Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Waterschap Veluwe

Beleidsregels B-wateren en C-wateren

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieWaterschap Veluwe
Officiële naam regelingBeleidsregels B-wateren en C-wateren
CiteertitelBeleidsregels B- en C-wateren
Vastgesteld dooralgemeen bestuur
Onderwerpmilieu
Eigen onderwerpmilieu – water

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Datum inwerkingtreding bij benadering.

Datum ondertekening inwerkingtredingsbesluit:

Bron bekendmaking inwerkingtredingsbesluit: Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Algemene wet bestuursrecht, art. 4:81 e.v.

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-07-200501-01-2014nieuwe regeling

22-06-2005

Onbekend.

91779

Tekst van de regeling

Beleidsregels B-wateren en C-wateren

1 Inleiding

De Keur oppervlaktewateren van Waterschap Veluwe (de keur) en de wijziging van de keur d.d. 6 december 2004 is sinds 26 februari 2005 in zijn geheel van kracht. Deze keur bevat gebods- en verbodsbepalingen ter bescherming van de waterhuishoudkundige functie van wateren in het beheersgebied van Waterschap Veluwe. Artikel 8 van de keur verplicht een ieder die door zijn of door in zijn opdracht verrichte of nog te verrichten gedragingen afbreuk doet aan de doelstellingen behorend bij de functie die aan het water is toegekend alle maatregelen te nemen, die redelijkerwijs van hem verwacht mogen worden, ten einde die afbreuk te voorkomen, dan wel indien daarvan reeds sprake is, al het mogelijke te doen om de gevolgen daarvan te beperken en zoveel mogelijk ongedaan te maken. Een ieder kan hierop door het waterschap worden aangesproken.

Artikel 14 van de keur geeft aan dat het bestuur van de in deze keur gestelde gebods- en verbodsbepalingen ontheffing kan verlenen. Aan deze ontheffing kunnen beperkingen en voorschriften worden verbonden ter bescherming van de belangen verbonden aan het voldoen aan de doelstellingen behorend bij de waterhuishoudkundige functie van die wateren. Het laatste kan mede strekken ter bescherming van de aan de waterhuishoudkundige functie verbonden andere belangen, indien en voorzover daarin niet is voorzien door een andere wettelijke regeling.

Waarom beleidsregels?

Artikel 8 en 14 van de keur (en de Wet op de waterhuishouding) laat beslissingsruimte open voor het bestuur. Door het recht [1] wordt aan het gebruik van deze beslissingsruimte de eis gesteld dat gehandeld wordt volgens een vaste lijn (consistent beleid). Door het schriftelijk vastleggen van de criteria, die worden gehanteerd bij de toepassing van de bevoegdheid om beslissingsruimte in te vullen wordt:

  • de consistentie van beleid vergroot. 

  • voor het bestuur het risico verkleind dat inconsistenties ontstaan en blijken;

  • de kans gereduceerd dat een door het bestuur gewenst besluit in rechte niet overeind kan blijven vanwege een gebrek aan consistentie;

  • het voor het bestuur eenvoudiger om voor belanghebbenden zichtbaar te maken dat een voorgenomen besluit steunt op een weloverwogen beleid. De kans op conflicten over dit besluit zal daardoor afnemen;

  • voor de burger van tevoren duidelijk welke beslissing in een bepaalde situatie mag worden verwacht.

Wat is een beleidsregel?

In de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een titel(4.3) opgenomen inzake beleidsregels. In artikel 1:3 Awb is de volgende definitie van een beleidsregel opgenomen: “Onder beleidsregel wordt verstaan: een bij besluit vastgestelde algemene regel, niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift [2], omtrent de afweging van belangen, de vaststelling van feiten of de uitleg van wettelijke voorschriften bij het gebruik van een bevoegdheid van een bestuursorgaan.” Een beleidsregel wordt vastgesteld bij schriftelijk besluit, van een bestuursorgaan. Een beleidsregel kan geen nieuwe bevoegdheden ten opzichte van derden scheppen, maar heeft betrekking op de wijze waarop een bestaande bevoegdheid zal worden uitgeoefend.

