Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Waterschap Veluwe

Beleidsregels A-wateren

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieWaterschap Veluwe
Officiële naam regelingBeleidsregels A-wateren
CiteertitelBeleidsregels A-wateren
Vastgesteld dooralgemeen bestuur
Onderwerpmilieu
Eigen onderwerpmilieu – water

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Datum inwerkingtreding bij benadering.

Datum ondertekening inwerkingtredingsbesluit:

Bron bekendmaking inwerkingtredingsbesluit: Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Algemene wet bestuursrecht, 4:81 e.v.

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

22-06-200501-01-2014nieuwe regeling

22-06-2005

Onbekend.

Docnr 91779

Tekst van de regeling

Paragrafen

1 Inleiding

De Keur oppervlaktewateren van Waterschap Veluwe (de keur) en de wijziging van de keur d.d. 6 december 2004 is sinds 26 januari 2005 in zijn geheel van kracht. Deze keur bevat gebods- en verbodsbepalingen ter bescherming van de waterhuishoudkundige functie van wateren in het beheersgebied van Waterschap Veluwe.

Artikel 14 van de keur geeft aan dat het bestuur van de in deze keur gestelde gebods- en verbodsbepalingen ontheffing kan verlenen. Aan een ontheffing kunnen beperkingen en voorschriften worden verbonden ter bescherming van de belangen verbonden aan het voldoen aan de doelstellingen behorend bij de waterhuishoudkundige functie van die wateren. De beperkingen en voorschriften kunnen mede strekken ter bescherming van de aan de waterhuishoudkundige functie verbonden andere belangen, indien en voorzover daarin niet is voorzien door een andere wettelijke regeling.

Artikel 8 van de keur verplicht een ieder die door zijn of door in zijn opdracht verrichte of nog te verrichten gedragingen afbreuk doet aan de doelstellingen behorend bij de functie die aan het water is toegekend alle maatregelen te nemen, die redelijkerwijs van hem verwacht mogen worden, ten einde die afbreuk te voorkomen, dan wel indien daarvan reeds sprake is, al het mogelijke te doen om de gevolgen daarvan te beperken en zoveel mogelijk ongedaan te maken. Een ieder kan hierop door het waterschap worden aangesproken.

Waarom beleidsregels?

Artikel 14 van de keur (en de Wet op de waterhuishouding) laat beslissingsruimte open voor het bestuur. Door het recht [1] wordt aan het gebruik van deze beslissingsruimte de eis gesteld dat gehandeld wordt volgens een vaste lijn (consistent beleid). Door het schriftelijk vastleggen van de criteria, die worden gehanteerd bij de toepassing van de bevoegdheid om beslissingsruimte in te vullen wordt:

  • de consistentie van beleid vergroot; 

  • voor het bestuur het risico verkleind dat inconsistenties ontstaan en blijken; 

  • de kans gereduceerd dat een door het bestuur gewenst besluit in rechte niet overeind kan blijven vanwege een gebrek aan consistentie; 

  • het voor het bestuur eenvoudiger om voor belanghebbenden zichtbaar te maken dat een voorgenomen besluit steunt op een weloverwogen beleid. De kans op conflicten over dit besluit zal daardoor afnemen; 

  • voor de burger van tevoren duidelijk welke beslissing in een bepaalde situatie mag worden verwacht.

Wat is een beleidsregel?

In de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een titel(4.3) opgenomen inzake beleidsregels. In artikel 1:3 Awb is de volgende definitie van een beleidsregel opgenomen: “Onder beleidsregel wordt verstaan: een bij besluit vastgestelde algemene regel, niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift [2], omtrent de afweging van belangen, de vaststelling van feiten of de uitleg van wettelijke voorschriften bij het gebruik van een bevoegdheid van een bestuursorgaan.”

Een beleidsregel wordt vastgesteld bij schriftelijk besluit van een bestuursorgaan. Een beleidsregel kan geen nieuwe bevoegdheden ten opzichte van derden scheppen, maar heeft betrekking op de wijze waarop een bestaande bevoegdheid zal worden uitgeoefend.

Beleidsregels dienen als toetsingskader voor het nemen van besluiten tot het verlenen van ontheffingen/vergunningen en de daaraan te verbinden voorschriften en de handhaving. Voor de motivering van een besluit kan volstaan worden met een verwijzing naar een bekend gemaakte beleidsregel.

Afwijking van een beleidsregel is alleen mogelijk in bijzondere omstandigheden. Bijzondere omstandigheden zijn die situaties waarbij handelen conform de beleidsregel voor één of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die onevenredig zouden zijn in verhouding tot het doel van de beleidsregel. Aan deze beleidsregels zullen alle besluiten tot het verlenen van ontheffing/vergunning

moeten worden getoetst.

Ontheffing

Om de stappen van waterhuishoudkundige- en onderhoudstoetsing inzichtelijk te maken is voor elke behandelde activiteit een beslisboom bijgevoegd als bijlage.

Voorafgaande aan deze toetsing zal altijd moeten worden bekeken of er andere belanghebbenden zijn. De belangen van de eventuele derdebelanghebbende(n) zullen moeten worden meegewogen. Afhandeling van aanvragen zal sneller kunnen geschieden indien de aanvrager reeds schriftelijk instemming heeft van de derde belanghebbende.

Op de diverse werkzaamheden/activiteiten kan ook andere wetgeving van toepassing zijn, bijvoorbeeld de Wet milieubeheer, Wet verontreiniging oppervlaktewateren en r.o.regelgeving. De navolgende onderwerpen zullen bij de toetsing van ontheffingaanvragen en/of bij handhaving worden betrokken.

Reeds vastgestelde plannen

Wanneer voor/tijdens de ontheffingaanvraag plannen door het waterschap of derden bijvoorbeeld een Landinrichtingcommissie zijn vastgesteld op basis waarvan het profiel van het water nog moet worden gewijzigd dient hierop te worden geanticipeerd. Dit om inefficiënt werken te voorkomen. Indien geen rekening wordt gehouden met de vastgestelde plannen verleent het waterschap geen ontheffing.

Functie van het oppervlaktewater

Indien de activiteit plaatsvindt in of in de nabijheid van een water waaraan bijzondere waarden zijn toegekend of van water gelegen in een gebied waaraan bijzondere waarden zijn toegekend door het Rijk c.q. Provincie c.q. het waterschap, verleent het waterschap ontheffing indien voldaan wordt aan de aanvullende eisen zoals gesteld in de uitwerkingsplannen/besluiten van het waterbeheersplan. Is er geen uitwerkingsplan voor het desbetreffende water vastgesteld dan toetst het waterschap of niet in strijd wordt gehandeld met de doelstellingen zoals opgenomen bij de functie toekenning in het Waterhuishoudingsplan Gelderland.

Onderhoud

Het waterschap moet de A-wateren goed kunnen onderhouden tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. In de toekomst worden onderhoudsplannen opgesteld waarin de methode van onderhoud is vastgelegd. Streven is dit volgens de meerjarenbeleidsbegroting 2004-2009 voor 2009 af te ronden.

