Overheidsorganisatie | Waterschap Veluwe |
---|---|
Officiële naam regeling | Nadeelcompensatieregeling waterbergingsgebieden Waterschap Veluwe |
Citeertitel | Nadeelcompensatieregeling waterberging |
Vastgesteld door | algemeen bestuur |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp | recht – bezwaar en klachten |
Inwerkingtreding is bij benadering
Datum ondertekening inwerkingtredingsbesluit:
Bron bekendmaking inwerkingtredingsbesluit: -
Geen
Datum inwerking- treding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerking- treding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
27-04-2005 | 22-12-2009 | nieuwe regeling | 27-04-2005 - | 79649 |
In deze regeling wordt verstaan onder:
het bestuur: het dagelijks/het algemeen bestuur van Waterschap Veluwe;
de commissie: het adviesorgaan als bedoeld in artikel 14, eerste lid;
verzoek: een verzoek om schadevergoeding als bedoeld in artikel 12, dan wel een verzoek om een voorschot als bedoeld in artikel 19;
verzoeker: de indiener van een verzoek als bedoeld in artikel 12, dan wel een verzoek als bedoeld artikel 19;
waterbergingsgebied: een krachtens onherroepelijk besluit tot vaststelling of wijziging van bestemmingsplan als bedoeld in artikel 10 Wet op de Ruimtelijke Ordening, dan wel krachtens onherroepelijk anticipatiebesluit als bedoeld in artikel 19 Wet op de Ruimtelijke Ordening, aangewezen gebied, dat bestemd is om in geval van overvloedige neerslag als onderdeel van het watersysteem dat in beheer is bij het waterschap te gaan fungeren, en om overtollig oppervlaktewater te ontvangen.
1 Het bestuur kent degene die schade lijdt of zal lijden als gevolg van het in gebruik nemen van een waterbergingsgebied, op verzoek een vergoeding toe, voorzover de schade redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en voorzover de vergoeding niet of niet voldoende anderszins is verzekerd.
2 Bij het nemen van een besluit omtrent schadevergoeding als bedoeld in het eerste lid wordt het bepaalde in de artikelen 3 tot en met 10 in aanmerking genomen.
3 De vergoeding wordt bepaald in geld. Nochtans kan het bestuur de vergoeding toe kennen in andere vorm dan betaling van een geldsom.
Binnen het normale maatschappelijk risico of het normale ondernemersrisico vallende schade komt niet voor vergoeding in aanmerking.
Schade ten gevolge van een schadeoorzaak als bedoeld in artikel 2, eerste lid, die voor de belanghebbende redelijkerwijs voorzienbaar was ten tijde van de beslissing te investeren in het geschade belang wordt niet vergoed.
De in artikel 4 bedoelde voorzienbaarheid kan onder meer betrekking hebben op de aard van een schadeoorzaak als bedoeld in artikel 2, eerste lid, op het tijdstip waarop deze schadeoorzaak zijn werking doet gevoelen, op de plaats waarop ze betrekking heeft, op de wijze van voltrekken of uitvoering daarvan, alsmede op de aard en omvang van de daardoor veroorzaakte schade.
1 Heeft verzoeker nagelaten redelijke maatregelen ter voorkoming of beperking van schade te nemen, dan blijft de schade die door het treffen van zodanige maatregelen voorkomen of beperkt had kunnen worden, ten laste van de verzoeker.
2De redelijke kosten van maatregelen ter voorkoming of beperking van schade behoren tot de te vergoeden schade.
Geen vergoeding wordt toegekend indien de verzoeker heeft nagelaten zijn belang te verwezenlijken toen hij daartoe redelijkerwijs in de gelegenheid was, terwijl hij redelijkerwijs kon voorzien dat een maatregel genomen zou worden die aan dat realiseren in de weg zou komen te staan.
Heeft een schadeoorzaak als bedoeld in artikel 2, eerste lid, voor de benadeelde naast schade tevens voordeel opgeleverd, dan moet dit voordeel bij de vaststelling van de te vergoeden schade in aanmerking worden genomen.
Indien bij de indiening en de behandeling van het verzoek zowel het inroepen van rechts– dan wel andere deskundigenbijstand, als de kosten daarvan redelijk zijn te achten, kunnen deze kosten voor vergoeding in aanmerking komen.
Een vergoeding van wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek kan deel uitmaken van de toe te kennen vergoeding. Het tijdstip waarop de wettelijke rente ingaat wordt gesteld op de datum van ontvangst van het verzoek door het bestuur.
1 Het verzoek om schadevergoeding wordt zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk is schriftelijk bij het bestuur ingediend.
2 Het bestuur kan een verzoek afwijzen indien vijf jaren zijn verlopen na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de omstandigheid dat deze schade is veroorzaakt door een schadeoorzaak als bedoeld in artikel 2, eerste lid bekend is geworden, en in ieder geval door verloop van twintig jaren na de gebeurtenis waardoor de schade is veroorzaakt.