Beleidsregels dienen als toetsingskader voor het nemen van besluiten tot het verlenen van ontheffingen/vergunningen en de daaraan te verbinden voorschriften en de handhaving. Voor de motivering van een besluit kan volstaan worden met een verwijzing naar een bekend gemaakte beleidsregel.

Afwijking van een beleidsregel is alleen mogelijk in bijzondere omstandigheden. Bijzondere omstandigheden zijn die situaties waarbij handelen conform de beleidsregel voor één of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die onevenredig zouden zijn in verhouding tot het doel van de beleidsregel. Aan deze beleidsregels zullen alle besluiten tot het verlenen van ontheffing/vergunning en besluiten in het kader van de handhaving moeten worden getoetst.

Ontheffing

Om de stappen van toetsing inzichtelijk te maken is voor elk behandelde activiteit een beslisboom bijgevoegd als bijlage.

Voorafgaande aan deze toetsing zal altijd moeten worden bekeken of er andere belanghebbenden zijn. De belangen van de eventuele derdebelanghebbende(n) zullen moeten worden meegewogen. Afhandeling van aanvragen zullen sneller kunnen geschieden indien de aanvrager reeds schriftelijk instemming heeft van de derde belanghebbende.

Op de diverse werkzaamheden/activiteiten kan ook andere wetgeving van toepassing zijn, bijvoorbeeld de Wet milieubeheer, Wet verontreiniging oppervlaktewateren en r.oregelgeving.

De navolgende onderwerpen zullen bij de toetsing van ontheffingaanvragen en/of bij handhaving worden betrokken.

Reeds vastgestelde plannen

Wanneer voor/tijdens de ontheffingaanvraag plannen door het waterschap of derden bijvoorbeeld een Landinrichtingcommissie zijn vastgesteld op basis waarvan het profiel van het water wordt gewijzigd dient hierop te worden geanticipeerd. Dit om inefficiënt werken te voorkomen. Indien geen rekening wordt gehouden met de vastgestelde plannen verleent het waterschap geen ontheffing.

Functie water

Indien de activiteit plaatsvindt in of in de nabijheid van een water waaraan bijzondere waarden zijn toegekend of van water gelegen in een gebied waaraan bijzondere waarden zijn toegekend door het Rijk c.q. Provincie c.q. het waterschap, verleent het waterschap ontheffing indien voldaan wordt aan de aanvullende eisen zoals gesteld in de uitwerkingsplannen/besluiten van het waterbeheersplan. Is er geen uitwerkingsplan voor het desbetreffende water vastgesteld dan toetst het waterschap of niet in strijd wordt gehandeld met de doelstellingen zoals opgenomen bij de functie toekenning in het Waterhuishoudingsplan Gelderland.

2 De beleidsregels

In dit hoofdstuk worden de diverse werkzaamheden/activiteiten van derden in en nabij B-wateren en C-wateren beschreven en wordt aangegeven hoe omgegaan wordt met de in de keur aangegeven beslissingsvrijheid. Begonnen wordt met de in de keur opgenomen zorgplicht

2.1 Zorgplicht

De zorgplicht strekt zich uit tot en met de aan de waterhuishoudkundige doelstellingen voor wateren verbonden belangen van milieu, ruimtelijke ordening, natuur, cultuurhistorie en landschap. In het Waterhuishoudingsplan is opgenomen dat in het Gelderse waterbeleid een basisniveau geldt om tenminste de algemeen voorkomende planten en dieren voldoende levenskansen te bieden en te voorzien in water dat geschikt is voor de meeste functies.

