene zinsintonatie in eenvoudige gesproken tekstenreageert op functionele intonatie in gesproken teksten: een vraag, een mededeling, een uitroep, emotie
 weet dat manieren van zeggen binnen talen kunnen verschillenherkent typische uitdrukkingen en kan ze interpreteren

Educatiegebied: Taal, Geletterdheid en Communicatie Vreemde Talen

Domein: Mondelinge taalvaardigheid

Kerndoel 2. De leerling kan met medeleerlingen en met moedertaalsprekers van de doeltaal eenvoudige gesprekken voeren; hij kan daarbij informatie geven, meningen, gevoelens en emoties uiten. Hij hanteert daarbij een uitspraak die voor moedertaalsprekers van de doeltaal begrijpelijk is

 De leerling:De leerling:
Cyclus 1herkent de verschillende klanken van de doeltaalkan de verschillende klanken van de doeltaal reproduceren
 kent een aantal woorden en formules rondom alledaagse en bijzondere gebeurtenissen kan een aantal formules gebruiken met betrekking tot: groeten en afscheid nemen instemmen en afwijzen bedanken verontschuldigen aandacht vragen gelukwensen bij verjaardagen, kerst en nieuwjaar condoleren persoonlijke gegevens zoals naam, leeftijd, adres en telefoonnummer aanspreekformules
Cyclus 2beheerst een op de communicatieve behoefte afgestemde woordenlijst receptief en productiefkan woorden adequaat gebruiken om een bepaalde voorkeur of afkeur te uiten met betrekking tot: dingen, personen, gebeurtenissen, school, eten en drinken hanteert woorden adequaat om uiteenlopende voorwerpen te beschrijven
 beschikt over voldoende productieve vaardigheidkan eenvoudige instructies in de doeltaal geven met betrekking tot bijvoorbeeld spelletjes, in een groep, naar aanleiding van een tekening kan informatie uitwisselen over: eigen stemming en gezondheid hobby’s algemene gebeurtenissen, met betrekking tot lessen, bijeenkomsten, feesten, concerten, de plaats, datum tijd
 heeft inzicht in compenserende strategieën kan compenserende strategieën inzetten, wanneer de woordenschat ontoereikend is kan non-verbale taal gebruiken zoals gebaren en mime
 kent het verschil tussen formele en informele taalgebruik-situaties en weet dat daar bepaalde taalvormen bij horenkan de bij de situatie passende juiste taalvorm kiezen en hanteren: het betreft hierbij om de volgende taalvormen: woorden, conventies en gebaren
 kent de conventies met betrekking tot alledaagse en bijzondere situaties kiest de juiste groet- en afscheidformules en aanspreekvormen; gebruikt de juiste formules om: te bedanken, met iets in te stemmen, iets af te wijzen, zich te verontschuldigen, persoonlijke informatie te geven vraagt om de naam, leeftijd, woonplaats en nationaliteit van anderen gebruikt formules bij verjaardagen, kerst- en nieuwjaar beschrijft het weer geeft zijn of haar voorkeur met betrekking tot kleren, voedsel, muziek en hobby’s beschrijft eigen stemming en die van anderen
 kent woorden die numerieke gegevens uitdrukkengeeft tijd, datum, jaar, uitslagen, leeftijden, telefoonnummers; zegt hoe laat iets plaatsvindt

Educatiegebied: Taal, Geletterdheid en Communicatie Vreemde Talen

Domein: Mondelinge taalvaardigheid

Kerndoel 3. De leerling kan informatie of zijn eigen mening met betrekking tot verschillende onderwerpen aan een publiek presenteren

 De leerling:De leerling:
Cyclus 1kent eenvoudige liedjeskan eenvoudige liedjes voor een groep zingen
Cyclus 2weet hoe een verslag of eenvoudige spreekbeurt is opgebouwdkan een verslag over gebeurtenissen in de huis- en schoolsfeer aan leeftijdgenoten presenteren kan een spreekbeurt houden over onderwerpen in de persoonlijke sfeer, zoals gezin, vrienden, hobby, wijk
 kent verschillende bekende tekstsoortenkan bekende gedichten, verzen, liedjes en korte verhaaltjes voordragen

Educatiegebied: Taal, Geletterdheid en Communicatie Vreemde Talen

Domein: leesvaardigheid

Kerndoel 4. De leerling begrijpt de hoofdzaken van fictionele en niet-fictionele teksten