3Heeft verzoeker, vóórdat de termijn is verstreken na verloop waarvan het bestuur het verzoek kan afwijzen, een schriftelijke mededeling aan het bestuur gedaan waarin verzoeker ondubbelzinnig verklaart dat hij zich het recht voorbehoudt om een verzoek om schadevergoeding als bedoeld in artikel 2 in te dienen, dan begint een nieuwe termijn als bedoeld in het tweede lid te lopen na de aanvang van de dag, volgende op die waarop deze schriftelijke mededeling is gedaan.
1 Het verzoek wordt ondertekend en bevat ten minste:
de naam en het adres van de verzoeker;
de dagtekening;
een aanduiding van het gebeurde dat de gestelde schade naar het oordeel van verzoeker heeft veroorzaakt;
zo redelijkerwijs mogelijk een opgave van de aard en de omvang van de schade;
zo redelijkerwijs mogelijk een specificatie van het bedrag van de schade;
een omschrijving van de wijze waarop de schade naar het oordeel van verzoeker dient te worden vergoed en, zo een vergoeding in geld wordt gewenst, een opgave van het schadebedrag, dat naar het oordeel van verzoeker vergoed dient te worden.
2 Het bestuur bevestigt de ontvangst van het verzoek zo spoedig mogelijk, doch ten minste binnen twee weken na de ontvangst ervan, en stelt de verzoeker in kennis van de te volgen procedure.
3 Indien naar het oordeel van het bestuur niet of onvoldoende is voldaan aan het bepaalde in het eerste lid, of indien verzoeker overigens verzuimt de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen te verschaffen, stelt het de verzoeker in de gelegenheid het verzuim te herstellen binnen een door het bestuur te stellen termijn.
1 Het bestuur neemt het verzoek niet in behandeling indien het niet overeenkomstig het bepaalde in artikel 12 is ingediend en van de geboden gelegenheid om het verzoek aan te vullen niet tijdig, of onvoldoende is gebruik gemaakt.
2Een besluit om het verzoek niet in behandeling te nemen wordt aan de verzoeker bij aangetekende brief medegedeeld binnen vier weken nadat het verzoek is aangevuld of nadat de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.
3Het bestuur wijst het verzoek zonder nader onderzoek af indien het naar zijn oordeel kennelijk ongegrond is.
4Een besluit om het verzoek wegens kennelijke ongegrondheid af te wijzen wordt aan de verzoeker bij aangetekende brief medegedeeld binnen acht weken na ontvangst van het verzoek, dan wel binnen acht weken nadat de termijn is verstreken gedurende welke de verzoeker het verzoek kon aanvullen.
5Het bestuur kan de in het vorige lid genoemde termijn eenmaal met ten hoogste acht weken verlengen. Het bestuur stelt de verzoeker daarvan schriftelijk in kennis.
1 Indien geen toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 13, eerste en derde lid, stelt het bestuur een commissie in.
2De commissie heeft tot taak het bestuur van advies te dienen over de op het verzoek te nemen beslissing.
3De commissie bestaat uit drie onafhankelijke deskundigen, die door het bestuur worden benoemd. In eenvoudige gevallen kan het bestuur volstaan met de benoeming van één onafhankelijke deskundige. Indien de commissie uit drie leden bestaat, wijst het bestuur de voorzitter aan.
4De commissie wordt ingesteld uiterlijk vier weken na het verstrijken van de termijn bedoeld in artikel 13, vierde lid, dan wel indien het vijfde lid van dat artikel toepassing heeft gevonden, uiterlijk vier weken na het verstrijken van de in dat artikellid genoemde termijn.
5Het bestuur stelt de verzoeker in kennis van zijn voornemen om een commissie in te stellen. De kennisgeving bevat de namen van de deskundigen, hun beroep en de plaats waar zij hun werkzaamheden plegen te verrichten. De belanghebbende kan binnen twee weken na verzending van de kennisgeving bedenkingen uiten tegen de voorgenomen samenstelling.
1 De commissie dient het bestuur van advies over de op het verzoek te nemen beslissing. Zij stelt daartoe, voorzover een zorgvuldige advisering daartoe noopt, een onderzoek in naar:
de vraag of de door verzoeker in zijn verzoek gestelde schade een gevolg is van de in het verzoek aangeduide schadeoorzaak;
de omvang van de schade als bedoeld onder a;
de vraag of deze schade redelijkerwijs niet of niet geheel ten laste van de benadeelde behoort te blijven, zulks met inachtneming van het in artikel 3 tot en met 10 bepaalde;
de vraag of vergoeding van de schade niet, of niet voldoende, anderszins is verzekerd.