Met het basisniveau worden bijvoorbeeld bijzondere natuurwaarden niet bereikt. Daarom kent het Waterhuishoudingsplan ook beleid voor functies, dat afhankelijk is van het grondgebruik op een bepaalde plek.

De volgende functies zijn opgenomen in het provinciaal Waterhuishoudingsplan met de bijbehorende doelstellingen.

  • I   Hoofdfunctie Landbouw

    Grond- en oppervlaktewaterpeilen afgestemd op de functie, beschikbaarheid van grond- en oppervlaktewater voor beregeningen, inrichting en beheer gericht op slootvegetatie en in veenweidegebieden wordt het grondwaterpeil niet verlaagd ten opzichte van het maaiveld.

  • II  Natte landnatuur (incl. natte EVZ en weidevogelgebied)

    Grondwaterstand voldoende hoog voor natte parels, weidevogelgebieden en de natte EVZ. Hier geldt minimaal het stand-still beginsel voor grondwater.

  • III Waternatuur (incl. Hen- en SED-wateren)

    Hogere eisen voor kwaliteit, stroming (variatie) en morfologie (structuur). Dit houdt in het minimaliseren van de nadelige invloed van de mens.

  • IV Hydrologische beschermingszones

    Bescherming van Hen-wateren (vooral natte parels) en de daar naar toestromende wateren. Het gaat hierbij om peilbeheer (grond- en oppervlaktewater), waterkwaliteit en grondwateronttrekkingen.

  • V Stedelijk gebied

    Geen grond- en oppervlaktewateroverlast,geen overige wateroverlast veroorzaken (waterneutraal), ontwikkeling van natuur, geen zettingen en geen instroming van oppervlaktewater naar riolering.

  • VI Waterbergingsgebieden

    Behoud van het overwegende grondgebruik, inunderen bij extreme omstandigheden en het voorkomen van schade in deze van nature onderlopende gebieden.

  • VII Waterbergingszoekgebieden

    Behoud van de mogelijkheid om het gebied te inunderen en het behoud van overwegende grondgebruik in deze van nature onderlopende gebieden.

  • VII. Oppervlaktewaterbeschermingsgebieden

    Grondwater op eenvoudige wijze (zonder ingrijpende en kostbare zuivering) gebruiken voor de bereiding van drinkwater

  • IX Zwemwater

    Een goede waterkwaliteit.

  • X Beroepsscheepvaart

    Niet van toepassing bij Waterschap Veluwe

Er kan ook sprake zijn van een dubbelfunctie.

De abstracte doelstellingen worden concreet vertaald in Stroomgebieds Uitwerkings Plannen (SUP’en), gemeentelijke Waterplannen en Beheers- en OnderhoudsPlannen.

Wat betekent de zorgplicht voor handelingen en werken bij B-wateren en C-wateren?

Gedragingen mogen geen verslechtering ten aanzien van het waterbergend vermogen van het oppervlaktewater en/of de ecologie tot gevolg hebben. (standstill beginsel zoals vastgelegd in de Kaderrichtlijn water). B-wateren en C-wateren dienen voortdurend in een geschikte toestand te verkeren voor de waterhuishouding (indien van toepassing, overeenkomstig de legger). Een toestand is geschikt als er geen opstuwing plaatsvindt en het peil niet onaanvaardbaar wijzigt. Met de toestand wordt vooral bedoeld de begroeiing in het water zelf en op de taluds, de hoeveelheid slib en de staat van de taluds (taluds mogen niet inzakken of ingetrapt zijn).

Gedragingen mogen niet het bereiken van, dan wel het blijven voldoen aan de doelstellingen behorende bij de functie die aan het water of het gebied is toegekend, frustreren. De informatie inzake de functietoekenning door de provincie in het Waterhuishoudingsplan danwel de concrete vertaling daarvan in bovengenoemde plannen kan worden opgevraagd bij het waterschap danwel worden geraadpleegd op onze website.