2 De beleidsregels

In dit hoofdstuk worden de diverse werkzaamheden/activiteiten van derden in en nabij A-wateren beschreven en wordt aangegeven hoe omgegaan wordt met de in de keur aangegeven beslissingsvrijheid. Begonnen wordt met de in de keur opgenomen zorgplicht.

2.1 Zorgplicht

De zorgplicht strekt zich uit tot en met de aan de waterhuishoudkundige doelstellingen voor wateren verbonden belangen van milieu, ruimtelijke ordening, natuur, cultuurhistorie en landschap. In het Waterhuishoudingsplan is opgenomen dat in het Gelderse waterbeleid een basisniveau geldt om tenminste de algemeen voorkomende planten en dieren voldoende levenskansen te bieden en te voorzien in water dat geschikt is voor de meeste functies.

Met het basisniveau worden bijvoorbeeld bijzondere natuurwaarden niet bereikt. Daarom kent het Waterhuishoudingsplan ook beleid voor functies, dat afhankelijk is van het grondgebruik op een bepaalde plek.

De volgende functies zijn opgenomen in het provinciaal Waterhuishoudingsplan met de bijbehorende doelstellingen.

  • I  Hoofdfunctie Landbouw

    Grond- en oppervlaktewaterpeilen afgestemd op de functie, beschikbaarheid van grond-  en oppervlaktewater voor beregeningen, inrichting en beheer gericht op slootvegetatie en in veenweidegebieden wordt het grondwaterpeil niet verlaagd ten opzichte van het maaiveld.

  • II  Natte landnatuur (inclusief natte EVZ en weidevogelgebied)

    Grondwaterstand voldoende hoog voor natte parels, weidevogelgebieden en de natte EVZ. Hier geldt minimaal het stand-still beginsel voor grondwater.

  • III  Waternatuur (inclusief HEN- en SED-wateren)

    Hogere eisen voor kwaliteit, stroming (variatie) en morfologie (structuur). Dit houdt in het minimaliseren van de nadelige invloed van de mens.

  • IV Hydrologische beschermingszones

    Bescherming van Hen-wateren (vooral natte parels) en de daar naar toestromende wateren. Het gaat hierbij om peilbeheer (grond- en oppervlaktewater), waterkwaliteit en grondwateronttrekkingen.

  • V Stedelijk gebied

    Geen grond- en oppervlaktewateroverlast, geen overige wateroverlast veroorzaken (waterneutraal), ontwikkeling van natuur, geen zettingen en geen instroming van oppervlaktewater naar riolering.

  • VI  Waterbergingsgebieden

    Behoud van het overwegende grondgebruik, inunderen bij extreme omstandigheden en het voorkomen van schade in deze van nature onderlopende gebieden.

  • VII Waterbergingszoekgebieden 

    Behoud van de mogelijkheid om het gebied te inunderen en het behoud van overwegende grondgebruik in deze van nature onderlopende gebieden.

  • VIII Oppervlaktewaterbeschermingsgebieden

    Grondwater op eenvoudige wijze (zonder ingrijpende en kostbare zuivering) gebruiken voor de bereiding van drinkwater.

  • IX  Zwemwater

    Een goede waterkwaliteit.

  • X  Beroepsscheepvaart

    Niet van toepassing bij Waterschap Veluwe.

Er kan ook sprake zijn van een dubbelfunctie.

De abstracte doelstellingen worden concreet vertaald in Stroomgebieds Uitwerkings Plannen (SUP’en), gemeentelijke Waterplannen en Beheers- en OnderhoudsPlannen.

Wat betekent de zorgplicht voor handelingen bij A-wateren?

Gedragingen mogen geen verslechtering ten aanzien van het waterbergend vermogen van het oppervlaktewater en/of de ecologie tot gevolg hebben (standstill beginsel zoals vastgelegd in de Kaderrichtlijn water). Gedragingen mogen niet het bereiken van, dan wel het blijven voldoen aan de doelstellingen behorende bij de functie die aan het water of het gebied is toegekend, frustreren. De informatie inzake de functietoekenning door de provincie in het Waterhuishoudingsplan danwel de concrete vertaling daarvan in bovengenoemde plannen kan worden opgevraagd bij het waterschap danwel worden geraadpleegd op onze website.

Een eventuele schade, die ontstaat als gevolg van gedragingen, is voor de veroorzaker.

Bij twijfel of een handeling of gedraging in strijdt is met de doelstellingen raad het waterschap aan contact op te nemen met het waterschap.

2.2 Werken
  • Werken worden in de keur omschreven als “alle door menselijk toedoen gemaakte of te maken constructies met toebehoren, daaronder inbegrepen bouwwerken, kunstwerken, kabels en leidingen.” In deze paragraaf komen de volgende werken aan de orde: “kabels en leidingen”;  “duikers”; “bruggen”; “steigers en vlonders”, “bouwwerken”; “tanks en drukvaten”, “beschoeiingen” en “stuwen”.

  • 2.2.1 Kabels en leidingen, niet vallend onder de Telecommunicatiewet (zie bijlage, hoofdstuk 5 Telecommuncatiewet)

    Betreft ontheffing van de keurartikelen 9.1h.2 en 9.1k.2. “Het is verboden in of nabij wateren werken te maken, te hebben, te herstellen, te vernieuwen, te wijzigen of op te ruimen”. “Het is verboden nabij wateren leidingen, tanks, drukvaten of andere werken met een overdruk van 10 bar of meer te leggen, op te richten, te hebben, te herstellen, te wijzigen, te vernieuwen of op te ruimen”

    Toepassingsgebied

    A-wateren inclusief 5 meter vanuit de insteek.

    Doel

    Doel van de bepalingen in de keur ten aanzien van kabels en leidingen is de instandhouding van het water (= inclusief kade) en dat bij het onderhoud aan het water geen belemmering wordt ondervonden van de aanwezige kabels en leidingen.

    Kabels en leidingen kunnen zowel parallel als kruisend ten opzichte van een water worden gelegd. Daarnaast kan de kruising ten opzichte van het water plaatsvinden aan of over kunstwerken of onder het water door. Hieronder wordt in een algemeen deel aangegeven welke ontheffingscriteria gelden voor alle bovengenoemde situaties en in afzonderlijke gedeelten de voor elke situatie specifieke criteria.

    Bovengronds

    Bovengrondse kabels en leidingen, dit betreft de kabels en leidingen in de nabijheid van het water, zijn kwetsbaar. Ook kunnen ze een obstakel vormen bij het uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden. De aanwezigheid van dergelijke kabels en leidingen in de nabijheid van wateren is derhalve niet gewenst. Voor het aanbrengen of vernieuwen van dergelijke kabels en leidingen binnen de keurzone tot een hoogte van 5 m verleent het waterschap geen ontheffing.

    Door een kunstwerk leggen van kabels en/of leidingen

    Het leggen van kabels en/of leidingen door een kunstwerk kan zowel parallel aan het water als kruisend ten opzichte van het water plaatsvinden.

    Dit brengt de volgende risico’s met zich mee:

    • verstopping van het kunstwerk als gevolg van drijvend vuil dat blijft steken achter de kabels of leidingen;

    • kabels en leidingen zijn moeilijk toegankelijk wanneer er problemen zijn met de kabels of leidingen; 

    • bij het uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden bestaat grote kans op beschadiging van kabels of leidingen.