2 De commissie brengt rapport uit over haar bevindingen. Zij adviseert het bestuur over de hoogte van de uit te keren schadevergoeding en doet, indien het bestuur een daartoe strekkende verzoek heeft gedaan, voorstellen voor maatregelen of voorzieningen waardoor de schade, anders dan door een vergoeding in geld, kan worden beperkt of ongedaan gemaakt.
1 Het bestuur stelt de commissie, al dan niet op verzoek, de gegevens ter beschikking die nodig zijn voor een goede vervulling van haar taak. Artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur is van overeenkomstige toepassing.
2 De verzoeker verschaft de commissie de gegevens en bescheiden die voor de advisering nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
3 De commissie kan inlichtingen en adviezen inwinnen bij derden. Indien met het verstrekken van inlichtingen, of het verlenen van adviezen door derden kosten gemoeid zijn, oefent de commissie deze bevoegdheid eerst uit na instemming van het bestuur.
4 De commissie kan een plaatsopneming houden, indien zij dit nodig acht.
1 De commissie stelt de verzoeker in kennis van de te volgen procedure.
2De commissie stelt verzoeker en het bestuur in de gelegenheid tot het geven van een mondelinge toelichting. Beiden kunnen zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een gemachtigde.
3Meegebrachte deskundigen worden in de gelegenheid gesteld een toelichting te geven.
4Van de toelichtingen wordt een verslag opgemaakt. Het verslag wordt aan verzoeker en het bestuur toegezonden.
5Alvorens de commissie haar definitieve advies opstelt, maakt zij een conceptadvies op. Dit conceptadvies wordt uiterlijk dertien weken nadat de commissie is ingesteld, aan verzoeker en aan het bestuur toegezonden. Indien niet binnen deze termijn een conceptadvies opgemaakt kan worden, deelt de commissie verzoeker en het bestuur gemotiveerd mede, waarom deze termijn overschreden wordt. Zij geeft daarbij een termijn aan waarbinnen het conceptadvies aan verzoeker en aan het bestuur zal worden toegezonden. Deze termijn bedraagt ten hoogste dertien weken.
6Verzoeker en het bestuur maken eventuele bedenkingen tegen het conceptadvies, uiterlijk zes weken na de datum van verzending daarvan, schriftelijk aan de commissie kenbaar.
7De commissie stelt haar advies vast binnen zes weken na het verstrijken van de in het zesde lid genoemde termijn. Zij kan deze termijn, onder opgaaf van redenen, eenmaal met ten hoogste zes weken verlengen. Zij zendt het advies terstond toe aan de verzoeker en aan het bestuur.
1 Het bestuur beslist binnen zes weken na ontvangst van het advies van de commissie op het verzoek om schadevergoeding en maakt dit besluit binnen deze termijn bekend aan verzoeker. Het bestuur zendt een kopie van zijn besluit aan de commissie.
2Het bestuurkan de beslissing bedoeld in het eerste lid, onder opgaaf van redenen, eenmaal voor ten hoogste zes weken verdagen.
1 Het bestuur kent de verzoeker die naar redelijke verwachting in aanmerking komt voor een vergoeding in geld als bedoeld in artikel 2 en wiens belang naar het oordeel van het bestuur vordert dat aan hem een voorschot op deze vergoeding wordt toegekend, op diens schriftelijk verzoek een voorschot toe. Het bestuur beslist op het verzoek, gehoord de commissie.
2Indien het bestuur beslist tot het verlenen van een voorschot wordt daarmee geen aanspraak als bedoeld in artikel 2 erkend.
3Het voorschot kan uitsluitend worden verleend indien de verzoeker schriftelijk de verplichting aanvaardt tot gehele en onvoorwaardelijke terugbetaling van hetgeen ten onrechte als voorschot is uitbetaald, zulks te vermeerderen met de wettelijke rente over het teveel betaalde te rekenen vanaf de datum van betaling van het voorschot. Het bestuur kan daarvoor zekerheidstelling, bij voorbeeld in de vorm van een bankgarantie, verlangen.
Deze regeling kan worden aangehaald als: ‘Nadeelcompensatieregeling ingebruikname regionale waterbergingsgebieden Waterschap Veluwe’.
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 mei 2005 en is van toepassing op verzoeken die vanaf deze datum zijn ingediend.
Apeldoorn, 27 april 2005.
Het algemeen bestuur van Waterschap Veluwe,
, dijkgraaf
, secretaris
In het navolgende zal achtereenvolgens uiteengezet worden wat de grondslag van het toekennen van nadeelcompensatie is en welke de redenen zijn dat deze nadeelcompensatieregeling wordt vastgesteld. Vervolgens wordt aandacht besteed aan de reikwijdte van deze regeling. Ten slotte wordt in grote lijnen aangegeven welke factoren van betekenis zijn voor de bepaling van de omvang van een eventueel uit te keren nadeelcompensatie.