Een eventuele schade, die ontstaat als gevolg van gedragingen, is voor de veroorzaker. Bij twijfel of een handeling of gedraging in strijdt is met de doelstellingen raad het waterschap aan contact op te nemen met het waterschap.

2.2 Leidingen met een overdruk van 10 bar of meer 

Betreft ontheffing van keurartikel 9.1k.2. “Het is verboden nabij wateren leidingen, tanks, drukvaten of andere werken met een overdruk van 10 bar of meer te leggen, op te richten, te hebben, te herstellen, te wijzigen, te vernieuwen of op te ruimen”

Toepassingsgebied

B-wateren inclusief 5 meter vanuit de insteek.

Doel

Doel van de bepalingen in de keur ten aanzien van leidingen met een overdruk van 10 bar of meer is de instandhouding van het water (= inclusief kade). Leidingen kunnen zowel parallel als kruisend ten opzichte van een water worden gelegd. Daarnaast kan de kruising ten opzichte van het water plaatsvinden aan of over kunstwerken of onder het water door. Hieronder wordt in een algemeen deel aangegeven welke ontheffingscriteria gelden voor alle bovengenoemde situaties en in afzonderlijke gedeelten de voor elke situatie specifieke criteria. 

Algemeen

Bovengronds

Bovengrondse leidingen, dit betreffen leidingen in de nabijheid van het water, zijn kwetsbaar. De aanwezigheid van leidingen met een overdruk van 10 bar of meer in de nabijheid van wateren is derhalve niet gewenst.Voor het leggen/aanbrengen of vernieuwen van dergelijke leidingen binnen de keurzone tot een hoogte van 5 m verleent het waterschap geen ontheffing.

Door een kunstwerk leggen van leidingen

Het leggen van leidingen met een overdruk van 10 bar of meer door een kunstwerk kan zowel parallel aan het water als kruisend ten opzichte van het water plaatsvinden.Dit brengt de volgende risico’s met zich mee:

  • verstopping van het kunstwerk als gevolg van drijvend vuil dat blijft steken achter de leidingen;

  • leidingen zijn moeilijk toegankelijk wanneer er problemen zijn met de leidingen.

Voor het door een kunstwerk leggen van leidingen met een overdruk van 10 bar of meer verleent het waterschap geen ontheffing, tenzij het een brug betreft die onderdeel is van een openbare weg en er speciale voorzieningen worden getroffen.

Leidingen, parallel ten opzichte van het water

Leidingen met een overdruk van 10 bar of meer dienen 1 meter buiten het theoretisch profiel van het water te worden gelegd.. Hierdoor wordt het risico op instabiliteit van de taluds als gevolg van de graafwerkzaamheden ten behoeve van het leggen van de leidingen sterk beperkt.

Leidingen, kruisend ten opzichte van het water, aan of over kunstwerken

Bruggen

Leidingen met een overdruk van 10 bar of meer die aan de onderzijde van de brug worden bevestigd dienen zich minimaal even hoog als de insteek van het water te bevinden.

Duikers

Bij het kruisen van een water kunnen leidingen met een overdruk van 10 bar of meer over de duiker heen of er onderdoor worden gelegd. Wanneer de leidingen onder de duiker door worden geleid, zijn dezelfde eisen van toepassing als wanneer deze onder de waterbodem worden gelegd. (zie hieronder). Om het onderhoud aan en/of vervanging van een duiker op de juiste wijze te kunnen uitvoeren dient zich bij het leggen over de duiker, op de duiker minimaal 0,50 meter gronddek tussen duiker en leiding te bevinden.

Overige kunstwerken

Als gevolg van de specifieke functie voor de waterhuishouding van de overige kunstwerken (stuwen, gemalen, sluizen) kan ander (mede)gebruik niet worden toegestaan. Ook vormt de aanwezigheid van leidingen in veel gevallen een ernstige belemmering voor het onderhoud aan de kunstwerken. Het waterschap verleent geen ontheffing voor bevestiging van leidingen, die een water kruisen, aan overige kunstwerken.