    Voor het door een kunstwerk leggen van kabels en/of leidingen verleent het waterschap geen ontheffing, tenzij het een brug betreft die onderdeel is van een openbare weg en er speciale voorzieningen worden getroffen.

  • Kabels en leidingen, parallel ten opzichte van het water

    Opgeleide wateren

    Als de kade van een opgeleid water bezwijkt, zijn de gevolgen voor de omgeving aanzienlijk, aangezien het A-water dan leegloopt naar de omgeving. Het talud van de kade kan instabiel worden als aan de landzijde de tegendruk afneemt. De afname van de tegendruk kan door een tweetal oorzaken ontstaan: 

    • het ontstaan van een ontgrondingskuil [3] aan de landzijde; Een dergelijke ontgrondingskuil kan ontstaan wanneer een explosie plaatsvindt. Dit kan gebeuren wanneer er een breuk optreedt in een leiding met grote overdruk. In verband met explosiegevaar kunnen leidingen met een overdruk van 10 bar of meer niet worden toegestaan;. 

    • erosie van het talud; Indien deze erosie ernstige vormen aanneemt, is de kans groot dat er lekkage door de kade op gaat treden, hetgeen de stabiliteit in gevaar brengt. Het waterschap verleent dan ook uitsluitend ontheffing, als de kabels en leidingen buiten de teen van het talud aan de landzijde worden geplaatst. Leidingen met een overdruk van 10 bar of meer worden niet toegestaan.

    Niet-opgeleide wateren

    Kabels en leidingen dienen 1 meter buiten het theoretisch profiel van het water te worden gelegd. Zo wordt het risico op beschadiging tijdens de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden of profielvergroting van het water sterk beperkt. Ook wordt het risico op instabiliteit van de taluds als gevolg van de graafwerkzaamheden ten behoeve van het leggen van de kabels en leidingen sterk beperkt.

  • Kabels en leidingen, kruisend ten opzichte van het water, aan of over kunstwerken

  • Bruggen

  • Kabels en/of leidingen die aan de onderzijde van de brug worden bevestigd dienen zich minimaal even hoog als de insteek van het water te bevinden.Tevens dient, indien van toepassing, er geen belemmering te zijn voor het uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden met de maaiboot. De minimale doorvaarthoogte van 1,25 meter bij een brug moet in dergelijke gevallen in stand worden gehouden in verband met kans op beschadiging bij het onderhoud.

  • Duikers

  • Bij het kruisen van een water kunnen kabels en of leidingen over de duiker heen of er onderdoor worden gelegd. Wanneer de kabels en leidingen onder de duiker door worden geleid, zijn dezelfde eisen van toepassing als wanneer deze onder de waterbodem worden gelegd (zie hieronder).

  • Om het onderhoud aan en/of vervanging van een duiker op de juiste wijze te kunnen uitvoeren dient zich bij het leggen over de duiker, op de duiker minimaal 0,50 meter gronddek tussen duiker en kabel en/of leiding te bevinden.

  • Overige kunstwerken

  • Als gevolg van de specifieke functie voor de waterhuishouding van de overige kunstwerken (stuwen, gemalen, sluizen) kan ander (mede)gebruik niet worden toegestaan. Ook vormt de aanwezigheid van kabels en leidingen in veel gevallen een ernstige belemmering voor het onderhoud aan de kunstwerken. Het waterschap verleent geen ontheffing voor bevestiging van kabels en leidingen, die een water kruisen, aan overige kunstwerken.

  • Kabels en leidingen, kruisend ten opzichte van het water; onder het water door

    Om beschadigingen, tijdens onderhoudswerkzaamheden of profielvergroting van het water, te voorkomen dienen kabels en/of leidingen tenminste 1 meter buiten het theoretisch profiel van het water te worden gelegd.

  • Water ingericht als berging

    Kabels en leidingen in bergingsgebieden zijn in principe onacceptabel vanwege:

    • verminderde bergingscapaciteit;

    • toename of bemoeilijking van onderhoud van de berging; 

    • beperking van de snelheid waarmee de berging zich kan vullen/legen; 

    • in geval van daadwerkelijke ingebruikname als berging kans op ('grote') schade aan de kabels en leidingen.

    Het waterschap verleent uitsluitend ontheffing indien de bergingscapaciteit, die is vastgelegd in het waterschapsbesluit tot inrichting van een locatie tot waterberging of retentie, blijft bestaan en het onderhoud niet wordt bemoeilijkt of toeneemt. Een eventuele schade aan de kabels en leidingen die als gevolg van daadwerkelijke ingebruikname ontstaat is voor de eigenaar/gebruiker van de kabels en leidingen.

  • 2.2.2 Voorschriften

    Bij het verlenen van een ontheffing stelt het waterschap voorschriften. Het betreffen onder andere voorschriften m.b.t. de volgende onderwerpen:

    •  toe te passen materialen; 

    • opzetten van taluds om erosie en inspoeling van de grond tegen te gaan; 

    • uitvoering in de droge of de natte, bij voorkeur gestuurde boring; 

    • beschoeiing in de teen of herstel van de beschoeiing; 

    • dekking op de duiker; 

    • afstand tot theoretisch profiel.

  • 2.2.3 Duikers

    Betreft ontheffing van het keurartikel 9.1h.2 “Het is verboden in of nabij wateren werken te maken, te hebben, te herstellen, te vernieuwen, te wijzigen of op te ruimen”

    Toepassingsgebied

    A-wateren inclusief 5 meter vanuit de insteek.

    Doel

    Doel van de bepaling in de keur ten aanzien van duikers is voorkoming van stremming/stuwing in de waterhuishouding en de aantasting van de functie van het water, daarbij komen mogelijke belemmeringen voor het onderhoud.

    Algemeen

    Het is in principe onacceptabel om duikers en/of overkluizingen in wateren aan te brengen vanwege:

    • a.

      de vermindering van de bergingscapaciteit van het water; 

    • b.

      de toenemende kans op opstuwing, met name door in- en uitstromingsverliezen en wrijvingsverliezen door stremmingen, waardoor zowel vertraging van de afstroming als verhoging van de waterstand optreedt; 

    • c.

       de toenemende kans op het optreden van verstoppingen; 

    • d.

      een toename van het onderhoud, bijvoorbeeld door extra werkzaamheden aan buisleidingen; 

    • e.

      een toename van het onderhoud als gevolg van buisleidingen die in A-water uitkomen.

    Daarom verleent het waterschap voor dergelijke werken in principe maximaal 1 ontheffing voor een duiker en/of overkluizing per perceel ten behoeve van de ontsluiting van een perceel.

    Afstand tot ander kunstwerk

    De minimale afstand tot een reeds aanwezig kunstwerk (boven- en benedenstrooms) moet 10 meter bedragen. Dit is namelijk de minimale afstand waarbij nog redelijk (machinaal)onderhoud van het water kan plaatsvinden.

    De minimale afstand geldt, tenzij het een bebouwde kavel in een reeks van bebouwde kavels smaller dan 10 meter is; en afhankelijk voor de ontsluiting van het perceel is van de duiker; en geen combinatie met naastliggend perceel mogelijk is.