Met de term ’grondslag’ wordt hier gedoeld op de normatieve reden voor de toekenning van nadeelcompensatie. Het begrip grondslag ziet hier dus op de vraag of de overheid gehouden is bepaalde nadelen, die het gevolg zijn van haar handelen, weg te nemen of te vergoeden. Berust de compensatie uitsluitend op het maken van beleidsmatige keuzen, dan wel bestuurlijk politieke overwegingen bij het uitoefenen van een volledig discretionaire bevoegdheid door het bestuur, of kan er een rechtsnorm worden aangewezen die tot het verlenen van compensatie verplicht?
Voorop zij gesteld dat er in het Nederlands recht geen algemene geschreven, of ongeschreven rechtsregel aangewezen kan worden op grond waarvan de overheid steeds gehouden is tot gehele of gedeeltelijke vergoeding van alle nadelen ontstaan als gevolg van rechtmatig overheidshandelen in het algemeen belang (AR 9 juli 1990, AB 1991, 229, BR 1991, p. 144; ABRS 26 oktober 1995, AB 1996, 297). Heeft overheidshandelen echter onevenredige schade tot gevolg, zo is de gedachte van de wetgever, dan brengt artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht mee dat de overheid deze schade vergoedt. Meer in het bijzonder verplicht het, mede aan artikel 3:4 tweede lid Algemene wet bestuursrecht ten grondslag liggende, algemene rechtsbeginsel van ’égalité devant les charges publiques’ (gelijkheid voor openbare lasten), bestuursorganen tot compensatie van onevenredige schade als gevolg van hun op de behartiging van het openbaar belang gerichte rechtmatig bestuursoptreden.
Met onevenredige schade wordt daarbij gedoeld op buiten het maatschappelijke risico vallende en op een beperkte groep burgers of instellingen drukkende schade (ABRS 18 februari 1997, AB 1997, 143; BR 1997, p. 367380; ABRS 6 mei 1997, AB 1997, 229; BR 1997, p. 599608). Kort gezegd dient het te gaan om een abnormale last, die speciaal op een beperkte groep burgers of instellingen drukt.
Deze onder omstandigheden bestaande plicht tot schadevergoeding bij rechtmatige overheidsdaad (de nadeelcompensatieplicht) kan in verband worden gebracht met de door het recht voorgeschreven belangenafweging die aan de schadeveroorzakende bevoegdheidsuitoefening (vaak, maar niet altijd een besluit) vooraf gaat, althans vooraf dient te gaan wanneer uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid niet anders voortvloeit. Deze plicht tot belangenafweging wordt voor het nemen van besluiten door bestuursorganen voorgeschreven door de artikelen 3:2 en 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht. Via de schakelbepaling van artikel 3:1 lid 2 Algemene wet bestuursrecht (eventueel in samenhang met artikel 3:14 BW; HR 27 maart 1987, NJ 1987, 727) zijn deze bepalingen van overeenkomstige toepassing op privaatrechtelijk en feitelijk handelen van de overheid. Artikel 3:2 Algemene wet bestuursrecht verplicht de bestuursorganen bij het voorbereiden van een besluit of een andere maatregel onderzoek te verrichten naar de relevante feiten en de af te wegen belangen. Artikel 3:4, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht geeft aan dat dit moet gebeuren met het oog op afweging van de bij het nemen van het besluit rechtstreeks betrokken belangen. Artikel 3:4, tweede lid, Algemene wet bestuursrecht ten slotte geeft aan dat het niet bij afweging alleen mag blijven; de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit of maatregel, mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit (of de maatregel) te dienen doelen. Blijkens de wetsgeschiedenis van artikel 3:4 Algemene wet bestuursrecht wordt in het aldus omschreven evenredigheidsbeginsel (mede) de grondslag voor de verplichting tot nadeelcompensatie gevonden. Dit evenredigheidsbeginsel sluit aan bij het hiervoor reeds genoemde beginsel van de ’égalité devant les charges publiques’. De schending van de ’égalité’, althans de onevenredigheid in gevolgen van overheidsbesluiten of handelingen, dient te worden weggenomen door af te zien van het nemen van het besluit, door wijziging van de inhoud ervan, dan wel als schade onvermijdelijk is door het vergoeden van de daardoor veroorzaakte schade.
De bevoegdheid tot vaststelling van deze regeling als verordening berust op het bepaalde in artikel 56, eerste lid, juncto artikel 77 van de Waterschapswet (de autonome verordenende bevoegdheid van het waterschapsbestuur).
De onderhavige regeling zou ook als beleidsregel (artikel 4:81 Awb) kunnen worden vastgesteld op grond van het aan artikel 3:4 tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht ten grondslag liggende rechtsbeginsel van ’égalité devant les charges publiques’. Uit de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 18 febr. 1997 (AB 1997, 143, BR 1997, p. 432) en 6 mei 1997 (AB 1997, 229, BR 1997, p. 599) volgt immers dat de bevoegdheid tot het nemen van een beslissing op een verzoek om schadevergoeding, voorzover het schade betreft die is ontstaan door de rechtmatige uitoefening van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid, berust op het mede aan artikel 3:4 tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht ten grondslag liggende rechtsbeginsel van ’égalité devant les charges publiques’.