 De leerling:De leerling:
Cyclus 1    
Cyclus 2weet dat de bij het moedertaalonderwijs verworven leesstrategieën ingezet kunnen wordenpast leesstrategieën voor, tijdens en na het lezen toe.
 heeft inzicht in compenserende strategieën kan betekenis van woorden afleiden uit de context; kan om hulp vragen
 kent bronnen om betekenissen van woorden te achterhalenkan een woordenboek gebruiken om betekenissen van woorden te achterhalen
 heeft inzicht in de technieken om technisch (hardop) nauwkeurig te lezen en met de juiste intonatie kan woorden, korte zinnen, eenvoudige dialogen, korte gedichten technisch goed lezen
 weet dat informatieve teksten bijna altijd een onderwerp en hoofdgedachte bevatten en weet hoe deze te vinden kan het onderwerp en hoofdgedachte aanwijzen van informatieve teksten met veel contextuele ondersteuning: krantenberichten, advertenties, teksten op internet
 begrijpt korte geschreven mededelingen en persoonlijke berichtenkan de boodschap achterhalen uit persoonlijke mededelingen en berichten over alledaagse gebeurtenissen in school- en gezinsverband
 kan personen en voorwerpen in de omgeving identificeren op basis van een beschrijvingkan personen en voorwerpen aanwijzen
 begrijpt de hoofdzaken in eenvoudige fictionele tekstenkan de inhoud van verhalen, gedichten, korte volksverhalen of geïllustreerde verhalen geschikt voor het ontwikkelingsniveau weergeven al of niet in de doeltaal

Educatiegebied: Taal, Geletterdheid en Communicatie Vreemde Talen

Domein: schrijfvaardigheid

Kerndoel 5. De leerling kan over verschillende onderwerpen schriftelijke informatie geven

 De leerling:De leerling:
Cyclus 1    
 kent technieken om korte, persoonlijke en informele teksten te schrijven schrijft teksten met informatie over / beschrijving van zichzelf, zijn gezin, vrienden of activiteiten op school schrijft deze teksten via email
 weet hoe eenvoudige formele informatie gevenkan persoonlijke gegevens invullen op een eenvoudig invulformulier
 kent de spelling van de doeltaalkan beluisterde woorden en korte zinnen correct opschrijven
 weet dat de bij het moedertaalonderwijs verworven schrijfstrategieën ingezet kunnen wordenpast schrijfstrategieën voor, tijdens en na het schrijven toe

Educatiegebied: Taal, Geletterdheid en CommunicatieVreemde Talen

Domein: Taalbeschouwing

Kerndoel 6. De leerling begrijpt dat talen voor communicatie gebruik maken van verschillende structuren; hij past deze kennis ook toe op zijn eigen moedertaal

     
 De leerling:De leerling:
Cyclus 1    
Cyclus 2kent woorden die van andere talen zijn geleend en weet hoe ze zich hebben ontwikkeldherkent verwante woorden
 kent het klanksysteem en de spelling van de doeltaal en weet hoe deze verschillen vergeleken met dezelfde elementen uit de moedertaalkan eenvoudige vormen van interferentie aanwijzen
 begrijpt dat een gedachte op verschillende manieren geuit kan worden in de doeltaalkan voorbeelden aangeven van manieren van zeggen/eenvoudige stijlfiguren

Educatiegebied: Taal, Geletterdheid en Communicatie: Vreemde Talen

Domein: kennis van land en cultuur

Kerndoel: 7. De leerling kent belangrijke componenten uit het land en de cultuur van de sprekers van de vreemde taal

 De leerling (kennis)De leerling (uitvoeren)
Cyclus 1 (tussendoelen)    
Cyclus 2 (tussendoelen)kent verschillende culturele uitingen en instituten van de doelcultuurkan spellen, liedjes, feestdagen, verhalen, toneel, noemen kan traditionele gewoontes noemen kan beroepen noemen kan belangrijke monumenten noemen zoals musea
 kent eenvoudige gedrags- en omgangsvormen in verschillende situatieskan deze conventies noemen met betrekking tot de school, het gezin, de maatschappij
 kent folkloristische gebruiken en artikelenherkent speelgoed, kleding, voedsel en drank
 kent enkele belangrijke culturele vormen van expressie in de doelcultuurkan een aantal kinderliedjes, een aantal kinderboeken, kunstobjecten voor leeftijdgenoten in de doelcultuur noemen

Kerndoelen Taal, Geletterdheid en Communicatie Vreemde Talen II voor het Funderend Onderwijs

De kerndoelen Vreemde Talen II zijn verdeeld over de domeinen:

Mondelinge taalvaardigheid

  • 1.

    De leerling begrijpt gesproken teksten met betrekking tot alledaagse onderwerpen.

  • 2.

    De leerling kan met medeleerlingen en met moedertaalsprekers van de doeltaal eenvoudige gesprekken voeren; hij kan

daarbij informatie geven, meningen, gevoelens en emoties uiten. Hij hanteert hierbij een uitspraak die voor moedertaalsprekers van de doeltaal begrijpelijk is.

3.De leerling kan informatie of zijn eigen mening met betrekking tot onderwerpen die aansluiten bij zijn belevingswereld aan een publiek presenteren.

Schrijfvaardigheid

4.De leerling kan over verschillende onderwerpen schriftelijke informatie geven.