    Dekking

    De duiker moet zijn voorzien van een dekking. De dekking moet gelijkmatig worden verdeeld en verdicht. Dit om drukspreiding op de duiker te creëren waardoor de stabiliteit en de constructie van de duiker voldoende worden beschermd. Een beschadigde of verschoven duiker kan zorgen voor opstuwing in het water en dit dient te worden voorkomen.

    Diameter

    Bepalend voor de diameter van de te leggen duiker is de afmeting waarbij de duiker geen knelpunt vormt voor de waterhuishouding (zodat bovenstrooms geen of zo minimaal mogelijke opstuwing zal optreden of dat er geen gerede kans is dat de duiker verstopt raakt). Uitgangspunt hierbij is een maximale stroomsnelheid van 0,5 m/s bij een bepaald debiet (maatgevende afvoer door de duiker). Dit debiet is gerelateerd aan het afwaterend

    oppervlak van het achterliggende stroomgebied en eventuele lozingen. De minimale afmeting is 400 mm; 500 mm in geval de duiker onderdeel is van een openbare weg.

    Minimale doorvaarthoogte

    Indien het betreffende water wordt onderhouden met een maaiboot dient de doorvaarthoogte hiervoor toereikend te zijn. Daarom is de minimale doorvaarthoogte gesteld op 1,25 meter (uitgaande van het hoogste (streef)peil). In het kader van recreatief medegebruik is het bij wateren aangewezen als vaar- of recreatiewater mogelijk dat bij de plaatsing van de duiker hiermee rekening moet worden gehouden.

    Verwijdering

    Indien de duiker/overkluizing geen enkele functie vervult voor zowel overpad als de waterbeheersing is verwijdering van een duiker gewenst en verleent het waterschap ontheffing voor het verwijderen van de duiker, mits het water in de oorspronkelijke staat wordt hersteld.

    Voorschriften

    Bij het verlenen van een ontheffing stelt het waterschap voorschriften. Het betreffen onder andere voorschriften met betrekking tot de volgende onderwerpen:

    • toe te passen materialen; 

    • opzetten van taluds om erosie en inspoeling van de grond tegen te gaan; 

    • uitvoering in de droge of de natte; 

    • in goede staat onderhouden van de constructie; 

    • afwerking (beschoeiing etc.); 

    • doorvoer van water.

  • 2.2.4 Bruggen

    Betreft ontheffing van het keurartikel 9.1h.2: “Het is verboden in of nabij wateren werken te maken, te hebben, te herstellen, te vernieuwen, te wijzigen of op te ruimen”.

    Toepassingsgebied

    A-wateren inclusief 5 meter vanuit de insteek.

    Doel

    Doel van de bepaling in de keur ten aanzien van bruggen is voorkoming van stremming/opstuwing in de waterhuishouding en de aantasting van de functie van het water en mogelijke belemmeringen voor het onderhoud.

    Algemeen

    Het in wateren aanbrengen van bruggen die het doel hebben een overgang te creëren over het water is ongewenst vanwege:

    • a.

      de toenemende kans op het optreden van verstoppingen; 

    • b.

      een toename van het onderhoud, bijvoorbeeld door extra werkzaamheden aan het talud onder de brug.

    Daarom verleent het waterschap voor dergelijke werken in principe maximaal 1 ontheffing voor een brug per perceel ten behoeve van de ontsluiting van een perceel.

    Afstand tot ander kunstwerk

    De minimale afstand tot een reeds aanwezig kunstwerk (boven- en benedenstrooms) moet 10 meter bedragen. Dit is namelijk de minimale afstand waarbij nog redelijk (machinaal)onderhoud van het water kan plaatsvinden. De minimale afstand geldt, tenzij het een bebouwde kavel in een reeks van bebouwde kavels smaller dan 10 meter is; en afhankelijk voor de ontsluiting van het perceel is van de duiker; en geen combinatie met naastliggend perceel mogelijk is.

    Minimale aanleghoogte

    Om te voorkomen dat de brug bij de hoogste waterstand in het water komt te liggen, dient de onderzijde van de brug minimaal even hoog te liggen als de insteek van het water. Immers als de brug in het water ligt kan het een sterk stuwende werking hebben en dit dient te worden voorkomen.

    Minimale doorvaarthoogte

    Indien betreffende water wordt onderhouden met een maaiboot dient de doorvaarthoogte (afstand onderkant brug tot waterpeil) hiervoor toereikend te zijn. Daarom is de minimale doorvaarthoogte gesteld op 1,25 meter (uitgaande van het hoogste (streef)peil). In het kader van recreatief medegebruik is het bij wateren aangewezen als vaar- of recreatiewater mogelijk dat bij de plaatsing van de brug hiermee rekening moet worden

    gehouden.

    Plaatsing landhoofden

    Een brug mag de waterberging niet verminderen en een toenemende kans op opstuwing door stremming, waardoor zowel vertraging van de afstroming als verhoging van de waterstand optreedt, dient te worden voorkomen. De aanleg van een brug dient daarom plaats te vinden door het aanbrengen van een enkele overspanning met landhoofden buiten de insteek. Wanneer een enkele overspanning niet mogelijk is en met pijlers gewerkt moet worden, moet voldoende afstand tussen de pijlers aanwezig zijn.

    Om tijdens het onderhoud met de maaiboot zodanig te kunnen manoeuvreren dat er geen beschadigingen aan de pijlers en de maaiboot kunnen ontstaan dient de afstand tussen de pijlers overal over de breedte van het water minimaal 2,50 meter breed te zijn. In verband met kans op uitspoeling en slechte bereikbaarheid voor herstel dienen de taluds onder de brug onderhoudsvrij te worden aangelegd.

    Verwijdering

    Indien de brug geen enkele functie vervult voor zowel overpad als de waterbeheersing is verwijdering van een brug gewenst en verleent het waterschap ontheffing voor het verwijderen van de brug, mits het water in de oorspronkelijke staat wordt hersteld.

    Voorschriften

    Bij het verlenen van een ontheffing stelt het waterschap voorschriften. Het betreffen onder andere voorschriften m.b.t. de volgende onderwerpen:

    • toe te passen materialen; 

    • opzetten van taluds om erosie en inspoeling van de grond tegen te gaan; 

    • beschoeiing in de teen in oude staat herstellen; 

    • uitvoering in de droge of de natte; 

    •  afwerking; 

    •  constructief onderhoud brug.

  • 2.2.5 Steigers

    Betreft ontheffing van het keurartikel 1.h.2: “Het is verboden in of nabij wateren werken te maken te hebben te herstellen te vernieuwen te wijzigen of op te ruimen.” Vlonders vallen ook onder het begrip steigers.

    Toepassingsgebied

    A-wateren inclusief 5 meter vanuit de insteek.

    Doel

    Doel van de bepaling in de keur ten aanzien van steigers is voorkoming van stremming/stuwing in de waterhuishouding en de aantasting van de functie van het water. Daarbij komen de mogelijke belemmeringen voor het onderhoud, regulier- maar vooral groot onderhoud.