De toebrenging van schade door ingebruikname van waterbergingsgebieden kan onder omstandigheden geacht worden in strijd te zijn met het rechtsbeginsel van de gelijkheid voor openbare lasten, indien de daardoor veroorzaakte schade niet aan benadeelden wordt vergoed. In het Nationaal Bestuursakkoord Water is daarom bepaald dat de beheerder(s) van het regionale watersysteem afzonderlijk dan wel gezamenlijk met andere beheerders een nadeelcompensatieregeling vaststellen voor inundatieschade bij ingebruikname van een bergingsgebied. Op grond van deze regelingen worden verzoeken tot vergoeding schade beoordeeld die worden ingediend inzake schade die optreedt indien een regionaal bergingsgebied daadwerkelijk wordt geïnundeerd.
In de onderhavige regeling worden regels gegeven omtrent de wijze waarop en naar welke normen het bestuur verzoeken om vergoeding van schade die beweerdelijk het gevolg is van de rechtmatige uitoefening door of namens het bestuur van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid of taak (in casu de ingebruikname van regionale waterbergingsgebieden) zal behandelen en beoordelen.
Door het vaststellen van deze regeling wordt beoogd een met voldoende waarborgen omklede regeling in het leven te roepen op grond waarvan benadeelden op voorhand voldoende zekerheid wordt verschaft op welke wijze en volgens welke normen nadeelcompensatie zal worden toegekend. Vergoeding van die schade is aldus voldoende verzekerd. Wanneer betrokkene in zijn verzoek voldoende aannemelijk maakt dat zich mogelijk een situatie voordoet waarvoor deze regeling bedoeld is, zal het bestuur doorgaans omtrent de vraag of schadevergoeding dient te worden uitgekeerd, en zo ja hoeveel, geadviseerd worden door een commissie van onafhankelijke deskundigen. Dit advies zal schriftelijk worden uitgebracht. Belanghebbenden zullen in de gelegenheid worden gesteld hun standpunten ten overstaan van deskundigen uiteen te zetten, terwijl zij ook in de gelegenheid zullen worden gesteld hun standpunt naar aanleiding van het conceptadvies van deskundigen uiteen te zetten.
In deze regeling zijn zowel materiële normen als procedurele regels neergelegd met betrekking tot vergoeding van onevenredig nadeel voortvloeiend uit het in gebruik nemen van waterbergingsgebieden. Daardoor wordt beoogd zoveel als mogelijk is de rechtszekerheid te bevorderen, terwijl ook de doelmatigheid van de afwikkeling van nadeelcompensatieverzoeken op de voet van deze regeling wordt bevorderd.
Wat de materiële regels betreft zij het volgende opgemerkt. Uit de tekst van artikel 2, eerste lid van deze regeling blijkt dat aan het begrip ’redelijkerwijs’ een belangrijke rol is toegedacht bij de vestiging van een aanspraak op schadevergoeding en bij de bepaling van de omvang en inhoud van een eventuele schadevergoedingsverplichting. Teneinde de rechtszekerheid en een doelmatige hantering van deze regeling te bevorderen is daarin, meer in het bijzonder in de artikelen 3 tot en met 10, een aantal regels neergelegd, die in het nadeelcompensatierecht op het punt van de vestiging van aansprakelijkheid en terzake van de bepaling van inhoud en omvang van de schadevergoeding min of meer zijn uitgekristalliseerd. Deze artikelen bevatten overigens geenszins een uitputtende regeling.
Bij de vestiging van de aansprakelijkheid gaat het met name om de vraag aan welke voorwaarden voldaan moet zijn wil er aanleiding bestaan om af te wijken van het beginsel dat een ieder in beginsel de door hem zelf geleden schade draagt.
In hoofdlijnen kunnen vijf voorwaarden voor een aanspraak op nadeelcompensatie worden geformuleerd.
Een eerste voorwaarde voor een aanspraak op nadeelcompensatie is dat de gestelde schadeoorzaak (op zichzelf) als een rechtmatig overheidshandelen gekwalificeerd kan worden en dat deze valt binnen het bereik van de in artikel 2, eerste lid, afgebakende gebeurtenissen (’de rechtmatige uitoefening door of namens het bestuur van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid of taak’).