Educatiegebied: Taal, Geletterdheid en Communicatie Vreemde Talen

Domein: Mondelinge taalvaardigheid

Kerndoel 1. De leerling begrijpt gesproken teksten met betrekking tot alledaagse onderwerpen

 De leerling:De leerling:
Cyclus 2weet dat fonetische systemen van talen verschillen herkent een aantal vreemde talen en kan deze benoemen op basis van hun klanken en woorden
 kent de spraakklanken van de doeltaalherkent de verschillende klanken van de doeltaal gesproken door een persoon of met behulp van audiovisuele middelen
 begrijpt eenvoudige instructies en taalfunctiesreageert adequaat op eenvoudige instructies reageert adequaat op groet- en afscheidformules

Educatiegebied: Taal, Geletterdheid en Communicatie Vreemde Talen

Domein: Mondelinge taalvaardigheid

Kerndoel 2. De leerling kan met medeleerlingen en met moedertaalsprekers van de doeltaal eenvoudige gesprekken voeren; hij kan daarbij informatie geven, meningen, gevoelens en emoties uiten. Hij hanteert daarbij een uitspraak die voor moedertaalsprekers van de doeltaal begrijpelijk is

 De leerling:De leerling:
Cyclus 2herkent de verschillende klanken van de doeltaalkan de verschillende klanken van de doeltaal reproduceren
 kent een aantal woorden en formules rondom alledaagse en bijzondere gebeurtenissen kan een aantal formules gebruiken met betrekking tot: groeten en afscheid nemen instemmen en afwijzen bedanken verontschuldigen aandacht vragen gelukwensen bij verjaardagen, kerst en nieuwjaar condoleren persoonlijke gegevens zoals naam, leeftijd, adres en telefoonnummer aanspreekformules

Educatiegebied: Taal, Geletterdheid en Communicatie Vreemde Talen

Domein: Mondelinge taalvaardigheid

Kerndoel 3. De leerling kan informatie of zijn eigen mening met betrekking tot verschillende onderwerpen aan een publiek presenteren

 De leerling:De leerling:
Cyclus 2kent eenvoudige liedjeskan eenvoudige liedjes voor een groep zingen

Educatiegebied: Taal, Geletterdheid en Communicatie Vreemde Talen

Domein: schrijfvaardigheid

Kerndoel 4. De leerling kan over verschillende onderwerpen schriftelijke informatie geven

 De leerling:De leerling:
Cyclus 2    
 kent technieken om korte, persoonlijke en informele teksten te schrijven schrijft teksten met informatie over / beschrijving van zichzelf, zijn gezin, vrienden of activiteiten op school. schrijft deze teksten via email
 weet hoe eenvoudige formele informatie te gevenkan persoonlijke gegevens invullen op een eenvoudig invulformulier
 kent de spelling van de doeltaalkan beluisterde woorden en korte zinnen correct opschrijven
 weet dat de bij het moedertaalonderwijs verworven schrijfstrategieën ingezet kunnen wordenpast schrijfstrategieën voor, tijdens en na het schrijven toe

Nota-toelichting

behorende bij het Landsbesluit, houdende algemene maatregelen, van de 21ste januari 2009 ter uitvoering van artikel 11, derde lid, van de Landsverordening funderend onderwijs (Landsbesluit kerndoelen funderend onderwijs)

Algemeen

Met het onderhavige ontwerp wordt uitvoering gegeven aan artikel 11, derde lid, van de Landsverordening funderend onderwijs. Daarin is geregeld dat voor de educatiegebieden die de landsverordening kent, de kerndoelen worden vastgesteld bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen. De educatiegebieden zijn opgesomd in het eerste lid van artikel 11.De kerndoelen bevatten een beschrijving van de kennis, attitudes, inzicht en vaardigheden waarover de leerlingen aan het eind van het funderend onderwijs moeten beschikken. Het bevoegd gezag is ervoor verantwoordelijk dat deze doelen worden bereikt. Het bevoegd gezag draagt het zorg voor de kwaliteit van het onderwijs op de school en moet daartoe onder andere een schoolontwikkelingsplan opstellen en uitvoeren. Het uitgangspunt daarbij is dus de eigen verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag om de school zodanig in te richten dat de gestelde kerndoelen redelijkerwijze kunnen worden gehaald.Aan een bijzondere school omvat het educatiegebied algemene mensvorming tevens godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs. Voor dit onderdeel van het onderwijs zijn echter geen kerndoelen vastgesteld omdat daarmee de vrijheid van onderwijs in het gedrang zou komen.

Financiële gevolgen

Aan dit landsbesluit, houdende algemene maatregelen zijn geen financiële gevolgen verbonden.

Advies Raad van Advies (RvA no. RA/28-08-LB dd. 9 december 2008)

Overeenkomstig de opmerking van de Raad van Advies is aan het landsbesluit terugwerkende kracht verleend die overeenkomt met de terugwerkende kracht van de Landsverordening funderend onderwijs, namelijk tot en met 1 augustus 2002.Aan de redactionele opmerkingen van de Raad is gevolg gegeven.

De Minister van Onderwijs en Cultuur