    Stremming

    Indien een steiger ondersteund wordt door palen die in het water zijn gesitueerd of indien de steiger tot op de waterlijn wordt aangebracht kan dit tot stremming en of opstuwing leiden. Dit is afhankelijk van het soort water en de functie. Ook speelt de inrichting en peilfluctuaties van de vijver een rol. Het al dan niet tot stremming of opstuwing leiden van een steiger zal per situatie onderzocht en beoordeeld worden.

    Onderhoud

    Steigers kunnen een nadelige invloed hebben op het tot dan toe gehanteerde onderhoudsbeleid.

    Regulier onderhoud kan op meerdere manieren worden uitgevoerd. Bij grotere wateren (groot genoeg om steigers in te plaatsen) zal het in principe machinaal worden uitgevoerd. Dit kan zijn door varend (maaiboot) of door rijdend onderhoud.

    In het geval van rijdend onderhoud mag een steiger geen nadelige invloed hebben op het tot dan toe gehanteerde onderhoudsbeleid.

    In het geval van varend onderhoud dient het water voldoende ruimte te bieden om de boot op een voor de onderhoudsmedewerker redelijke manier door het water te sturen. Het leggen van een steiger kan dit op een nadelige manier beïnvloeden. Indien er in de huidige situatie een keerpunt voor de onderhoudsboot is gesitueerd dient deze ten alle tijden behouden te blijven. Eventuele steigers worden hier alleen toegestaan indien er

    een draaicirkel van tenminste 10 meter gehandhaafd blijft.

    In het geval er onderhoud wordt gepleegd met een veegmes kunnen in de bodem gesitueerde palen deze vorm van onderhoud belemmeren. In dat geval dient de steiger door middel van een hangende constructie te worden gerealiseerd waarbij er geen palen in de waterbodem worden geplaatst.

    Groot onderhoud

    In geval van groot onderhoud waarbij het water bijvoorbeeld gebaggerd dient te worden of beschoeiing dient te worden vervangen mag het niet zo zijn dat steigers dit onderhoud belemmeren. Steigers moeten (door de eigenaar) verwijderd kunnen worden in geval van groot onderhoud aan oever of water. Hierbij zal de houder van de ontheffing circa 2 maanden voor het groot onderhoud op de hoogte worden gesteld waarna de houder van

    de ontheffing de steiger op de vastgestelde datum verwijderd moet hebben. Na een later aan te geven datum kan de steiger weer op dezelfde locatie conform de ontheffing worden terug geplaatst.

    Steigers die op de aangegeven datum niet zijn verwijderd worden op kosten van de eigenaar verwijderd.

    Het waterschap verleent ontheffing indien de steiger geen nadelig effect heeft op het tot dan toe gehanteerde onderhoudsbeleid en zal hieraan voorschriften verbinden die groot onderhoud mogelijke maken.

    Het onderhoud van de steiger is geheel voor rekening van de houder van de ontheffing.

    Bevestiging steiger

    De steiger mag niet aan de oeverbescherming worden bevestigd maar dient zijn steun in de grond en indien toegestaan in de waterbodem te vinden. Hierbij dient de steiger demontabel te zijn (zie ook groot onderhoud).

    Vaartuigen

    Bij de steiger mogen geen vaartuigen onbeheerd worden gelaten indien deze een belemmering veroorzaken op het tot dan toe gehanteerde onderhoudsbeleid.

    Voorschriften

    Bij het verlenen van een ontheffing stelt het waterschap voorschriften. Het betreft onder andere voorschriften met betrekking tot de volgende onderwerpen:

    • toe te passen materialen; 

    • afmetingen van de steiger of vlonder; 

    • constructie; 

    • bevestiging; 

    • afwerking.

    Daarnaast worden er eisen gesteld omtrent het verwijderen van de steiger gedurende groot onderhoud.

  • 2.2.6 Bouwwerken

    Betreft ontheffing van het keurartikel 9.1h.2: “Het is verboden in of nabij wateren werken te maken, te hebben, te herstellen, te vernieuwen, te wijzigen of op te ruimen”.

    Bouwwerken worden in de keur omschreven als zijnde alle constructies van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke op de plaats van bestemming direct of indirect steun vinden in of op de grond. Dit betreft niet de “gangbare” veekering van houten palen tot 1 meter boven maaiveld met draad en/of gaas.

    Toepassingsgebied

    A-wateren inclusief 5 meter vanuit de insteek.

    Doel

    Doel van de bepaling in de keur ten aanzien van bouwwerken is voorkoming van stremming/opstuwing in de waterhuishouding en de aantasting van de functie van het water en de mogelijke belemmeringen voor het onderhoud.

    Vervanging van reeds aanwezige bouwwerken

    Indien de aanvraag een vervanging van een reeds aanwezig bouwwerk betreft zal dit worden toegestaan mits aanwezige risico’s voor de waterkwantiteit, in de oude situatie, verholpen worden en er geen uitbreiding plaatsvindt of verandering van positie. Indien positie of afmeting veranderen, moet worden getoetst aan onderstaande criteria.

    Stabiliteit van het talud

    Bouwwerken langs een water worden niet toegestaan als dientengevolge de stabiliteit van het talud wordt aangetast. Dit zou inzakking en daardoor stremmingen in de doorstroming kunnen veroorzaken.

    De stabiliteit kan ondermeer in gevaar komen door: 

    • schaduwwerking. Hierdoor neemt de dichtheid van de grasmat op het talud af, hetgeen de kans op erosie vergroot; 

    • belastingtoename. Het bouwwerk oefent een zekere druk uit op de ondergrond. Door deze belastingtoename kan het gebeuren dat het talud instabiel wordt en vervolgens het cirkelvormig glijvlak (4) gaat afschuiven.

      Het ter compensatie aanbrengen van beschoeiing wordt niet toegestaan. Het waterschap verleent geen ontheffing voor bouwwerken als de stabiliteit van het talud wordt aangetast.

    Opgeleide wateren

    Bebouwing kan de veiligheid van de kade, en dus de waterbeheersing, op drie manieren beïnvloeden: 

    • waar water over het grondoppervlak kan stromen (bijv. bij hevige regenval), zal de erosie langs de bebouwing veel groter zijn dan elders. Dit komt door de stroomconcentratie langs de bebouwing en door de afwezigheid van een erosiebestendige grasmat; 

    • lekwegen langs bijvoorbeeld wanden, vloeren en drainagesystemen, die de aanzet tot uitspoeling en lekkage kunnen vormen;

    • door de aanwezigheid van een bouwwerk kan extra belasting op het grondlichaam optreden als gevolg van eigen gewicht en windbelasting.

      Het waterschap verleent uitsluitend ontheffing voor bebouwing nabij een opgeleid water, wanneer dit buiten de teen van het talud gebeurt en kruipruimteloos wordt gebouwd. Slechts in dit geval zal de aanwezigheid van een bouwwerk afschuiving van de kade juist tegengaan. Het extra gewicht ervan beschermt namelijk tegen afschuiven, bovendien wordt door kruipruimteloos te bouwen geen grond langs de teen van de kade verwijderd. Verwijderen van grond langs de teen van de kade heeft immers een afname van de tegendruk tot gevolg, waardoor de kans op bezwijken toeneemt.