Met andere woorden, de ingebruikname van bergingsgebieden moet zijn gebaseerd op een geldige titel. Zonder een publiek– of privaatrechtelijke titel is feitelijke ingebruikname van een bergingsgebied onrechtmatig. Het vorenstaande impliceert overigens niet dat telkenmale voorafgaande aan het feitelijke (laten) onderlopen van een bergingsgebied daartoe een besluit zou moeten worden genomen. Indien daartoe een ingebruiksstellinghandeling benodigd is moet deze worden gezien als een feitelijke handeling. Onder omstandigheden loopt een bergingsgebied vanzelf onder en is een ingebruiksstellinghandeling zelfs niet nodig. Een publiekrechtelijke titel voor ingebruikname van een bergingsgebied kan zijn gelegen in een besluit tot aanleg of verbetering van waterstaatswerken, als bedoeld in artikel 148 Waterschapswet, waarbij wordt besloten een bergingsgebied en/of daartoe strekkende voorziening aan te leggen, dan wel in een besluit tot opneming van een bergingsgebied op de legger van waterstaatswerken ingevolge het provinciaal waterschapsreglement. Afhankelijk van de beantwoording van de vraag of door ingebruikname van het gebied als waterbergingsgebied normaal grondgebruik nog mogelijk is, volstaan voorgenoemde besluiten als titel voor ingebruikname, dan wel is onteigening van het gebied of toepassing van artikel 12 Waterstaatswet 1900 noodzakelijk. Bepalend voor de beantwoording van die vraag is het vigerend grondgebruik in relatie tot de frequentie en mate waarin waterberging in het betrokken gebied plaats heeft.
Een privaatrechtelijke titel voor ingebruikname van een bergingsgebied kan zijn gelegen in een overeenkomst, de vestiging van een erfdienstbaarheid of de verkoop van de betrokken grond. Het laatste eventueel met terugverpachting van de grond.
Er moet voorts causaal verband bestaan tussen het betreffende rechtmatig overheidshandelen en de gestelde schade.
Een derde voorwaarde is dat de schade niet binnen het normale maatschappelijk risico of binnen het normale ondernemersrisico mag vallen (zie artikel 3 en de toelichting daarbij).
Voorts geldt, dat schade als gevolg van een schadeoorzaak als bedoeld in artikel 2, eerste lid, die naar aard en omvang niet in belangrijke mate afwijkt van de schade die dientengevolge op een ieder drukt, dan wel op een naar verhouding omvangrijk aantal natuurlijke of rechtspersonen die in vergelijkbare positie verkeren drukt, niet voor vergoeding in aanmerking komt (zie artikel 4 en de toelichting daarbij).
Ten slotte dient vergoeding niet of niet voldoende anderszins verzekerd te zijn.
Als eenmaal vast staat dat op het bestuur in beginsel een verplichting tot schadevergoeding rust, zal vervolgens moeten worden vastgesteld welk bedrag als schadevergoeding dient te worden toegekend. De vraag is daarbij aan de hand van welke normen de inhoud en omvang van de schadevergoedingsverplichting wordt vastgesteld. Aansluiting kan gezocht worden bij de maatstaven neergelegd in Afd. 6.1.10 BW en Afd. 6.1.11 BW. Met name in artikel 6:95 t/m 101, 103 t/m 106 en 119, 120 BW zijn regels en inzichten neergelegd, die ook blijkens externe en interne rechtsvergelijking, hun waarde hebben bewezen. De in de artikelen 5 tot en met 10 neergelegde regels zijn ten dele geïnspireerd door deze bepalingen uit het BW.
Wat de wijze van schadebegroting betreft worden in deze nadeelcompensatieregeling geen regels gegeven. Dat zou gelet op de veelheid van mogelijke schadegevolgen waarop deze regeling betrekking heeft niet alleen niet mogelijk zijn, doch bovendien zijn bij toepassing van deze regeling, al naar gelang de omstandigheden van het geval, meerdere methoden denkbaar met behulp waarvan in de praktijk de schade begroot kan worden. De schade dient dus te worden begroot op de wijze die het meest met de aard ervan in overeenstemming is, terwijl zo nodig de omvang van de schade dient te worden geschat (artikel 6:97 BW).