Water ingericht als berging

Leidingen met overdruk van 10 bar in bergingsgebieden zijn in principe onacceptabel vanwege:

  • verminderde bergingscapaciteit;

  • toename of bemoeilijking van onderhoud van de berging;

  • beperking van de snelheid waarmee de berging zich kan vullen/legen;

  • in geval van daadwerkelijke ingebruikname als berging kans op ('grote') schade van leidingen.

Het waterschap verleent uitsluitend ontheffing indien de bergingscapaciteit, die is vastgelegd in het waterschapsbesluit tot inrichting van een locatie tot waterberging of retentie, blijft bestaan. Een eventuele schade aan de leidingen die als gevolg van daadwerkelijke ingebruikname ontstaat is voor de eigenaar/gebruiker en leidingen.

2.2. Leidingen, kruisend ten opzichte van het water; onder het water door

Om beschadigingen, tijdens onderhoudswerkzaamheden of profielvergroting van het water, te voorkomen dienen leidingen tenminste 1 meter buiten het theoretisch profiel van het water te worden gelegd.

Voorschriften

Bij het verlenen van een ontheffing stelt het waterschap voorschriften aan de uitvoering. Het betreffen onder andere voorschriften voor:

  • toe te passen materialen;

  • opzetten van taluds om erosie en inspoeling van de grond tegen te gaan;

  •  uitvoering in de droge of de natte, bij voorkeur gestuurde boring over, langs of onder wateren;

  •  beschoeiing in de teen of herstel van de beschoeiing;

  • dekking op de duiker;

  • afstand tot theoretisch profiel.

2.3. Tanks en drukvaten

Betreft ontheffing van keurartikel 9.1k.2: “Het is verboden nabij wateren leidingen, tanks, drukvaten of andere werken met een overdruk van 10 bar of meer te leggen, op te richten, te hebben, te herstellen, te wijzigen,

te vernieuwen of op te ruimen”

Toepassingsgebied

B-wateren inclusief 5 meter vanuit de insteek. (artikel 9.1k.2)

Doel

Doel van de bepalingen in de keur ten aanzien van tanks en drukvaten met een overdruk van 10 bar of meer is het voorkomen van belemmeringen bij het uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden en negatieve gevolgen voor de waterbeheersing als gevolg van explosie.

Bovengronds

Voor bovengrondse tanks en/of drukvaten met een overdruk van 10 bar of meer binnen de keurzone verleent het waterschap ontheffing.

Ondergronds

Voor ondergrondse tanks en/of drukvaten met een overdruk van 10 bar of meer binnen de keurzone verleent het waterschap ontheffing, mits deze één meter buiten het theoretisch profiel en onder maaiveld wordt geplaatst.

Water ingericht als retentie of berging

Tanks en drukvaten, met een overdruk van 10 bar of meer, in retentie- en bergingsgebieden zijn in principe onacceptabel vanwege:

  • verminderde bergingscapaciteit; 

  • toename of bemoeilijking van onderhoud van de retentie/berging;

  • beperking van de snelheid waarmee de retentie/berging zich kan vullen/legen;

  • in geval van daadwerkelijke ingebruikname als retentie of berging kans op ('grote') schade aan tanks en drukvaten;

  • in geval van daadwerkelijke ingebruikname als retentie of berging kans op gevolgschade als gevolg van ronddrijvende objecten.

Het waterschap verleent uitsluitend ontheffing indien de bergings- of retentiecapaciteit, die is vastgelegd in het waterschapsbesluit tot inrichting van een locatie tot waterberging of retentie, blijft bestaan. Een eventuele schade aan de tanks en drukvaten of directe omgeving die als gevolg van daadwerkelijke ingebruikname ontstaat is voor de eigenaar/gebruiker van de tanks en drukvaten.