    Water ingericht als retentie of berging

    Bebouwing in retentie- en bergingsgebieden is in principe onacceptabel vanwege:

    • verminderde bergingscapaciteit; 

    • toename of bemoeilijking van onderhoud van de retentie/berging; 

    • beperking van de snelheid waarmee de retentie/berging zich kan vullen/legen; 

    • in geval van daadwerkelijke ingebruikname als retentie of berging kans op ('grote') schade aan bebouwing.

    Het waterschap verleent uitsluitend ontheffing indien de bergings- of retentiecapaciteit, die is vastgelegd in het waterschapsbesluit tot inrichting van een locatie tot waterberging of retentie, blijft bestaan en het onderhoud niet wordt bemoeilijkt of toeneemt. Een eventuele schade aan het bouwwerk die als gevolg van daadwerkelijke ingebruikname ontstaat is voor de eigenaar/gebruiker van het bouwwerk.

    Onderhoud

    Een te plaatsen bouwwerk mag niet leiden tot een wijziging van het tot dan toe gehanteerde onderhoudsbeleid.

    Verwijdering

    Indien het bouwwerk geen enkele functie vervult, is verwijdering gewenst en verleent het waterschap ontheffing voor de verwijdering van het bouwwerk, mits het water in oorspronkelijke staat wordt hersteld.

    Voorschriften

    Bij het verlenen van een ontheffing stelt het waterschap voorschriften. Het betreffen onder andere voorschriften met betrekking tot de volgende onderwerpen:

    • opzetten van taluds met zoden om erosie en inspoeling van de grond tegen te gaan; 

    • toe te passen materialen; 

    • afwerking; 

    • onderhoud; 

    • beschoeiing; 

    • uitvoering in droge of natte.

  • 2.2.7 Tanks en drukvaten

    Betreft ontheffing van de keurartikelen 9.1h.2 en 9.1k.2: “Het is verboden in of nabij wateren werken te maken, te hebben, te herstellen, te vernieuwen, te wijzigen of op te ruimen”. “Het is verboden nabij wateren leidingen, tanks, drukvaten of andere werken met een overdruk van 10 bar of meer te leggen, op te richten, te hebben, te herstellen, te wijzigen, te vernieuwen of op te ruimen”

    Toepassingsgebied

    A-wateren inclusief 5 meter vanuit de insteek. (artikel 9.1h.2 en 9.1k.2)

    Doel 

    Doel van de bepalingen in de keur ten aanzien van tanks en drukvaten is het voorkomen van belemmeringen bij het uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden en negatieve gevolgen voor de waterbeheersing als gevolg van explosie.

    Nietopgeleide wateren

    Bovengronds

    Indien bij het plaatsen van een tank of drukvat langs een water de bestaande wijze van onderhoud kan worden gehandhaafd verleent het waterschap in principe ontheffing. Wanneer als gevolg van het plaatsen van een tank of drukvat een verandering van de onderhoudswijze optreedt, verleent het waterschap geen ontheffing.

    Ondergronds

    Voor ondergrondse tanks en/of drukvaten binnen de keurzone verleent het waterschap ontheffing, mits deze één meter buiten het theoretisch profiel en onder maaiveld worden geplaatst en de mogelijke bovenbelasting van het onderhoudsmaterieel kan worden opgevangen.

    Opgeleide wateren

    Ondergronds

    Als gevolg van de negatieve beïnvloeding die ontgravingswerkzaamheden hebben op de stabiliteit van het talud verleent het waterschap geen ontheffing voor het ondergronds aanbrengen van een tank of drukvat. De kans op stabiliteitsproblemen bij een explosie van een ondergronds drukvat is erg groot.

    Bovengronds

    Indien bij het plaatsen van een tank of drukvat langs een water de bestaande wijze van onderhoud kan worden gehandhaafd verleent het waterschap in principe ontheffing. Wanneer als gevolg van het plaatsen van een tank of drukvat een verandering van de onderhoudswijze optreedt, verleent het waterschap geen ontheffing.

    Tank of drukvat

    Om het aantal obstakels op de kaden tot een minimum te beperken is het van belang dat de buitenkant van een tank buiten de insteek (= waar talud en maaiveld aan landzijde elkaar snijden of geacht worden elkaar te snijden) gesitueerd wordt. Deze obstakels hebben altijd invloed op het talud als gevolg van schaduwwerking, verminderd toezicht op de onderhoudsstaat van kade en stroomconcentratie bij oppervlakkige afstroming van

    neerslag. De ontgrondingskuil (5) van een drukvat moet buiten de glijcirkel (6) liggen omdat er anders gevaar bestaat voor het instorten van het talud. Dit kan ernstige gevolgen hebben voor het water.

    Water ingericht als retentie of berging

    Tanks en drukvaten in retentie- en bergingsgebieden zijn in principe onacceptabel vanwege:

    • verminderde bergingscapaciteit; 

    • toename of bemoeilijking van onderhoud van de retentie/berging; 

    • beperking van de snelheid waarmee de retentie/berging zich kan vullen/legen; 

    • in geval van daadwerkelijke ingebruikname als retentie of berging kans op ('grote') schade aan tanks en drukvaten; 

    • in geval van daadwerkelijke ingebruikname als retentie of berging kans op gevolgschade als gevolg van ronddrijvende objecten.

    Het waterschap verleent uitsluitend ontheffing indien de bergings- of retentiecapaciteit, die is vastgelegd in het waterschapsbesluit tot inrichting van een locatie tot waterberging of retentie, blijft bestaan en het onderhoud niet wordt

    bemoeilijkt of toeneemt . Een eventuele schade aan de tanks en drukvaten of directe omgeving die als gevolg van daadwerkelijke ingebruikname ontstaat is voor de eigenaar/gebruiker van de tanks en drukvaten.

    Voorschriften

    Bij het verlenen van een ontheffing stelt het waterschap voorschriften. Het betreffen onder andere voorschriften met betrekking tot de volgende onderwerpen:

    • toe te passen materialen; 

    • opzetten van taluds om erosie en inspoeling van de grond tegen te gaan; 

    • uitvoering in de droge of de natte; 

    •  waarborgen van de stabiliteit.

  • 2.2.8 Oeverbescherming (onder andere beschoeiing betuining en damwand)

    Betreft ontheffing van de keurartikelen 9.1b en 9.1h.2. “Het is verboden de richting, vorm, afmeting of constructie van wateren te veranderen” “Het is verboden in of nabij wateren werken te maken, te hebben, te herstellen, te

    vernieuwen, te wijzigen of op te ruimen”

    Toepassingsgebied

    A-wateren inclusief 5 meter vanuit de insteek.

    Doel

    Doel van de bepaling in de keur ten aanzien van oeverbescherming is voorkoming van stremming/opstuwing in de waterhuishouding en de aantasting van de functie van het water en de mogelijke belemmeringen voor het onderhoud.

    Vervanging van oeverbescherming

    Wanneer bestaande oeverbescherming wordt vervangen, mag dit geen (verdere) verslechtering van de bestaande situatie tot gevolg hebben. Wanneer de oeverbescherming op de oorspronkelijke plaats wordt gezet en uit exact dezelfde afmetingen en materiaal bestaat, kan een aantal stappen uit de beslisboom worden overgeslagen.