Wat betreft de soorten van schade die op kunnen treden ingeval van ingebruikname van waterbergingsgebieden kunnen navolgende de schadesoorten worden onderscheiden. De navolgende opsomming is niet limitatief, maar beoogt inzicht te geven in mogelijke soorten schade die voor vergoeding in aanmerking kunnen komen. Bij opsomming is aansluiting gezocht bij de schade soorten die in de Wet tegemoetkoming schade bij rampen en zware ongevallen (Stb. 1998, 325) worden onderscheiden. Onderscheiden kunnen worden:
de schade aan de woning, of de woonwagen;
de schade aan de inboedel, bedoeld in artikel 5 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek;
de schade aan de openbare infrastructurele voorzieningen;
de schade aan de vaste en de vlottende activa;
de teeltplanschade, waaronder wordt verstaan het financieel verlies dat is geleden door een mindere opbrengst dan redelijkerwijs mocht worden verwacht gedurende een bepaalde schadetermijn als gevolg van verlies of beschadiging van gewassen, waardoor een vermindering in kwantiteit of kwaliteit is ontstaan of als gevolg van het niet of niet tijdig kunnen uitvoeren van de voorgenomen teelt van gewassen;
de bedrijfsschade, waaronder wordt verstaan het financieel verlies dat is geleden door een mindere opbrengst dan redelijkerwijs mocht worden verwacht gedurende een bepaalde schadetermijn als gevolg van verlies of fysieke beschadiging van dieren, waardoor een vermindering in kwantiteit of kwaliteit is ontstaan of als gevolg van het niet of niet tijdig kunnen uitvoeren van de voorgenomen productiecyclus;
de opstartkosten, waaronder worden verstaan de kosten die zijn gemaakt in verband met het opnieuw starten van het productieproces in een installatie;
de evacuatiekosten per risico-adres, waaronder worden verstaan:
1° de reis/ en verblijfkosten die de gedupeerde heeft gemaakt als gevolg van een advies of een gebod van het bevoegd gezag om zijn woon/ of vestigingsplaats te verlaten, voorzover verschuldigd aan derden;
2° de kosten voor transport, opslag en huisvesting van de roerende zaken van de gedupeerde, voorzover verschuldigd aan derden of toe te rekenen aan arbeid in eigen beheer;
3° de met de in onderdeel 2° genoemde activiteiten samenhangende kosten voor verzekering;
de bereddingskosten per risico/adres, waaronder worden verstaan de kosten die de gedupeerde heeft gemaakt in verband met het treffen van maatregelen ter voorkoming of beperking van schade of kosten, voorzover verschuldigd aan derden of toe te rekenen aan arbeid in eigen beheer volgens bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vast te stellen regels;
de kosten voor opruiming per risico/adres, voorzover verschuldigd aan derden of toe te rekenen aan extra arbeid in eigen beheer.
Deze regeling beoogt bovendien besluiten van het bestuur aangaande het al dan niet toekennen van nadeelcompensatie te voorzien van een zelfstandige, specifieke publiekrechtelijke grondslag, welke is vereist om een daarop gebaseerde beslissing als besluit in de zin van artikel 1:3 tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht te kunnen aanmerken. Zodanige beslissing is een besluit te achten, omdat zij is gegeven ter uitvoering van de onderhavige algemeen verbindende regeling. Een dergelijk besluit is een appellabele beschikking. Hieraan doet niet af dat de schade veroorzaakt kan zijn door op een publiekrechtelijke bevoegdheid of taak steunende handeling die niet is aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht. Daar waar deze besluiten omtrent vergoeding van schade zelfstandig berusten op de onderhavige regeling staat daartegen bezwaar open bij het waterschapbestuur, gevolgd door beroep bij de rechtbank en hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Deze schadevergoedingsregeling beoogt er voorts toe te leiden, dat het schadeaspect in een afzonderlijk besluitvormingsproces en (zo nodig) in een afzonderlijke rechtsgang aan de orde kan komen. Zulks voorkomt, dat beoordeling van het schadeaspect de voortgang van een doelmatige taakvervulling van het bestuur belemmert, terwijl anderzijds, zoals hiervoor reeds vermeld, schadevergoeding vooraf voldoende verzekerd is. Het zal niet in alle gevallen mogelijk zijn benadeelden, voordat een handeling door het bestuur ter ingebruikname van regionale bergingsgebieden wordt verricht, of voordat een besluit daartoe wordt genomen, zekerheid te verschaffen omtrent de vraag of, en tot welk een bedrag, de door hen geleden of nog te lijden schade vergoed zal worden. Deze regeling laat echter onverlet dat, waar mogelijk, aan benadeelden vooraf inzicht wordt verschaft over de omvang van een eventuele schadevergoeding. In de praktijk kunnen dan ook reeds tijdens het besluitvormingsproces in de gevallen die zich daartoe lenen, de eventuele schadevergoedingsmogelijkheden die daarmee samenhangen aan de orde komen. Met het in beschouwing nemen van schadevergoedingsaspecten behoeft derhalve niet per se te worden gewacht tot na het afronden van de besluitvormingsprocedure, dan wel het voltooien van een of schadeveroorzakende gedraging. Ook in eerdere stadia van die procedure kan dat geschieden.
In dit verband zij er voorts nog op gewezen, dat deze regeling voorziet in de mogelijkheid om in de daarvoor in aanmerking komende gevallen een voorschot te verlenen op de eventueel na het doorlopen van de in deze regeling beschreven procedure toe te kennen schadevergoeding. Ook op die wijze wordt zoveel als redelijkerwijs mogelijk is aan de belangen van benadeelden tegemoet gekomen.