Voorschriften

Bij het verlenen van een ontheffing stelt het waterschap voorschriften aan de uitvoering. Het betreffen onder andere voorschriften voor:

  • toe te passen materialen;

  • opzetten van taluds om erosie en inspoeling van de grond tegen te gaan;

  • uitvoering in de droge of de natte;

  • waarborgen van de stabiliteit.

2.4 Oeverbescherming (o.a. beschoeiing, betuining en damwand)

Betreft ontheffing van keurartikel 9.1b Het is verboden de richting, vorm, afmeting of constructie van wateren te veranderen”

Toepassingsgebied

Alle wateren niet zijnde A-water.

Doel

Doel van de bepaling in de keur ten aanzien van oeverbescherming is voorkoming van stremming/opstuwing in de waterhuishouding en de aantasting van de functie van het water.

Vervanging van oeverbescherming

Wanneer bestaande oeverbescherming wordt vervangen, mag dit geen (verdere) verslechtering van de bestaande situatie tot gevolg hebben. Wanneer de oeverbescherming op de oorspronkelijke plaats wordt gezet en uit exact dezelfde afmetingen en materiaal bestaat, kunnen een aantal stappen uit de beslisboom worden overgeslagen.

Invloed op doorstroomprofiel

Als gevolg van plaatsing van oeverbeschermin in een water kan het doorstroomprofiel verkleind worden. Hierdoor wordt de natte oppervlakte verkleind. Uit berekeningen blijkt dat bij een constant debiet de stroomsnelheid evenredig toeneemt met de verkleining van de natte oppervlakte. Het plaatsen van oeverbescherming kan grotere stroomsnelheden tot gevolg hebben. Grote stroomsnelheden kunnen erosie van de waterbodem en nadelige effecten op het waterleven tot gevolg hebben. Naast toename van de stroomsnelheid kan het plaatsen van oeverbescherming ook een vermindering van de bergingscapaciteit tot gevolg hebben. Het waterschap verleent geen ontheffing indien door oeverbescherming het doorstroomprofiel wordt verkleind.

Functie water

Indien de oeverbescherming wordt geplaatst in een water of een gebied waaraan bijzondere natuurwaarden of ecologische waarden zijn toegekend dient de oeverbescherming natuurvriendelijk te worden ingericht conform de eisen zoals gesteld aan natuurvriendelijke oevers in de CUR-uitgavereeks “Natuurvriendelijke oevers”.

Voorschriften

Bij het verlenen van een ontheffing stelt het waterschap voorschriften aan de uitvoering Het betreffen onder andere voorschriften voor:

  • toe te passen materialen;

  • opzetten van taluds om erosie en inspoeling van de grond tegen te gaan;

  • uitvoering in de droge of de natte;

  •  afwerking.

2.5 Dempen van wateren

Betreft ontheffing van keurartikel en 9.1d. “Het is verboden wateren geheel of gedeeltelijk te dempen”.

Doel

Doel van de bepalingen in de keur ten aanzien van dempen van wateren is inzicht en invloed te hebben en te houden op de waterhuishoudkundige situatie in het gebied. Hierbij wordt rekening gehouden met de drietrapsstrategie (vasthouden - bergen - afvoeren) uit het advies van de Commissie Waterbeheer voor de 21e eeuw.

Voor het dempen van B-wateren verleent het waterschap geen ontheffing, tenzij de functie op adequate wijze wordt gecompenseerd.

Voor het dempen van C-wateren verleent het waterschap geen ontheffing, tenzij de functie wordt gecompenseerd.

[1] Wet- en regelgeving, algemene beginselen van behoorlijk bestuur en jurisprudentie.

[2] Een algemeen verbindend voorschrift berust op een bevoegdheid tot het geven van bevoegdheids- of gedragsregels, terwijl beleidsregels slechts nadere bepalingen geven voor het gebruik van bestaande bestuursbevoegdheden.