    Invloed op doorstroomprofiel

    Als gevolg van plaatsing van beschoeiing in een water kan het doorstroomprofiel verkleind worden. Hierdoor wordt de natte oppervlakte verkleind. Uit berekeningen blijkt dat bij een constant debiet de stroomsnelheid evenredig toeneemt met de verkleining van de natte oppervlakte. Het plaatsen van beschoeiingen kan grotere stroomsnelheden tot gevolg hebben. Grote stroomsnelheden kunnen erosie van de waterbodem en nadelige effecten op het waterleven tot gevolg hebben. Naast toename van de stroomsnelheid kan het plaatsen van beschoeiing ook een vermindering van de bergingscapaciteit tot gevolg hebben. Het waterschap verleent geen ontheffing indien door beschoeiing het doorstroomprofiel wordt verkleind.

    Onderhoud

    Te plaatsen beschoeiing mag niet leiden tot wijziging van het tot dan toe gehanteerde onderhoudsbeleid.

    Functie water

    Indien de beschoeiing wordt geplaatst in een water of een gebied waaraan bijzondere natuurwaarden of ecologische waarden zijn toegekend dient de oeverbescherming natuurvriendelijk te worden ingericht conform de eisen zoals gesteld aan natuurvriendelijke oevers in de CUR-uitgavereeks “Natuurvriendelijke oevers”

    Voorschriften

    Bij het verlenen van een ontheffing stelt het waterschap voorschriften Het betreffen onder andere voorschriften met betrekking tot de volgende onderwerpen:

    • toe te passen materialen; 

    • opzetten van taluds om erosie en inspoeling van de grond tegen te gaan; 

    • uitvoering in de droge of de natte; 

    •  afwerking.

  • 2.2.9 Stuwen

    Betreft ontheffing van de keurartikelen 9.1b, 9.1f, 9.1g en 9.1h.2. “Het is verboden de richting, vorm, afmeting of constructie van wateren te veranderen” “Het is verboden in wateren de waterstand te brengen of te houden op een ander peil dan het waterschap voor het desbetreffende water danwel voor het desbetreffende gebied heeft vastgesteld, onverminderd het bepaalde in artikel 13 van de Verordening waterhuishouding Veluwe”  “Het is verboden de doorstroming van het water op enigerlei wijze te belemmeren of te stremmen”  “Het is verboden in of nabij wateren werken te maken, te hebben, te herstellen, te vernieuwen, te wijzigen of op te ruimen”.

    Toepassingsgebied

    A-wateren inclusief 5 meter vanuit de insteek.

    Doel

    Doel van de bepalingen in de keur ten aanzien van stuwen is een zo optimaal mogelijk inzicht in en zeggenschap over het peilbeheer.

    A-water

    A-wateren hebben een dusdanig overwegend belang voor de waterhuishouding dat het waterschap zich het recht voorbehoudt, als enige over te gaan tot het plaatsen van stuwen in dergelijke wateren. Als enige uitzondering geldt dat bij stedelijke uitbreiding en Landinrichting dit kan gebeuren door de uitvoerder, hiervoor is ontheffing nodig van het waterschap. Ontheffing wordt niet verleend indien hetgeen gevraagd wordt, in strijd is met

    een vastgesteld peilbesluit of streefpeil.

    Voorschriften

    Bij het verlenen van een ontheffing stelt het waterschap voorschriften.. Het betreffen onder andere voorschriften met betrekking tot de volgende onderwerpen:

    • toe te passen materialen; 

    • opzetten van taluds met zoden om erosie en inspoeling van de grond tegen te gaan; 

    • uitvoering in de droge of de natte; 

    •  afmeting, hoogteligging en stuwpeilen; 

    •  afwerking; 

    •  constructief onderhoud.

2.3 Grondroeringen
  • Grondroeringen zijn de activiteiten waarbij (grote) grondverplaatsing plaatsvindt. In deze paragraaf komen de volgende activiteiten aan de orde: “graven in of nabij het water”, “dempen van wateren” en “graven van wateren”.

  • 2.3.1 Graven in of nabij wateren

    Betreft ontheffing van het keurartikel 9.1h.1. “Het is verboden in of nabij wateren te graven”

    Toepassingsgebied

    A-wateren inclusief 5 meter vanuit de insteek.

    Doel

    Doel van de bepaling in de keur ten aanzien van graven in of nabij wateren is het voorkomen van stremming/opstuwing in de waterhuishouding en de aantasting van de functie van het water, goede stabiliteit van het talud en het onbelemmerd kunnen uitvoeren van het onderhoud.

    Grondroeringin combinatie met werken

    In verre weg de meeste gevallen zullen graafwerkzaamheden het gevolg zijn van het aanleggen van werken. Wanneer deze werken binnen de keurzone plaatsvinden, is bij het verlenen van de keurontheffing voor het aanleggen van werken reeds rekening gehouden met de grondroeringen. Er hoeft dan ook niet nog eens ontheffing van keurartikel 14.1h.1 worden aangevraagd.

    Grondroering en landbouwkundig gebruik

    Grondroeringen die plaatsvinden in het kader van landbouwkundig gebruik (o.a. ploegen, spitten) zijn toegestaan; hiervoor hoeft geen keurontheffing te worden gevraagd. Uiteraard mogen deze geen bedreiging vormen voor de waterhuishouding (bijvoorbeeld doordat grond in het water spoelt/valt waardoor de doorstroming wordt belemmerd), de stabiliteit van de taluds aantasten of in strijd zijn met het verbod om oevers en taluds te schadigen of te vernielen (artikelen 13 en 14, lid1e van de keur).

    Belasting op talud

    Graafwerkzaamheden in of nabij een water ten behoeve van o.a. het uitvoeren van werken, de bewerking van terreinen en het plaatsen van beplantingen kunnen een negatieve uitwerking hebben op de waterhuishouding. Wanneer risico op afschuiving bestaat, waardoor doorstroming kan worden belemmerd verleent het waterschap geen ontheffing voor het uitvoeren van graafwerkzaamheden.

    Voorschriften

    Bij het verlenen van een ontheffing stelt het waterschap voorschriften. Het betreffen onderandere. voorschriften met betrekking tot de volgende onderwerpen:

    • opzetten van taluds met zoden om erosie en inspoeling van de grond tegen te gaan; 

    •  uitvoering in de droge of de natte.

  • 2.3.2 Dempen van wateren

    Betreft ontheffing van de keurartikelen en 9.1d. “Het is verboden wateren geheel of gedeeltelijk te dempen”

  • Doel

  • Doel van de bepalingen in de keur ten aanzien van dempen van wateren is inzicht en invloed te hebben en te houden op de waterhuishoudkundige situatie in het gebied. Hierbij wordt rekening gehouden met de drietrapsstrategie (vasthouden - bergen - afvoeren) uit het advies van de Commissie Waterbeheer voor de 21e eeuw. Voor het dempen van een A-water verleent het waterschap geen ontheffing, tenzij de

  • functie(s) op adequate wijze word(t) (en) gecompenseerd.

  • 2.3.3 Opgaande beplantingen

    Betreft ontheffing van het keurartikel 9.1h.3: “Het is verboden in of nabij wateren opgaande beplantingen aan te brengen, te hebben, te kappen en/of te rooien.”

    Toepassingsgebied

    A-wateren inclusief 5 meter vanuit de insteek.

    Doel

    Doel van de bepaling in de keur ten aanzien van beplanting is, vanuit zowel de functie als onderhoudsoogpunt, tegengaan van ongewenste situaties.

    Profiel van het water

    Het profiel van het water moet geschikt zijn voor de aanwezigheid van opgaande beplanting. De beplanting mag geen nadelige invloed hebben op de waterhuishouding. Dit kan onder andere worden veroorzaakt door:

    • beplanting die in de loop der jaren zo groot wordt en daardoor gevoeliger wordt voor windworp; de beplanting kan dan omvallen en de waterhuishouding frustreren; 

    • dat de aanwezigheid van wortels en opgaande beplanting de doorstroming belemmeren; 

    • beschaduwing van het water waardoor de grasmat van het talud minder dicht wordt, hetgeen erosie tot gevolg kan hebben. Ontheffing wordt dan ook alleen verleend als het talud een dusdanige flauwe helling heeft dat de afname van de dichtheid van de grasmat geen erosie tot gevolg heeft,tenzij het ontwikkelen van meandering en of beschaduwing een doel is; 

    • de doorstroming van het water niet voldoende groot is om eventueel ingevallen blad af te kunnen voeren. Is er sprake van genoemde gevallen dan verleent het waterschap geen ontheffing, tenzij het ontwikkelen van meandering en/of beschaduwing een doel is.

    In geval van retentie- en bergingsgebieden verleent het waterschap uitsluitend ontheffing indien de bergings- of retentiecapaciteit, die is vastgelegd in het waterschapsbesluit tot inrichting van een locatie tot waterberging of retentie, blijft bestaan en het onderhoud niet wordt bemoeilijkt of toeneemt. Het risico van eventuele schade aan de beplanting die als gevolg van daadwerkelijke ingebruikname ontstaat is voor de eigenaar van de beplanting.

    Onderhoud van het water

    Het hebben van beplanting mag niet leiden tot een wijziging van het tot dan toe gehanteerde onderhoudsbeleid, tenzij vanuit de functie van het desbetreffende water beplanting wenselijk is.

    Opgaande beplanting ten behoeve van oeverbeschoeiing

    Bij het aanbrengen van opgaande beplanting ten behoeve van oeverbeschoeiing kan het waterschap uitsluitend ontheffing verlenen als voldaan wordt aan de eisen zoals gesteld aan natuurvriendelijke oevers. Deze worden beschreven in de CUR-uitgavereeks.

    Rooien van opgaande beplantingen

    Het waterschap verleent geen ontheffing voor het rooien van opgaande beplanting als de beplanting een functie heeft ten aanzien van oeverbescherming en beschaduwing.

    Voorschriften

    Bij het verlenen van een ontheffing stelt het waterschap voorschriften. Het betreffen onder andere voorschriften met betrekking tot de volgende onderwerpen:

    • treffen van voorzieningen om beschadigingen van taluds en om erosie en inspoeling van grond tegen te gaan.

2.4 Materiaalopslag
  • 2.4.1 Materiaalopslag

    Betreft ontheffing van het keurartikel 9.1h.4: “Het is verboden in of nabij wateren voorwerpen of stoffen te deponeren of op te slaan.”

    Toepassingsgebied

    A-wateren inclusief 5 meter vanuit de insteek.

    Doel

    Doel van de bepaling in de keur ten aanzien van materiaalopslag is risico’s voor de waterhuishouding, het water en belemmering van het onderhoud te voorkomen.

    Onderhoud

    Indien het onderhoud (op de voor het desbetreffende water gebruikte methode) en/of het groot onderhoud belemmerd wordt door materiaalopslag verleent het waterschap geen ontheffing.

    Opgeleide wateren

    Wanneer langs een opgeleid water grond wordt ontgraven om beneden maaiveld materiaalopslag mogelijk te maken, wordt de gronddruk langs de kade verlaagd en neemt de relatieve waterdruk op het overblijvende grondlichaam toe, waardoor het risico op lekkage en instabiliteit toeneemt. Ook materiaalopslag op de kade is ongewenst. Door de toegenomen bovenbelasting neemt de tegendruk binnen de kade toe, hetgeen kan leiden

    tot instabiliteit. Het waterschap verleent dan ook uitsluitend ontheffing, als het materiaal zich bovengronds bevindt èn het materiaal zich buiten de teen van de kade bevindt.

    Water ingericht als retentie of berging

    Materiaalopslag in retentie- en bergingsgebieden is ongewenst vanwege:

    • verminderde bergingscapaciteit; 

    • toename of bemoeilijking van onderhoud van de retentie/berging; 

    •  beperking van de snelheid waarmee de retentie/berging zich kan vullen/legen; 

    •  in geval van daadwerkelijke ingebruikname als retentie of berging kans op ('grote') schade aan materiaalopslag;

    • in geval van daadwerkelijke ingebruikname als retentie of berging kans op gevolgschade als gevolg van ronddrijvende objecten.

    Het waterschap verleent uitsluitend ontheffing indien de bergings- of retentiecapaciteit, die is vastgelegd in het waterschapsbesluit tot inrichting van een locatie tot waterberging of retentie, blijft bestaan en het onderhoud niet wordt bemoeilijkt of toeneemt. Een eventuele schade aan de materiaalopslag en de directe omgeving die als gevolg van daadwerkelijke ingebruikname ontstaat is voor de eigenaar/gebruiker van materiaalopslag.

    Inspoeling naar het oppervlaktewater

    Inspoeling van materiaal naar het oppervlaktewater kan tot gevolg hebben, dat de doorstroming van het water wordt belemmerd. Wanneer het risico hierop aanwezig is, kan de waterhuishouding in gevaar komen en verleent het waterschap geen ontheffing.

    Risico op afschuiving

    Bij een te grote bovenbelasting kan schade aan het water ontstaan. Onder andere door afschuiving van het talud, waardoor grond en materiaal in het water terecht kan komen. Hierdoor wordt de doorstroming belemmerd, wat negatieve gevolgen kan hebben voor de waterhuishouding. Als het risico op schade naar verwachting te groot wordt, verleent het waterschap geen ontheffing.

    Voorschriften

    Bij het verlenen van een ontheffing stelt het waterschap voorschriften. Het betreffen onder andere voorschriften met betrekking tot de volgende onderwerpen:

    • het treffen van voorzieningen om beschadigingen van taluds en om erosie en inspoeling van gronden materialen tegen te gaan.

    [1] Wet- en regelgeving, algemene beginselen van behoorlijk bestuur en jurisprudentie.

    [2] Een algemeen verbindend voorschrift berust op een bevoegdheid tot het geven van bevoegdheids- of gedragsregels, terwijl beleidsregels slechts nadere bepalingen geven voor het gebruik van bestaande bestuursbevoegdheden.

    [3] Een gat dat ontstaat als gevolg van bijvoorbeeld het omvallen van een boom of een explosie.