De onderhavige regeling ziet uitsluitend op de ingebruikname van een regionaal waterbergingsgebied. Als regionaal waterbergingsgebied wordt aangemerkt een krachtens onherroepelijk besluit tot vaststelling of wijziging van bestemmingsplan als bedoeld in artikel 10 Wet op de Ruimtelijke Ordening, dan wel krachtens onherroepelijk anticipatiebesluit als bedoeld in artikel 19 Wet op de Ruimtelijke Ordening, aangewezen gebied, dat bestemd is om in geval van overvloedige neerslag als onderdeel van het watersysteem dat in beheer is bij het waterschap te gaan fungeren, en om overtollig oppervlaktewater te ontvangen.
Deze regeling beoogt niet de gevolgen van onrechtmatige overheidsdaden of van wanprestatie van het bestuur te regelen. Deze onderwerpen worden ten dele beheerst door het burgerlijk recht, te weten artikel 6:162 e.v. BW en artikel 6:74 e.v. BW. Het is evenwel denkbaar, dat een benadeelde een claim indient op grond van de onderhavige regeling, terwijl niet duidelijk is of benadeelde zich daarbij baseert op rechtmatig, dan wel onrechtmatig toegebrachte schade, of dat voor het bestuur onduidelijk is of al dan niet een rechtmatig handelen als schadeoorzaak wordt aangewezen.
Het bestuur zal zich daarover dienen te beraden, zo nodig nadat daaromtrent verzoeker gehoord is. Indien het bestuur tot het oordeel komt, dat het schadevergoedingsverzoek buiten het bereik van deze regeling valt, dan zal het betreffende verzoek zonder nader onderzoek worden afgewezen. Wellicht ten overvloede zij opgemerkt, dat het bestuur dienaangaande niet het laatste woord heeft. De uiteindelijke beslissing op dit stuk is aan de rechter. Als richtsnoer kan echter het volgende dienst doen:
Een schadeveroorzakend handelen of een schadeveroorzakend besluit dat als onrechtmatig zou zijn aan te merken, indien er geen nadeelcompensatieregeling zou zijn vastgesteld, doch dat overigens wat betreft de wijze van totstandkoming en de inhoud daarvan rechtmatig is, daarop is deze regeling van toepassing.
Een handeling die, ook al is deze regeling vastgesteld en ook al zou deze worden toegepast, als onrechtmatig is aan te merken, bijvoorbeeld wegens een onbevoegd handelen, een handelen in strijd met wettelijke voorschriften, een ongeoorloofde inbreuk op een subjectief recht, of een handelen in strijd met een contractuele verplichting valt daarentegen buiten het bereik van deze regeling.
Niet geheel ondenkbaar is, dat benadeelde, na een afwijzing als vorenbedoeld, de rechter benadert terzake van een beweerdelijk door het bestuur jegens hem gepleegde onrechtmatige daad, terwijl de rechter tot het oordeel komt, dat er geen sprake is van onrechtmatig handelen. In een dergelijk geval zal het bestuur zijn eerder ingenomen standpunt des verzocht kunnen heroverwegen en bezien of alsnog het eerder ingediende schadevergoedingsverzoek op basis van de onderhavige regeling afgewikkeld kan worden.
In geval het bestuur de regeling op het ingediende schadevergoedingsverzoek van toepassing acht, wordt er vervolgens wat betreft toepassing van deze regeling van uit gegaan, dat het schadeveroorzakende besluit of de schadeveroorzakende handeling zowel wat betreft de inhoud daarvan, als de wijze van totstandkoming rechtmatig is.
Deze regeling heeft zowel betrekking op schade als gevolg van feitelijke handelingen als op schade ten gevolge van besluiten van het bestuur. Onder feitelijk handelen van het bestuur wordt in het kader van deze regeling mede begrepen de situatie waarin voor de ingebruikname van een waterbergingsgebied geen nadere feitelijke handeling benodigd is, maar waarin het gebied als het ware vanzelf inundeert.
Schade die is veroorzaakt door of namens andere bestuursorganen valt niet onder het bereik van deze regeling.
Op de onderhavige regeling kan ook geen beroep worden gedaan indien en voorzover schadevergoeding anderszins verzekerd is. Men spreekt in dit verband wel van het subsidiariteitvereiste. Indien en voorzover bijvoorbeeld door aankoop, onteigening, vestiging van een zakelijk recht of anderszins in een vergoeding is voorzien, is deze regeling niet van toepassing. Ook indien er een specifieke wettelijke schadevergoedingsregeling voorhanden is, die in de betreffende schade voorziet, treedt deze regeling terug. Wat de wettelijke schadevergoedingsregelingen betreft, die samenhangen met de taakuitoefening van het bestuur, zij onder meer gewezen op: de Onteigeningswet; artikel 40 van de Wet op de waterhuishouding, artikel 78 van de Waterstaatswet 1900, artikel 9, derde lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren.