Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Waterschap Veluwe

Keur Waterschap Veluwe 2009

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieWaterschap Veluwe
Officiële naam regelingKeur Waterschap Veluwe 2009
CiteertitelKeur
Vastgesteld dooralgemeen bestuur
Onderwerpmilieu
Eigen onderwerpWATERSCHAP.regelingen

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

-

Datum ondertekening inwerkingtredingsbesluit: 25-11-2009

Bron bekendmaking inwerkingtredingsbesluit: De Stentor 11 december 2009

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend.

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

22-12-200901-01-2014nieuwe regeling

25-11-2009

De Stentor 11 december 2009

digitaal
18-12-200401-01-2014nieuwe regeling

06-12-2004

Stentor, 10-12-2004

Docnr 74206
18-12-200401-01-2014nieuwe regeling

06-12-2004

Stentor, 10-12-2004

74206
18-12-200401-01-2014nieuwe regeling

06-12-2004

Stentor, 10-12-2004

Docnr 74206

Tekst van de regeling

Hoofdstuk I Algemene bepalingen

Artikel 1.1  Begripsomschrijvingen

In deze keur en de daarop berustende bepalingen wordt, tenzij anders bepaald, verstaan onder:

  • a.

    bergingsgebied: een krachtens de Wet ruimtelijke ordening voor waterstaatkundige doeleinden bestemd gebied, niet zijnde een oppervlaktewaterlichaam of onderdeel daarvan, dat dient ter verruiming van de bergingscapaciteit van een of meer watersystemen en ook als bergingsgebied op de legger is opgenomen;

  • b.

    beschermingszone: aan een waterstaatswerk grenzende zone, die als zodanig in de legger is opgenomen, waarin ter bescherming van dat waterstaatswerk voorschriften krachtens deze keur van toepassing zijn;

  • c.

    uitenbeschermingszone: aan een primaire waterkering grenzende zone, die als zodanig in de legger is opgenomen, waarin ter bescherming van dat waterstaatswerk voorschriften krachtens deze keur van toepassing zijn voor bepaalde activiteiten, die potentieel grote gevaren voor de waterkering bergen 

  • d.

    bestuur: het dagelijks bestuur van Waterschap Veluwe bestaande uit het college van dijkgraaf en heemraden;

  • e.

    bronbemaling: het onttrekken van grondwater ten behoeve van het in den droge uitvoeren van bouwactiviteiten of ontgravingen;

  • f.

    grondwater: water dat vrij onder het aardoppervlak voorkomt met de daarin aanwezige stoffen, voor zover het waterschap door de Wet met het beheer over dat grondwater is belast;

  • g.

    infiltreren van water: water in de bodem brengen ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater;

  • h.

    kernzone: het centrale gedeelte van de waterkering of water, dat als zodanig in de legger is aangewezen, dan wel de strook grond die zich uitstrekt tot een afstand van 4 meter uit de teen van de waterkering of het water gemeten van insteek tot insteek;

  • i.

    legger: als bedoeld in artikel 5.1 van de Wet of in artikel 78 tweede lid van de Waterschapswet;

  • j.

    onttrekken: onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam of van grondwater door middel van een onttrekkingsinrichting;

  • k.

    onderhoud: gewoon en buitengewoon onderhoud;

  • l.

    oppervlaktewaterlichaam: samenhangend geheel van vrij aan het aardoppervlak voorkomend water met de daarin aanwezige stoffen, alsmede de bijbehorende waterbodem, oevers en voor zover uitdrukkelijk aangewezen krachtens de Wet, drogere oevergebieden, alsmede flora en fauna; 

  • m.

    profiel van vrije ruimte: de ruimte ter weerszijden van en boven een primaire of regionale waterkering die naar het oordeel van de beheerder nodig is voor toekomstige verbeteringen aan de waterkering;

  • n.

    wateren: alle oppervlaktewaterlichamen. De wateren zijn in de legger, naar mate van belang voor het voldoen aan de functie die aan die wateren zijn toegekend, onderscheiden in A-wateren, B-wateren of C-wateren.

  • o.

    waterkering: kunstmatige hoogte, (gedeelten van) natuurlijke hoogten of hoge gronden met ondersteunende kunstwerken die een waterkerende of mede een waterkerende functie hebben;

  • p.

    watersysteem: samenhangend geheel van een of meer oppervlaktewaterlichamen met bijbehorende bergingsgebieden, waterkeringen en ondersteunende kunstwerken en grondwaterlichamen;

  • q.

    waterstaatswerk: oppervlaktewaterlichaam, bergingsgebied, waterkering, ondersteunend kunstwerk en bijbehorende onderhoudsstroken, dat als zodanig in de legger is aangegeven, tenzij dat werk is vrijgesteld van de opneming in de legger als bedoeld in artikel 5.1 van de Wet; 

  • r.

    watervergunning: vergunning als bedoeld in de Wet;

  • s.

    werken: alle door menselijk toedoen ontstane of te maken constructies met toebehoren;

  • t.

    Wet: Waterwet.

Artikel 1.2  Hoofdelijke aansprakelijkheid
  • 1. De verplichtingen ingevolge deze Keur berusten op de eigenaar van gronden.

  • 2. Wanneer die gronden met een beperkt recht zijn bezwaard, dan wel krachtens persoonlijk recht in gebruik zijn gegeven, berusten de verplichtingen ingevolge deze Keur ook op de beperkt gerechtigden en in geval sprake is van een persoonlijk gebruiksrecht op de gebruikers.

  • 3. Voor de nakoming van de in deze Keur aan de eigenaar opgelegde verplichtingen is ieder van de in het tweede lid genoemde gerechtigden, alsmede de eigenaar hoofdelijk aansprakelijk.

Hoofdstuk 2. Visplan

Artikel 2   Visplan
  • 1. De in het beheergebied van het waterschap functionerende Visstandbeheercommissie overlegt aan het bestuur een visplan mede ten behoeve van de ecologische kwaliteit van de wateren

  • 2. In het visplan is beschreven hoe de visserij plaatsvindt en is gereguleerd. Het visplan dient aan te sluiten op de ecologische waterkwaliteitsdoelstellingen. Het visplan bevat minimaal voor wat betreft de onttrekking en uitzet van vis de volgende onderdelen:

    • de vissoorten;

    • de hoeveelheden;

    • de vistuigen die mogen worden gebruikt;

    • de tijdstippen en/of periodes waarop onttrekking en uitzet van vis is toegestaan;

    • de locaties;

    • door wie;

    • de bijzondere voorwaarden waaronder onttrekking en uitzet van vis is toegestaan.

  • 3. Het visplan wordt, voor het eerst ingediend binnen twee jaar na de oprichting van de visstandbeheercommissie, doch uiterlijk vóór 1 januari 2013.

  • 4. Het visplan behoeft de goedkeuring van het bestuur, het bestuur beslist binnen 8 weken na de indiening van het visplan.

  • 5. Het is verboden de binnenvisserij uit te oefenen in de wateren, anders dan op basis van en in overeenstemming met het visplan.

Hoofdstuk 3. Beheer van Waterstaatswerken

Gebodsbepalingen
Artikel 3.1 Afrasteringen
  • 1. De eigenaren van gronden die gebruikt worden voor het houden van dieren, welke gronden zijn gelegen aan wateren die op de legger staan vermeld als A-water, zijn verplicht daarlangs een voldoende veekerende afrastering aan te brengen, op 75 cm van de insteek dan wel op de eigendomsgrens  indien deze op grotere afstand van de insteek is gelegen tenzij in de legger een andere afstand daarvoor is aangegeven. De afrastering dient van een zodanige constructie te zijn dat de aan- of afvoer van water en het onderhoud aan de wateren door of vanwege het waterschap niet worden gehinderd.

  • 2. De eigenaren van gronden die gebruikt worden voor het houden van dieren, welke gronden zijn gelegen aan waterkeringen waarop ingevolge artikel 4.3 het beweiden met huisdieren is verboden, zijn verplicht daarlangs een voldoende veekerende afrastering aan te brengen, op 60 cm afstand uit de teen van de waterkering, dan wel op de eigendomsgrens indien deze op grotere afstand van de teen is gelegen, en van een zodanige constructie dat het waterkerend vermogen van de waterkering en het onderhoud van de waterkering niet worden gehinderd.

Artikel 3.2  Peilregelende kunstwerken
  • 1. De eigenaren van peilregelende kunstwerken kunnen door het bestuur verplicht worden deze op een daarbij bepaald peil te stellen.

  • 2. Het bestuur besluit omtrent de aanwijzing van peilregelende kunstwerken en van peilen bedoeld in het eerste lid.

Onderhoud aan waterstaatswerken
Artikel 3.3  Onderhoudsplicht

Onderhoudsplichtig zijn degenen die in de legger tot het plegen van gewoon en of buitengewoon onderhoud aan de waterstaatswerken zijn aangewezen.

Onderhoud aan waterkeringen
Artikel 3.4 Gewoon onderhoud

De onderhoudsplichtigen dragen zorg voor een goede toestand van de waterkeringen door het bestrijden van schadelijk wild, het herstellen van geringe beschadigingen, het in stand houden van begroeiingen en materialen, in belang van de waterkering en het melden van aanzienlijke beschadigingen aan het bestuur.

Artikel 3.5  Buitengewoon onderhoud
  • 1. De onderhoudsplichtigen van waterkeringen zijn verplicht tot instandhouding daarvan overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent ligging, vorm, afmeting en constructie.

  • 2. Buitengewoon onderhoud mag niet zonder vergunning worden uitgevoerd in de periode van 15 oktober tot 15 april.

Artikel 3.6 Ondersteunende kunstwerken en werken

De onderhoudsplichtigen van ondersteunende kunstwerken en/of  werken die in, op, aan onder of boven waterkeringen of de beschermingszone zijn aangebracht en (mede) een waterkerende functie hebben, zijn verplicht deze waterkerend te houden.

Onderhoud aan wateren
Artikel 3.7  Gewoon onderhoud

De onderhoudsplichtigen van wateren zijn verplicht tot het daaruit verwijderen van begroeiingen en afval, tot het in stand houden van die wateren en tot het onderhouden van begroeiingen, in belang van de waterhuishoudkundige functies die aan die wateren zijn toegekend.

Artikel 3.8 Buitengewoon onderhoud

De onderhoudsplichtigen van wateren zijn verplicht tot instandhouding daarvan overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent ligging, vorm, afmeting en constructie.

Artikel 3.9 Ondersteunende kunstwerken en werken  

De onderhoudsplichtigen van de kunstwerken, gelegen in A-, B- of C-wateren, dienen er zorg voor te dragen dat deze voortdurend in een voor het functioneren van die wateren goede toestand verkeren.

Hoofdstuk 4. Handelingen in het watersysteem

Watervergunning en algemene regels voor het gebruik van waterstaatswerken
Artikel 4.1 Watervergunning wateren
  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het bestuur wateren aan te leggen.

  • 2. Het is verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van de kernzone en beschermingszones van een water door, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder:

    • a.

      werkzaamheden te verrichten;

    • b.

      werken of opgaande (hout)beplantingen te plaatsen of te behouden, dan wel aanwezige (hout)beplantingen te verwijderen;

    • c.

      vaste stoffen of voorwerpen te brengen of te hebben of te behouden;

    • d.

      de waterstand op een peil te brengen of te houden, anders dan het peil dat daarvoor in het betreffende peilbesluit is opgenomen of dat normaal wordt aangehouden;

    • e.

      de doorstroming van het water op enigerlei wijze te belemmeren of te stremmen.

    • f.

      zich te bevinden op of in vaartuigen die door middel van mechanische middelen worden voortbewogen,

    • g.

      vaartuigen of vlotten onbeheerd te laten drijven.

    • h.

      afgravingen en seismische onderzoeken te verrichten.

    • i.

      werken met een overdruk van 10 bar of meer te plaatsen en te hebben.

    • j.

      explosiegevaarlijk materiaal of explosiegevaarlijke inrichtingen te hebben.

Artikel 4.2  Toepassingsgebied
  • 1. Het bepaalde in artikel 4.1 tweede lid onder b en c is niet van toepassing op B- en C-wateren.

  • 2. Het bepaalde in artikel 4.1 tweede lid onder a is niet van toepassing op B- en C-wateren voor zover het werkzaamheden betreft tot uitvoering van het onder lid 1 genoemde.

  • 3. Het bepaalde in artikel 4.1 onder f en g is niet van toepassing op C-wateren.

  • 4. Het bepaalde in artikel 4.1 tweede lid onder h, i en j geldt voor A-wateren en B-wateren, met inbegrip van de grond gelegen binnen een afstand van 5 meter gemeten vanuit de insteek.

Artikel 4.3  Watervergunning waterkeringen
  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van de kernzone van een waterkering door, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder:

    • a.

      werken of opgaande (hout)beplantingen te plaatsen of te behouden, dan wel aanwezige (hout)beplantingen te verwijderen;

    • b.

      vaste stoffen of voorwerpen te brengen of te hebben of te behouden;

    • c.

      zich anders dan als rechthebbende te bevinden, indien dat op een voor het publiek kenbare wijze is aangegeven;

    • d.

      op andere wijze bemesting toe te passen dan door het bestuur is bepaald;

    • e.

      buiten openbare verharde wegen met rij- of voertuigen, dan wel met een lastdier te rijden of vee te   drijven;

    • f.

      dieren te weiden;

    • g.

      Te ploegen, te spitten, te graven of op enigerlei andere wijze grondroeringen te verrichten;

    • h.

      De grasmat of andere begroeiing dienende tot verdediging van waterkeringen, of andere verdedigingsmaterialen te beschadigen, te vernietigen, te verplaatsen of te ontnemen;

    • i.

      Op of in waterkeringen afval, specie, materialen of voorwerpen van welke aard ook te hebben, te storten te laten liggen of te verspreiden;

  • 2. Het is verboden zonder vergunning van het bestuur in de kernzone en de beschermingszone van een waterkering door, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder:

    • a.

      werkzaamheden te verrichten;

    • b.

      activiteiten te houden op andere dan daarvoor aangewezen plaatsen;

  • 3. Het is verboden zonder vergunning van het bestuur in de kernzone, de beschermingszone en de buitenbeschermingszone:

    • a.

      afgravingen en seismische onderzoeken te verrichten;

    • b.

      werken met een overdruk van 10 bar of meer  te plaatsen en te hebben;

    • c.

      explosiegevaarlijk materiaal of explosiegevaarlijke inrichtingen te hebben;

    • d.

      grond af te voeren, af te graven of te egaliseren.

  • 4. Het is verboden zonder vergunning van het bestuur in het profiel van vrije ruimte werken te plaatsen of te behouden.

  • 5. De bepalingen zoals vermeld in het eerste, tweede en derde lid zijn tevens van toepassing op de kernzone van de secundaire waterkeringen.

Artikel 4.4 Watervergunning bergingsgebieden

Het is verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van bergingsgebieden door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder werken aan te brengen of werkzaamheden uit te voeren die het bergend vermogen doen afnemen.

Artikel 4.5   Algeheel verbod bij calamiteiten
  • 1. In geval van grote schaarste of overvloed aan water, aanmerkelijke verslechtering van de kwaliteit daarvan of bij het in ongerede raken van een waterstaatswerk, dan wel indien zodanige omstandigheid dreigt te ontstaan, kan het bestuur zo nodig in afwijking van verleende vergunningen of geldende peilbesluiten, verbieden:

    • a.

      water te lozen op of te onttrekken aan oppervlaktewaterlichamen;

    • b.

      grondwater te onttrekken.

  • 2. Zodra het bestuur het in stand houden van het verbod krachtens het eerste lid niet langer noodzakelijk acht, maakt het onverwijld de intrekking van het verbod bekend.

Artikel 4.6  Verbod versnelde afvoer door verhard oppervlak

Het is zonder vergunning van het bestuur verboden neerslag, afkomstig van een verhard terrein- of dakoppervlak te lozen op oppervlaktewater.

Artikel 4.7 Watervergunning lozen en onttrekken in/uit een oppervlaktewaterlichaam
  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het bestuur water te lozen in of te onttrekken uit een oppervlaktewaterlichaam indien dit water betreft waaraan bijzondere waarden zijn toegekend.

  • 2. Het is verboden zonder vergunning van het bestuur water te lozen in een oppervlaktewaterlichaam, indien:

    1e.  de hoeveelheid te lozen water meer kan bedragen dan 70 m3 per uur of;

    2e.  de lozing langer duurt dan 6 maanden of;

    3e.  wordt geloosd met drainagemiddelen met het oog op de ontwatering van gronden.

  • 3 . Het is verboden zonder vergunning van het bestuur water te onttrekken aan een oppervlaktewaterlichaam

    1e, indien de hoeveelheid te onttrekken water meer kan bedragen dan 20 m3 per uur of;

    2e. de onttrekking langer duurt dan 6 maanden.

Artikel 4.8  Meldplicht lozen en onttrekken in/uit een oppervlaktewaterlichaam

Degene die water loost op of onttrekt aan een oppervlaktewaterlichaam, doet daarvan melding aan het bestuur, indien de hoeveelheid te verplaatsen water meer kan bedragen dan 10 m³ per uur.

Artikel 4.9   Watervergunning onttrekken van grondwater aan de bodem
  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het bestuur grondwater te onttrekken, indien de hoeveelheid te onttrekken water meer kan bedragen dan 10 m3 per uur;

  • 2. Geen vergunning krachtens het vorige lid is vereist, indien het betreft het onttrekken van grondwater uitsluitend voor:

    • a.

      bronbemaling, indien de hoeveelheid te onttrekken grondwater minder bedraagt dan 100.000 m³ per maand en de onttrekking niet langer duurt dan 6 maanden;

    • b.

      grondwatersanering of bodemsanering, indien de hoeveelheid te onttrekken grondwater minder bedraagt dan 25.000 m³ per maand;

    • c.

      beregening, bevloeiing of veedrenking, indien de hoeveelheid te onttrekken grondwater minder bedraagt dan 60 m³ per uur en niet meer dan 25.000m³ per kwartaal;

    • d.

      een proef, indien de hoeveelheid te onttrekken grondwater minder bedraagt dan 100.000 m3 per maand en de onttrekking niet langer duurt dan 6 maanden;

    • e.

      een noodvoorziening;

    • f.

      overige doeleinden, indien de hoeveelheid te onttrekken grondwater minder bedraagt dan 10 m3 per uur.

Artikel 4.10 Meldplicht onttrekken grondwater
  • 1. Degene die grondwater onttrekt, doet daarvan melding aan het bestuur.

  • 2. Geen melding krachtens het vorige lid is vereist, indien het betreft het onttrekken van grondwater uitsluitend voor:

    • a.

      bronbemaling, indien de hoeveelheid te onttrekken grondwater minder bedraagt dan 10 m³ per uur;

    • b.

      grondwatersanering, indien de pompcapaciteit niet meer bedraagt dan 1m³ per uur;

    • c.

      beregenings- en/of bevloeiingsdoeleinden, indien de pompcapaciteit niet meer bedraagt dan 35 m³ per uur;

    • d.

      beheersmaatregelen, indien de pompcapaciteit niet meer bedraagt 5 m³ per uur;

    • e.

      noodvoorzieningen;

    • f.

      andere doeleinden dan bedoeld onder a tot en met e waarbij de pompcapaciteit niet meer bedraagt dan 10 m³ per uur.

Artikel 4.11Nadere regels melding
  • 1. De melding bedoeld in de artikelen, 4.8 of 4.10 gaat vergezeld van:

    • a.

      een situatietekening, waarop de plaats van het handelen is aangegeven;

    • b.

      een beschrijving van de wijze van lozen of onttrekken;

    • c.

      een opgave van de aard en herkomst van het water;

    • d.

      het maximum debiet in m3 per uur;

    • e.

      het gemiddeld debiet in m3 per uur;

    • f.

      de aanvang en duur van handelen.

  • 2. Het bestuur kan nadere regels stellen met betrekking tot de wijze van melden en het verstrekken van gegevens.

  • 3. Indien wijziging optreedt in de in het vorige lid bedoelde gegevens, doet de meldplichtige daarvan onverwijld melding aan het bestuur.

Artikel 4.12  Meet- en registratieplicht
  • 1. Degene die per kalenderjaar, of in geval van een tijdelijke onttrekking degene die in totaal, meer dan 50.000m³ grondwater onttrekt voor andere doeleinden dan genoemd in artikel 6.4 onder a en b, van de wet, is verplicht:

    • a.

      de onttrekking op te geven aan het dagelijks bestuur;

    • b.

      de hoeveelheden water die worden onttrokken te meten en daarvan aantekening te houden;

    • c.

      telkens in de maand januari of, bij beëindiging van de onttrekking binnen een maand na die beëindiging, aan het dagelijks bestuur opgave verstrekken van de in het voorafgaande onderscheidenlijk het lopende kalenderjaar per kwartaal ontrokken hoeveelheden water;

    • d.

      bij de onder c bedoelde opgave kennis te geven van wijzigingen die zich in het voorafgaande onderscheidenlijk het lopende kalenderjaar hebben voorgedaan met betrekking tot de opgave, bedoeld onder a, verstrekte gegevens.

  • 2. De verplichting genoemd in het eerste lid geldt tevens voor infiltraties van water voor andere doeleinden dan genoemd in artikel 6.4, eerste lid, onder a en b, van de wet.

Artikel 4.13  Algemene regels
  • 1. Het bestuur kan voor het verrichten van handelingen als bedoeld in de artikelen 4.1, 4.3, 4.4, 4.6, 4.7 en 4.9 algemene regels geven.

  • 2. Bij regeling krachtens het voorgaande lid kan de verplichting worden opgelegd handelingen te melden, metingen uit te voeren, gegevens te registreren en daarvan opgave te doen aan het bestuur.

Vrijstelling en zorgplicht
Artikel 4.14  Vrijstelling watervergunningplicht voor beheershandelingen

Geen vergunning krachtens artikel 4.1, 4.3, 4.4, 4.6, 4.7 of 4.9 is vereist voor handelingen die plaats hebben door of in opdracht van het bestuur ten behoeve van de aan het waterschap op grond van artikel 2 Waterschapswet opgedragen taken.

Artikel 4.15  Zorgplicht
  • 1. Ieder die, of in zijn opdracht handelingen verricht of nalaat en die weet of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat door die handelingen of het nalaten daarvan inbreuk kan worden gemaakt op de doelstelling behorend bij de functie die aan een waterstaatswerk is toegekend daarbij inbegrepen de door het waterschap in het kader van zijn beheer uitgevoerde maatregelen in het watersysteem, is verplicht alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van hem verwacht mogen worden ten einde die inbreuk te voorkomen, dan wel indien daarvan reeds sprake is, al het mogelijke te doen om de gevolgen daarvan zoveel mogelijk ongedaan te maken. Indien de inbreuk het gevolg is van een ongewoon voorval, worden de maatregelen onverwijld genomen.

  • 2. Degene die handelingen verricht als bedoeld in het vorige lid en daarbij kennis neemt van een inbreuk die door die handelingen wordt veroorzaakt, meldt die inbreuk en de maatregelen die hij voornemens is te treffen of reeds heeft getroffen, zo spoedig mogelijk aan het bestuur.

  • 3. Het bestuur kan aanwijzingen geven over die maatregelen.

Hoofdstuk 5. Toezicht en handhaving

Artikel 5.1 Schouw
  • 1. Door of namens het bestuur wordt schouw gevoerd over de waterstaatswerken volgens een door het bestuur vastgesteld schema.

  • 2. Het bestuur kan indien het zulks nodig acht besluiten een extra schouw te voeren.

  • 3. Het bestuur stelt de datum van de schouw vast en maakt die tenminste twee weken tevoren bekend door kennisgeving ervan in een dag-, nieuws- of huis aan huisblad, dan wel op andere geschikte wijze.

  • 4. De in het derde lid voorgeschreven bekendmaking kan in spoedeisende gevallen voor de aanvang van een extra schouw worden vervangen door een persoonlijke mededeling. Daarbij kan met een kortere termijn dan genoemd in het derde lid worden volstaan.

Artikel 5.2  Aanwijzing toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde in of krachtens deze Keur zijn belast de daartoe door het bestuur aangewezen ambtenaren of andere personen.

Artikel 5.3   Strafbepalingen
  • 1. Overtreding van de bepalingen van deze Keur en de daarop gebaseerde regelgeving wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete tot ten hoogste het bedrag van de tweede categorie als genoemd in artikel 23 Wetboek van strafrecht, al dan niet met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

  • 2. Indien ten tijde van het plegen van de in het eerste lid genoemde overtreding nog geen jaar is verlopen sedert een vroegere veroordeling van de overtreder wegens gelijke overtreding onherroepelijk is geworden, kan hechtenis tot het dubbele van het gestelde maximum worden opgelegd.

Hoofdstuk 6 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 6.1 Vergunningen
  • 1. Een vergunning of ontheffing verleend vóór inwerkingtreding van deze keur voor een ingevolge deze keur vergunningsplichtig handelen, wordt geacht ingevolge deze keur te zijn verleend.

  • 2. Voor al hetgeen vóór de inwerkingtreding van deze keur rechtmatig tot stand is gebracht, wordt geacht vergunning ingevolge deze keur te zijn verleend.

Artikel 6.2  Legger
  • 1. Voor waterstaatswerken waarvoor krachtens artikel 5.1 van de Wet en de provinciale Waterverordening waterschap Veluwe vaststelling van een legger is voorgeschreven, maar waarvoor vaststelling nog niet heeft plaatsgehad, geldt dat de A-wateren en B-wateren de wateren zijn die staan vermeld op de A-legger, respectievelijk de B-legger van Waterschap Veluwe zoals bedoeld in artikel 78, tweede lid van de Waterschapswet. De C-wateren zijn alle overige oppervlaktewaterlichamen. De primaire waterkeringen zijn de waterkeringen die op de als bijlage 1 bij de Wet behorende kaart staan vermeld. De regionale keringen zijn de waterkeringen die door Gedeputeerde Staten zijn aangewezen en als zodanig op de als bijlage 1 bij de Waterverordening waterschap Veluwe behorende kaart staan vermeld.

  • 2. De op de legger aangegeven grenzen bepalen de toepassing van de verbodsbepalingen bedoeld in deze Keur. Waar nog geen grenzen zijn aangegeven ligt de grens bij A-wateren op 5 meter gemeten vanuit de insteek van het water en bij B- en C-wateren op de insteek. Voor primaire en regionale waterkeringen ligt de grens voor de kernzone op 4 meter, de beschermingszone op 20 meter en de buitenbeschermingszone op 100 meter binnendijks en 150 meter buitendijks, gemeten vanuit de teen van de waterkering.

Artikel 6.3  Onderhoud aan waterstaatswerken
  • 1. Voor waterstaatswerken, waarvoor bij of krachtens artikel 78, tweede lid, Waterschapswet, bij provinciale verordening of bij waterschapsreglement het vaststellen van een legger is voorgeschreven, maar waarvoor vaststelling nog niet heeft plaatsgehad, of in gevallen waar de onderhoudsplicht niet is vastgesteld is de onderhoudsplicht als volgt geregeld:

    voor waterkeringen en waterkerende kunstwerken berust het gewoon onderhoud bij de eigenaren van de (gedeelten van) waterkeringen en het buitengewoon onderhoud bij het waterschap; voor wateren berust het gewoon en buitengewoon onderhoud bij de aangrenzende eigenaren.

  • 2. De onderhoudsplichtigen van waterstaatswerken zijn, in het geval bedoeld in het eerste lid, verplicht tot instandhouding van het waterstaatswerk overeenkomstig hun functie.

Artikel 6.4  Visplan

Totdat het visplan, als bedoeld in artikel 2, is goedgekeurd door het bestuur is het verboden langs of in wateren vistuigen, anders dan sportvistuigen, te plaatsen of te hebben.

Artikel 6.5  Inwerkingtreding

Deze keur treedt in werking op het tijdstip waarop de Wet van 29 januari 2009, houdende regels met betrekking tot het beheer en gebruik van watersystemen (Waterwet), in werking treedt.

Op die datum worden de Keur oppervlaktewateren, de Keur lozen en onttrekken en de Keur waterkeringen ingetrokken.

Artikel 6.6 Citeertitel

Deze Keur wordt aangehaald als: Keur Waterschap Veluwe 2009.

Toelichting algemeen

Wetgeving en beleid

Deze Keur is gebaseerd op de Waterschapswet, de Waterwet (EK vergaderjaar 2007-2008, 30 818), het Waterbesluit en de Waterverordening waterschap Veluwe. Een nieuw Keur is nodig vanwege de totstandkoming van de Waterwet, daarmee verschuivende bevoegdheden in onderdelen van het waterbeheer en door uitbreiding van het juridisch instrumentarium. Het Waterschap heeft daarnaast in belangrijke mate te maken met de provincie als bevoegd gezag voor het vaststellen van regionale waterplannen en andere relevante omgevingsplannen, waarin zij de meer strategische aspecten van het waterbeheer opneemt. Zij verwacht dat het waterschap dat beheer dan ook adequaat uitvoert, mede om provinciale doelstellingen te verwezenlijken. De provincie Gelderland biedt het waterschap daartoe nadere regels omtrent het regionale waterbeheer in de Waterverordening waterschap Veluwe.

De Waterschapswet (artikel 78) verleent de waterschappen de bevoegdheid om verordeningen vast te stellen. Op grond van de Waterwet (hierna: Wet) is het waterschap bevoegd bij verordening (keur) nadere regels te stellen. In het kader van de nieuwe regelgeving is het waterschap de regionale waterbeheerder voor het stellen van gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot de bij het waterschap in beheer zijnde watersystemen, indien en voor zover het waterschap door de Wet met de zorg voor onderdelen van dat watersysteem is belast. De keur ziet op de uitoefening van het regionale waterbeheer door het waterschap. Bij dit alles streeft het waterschap naar minder regels, minder lasten voor burgers en bedrijven, een vereenvoudiging van regelgeving en het werken met meer algemene regels, waarbij vergunningverlening indien mogelijk vermeden wordt.

De voorliggende keur komt in de plaats van de huidige drie Keuren (Keur oppervlaktewateren; Keur Lozen en onttrekken en de Keur Waterkeringen) van Waterschap Veluwe welke voor het laatst zijn gewijzigd op 6 december 2004. Deze keuren zijn als gevolg van de introductie van de Wet en de provinciale Waterverordening niet langer bruikbaar. Qua systematiek is de modelkeur van de Unie van Waterschappen (december 2008) als uitgangspunt gebruikt. Evenwel is de inhoud van deze keur voor een groot deel gelijk aan die van de Keuren (Keur oppervlaktewateren; Keur Lozen en onttrekken en de Keur Waterkeringen), met dien verstande dat onderwerpen die nu in de Waterwet geregeld worden, niet meer in de keur staan en dat met name de regels met betrekking tot het grondwater nieuw zijn.

De waterkwaliteitszorg is in deze Keur geen onderwerp van regeling waar het betreft de regulering van lozingen van schadelijke of verontreinigende stoffen op een oppervlaktewaterlichaam met het oog op de bescherming van de fysisch/chemische waterkwaliteit. De toekomstige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Waterwet regelen dit nagenoeg uitputtend en laten derhalve weinig ruimte voor aanvullende regeling op decentraal niveau. Wel kunnen in de Keur bepalingen ter bescherming van de ecologische waterkwaliteit worden opgenomen, indien en voor zover andere wetgeving daarin niet voorziet. Zo is een bepaling over visbeheer opgenomen. De in het beheergebied van het waterschap functionerende Vis Beheer Organisaties (Eenheden en Commissies) kunnen de plicht opgelegd krijgen een visplan op te stellen en aan het bestuur te overleggen ter goedkeuring. Doel daarvan is om daarmee de ecologische kwaliteit van de betreffende (vis)wateren veilig te stellen, dan wel te verbeteren. In zo’n visplan zijn regels gesteld over het uitzetten van bepaalde soorten, het vissen op bepaalde soorten en andere visbeheermaatregelen die aan de aquatische ecologie ten goede komen.

Verder is aan deze Keur een aantal bepalingen toegevoegd over het onttrekken van grondwater. Waterschappen worden met de inwerkingtreding van de Waterwet bevoegd onderdelen van deze taak uit te oefenen. Het gaat om de onttrekkingen van grondwater behoudens:

  • die ten behoeve van industriële toepassingen als de onttrokken hoeveelheid water meer dan 150.000 m3 per jaar bedraagt ;

  • als het gaat om onttrekkingen voor de openbare drinkwatervoorziening of een bodemenergiesysteem.

De regulering van die onttrekkingen blijft een bevoegdheid van de provincie. In deze keur is de regelgeving van de provincie op het gebied van grondwater één op één overgenomen.

De opbouw van de Keur

De opbouw van de Keur is als volgt:

hoofdstuk 1: begripsbepalingen en hoofdelijke aansprakelijkheid,

hoofdstuk 2: visplan,

hoofdstuk 3: gebodsbepalingen en onderhoudsverplichtingen (gedoogplichten zijn niet langer opgenomen, omdat de Waterwet nu in een gemoderniseerde redactie van alle gedoogplichten voorziet, noodzakelijk om als beheerder de regionale waterbeheertaken te kunnen uitvoeren),

hoofdstuk 4: watervergunning en algemene regels voor het gebruik van waterstaatswerken, het lozen en onttrekken van water met betrekking tot wateren en tot grondwater en het infiltreren. Ook staan hier algehele verboden, meldplichten, meet- en registratieplichten en vrijstellingen. Het hoofdstuk eindigt met een zorgplichtartikel,

hoofdstuk 5: schouw, toezicht en handhaving,

hoofdstuk 6: overgangs- en slotbepalingen.

Aan het bestuursorgaan (het college van dijkgraaf en heemraden) wordt de bevoegdheid gegeven regels te stellen (artikel 4.13), met als gevolg dat Keurbepalingen een ruimere strekking krijgen, dan wel juist geen toepassing vinden. In de Keur wordt ook de mogelijkheid geboden tot het stellen van algehele verboden, in die zin dat waar een absoluut verbod geldt, er geen mogelijkheid is een vergunning te verlenen (artikel 4.5 van de Keur). Aan de houder van een vergunning kan de verplichting worden opgelegd financiële zekerheid te stellen voor de bekostiging van de verwijdering van het op grond van de vergunning aangebrachte werk na de beëindiging van het gebruik daarvan. Voorts bestaat de mogelijkheid een voorschrift aan de vergunning te verbinden op grond waarvan de houder van een vergunning een financiële zekerheid stelt met het oog op de bescherming van het belang of de belangen waarom het vereiste van vergunning is gesteld. Bepalingen die dat mogelijk maken, behoeven nu niet meer in de Keur zelf te worden opgenomen, omdat artikel 6.16 van de Waterwet daarin voorziet. Het zelfde geldt voor het verzoek om schadevergoeding door een derde. Dit staat in artikel 7.11 van de Waterwet.

Beleid en beleidsregels voor toepassing van de keur

De bepalingen in de Keur dienen te worden toegepast met inachtneming van het geldende beleid. Het in het beheerplan van het waterschap verwoorde beleid zal richtinggevend moeten zijn bij de uitvoering van de Keur door het waterschap. In concreto betekent dit dat als een beek ingevolge het beheerplan een ecologische functie heeft, een vergunningaanvraag die bij inwilliging daarvan tot gevolg heeft dat die functie verdwijnt dan wel wordt ondermijnd, geweigerd kan worden, omdat de waterstaatkundige functie van de beek zich verzet tegen de inwilliging van de aanvraag.

Voor de toepassing van de Keur kan het waterschapsbestuur beleidsregels vaststellen die richting gevend zijn voor op grond van de Keur te nemen besluiten en waarnaar ter motivering van de besluiten kan worden verwezen en waarvan slechts gemotiveerd kan worden afgeweken (Titel 4.3 Awb).

Geen vergunning voor de eigen dienst

In die gevallen waarin het waterschap optreedt als een ‘derde’ (bijvoorbeeld als het een nieuw kantoorgebouw realiseert en daarbij ook water aanlegt), heeft het voor de uitvoering van verboden handelingen een vergunning nodig, net zoals die derde.

De in de Keur vermelde verboden zijn echter niet van toepassing op handelingen, werken, werkzaamheden en gedragingen ten behoeve van het herstel van, onderhoud- of buitengewoon onderhoud aan waterstaatswerken die door het waterschap als beheerder worden verricht. De in de Keur gestelde bepalingen over het onttrekken en lozen van water ter uitvoering van de Waterwet (hoofdstuk 6) zien evenmin op normale beheersactiviteiten van de beheerder. Een beheerder voert water aan of af. Onder normale beheersactiviteiten worden hier verstaan die activiteiten of werkzaamheden die niet leiden tot leggeraanpassing.

Indien het waterschap als beheerder evenwel nieuwe werken uitvoert of wijzigingen aanbrengt in bestaande waterstaatswerken, waardoor de legger wijzigt, stelt het bestuur een projectplan vast, als bedoeld in artikel 5.4 van de Wet. Het heeft geen vergunning nodig van zich zelf, zie artikel 4.14. Zo’n projectplan doorloopt één van de totstandkomingsprocedures uit de Algemene wet bestuursrecht, zodat de rechtsbescherming van derden is gewaarborgd. Op genoemde besluiten is bovendien ingevolge artikel 79 Waterschapwet de Inspraakverordening van het waterschap van toepassing. Het projectplan moet zodanig concreet zijn dat voor belanghebbenden duidelijk is wat voor hen de gevolgen zijn.

Keur en legger

Voor het merendeel van de bij waterschappen in beheer zijnde waterstaatswerken geldt dat de begrenzingen van deze werken ingevolge wettelijke regeling dienen te worden vastgelegd in leggers. Artikel 5.1 van de Waterwet vereist van de waterbeheerders dat zij voor hun waterstaatswerken leggers op orde hebben. Het aangeven van de begrenzingen van waterkeringen en oppervlaktewaterlichamen, waarop de gebods- en verbodsbepalingen van de Keur van toepassing zijn, heeft niet plaats door de fysieke begrenzingen van deze waterstaatswerken in de Keur zelf te omschrijven, maar door verwijzing naar de legger, waarin die begrenzingen zijn vastgelegd. Hierdoor zijn de begrenzingen van de waterstaatswerken niet direct uit de Keur af te lezen.

Deze constructie heeft als voordeel dat door het ontbreken van een omschrijving van de fysieke begrenzingen in de Keur, van één type waterstaatswerk kan worden uitgegaan (immers er hoeft niet per type waterkering en water een omschrijving van de fysieke begrenzingen te worden gegeven), waardoor in de Keur niet voor elk type een onderscheiden gebods- en verbodsregime behoeft te worden opgenomen.

Voor degenen tot wie de Keurbepalingen zich richten, is het onderscheid naar typen waterstaatswerken (de onderscheiden typen waterkeringen en oppervlaktewaterlichamen) namelijk vaak moeilijk te maken, zodat niet duidelijk is welk gebods- en verbodsregime op een bepaalde waterkering of een bepaald water van toepassing is.

In dit systeem is uit de legger - naast de vermelding van de onderhoudsplichtigen - op te maken tot hoever waterstaatswerken en beschermingszones zich uitstrekken, ofwel waar het gebods- en verbodsregime van de Keur van toepassing is. De legger bepaalt met de daarin opgenomen maten de reikwijdte van de verbodsbepalingen en onderhoudsverplichtingen van de Keur (zgn. gelede normstelling). Wijziging van de legger betekent dan ook een wijziging in de toepassing van de Keur. Voor belanghebbenden dienen ligging, vorm, afmeting en constructie en de consequenties daarvan in relatie tot de Keurbepalingen duidelijk te worden gemaakt, bijvoorbeeld door het verstrekken van informatie. Internet maakt het mogelijk om de Keur en de veelal reeds in digitale vorm beschikbare leggers voor het publiek toegankelijk te maken.

Voor de vaststelling of wijziging van de Keur is in de artikelen 79 en 80 Waterschapswet een aantal specifieke procedurevoorschriften gesteld die op de vaststelling van de legger op overeenkomstige wijze dienen te worden toegepast, zodat deze toepassing van de legger ook uit oogpunt van rechtsbescherming te legitimeren is. Voor de beheerder heeft het onderhavige systeem het voordeel dat hij op duidelijke wijze voor zijn beheersobjecten gegradeerde beschermingsregimes van verschillende zwaarte in de legger kan vaststellen.

Onderkend wordt dat niet alle waterschappen beschikken over leggers van waterstaatswerken, terwijl ook niet voor alle waterstaatswerken in beheer bij waterschappen, het vaststellen van een legger is voorgeschreven. Artikel 5.1 voorziet in een vrijstelling met betrekking tot vorm, afmeting en constructie, als het gaat om tertiaire onderdelen van het watersysteem (greppels bijvoorbeeld) of meanderende wateren. Voor waterstaatswerken waarvoor nog geen legger is vastgesteld, voorziet de Keur in het overgangsrecht in het aangeven van ligging en indien mogelijk afmetingen van de betrokken werken. De betreffende Waterverordening waterschap Veluwe geeft aan voor welke delen van oppervlaktewaterlichamen (C-wateren en bergingsgebieden) die vrijstelling van kracht is.

De vraag kan worden gesteld of de leggerplicht van artikel 5.1 gecombineerd kan worden met de reeds bestaande leggerplicht voor onderhoud, zoals vereist op grond van de Waterschapswet. Volgens de Memorie van Toelichting op de Waterwet bestaat de mogelijkheid tot het integreren van de beide leggers in één document / digitaal bestand. De leggerplicht van artikel 78 Waterschapswet is van een andere aard. In die wet gaat het om de zgn. onderhoudslegger, dat wil zeggen een register van onderhoudsplichtigen of onderhoudsverplichtingen. De materie van de onderhoudslegger hoort niet thuis in de Waterwet, omdat het bij die leggerplicht gaat om de relatie van het waterschap met zijn ingezetenen/ingelanden. De onderhoudslegger registreert voor welke onderdelen van het watersysteem onderhoudsverplichtingen van kracht zijn, dat wil zeggen voor welke rechthebbenden (met private rechten op onroerende zaken die grenzen aan die onderdelen) deze verplichtingen gelden. Deze verplichtingen tot betaling in natura maken van oudsher onderdeel uit van het waterschapsbestel.

Het systeem van watervergunningen vloeit voort uit de Waterwet. Deze wet biedt de mogelijkheid voor de waterbeheerder bij verordening nadere regels te stellen. Indien en voor zover de Keur van het waterschap regulering bij beschikking (vergunning) introduceert, is ook sprake van een watervergunning. In geval van watervergunningen voor verschillende samenhangende handelingen (behorend bij hetzelfde initiatief) vindt samenloop van vergunningen plaats en wordt er één watervergunning afgegeven. De Waterwet voorziet bij samenloop in het gezag dat bevoegd is tot vergunningverlening, zie artikel 6.15 van de Waterwet.

Conserverende werking van de Keur en profiel van vrije ruimte

Van de Keur gaat een conserverende werking uit, indien daarin het toekomstig tracé van een waterstaatwerk wordt beschermd. De Rechtbank Middelburg (Awb 07/3891, 29 januari 2008) oordeelde inzake de Keur van Waterschap Zeeuws Vlaanderen met een Nota begrenzingen, waarin Keurzones en bebouwingscontouren waren aangeduid, dat de in de Wet op de ruimtelijke ordening aan provincie Zeeland gegeven bevoegdheid, onverlet laat de aan een waterschap gegeven bevoegdheid om in het belang van de waterstaatszorg voorzieningen te treffen. Deze voorzieningen betroffen het aangeven van bebouwingscontouren, contouren langs waterkeringen waarbinnen vooralsnog niet mag worden gebouwd. Deze contouren waren bepaald door uit te gaan van toekomstige klimaatscenario’s. De Rechtbank nam daarbij in aanmerking dat de conserverende werking kon worden opgeheven na belangenafweging in het concrete geval van een aanvraag om ontheffing door betreffende bedrijven. Deze uitspraak is van groot belang voor waterschappen die hun belangen bij een mogelijk toekomstig grondgebruik voor het verbeteren van hun watersystemen voor de (lange) toekomst veilig willen stellen.

In dit verband is het belangrijk waar nodig een profiel van vrije ruimte op te nemen.

Toelichting artikelsgewijs

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1  Begripsomschrijvingen

In deze Keur is er voor gekozen in de lijst met begripsomschrijvingen de meest essentiële begrippen voor de regionale waterbeheerder en voor de in het beheergebied gevestigde burgers en bedrijven een plaats te geven. Daarmee wordt beoogd van de Keur van Waterschap Veluwe een zelfstandig leesbaar document te maken, zij het dat de lijst niet uitputtend is. Voor het in alle opzichten goed kunnen doorzien wat de nieuwe waterbeheerwetgeving voor alle partijen betekent, ontkomt men er niet helemaal aan ook de Waterwet zelf en haar Memorie van Toelichting (MvT), de Invoeringswet Waterwet en haar MvT, het Waterbesluit en de betreffende provinciale Waterverordening en aanpalende wet- en regelgeving er op na te slaan.

De volgende begrippen zijn opgenomen:

  • a.

    bergingsgebieden: dit begrip is overgenomen uit de Waterwet, waarbij de relatie met de Wet ruimtelijke ordening is gelegd.

  • b.

    beschermingszone: dit begrip is deels overgenomen uit de Waterwet, met de toevoeging dat die zone in de legger is vermeld en dat het betreffende waterstaatswerk wordt beschermd door voorschriften krachtens deze Keur. In deze omschrijving wordt de relatie gelegd tussen de legger met de ligging, vorm, afmetingen en constructie van dat waterstaatswerk en de Keur met haar instrumentarium om die waterstaatswerken daadwerkelijk te beschermen tegen ingrepen van derden.

  • c.

    Buitenbeschermingszone: dit zijn de zones grenzend aan weerszijden van de beschermingszones van de primaire waterkering en worden beschermd tegen grote ingrepen die van invloed kunnen zijn op de stabiliteit van een waterkering. Deze zone wordt in de legger vermeld.

  • d.

    bestuur: het bevoegde bestuursorgaan voor het nemen van besluiten krachtens deze Keur is het college van dijkgraaf en heemraden van waterschap Veluwe.

  • e.

    bronbemaling: dit begrip geeft duidelijk aan wat wordt bedoeld.

  • f.

    grondwater: de omschrijving van dit begrip is uit de Waterwet overgenomen, met de toevoeging dat het in deze Keur om een onderdeel van het grondwater gaat. Het gaat om dat grondwater, voor zover het waterschap door de Wet belast is met het beheer van dat onderdeel van het grondwater. De Wet gaat uit van het toekennen aan waterschappen van het passieve, kwantitatieve beheer van grondwater, voor zover het betreft de regulering van het onttrekken van water aan grondwater voor industriële toepassingen met een hoeveelheid van niet meer dan 150.000 m3 per jaar, dan wel voor zover het niet gaat om onttrekkingen voor de openbare drinkwatervoorziening of voor bodemenergiesystemen.

  • g.

    infiltreren: dit is geheel overgenomen uit de Wet.

  • h.

    Kernzone: het centrale gedeelte van de waterkering of water, dat als zodanig in de legger is aangewezen, dan wel de strook grond die zich uitstrekt tot een afstand van 4 meter uit de teen van de waterkering of het water gemeten van insteek tot insteek;

  • i.

    legger: dit begrip is voor de waterbeheerder van groot belang. Zeker nu artikel 5.1 van de Wet verplicht stelt dat de beheerder zijn waterstaatswerken vastlegt in de Waterwetlegger. Daarnaast hanteren de waterschappen al sinds lange tijd de Waterschapswetlegger, als bedoeld in artikel 78, tweede lid van de Waterschapswet. Daarin nemen zij de lijst van onderhoudsplichtigen voor waterstaatswerken op. Het onderhoud van bepaalde waterstaatswerken door de aanliggende eigenaren komt nog veelvuldig in het regionale waterbeheer voor. Er is geen enkel beletsel om deze twee verschillende leggers te integreren tot 1 waterschapslegger. De leggers zijn verschillend in die zin dat zij hun grondslag vinden in verschillende wetten met een andere strekking. Belangrijk bij het integreren van die beide leggers is dat de strekking van beide leggerartikelen overeind blijft. Artikel 4.1a van de Waterverordening waterschap Veluwe bepaalt dat C-wateren zoals deze zijn opgenomen in de legger van het waterschap, zijn vrijgesteld van de leggerplicht als bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet met betrekking tot vorm, afmeting en constructie. Dit laatste geldt ook voor de waterbergingsgebieden. 

    Met betrekking tot het bepaalde in dit onderdeel zijn de artikelen 6.2 tot en met 6.4 van het overgangsrecht van toepassing.

  • j.

    onttrekken: dit begrip is deels overgenomen uit de Waterwet en gaat in op zowel het onttrekken van grondwater, als ook op het onttrekken van water aan het oppervlaktewaterlichaam. In artikel 1 derde lid van de Grondwaterwet is / was opgenomen dat ontwaterings- en afwateringsactiviteiten zijn uitgezonderd van het onttrekkingsbegrip. Dat geldt ook voor het hier opgenomen begrip ‘onttrekken van grondwater’. De artikelen 4.10 en 4.11 van de Keur zien dus niet op ont- en afwateren. In hoofdstuk 4 van deze Keur is een uitgekristalliseerd instrumentarium opgenomen voor de regulering van onttrekkingen aan oppervlaktewaterlichamen en voor het onttrekken van grondwater in combinatie met infiltraties. Zeker nu de waterschappen deels de taak hebben tot regulering van het kwantitatieve grondwaterbeheer, is dat hoofdstuk van groot belang voor de beheerspraktijk van de waterschappen.

  • k.

    onderhoud: er wordt onderscheid gemaakt in gewoon en buitengewoon onderhoud. Verwezen wordt naar de toelichtingen bij de artikelen 3.4, 3.5, 3.7 en 3.8.

  • l.

    oppervlaktewaterlichaam: dit begrip is overgenomen uit de Waterwet. Het betreft oppervlaktewater met de daarin aanwezige stoffen, de waterbodem, de oevers (dat kunnen ook de drogere oevergebieden zijn, voor zover die uitdrukkelijk krachtens de Waterwet zijn aangewezen) en flora en fauna. Die drogere oevergebieden zijn via de Invoeringswet Waterwet toegevoegd aan dit begrip. Dat is nodig vanwege het opnemen van de regeling voor de waterbodemsanering in de Waterwet (afkomstig uit de Wet bodembescherming) en het onderscheid daarbij tussen de sanering van de landbodem en de waterbodem. Het begrip oppervlaktewaterlichaam gaat verder dan de op grond van de Kaderrichtlijn Water door de waterbeheerders als oppervlaktewaterlichamen bestempelde wateren. Het gaat hierbij om oppervlaktewater, zoals de sloot, de wetering, de beek, de rivier, het meer; kortom het gaat om de bak waarin het water zit. Daarnaast kunnen we niet om het begrip ‘water’ heen, omdat daarmee wordt bedoeld de substantie in de formule H2O. Dat begrip komt voor in hoofdstuk 4, waarin het onttrekken van water aan het grondwater is gereguleerd. Het begrip ‘oppervlaktewaterlichaam’ is in de keur opgenomen omdat het beheersobject “wateren’ op die manier in de Wet is gedefinieerd: de regionale waterbeheerder voert zijn beheerstaken uit in en om oppervlaktewater. Evenwel is er vanwege de herkenbaarheid voor gekozen het begrip wateren in de keur op te nemen. Het begrip oppervlaktewaterlichaam is onderdeel van het meer omvattende begrip waterstaatswerk, welk begrip op zijn beurt weer deel uitmaakt van het brede begrip watersysteem. Watersysteem is het meest omvattende van alle in de Wet en hier gebruikte begrippen. Het is hét object van beheer in de Wet. Voor de waterbeheerder en voor derden is het essentieel dat een ieder weet waarover het gaat en vooral wat de reikwijdte is van ge- en verbodsbepalingen in relatie tot bepaalde beheerobjecten. De begrippen moeten onderscheiden worden, omdat het beheer gericht kan zijn op onderdelen van het watersysteem. Scheiden is niet mogelijk, want we voeren het waterbeheer integraal uit. Uitoefening van de beheertaak waterkeringen mag in principe niet ten koste gaan van bijvoorbeeld het aquatische ecosysteem van oppervlaktewateren in de nabijheid. Op zijn minst zal de beheerder dan moeten proberen achteruitgang te compenseren. Het gaat immers om het behalen van de doelstellingen, zoals die in Hoofdstuk 2 paragraaf 1 van de Wet in algemene termen zijn omschreven. Paragraaf 2 en 3 van dat hoofdstuk leggen normen voor de onderscheiden beheerobjecten vast om daarmee die doelstellingen nader te concretiseren.

  • m.

    profiel van vrije ruimte: dit begrip is gevormd door jurisprudentie en opgenomen in de Waterverordening waterschap Veluwe. Het profiel is noodzakelijk om in de toekomst nodige gronden te vrijwaren van onomkeerbare ingrepen. Het is in het algemene gedeelte nader toegelicht.

  • n.

    wateren: alle oppervlaktewaterlichamen. Vanwege de herkenbaarheid is er voor gekozen deze benaming in de keur op te nemen. De wateren worden in de legger, naar mate van belang voor het voldoen aan de functie die aan die wateren is toegekend, onderscheiden in A-wateren, B-wateren of C-wateren.

    - A-wateren: water van overwegend belang voor de waterkwantiteit in het beheersgebied van het waterschap; en/of water gelegen in een gebied waaraan bijzondere waarden zijn toegekend, met uitzondering van solitaire wateren die zijn aangemerkt als vennen, poelen en kolken; en/of wateren waaraan bijzondere waarden zijn toegekend.

    - B-wateren: water van belang voor de waterkwantiteit in het beheersgebied van het waterschap.

    - C-wateren: alle wateren in het beheersgebied van het waterschap niet vallend onder A-wateren of B-wateren. Een solitaire vijver of een openlucht zwembad vallen niet onder het begrip water. Eigenaren van langs C-wateren gelegen gronden zijn verplicht deze wateren te onderhouden overeenkomstig de doorgaande diepte van de bodem en de doorgaande breedte van de oevers, zoals die ter plaatse blijken. Het waterschap kan hier handhavend optreden, wanneer het daartoe door derden wordt geroepen en het waterschap zelf van oordeel is dat het moet optreden.

    Als derden die geen aangelanden zijn of die anderszins geen direct belang hebben bij een C-water, klagen over de toestand van een C-water, dan treedt het waterschap derhalve in beginsel niet op. De burenrechtelijke bepalingen uit het Burgerlijk Wetboek bieden hier uitkomst. Derden worden in principe geacht geen belang bij perceelssloten te hebben. Uiteraard ligt dit anders bij de andere C-wateren; daarbij kunnen bijvoorbeeld jachtverenigingen (denk aan vijverpartijen met eenden) of natuurverenigingen (denk aan amfibie-poelen)belang hebben. Alleen in uitzonderlijke situaties gaat het waterschap over tot handhaving.

    Bij bijzondere waarden moeten we denken aan waarden van met name natuur, landschap en cultuurhistorie, zoals Rijk, provincie of gemeenten die aan een bepaald gebied/water hebben toegekend. Uiteraard moet het wel gaan om een min of meer watergerelateerde bijzonder waarde. Zo is de aanwijzing tot stiltegebied voor het waterschap niet automatisch aanleiding om de daarin gelegen wateren op de A-legger te plaatsen.

  • o.

    waterkering: deze begripsomschrijving komt in de Waterwet niet voor. De omschrijving is nodig om aan te geven wanneer het waterschap een object als waterkering aanduidt.  Hij beheert niet alleen de primaire, maar ook de regionale en secundaire waterkeringen. Het begrip dekt alle drie  soorten kering. Primaire waterkeringen zijn waterkeringen die beveiliging bieden tegen overstroming, zoals geregeld in de Wet. Een regionale waterkeringen is een waterkering , niet zijnde een primaire waterkeringen als bedoeld in de wet, die beveiliging biedt tegen overstroming en als zodanig is aangewezen in de Waterverordening waterschap Veluwe. Secundaire waterkeringen in het gebied van Waterschap Veluwe betreffen de (zomer)kaden in de uiterwaarden van de IJssel. (Cortenoever te Brummen, De Hoven te Zutphen, Wilpse Klei en Scherpenhof te Voorst, Het oever te Heerde, Hoenwaard en Aersoltweerde te Hattem). Waterschap Veluwe onderscheidt bij de primaire en regionale waterkeringen drie zones: de kernzone, de beschermingszones en de buitenbeschermingszones. Bij de secundaire waterkeringen is dit alleen de kernzone. De begrenzingen van deze zones worden vastgelegd in de legger. De kernzone is het centrale gedeelte van de waterkering, dat als zodanig in de legger is aangewezen. dijklichaam inclusief eventuele steun- en/of pipingbermen en stroken afhankelijk van de situatie aan weerszijden daarvan met inbegrip van de daarin of daaraan aangebrachte werken die een waterkerende of medewaterkerende functie hebben. De beschermingszone bestaat uit de gebieden aan weerszijden van de zone waterkering waarbinnen een verstoring van de ondergrond negatieve gevolgen kan hebben voor de stabiliteit van de dijk. De buitenbeschermingszone bestaat uit de gebieden aan weerszijden van de beschermingszones en worden beschermd tegen grote ingrepen die van invloed kunnen zijn op de stabiliteit van een waterkering

  • p.

    watersysteem: dit begrip is overgenomen uit de Waterwet, met de opmerking dat de zinsnede ‘en grondwaterlichamen’ hier achteraan is gezet, omdat die geen waterkeringen en ondersteunende kunstwerken behoeven.

  • q.

    waterstaatswerk: overgenomen uit de Waterwet, met toegevoegd de onderhoudsstroken en voorts dat het werk als zodanig in de (Waterwet)legger is aangegeven, tenzij dat van de leggerplicht is vrijgesteld of op een overzichtskaart als bedoeld in artikel 6.2 staat aangegeven. De relatie met de legger komt hier tot uitdrukking.

  • r.

    watervergunning: het gaat om de vergunning die de Waterwet introduceert voor bepaalde handelingen in het watersysteem en die de Keur voor het beheergebied van het waterschap concretiseert. We spreken dus niet langer van een keurontheffing of -vergunning, maar van een watervergunning.

  • s.

    werken: dit begrip komt niet voor in de Waterwet. Het is nodig omdat het realiseren van dergelijke werken in watersystemen afbreuk kan doen aan de functies die aan die watersystemen of onderdelen daarvan, zijn toegekend. De regionale waterbeheerder kan daartoe zijn Keurinstrumentarium inzetten om dergelijke ingrepen van derden te voorkómen door de handeling te verbieden, dan wel de realisatie van voorschriften te voorzien via een watervergunning. Als de aspirant-bouwer van het werk bekend is met de algemene regels van het waterschap, kan hij, afhankelijk van de aard van zijn constructie en de locatie, ook volstaan met het doen van een melding aan het waterschap.

  • t.

    Wet: dit is de Waterwet, waarop het Keurinstrumentarium inhoudelijk is gestoeld, naast de  provinciale Waterverordening.

Artikel 1.2  Hoofdelijke aansprakelijkheid

Ingevolge het bepaalde in dit artikel zijn de gebruikers verplicht de ingevolge de keur op de eigenaar rustende verplichtingen na te komen ingeval er sprake is van een zakelijk of persoonlijk gebruiksrecht.

Eigenaren, overige zakelijk gerechtigden tot, en gebruikers van de grond zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de nakoming van verplichtingen, die ingevolge de Keur op de eigenaar van de grond rusten. Veelal is immers niet de eigenaar, maar de feitelijke gebruiker van de grond degene die bij machte is aan die verplichtingen te voldoen of die bij de voldoening aan die verplichtingen is gebaat.

Artikel 2  Visplan

In de Visserijwet 1963 zelf of in de ministeriële regeling zal op termijn worden opgenomen dat het verboden is de binnenvisserij uit te oefenen, anders dan op basis van en in overeenstemming met het visplan. Een dergelijk visplan behoeft de instemming van de waterbeheerder. Daarbij toetst de waterbeheerder of het visplan aansluit bij de doelstellingen van de Kaderrichtlijn Water (KRW) voor de visstand in de betreffende wateren. De waterbeheerder geeft aan voor welke oppervlaktewaterlichamen hij een dergelijk visplan noodzakelijk acht. Dit hangt af van de mogelijkheden om via visbeheer (mede) de KRW-doelstellingen te halen. De doelen van de KRW voor het kwaliteitselement vis betreffen zowel de soortensamenstelling, als ook de leeftijdsopbouw van het visbestand. Dit betekent dat voor veel binnenwateren doelstellingen en soorten maatregelen moeten worden opgesteld. Het is vervolgens aan de regionale waterbeheerder die maatregelen in de regionale binnenwateren uit te voeren. De visserijkundige eenheid die zo’n visplan opstelt, is de Visstand Beheer Commissie (VBC). De verplichte deelname aan een VBC loopt via een bepaling in de huurovereenkomsten voor de rijkswateren. Dit geldt niet voor de regionale wateren. Daarom is een betere borging nodig om visserij in de regionale wateren duurzaam te laten zijn. Dat is mogelijk door een visplan daar waar nodig, verplicht te stellen en daaraan te koppelen dat de binnenvisserij alleen plaatsvindt overeenkomstig zo’n plan. In de nota visbeheer is reeds besloten een VBC Veluwe op te richten.

Het visplan beoogt ten eerste de visserij-activiteiten in te passen in de KRW-doelstellingen wat betreft de visstand en ten tweede een vastlegging van de verplichtingen voor de visrechthebbenden.

Gebodsbepalingen

Artikel 3.1  Afrasteringen

Lid 1

Deze bepaling verplicht de eigenaar van gronden die gelegen zijn nabij A-wateren en die gebruikt worden voor het houden van dieren een voldoende veekerende afrastering aan te brengen. Dit om te voorkomen dat oevers en taluds door aftrap inzakken en de af- en /of aanvoer van water wordt gehinderd. In principe moet deze staan op 75 cm van de insteek. In de legger kan echter iets anders zijn vastgelegd. De reden daarvoor is dan dat op grond van een BOP, SUP of een maai- en onderhoudsplan of anderszins besloten is hiervoor een andere afstand te opteren.

Lid 2

Deze bepaling verplicht de eigenaren van gronden waar dieren worden gehouden, gelegen nabij waterkeringen, waarop het weiden van dieren ingevolge artikel 4.3, lid 1f  is verboden daarlangs  voldoende veekerende afrasteringen te plaatsen, op 60 cm uit de teen van kering dan wel op de eigendomsgrens indien deze op grotere afstand van de teen is gelegen. Het plaatsen van deze afrasteringen valt niet onder de verbodbepalingen vervat in artikel 4.3.

In dit artikel wordt onder dieren verstaan alle gedomesticeerde dieren, dus zowel de grote huisdieren als varkens, paarden, rundvee en overige hoefdieren o.a. schapen , als de kleine huisdieren als kippen, ganzen en ook honden.

Artikel 3.2  Peilregelende kunstwerken

Meestal zijn de peilregelende kunstwerken in beheer bij het waterschap. In het geval dat het beheer/bediening van een peilregelend kunstwerk bij een particulier berust en hij bij de afstemming van die bediening op zijn belangen een situatie schept die voor het verdere beheer van het waterschap nadelig uitpakt, is het noodzakelijk dat het waterschap dat kan reguleren. Met het oog op de rechtszekerheid moet het bestuursorgaan aangeven voor welke peilregelende kunstwerken een aanzegging met rechtsgevolg mogelijk is. Op de aanwijzing is de procedure van de Keur van toepassing.

Onderhoud aan waterstaatswerken

Artikel 3.3  Onderhoudsplicht

Onderhoudsplichtigen worden ingevolge artikel 78, tweede lid, Waterschapswet aangewezen in de legger. De Keur sluit hierop aan door als onderhoudsplichtigen aan te wijzen degenen die in de legger tot het plegen van gewoon of buitengewoon onderhoud zijn vermeld.

Over het algemeen zal die aanwijzing niet naar individu geschieden maar een categorie personen betreffen, bijvoorbeeld de aangrenzende grondgebruikers of -eigenaren.

Door het bepaalde in dit artikel geeft de legger de reikwijdte van de bepalingen van de Keur aan. Keur en legger doorlopen ingevolge de Waterschapswet een vaststellingsprocedure van overeenkomstige aard, zodat ook bij de onderhavige wijze van aanwijzing van onderhoudsplichtigen een voldoende rechtsbescherming van belanghebbenden is verzekerd.

Voor onderhoudsactiviteiten ten behoeve van de waterstaatszorg is een Gedragscode voor de waterschappen opgesteld. Hierin is omschreven hoe te voldoen aan het vereiste van zorgvuldig handelen in gevolge artikel 2 van de wet. Door te werken volgens die Gedragscode is een vrijstelling op basis van de Flora- en Faunawet gegeven. Dit geldt ook voor particulieren die onderhoudsplichtig zijn, als zij aantoonbaar in overeenstemming met de bestaande Gedragscode handelen en dit passend is binnen de eigen werkprocessen.

Onderhoud aan waterstaatswerken bestaande uit waterkeringen

Artikel 3.4  Gewoon onderhoud aan waterkeringen

In deze bepaling wordt omschreven waartoe derden-onderhoudsplichtigen bij de uitvoering van het gewone onderhoud aan waterkeringen gehouden zijn. De bestrijding van muskusratten op waterkeringen gebeurt, met uitsluiting van derden, van overheidswege (provincie of waterschap).

Artikel 3.5  Buitengewoon onderhoud aan waterkeringen

In deze bepaling wordt omschreven waartoe derden-onderhoudsplichtigen gehouden zijn bij de uitvoering van het buitengewoon onderhoud aan waterkeringen. Als buitengewoon onderhoud wordt in de keur aangemerkt het in stand houden van de waterkering overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent richting, vorm, afmeting en constructie. Dit onderhoud aan waterkeringen wordt waar het ‘primaire waterkeringen’ betreft, maar veelal ook bij overige waterkeringen, door het waterschap waarbij de waterkering in beheer is, uitgevoerd. De onderhavige bepaling ziet zoals in de algemene toelichting is vermeld niet op de situaties waarin het vorenstaande het geval is maar op de omstandigheid waarin dit onderhoud bij derden berust en richt zich niet tot het waterschap als waterkeringbeheerder, maar tot derden-onderhoudsplichtigen.

In de situatie dat geen legger aanwezig is en op de kaart geen vorm, afmetingen of constructie zijn aangegeven, voorziet het overgangsrecht van deze Keur.

Artikel 3.6  Werken met (mede) een waterkerende functie

Het bepaalde in dit artikel richt zich in principe tot onderhoudsplichtigen van in, op, aan of over waterkeringen of beschermingszones van waterkeringen gelegen werken die een waterkerende of mede een waterkerende functie hebben, en die anders dan met vergunning zijn aangebracht. Immers voor met vergunning aangebrachte werken zullen bepalingen met een strekking als die van artikel 3.6 in de vergunningsvoorschriften zijn opgenomen.

Onderhoud aan wateren

Artikel 3.7  Gewoon onderhoud aan wateren

In deze bepaling wordt omschreven waartoe derden-onderhoudsplichtigen bij de uitvoering van het gewone onderhoud aan wateren gehouden zijn. De onderhoudsplichtigen zijn te allen tijde gehouden voorwerpen, materialen en stoffen uit wateren te verwijderen die af- en/of aanvoer, dan wel de berging van water hinderen. Het gaat dan om die wateren waartoe zij onderhoudsplichtig zijn. Daarnaast schonen onderhoudsplichtigen de wateren. Dat gebeurt meestal een maal per jaar (meestal in het najaar), vóór de vooraf aan te kondigden schouw. Daarbij gaat het er om de maatgevende af- en/of aanvoer van water veilig te stellen.

De oevers en taluds alsmede de daartoe behorende oeververdedigingswerken dienen behoorlijk in stand te worden gehouden, voor zover dat nodig is om te voorkomen dat door inzakking de af- en/of aanvoer van water wordt gehinderd dan wel aangelegde onderhoudsstroken en/of afrasteringen door inzakking worden bedreigd. Waar de feitelijke afmetingen van het profiel de voor de af- en/of aanvoer van water noodzakelijke profielafmetingen overtreffen, kan de onderhoudsplichtige niet worden verplicht de overprofilering in stand te houden als niet tevens ook de instandhouding van een onderhoudsstrook en/of afrastering in het geding is.

Artikel 3.8  Buitengewoon onderhoud aan wateren

In deze bepaling wordt omschreven waartoe derden-onderhoudsplichtigen, die tot de uitvoering van het buitengewoon onderhoud aan wateren zijn verplicht, gehouden zijn. Als buitengewoon onderhoud wordt in de model Keur aangemerkt het in stand houden van de wateren overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent richting, vorm afmeting en constructie.

Het buitengewoon onderhoud wordt waar het betreft wateren van overwegend belang voor de af- en/of aanvoer van water voor een groter gebied veelal uitgevoerd door het waterschap dat de kwantiteitsbeheerder van de betrokken wateren is. De onderhavige bepaling ziet niet op deze situatie, maar op de omstandigheid waarin dit onderhoud bij derden berust en richt zich dus niet tot het waterschap als kwantiteitsbeheerder, maar tot derden-onderhoudsplichtigen. De situatie waarin derden-onderhoudsplichtigen tot instandhouding van wateren verplicht zijn, doet zich met name voor bij sloten en greppels die uitsluitend de afwatering van een bepaald aantal percelen dienen.

In de situatie dat geen legger aanwezig is en op de kaart geen vorm, afmetingen of constructie zijn aangegeven, voorziet het overgangsrecht van deze Keur.

Verbodsbepalingen

Algemeen

De Wet heeft in hoofdstuk 6 de regulering van handelingen van derden in het watersteem opgenomen. Dat reguleringsstelsel voorziet in de introductie van de watervergunning en algemene regels. Centraal daarbij staan de doelmatige bescherming van het watersysteem en een efficiënte dienstverlening voor burgers en bedrijven. Zo komt er voor samenhangende activiteiten in het watersysteem één watervergunning. Voorts vallen meer handelingen in het watersysteem onder algemene regels. Dit leidt tot lastenvermindering voor burgers en bedrijven. Voor de waterbeheerder is deze introductie op een andere manier van groot belang: tegenstrijdigheden tussen verschillende waterwetten behoren tot het verleden. Tot slot is de afstemming met andere vergunningstelsels geborgd door het instellen van 1 loket voor de uitvoering van het behandelen van vergunningaanvragen. De reglementaire bevoegdheid van de waterschappen om bij Keur regels te stellen, blijft bestaan. Een dergelijke benadering past ook bij het aan de Waterwet ten grondslag liggende uitgangspunt van ‘decentraal wat kan, centraal wat moet’. 

Wat centraal moet, is ook te vinden in hoofdstuk 6 van de Wet. Dat wordt ingegeven door internationale verplichtingen of bovenregionale belangen. Het is dan wenselijk of zelfs noodzakelijk om bepaalde handelingen – of die nu betrekking hebben op een watersysteem in beheer bij het Rijk of bij een waterschap – voor alle watersystemen op uniforme wijze te regelen. Een voorbeeld van dergelijke handelingen zijn de voorheen op grond van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren gereguleerde lozingen van afvalstoffen , verontreinigende of schadelijke stoffen. Voor zover derhalve het Rijk een bepaald onderwerp heeft geregeld, zijn waterschappen niet langer onverkort bevoegd om daarin nog zelfstandig bij verordening te voorzien, mede ook op grond van artikel 59 van de Waterschapswet.

De bevoegdheid van waterschappen om bij verordening (bedoeld wordt: de Keur) regels te stellen inzake handelingen in de onder hun beheer vallende watersystemen, is neergelegd in artikel 56 van de Waterschapswet. In dat kader staat het de waterschappen ook vrij om naast de reeds op grond van de artikelen 6.2 en 6.3 van de Waterwet vergunningplichtige handelingen, nog andere handelingen vergunningplichtig te stellen. Het gevolg daarvan is dat zodra een waterschap ervoor kiest om nog andere handelingen vergunningplichtig te maken of anderszins aan een toestemmingsvereiste te binden, die handelingen automatisch onder de watervergunning vallen. De waterschappen creëren dus geen zelfstandige vergunningstelsels meer. Bedoeling daarvan is dat de uitgangsgedachte van 1 watervergunning daarmee overeind blijft en nog belangrijker dat de integrale afweging van de bij het waterbeheer betrokken belangen blijft gewaarborgd.

Artikel 4.1  Watervergunning wateren

Het eerste lid van artikel 4.1 betreft het aanleggen van wateren.

In het tweede lid dit artikel worden wateren en zones beschermd.

Het verbod in artikel 4.1, aanhef en onder a, betreft het verrichten van werkzaamheden. Bij het begrip, ‘werkzaamheden' moet een verband gelegd worden met verrichten van handelingen. Onder werkzaamheden vallen o.a. aanleg-, bagger-, boor-, bouw-, graaf-, demping- herstel-, onderhoud-, plant- reparatie-, revisie-, sloop-, uitbreiding-, verbouw en herbouwwerkzaamheden. Werkzaamheden betreffen zowel werkzaamheden die tot doel hebben verandering te brengen in de staat van wateren, als werkzaamheden die dat niet tot doel hebben maar waarvan onbedoeld effect is dat verandering wordt gebracht in de staat van die werken. Onder dit verbod valt bijvoorbeeld het dempen van een water.

Van het begrip 'werken' is in artikel 1 een definitie gegeven. De verboden onder b tot en met l spreken voor zich.

Artikel 4.2 Toepassingsgebied

Voor B- en C-wateren heeft het waterschap de verboden bedoeld in artikel 4.1, tweede lid onder b en c buiten werking gesteld en voor wat betreft artikel 4.1., tweede lid onder a de werkzaamheden behorende bij de uitvoering van het onder b en c genoemde. (Dit betreft onder andere de werkzaamheden voor het leggen van een duiker).

Het is vooral in het belang van de aangelanden zelf om zorgvuldig met het water om te gaan. Mochten er desondanks toch situaties in strijd met het algemeen belang ontstaan, dan heeft het waterschap via artikel 4.15, zorgplicht, de mogelijkheid tot optreden.

Artikel 4.3

Ingevolge dit artikel worden waterkeringen en zones beschermd.

In dit artikel worden onderscheiden: verboden die gelden voor de kernzone (lid 1); verboden die gelden voor de kernzone en beschermingszones (lid 2); verboden die gelden voor de kernzone en beschermingszones en buitenbeschermingszones (lid 3).

De verboden voor de kernzone zijn verdergaand dan die gelden voor de beschermingzones omdat bepaalde handelingen, indien ze de beschermingszones worden uitgevoerd, het waterkerend vermogen van de waterkering niet aantasten terwijl ze, indien ze op de waterkering plaats zouden hebben, wel degelijk het waterkerend vermogen zouden kunnen aantasten. Voor dit soort handelingen geldt veelal dat ze ook niet kunnen worden toegestaan in de directe nabijheid van de kernzone voor de buitenbeschermingszone geldt het minst vergaande regime.

Het verbod in artikel 4.3, lid 1 regelt de verboden voor de kernzone.

Van het begrip 'werken' is in artikel 1 een definitie gegeven. De verboden onder b tot en met l spreken voor zich.

Ingevolge het bepaalde in het eerste lid onder f is het verboden in de kernzone dieren te laten weiden. Onder dieren worden verstaan alle gedomesticeerde dieren, dus zowel de grote huisdieren als varkens, paarden, rundvee en overige hoefdieren als schapen en geiten, als de kleine huisdieren als kippen, ganzen en ook honden.

Het verbod in artikel 4.3, lid 2 aanhef en onder a, betreft het verrichten van werkzaamheden. Bij het begrip, ‘werkzaamheden' moet een verband gelegd worden met verrichten van handelingen. Onder werkzaamheden vallen o.a. aanleg-, bagger-, boor-, bouw-, graaf-, demping- herstel-, onderhoud-, plant- reparatie-, revisie-, sloop-, uitbreiding-, verbouw en herbouwwerkzaamheden. Werkzaamheden betreffen zowel werkzaamheden die tot doel hebben verandering te brengen in de staat van waterkeringen, als werkzaamheden die dat niet tot doel hebben maar waarvan onbedoeld effect is dat verandering wordt gebracht in de staat van die werken. Onder dit verbod valt niet agrarisch gebruik, zoals ploegen.

Het vierde lid van artikel 4.3 tenslotte verbiedt het plaatsen van werken in het profiel van vrije ruimte. Dit is belangrijk om in de toekomst met name de wateropgaven omtrent dijkverbeteringen te kunnen realiseren.

De overige verboden van artikel 4.3 spreken voor zich.

Het verbod in Artikel 4.4 dient ter bescherming van de bergingsgebieden. Bergingsgebieden worden in bestemmingsplannen door het college van Burgemeester en Wethouders vastgesteld. Vanuit waterhuishoudkundig oogpunt is het van belang de beoogde bergingscapaciteit te waarborgen.

Artikel 4.5  Algeheel verbod bij calamiteiten

In artikel 4.5 worden regels gesteld in geval zich calamiteiten voordoen. Het bestuur kan dan bijvoorbeeld verbieden water te onttrekken. Er wordt dan afgeweken van de normaal geldende regels, welke afwijking tijdelijk is en waarvoor geen vergunning nodig is en ook geen algemene regels gelden. De Waterwet (artikelen 5.23 tot en met 5.26) stelt regels omtrent het gevaar voor waterstaatswerken. Deze artikelen geven de waterbeheerder ruime bevoegdheden.

Artikel 4.6  Verbod versnelde afvoer door verhard oppervlak

Artikel 4.6 over het versneld afvoer van water naar een oppervlaktewaterlichaam door aanleggen van verhard oppervlak kan in principe via een goed doorlopen van het proces van watertoetsen de vergunningverlening aanzienlijk vergemakkelijken. Het waterschap dient hiervoor beleidsregels vast te stellen. Nog beter is het als het waterschap in een vroeg stadium bij de gemeente om de tafel zit en aangeeft dat de initiatiefnemer de waterhuishoudkundige aspecten ter plaatse betrekt bij zijn plannen en daartoe in overleg treedt met het waterschap. Maatregelen kunnen dan tijdig worden getroffen. Mocht toch nog die derde een dergelijke activiteit hebben gerealiseerd met grote negatieve invloed op de waterhuishouding, dan beschikt het waterschap in deze Keur over een instrument om ongewenste afvoeren op het bestaande stelsel tegen te gaan. Het lozen van het hemelwater op oppervlaktewater is de laatste stap in de trits vasthouden-bergen-afvoeren zoals die is opgenomen in het Nationaal Bestuursakkoord Water. Door de bepaling zo op te nemen kan in het vergunningstraject worden beoordeeld of deze trits is doorlopen en er voldoende inspanning is verricht alvorens er geloosd wordt op oppervlaktewater. Hierbij dient bedacht te worden dat er altijd sprake is van maatwerk. In beleidsregels kunnen hierover nadere regels worden gesteld. 

Dit verbod ziet niet op lozingen vanuit overstorten

Artikel 4.13  Algemene regels

De algemene regels waartoe artikel 4.13 de mogelijkheid biedt, zien toe op het vaststellen van regels door het bestuur. Die regels kunnen inhouden een vrijstelling van de vergunningplicht of juist een algeheel verbod op het verrichten van die handelingen. Voordeel van zo’n bepaling is dat het waterschap maatwerk kan verrichten.

Artikelen 4.7 tot en met 4.12 en 4.14  Regulering van handelingen

De verdere inhoud van hoofdstuk 4 van deze Keur (artikelen 4.5 tot en met 4.15) gaat in op algemene regels, de watervergunning, de meldplicht en de meet- en registratieplicht voor het lozen of onttrekken van water met betrekking tot oppervlaktewaterlichamen en voor het onttrekken van water aan grondwater.

De systematiek van dit gedeelte is als volgt: allereerst de watervergunning, de melding, de meting en registratie en de dan de algemene vrijstellingen. Vanwege de overzichtelijkheid zijn de bepalingen over lozen en onttrekken op respectievelijk aan oppervlaktewaterlichamen en over het onttrekken van grondwater bij elkaar gezet. De meet- en registratieverplichting is wel in één bepaling gehandhaafd. De specifieke vrijstellingen zijn direct onder de verboden en verplichtingen geplaatst.

Zoals hoofdstuk 6 van de Wet veel omvattend is, zo is ook dit gedeelte van hoofdstuk 4 van de Keur redelijk uitgebreid. Getracht is door een indeling in soorten handelingen en in onderdelen van het watersysteem te maken, het reguleringsregime overzichtelijk te houden.

Op het ontwateren en afwateren van gronden ziet de Keur in de artikelen 4.7 en 4.8. Als waterschap moet je de bevoegdheid via keurinstrumentarium hebben om bijvoorbeeld het draineren van gronden en de daarmee gemoeide afvoer naar een oppervlaktewaterlichaam te reguleren. Voor het reguleren van grondwateronttrekkingen heeft het waterschap in eerste instantie het beleid van de provincie één op één overgenomen. De regulering is afgestemd op het bepaalde in de  Waterverordening waterschap Veluwe. Waar nodig stelt het waterschap voor de wijze van toepassing van het instrumentarium beleidsregels vast.

Bij bijzondere waarden moeten we denken aan waarden van met name natuur, landschap en cultuurhistorie, zoals Rijk, provincie of gemeenten die aan een bepaald gebied/water hebben toegekend. Uiteraard moet het wel gaan om een min of meer watergerelateerde bijzonder waarde.

Artikel 4.15   Zorgplicht

Artikel 4.15 betreft de zorgplicht die ieder moet betrachten als het gaat om de maatregelen die het waterschap heeft getroffen in watersystemen met het oog op het bereiken van de waterhuishoudkundige doelstellingen die aan die onderdelen van watersystemen zijn verbonden of afbreuk doet aan de doelstelling behorende bij de functie die aan een waterstaatswerk is toegekend. De formulering is geënt op de artikelen 6.22a en 6.22b zoals de Invoeringswet Waterwet deze aan reikt. Verder is ook gekeken naar titel 17.2 van de Wet milieubeheer. Het artikel zoals dat nu in deze Keur is opgenomen, voorziet er in dat derden die schade toebrengen aan watersystemen voor die schade daadwerkelijk zullen moeten opdraaien.

Dit artikel draagt er toe bij dat het waterschap maatregelen van de derde kan eisen of alvast zelf maatregelen kan treffen bij (dreigende) schade, als omschreven in dit artikel. De kosten kan het waterschap verhalen op die derde, indien en voor zover die schade aan die derde is toe te rekenen. Het waterschap voorkomt hiermee dat investeringen gedaan om maatregelen aan het watersysteem uit te voeren om zo aan zijn verschillende wateropgaven te voldoen, niet weer teniet worden gedaan. Het waterschap moet er immers alles aan doen om die wateropgaven te halen, mede in het licht van de straks geldende Wet Naleving Europese regelgeving door mede overheden. Dat betekent dat het waterschap alle instrumenten waarover het beschikt, inzet om Europese verplichtingen na te komen. Het komt er derhalve op neer dat hij moet voorkómen dat anderen het werk van het waterschap frustreren. Naast een goed toezicht op de naleving van regels waarvoor het het bevoegde gezag is, dus ook een dergelijk afdwingen van de zorgplicht die burger en bedrijf hebben ten aanzien van watersystemen.

Toezicht en handhaving

Artikel 5.1  Schouw

De schouwvoering als bedoeld in deze bepaling betreft met name de schouw op het onderhoud aan waterkeringen en oppervlaktewaterlichamen. Schouwvoering betreft de uitoefening van toezicht op naleving van met name de onderhoudsbepalingen in de Keur. Daarnaast wordt bij de schouw gelet op eventuele overtreding van verbodsbepalingen. Het aantal malen dat per jaar de schouw wordt gevoerd wordt ter nadere vaststelling aan het bestuursorgaan overgelaten. Daarnaast is de mogelijkheid dat bijvoorbeeld in jaren waarin wateren snel dichtgroeien het bestuursorgaan kan besluiten een extra schouw te voeren.

Artikel 5.2  Aanwijzing toezichthouders

Aanwijzing van toezichthoudende ambtenaren geschiedt krachtens het bepaalde in artikel 5.2 van de Keur door het bestuursorgaan (art. 5.11 Algemene wet bestuursrecht). Afdeling 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht bevat bepalingen omtrent de bevoegdheden van toezichthoudende ambtenaren.

Artikel 5.3  Strafbepalingen

In artikel 81 Waterschapswet is bepaald welke maximum straf op overtreding van de Keur kan worden gesteld. In deze Keur is deze maximum straf opgenomen (drie maanden hechtenis of een geldboete van de tweede categorie als genoemd in artikel 23, Wetboek van strafrecht).

De opsporingsambtenaar kan de overtreder van een keurvoorschrift een schikkingsvoorstel doen om strafvervolging te voorkomen (artikel 85, derde lid, Waterschapswet).

Deze strafbepalingen staan los van het bestuursrechtelijk instrumentarium – bestuursdwang en last onder dwangsom - waarover het bestuursorgaan ingeval van overtreding kan beschikken.

Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 6.1  Vergunningen

Het eerste lid van dit artikel beoogt werken die vóór inwerkingtreding van de keur met vergunning of ontheffing zijn aangebracht en ook ingevolge de geldende keur vergunningplichtig zijn de status te geven van werken die met een vergunning ingevolge de keur zijn aangebracht.

Ingevolge het tweede lid worden werken, die vóór inwerkingtreding van de keur zonder vergunning of ontheffing legaal konden worden aangelegd en ingevolge de geldende keur vergunningplichtig zijn, aangemerkt als met vergunning ingevolge de geldende keur aangebracht.

Artikel 6.2  legger

In de overgangsbepalingen van de Waterwet wordt opgenomen vóór welke datum moet zijn voldaan aan de leggerverplichting zoals opgenomen in artikel 5.1 van de Waterwet. Ingeval voor waterstaatswerken waarvoor krachten artikel 5.1 van de Wet en de Waterverordening waterschap Veluwe vaststelling van een legger  is voorgeschreven maar waarvoor vaststelling nog niet heeft plaatsgevonden geeft dit artikel aan welke Waterstaatswerken dit betreft.

Artikel 6.3  Onderhoud aan waterstaatswerken

Het bepaalde in dit artikel beoogt te bewerkstelligen dat bij het nog ontbreken van een legger en een keurkaart het onderhoud aan waterstaatswerken wordt voortgezet door degenen die vóór inwerkingtreding van de keur het onderhoud feitelijk verrichtte

Artikel 6.4.

Tot dat het visplan, als bedoeld in artikel 2, is goedgekeurd door het bestuur is het verboden langs of in wateren vistuigen, anders dan sportvistuigen, te plaatsen of te hebben.

Artikel 6.5  Inwerkingtreding

Deze Keur treedt uiterlijk in werking op 22 december 2009, de uiterste datum waarop ingevolge Europese wetgeving de Waterwet en in samenhang daarmee deze Keur van Waterschap Veluwe in werking dient te zijn getreden.