Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Waterschap Veluwe

Keur Waterschap Veluwe 2009

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieWaterschap Veluwe
Officiële naam regelingKeur Waterschap Veluwe 2009
CiteertitelKeur oppervlaktewateren
Vastgesteld dooralgemeen bestuur
Onderwerpmilieu
Eigen onderwerpWATERSCHAP.regelingen

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Het overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen is mogelijk niet compleet. Er kunnen wijzigingen ontbreken tussen het ontstaan van de regeling en de eerste opgenomen wijziging daarvan.

Datum ondertekening inwerkingtredingsbesluit: 6-12-2004

Bron bekendmaking inwerkingtredingsbesluit: Stentor, 10-12-2004

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Waterschapswet, art. 73

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

18-12-200401-01-2014nieuwe regeling

06-12-2004

Stentor, 10-12-2004

Docnr 74206
18-12-200401-01-2014nieuwe regeling

06-12-2004

Stentor, 10-12-2004

74206
18-12-200401-01-2014nieuwe regeling

06-12-2004

Stentor, 10-12-2004

Docnr 74206

Tekst van de regeling

Paragrafen

Algemene bepalingen
Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze Keur wordt verstaan onder:

  • a.

    het waterschap: Waterschap Veluwe;

  • b.

    het bestuur en het algemeen bestuur: het college van dijkgraaf en heemraden van het waterschap respectievelijk het algemeen bestuur van het waterschap;

  • c.

    waterstaatswerken: wateren;

  • d.

    werken: alle door menselijk toedoen gemaakte of te maken constructies met toebehoren, daaronder inbegrepen bouwwerken, kunstwerken, kabels en leidingen;

  • e.

    bouwwerken: alle constructies van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke op de plaats van bestemming direct of indirect steun vinden in of op de grond;

  • f.

    kunstwerken: waterstaatkundige bouwwerken die van belang zijn voor de functie die de wateren hebben, dan wel uit andere hoofde behoren tot of gelegen zijn in of over een water;

  • g.

    aangelande: de eigenaar, beperkt gerechtigde of gebruiker van een aan een water grenzend perceel;

  • h.

    legger: het register met bijbehorende kaarten waarin onderhoudsplichtigen of onderhoudsverplichtingen zijn aangewezen, als bedoeld in artikel 78 Waterschapswet en waarop de richting, vorm, afmeting en constructie van de waterstaatswerken staan, talud: de hellende kant van een water;

  • i.

    insteek: de lijn of het knikpunt van een water waar talud en maaiveld elkaar snijden dan wel geacht worden elkaar te snijden;

  • j.

    wateren: alle oppervlaktewateren die dienen voor de afvoer, aanvoer of retentie en berging van water. Daarbij is medebepalend het voldoen van die wateren aan de doelstellingen behorend bij de waterhuishoudkundige functie die aan die wateren is toegekend. Inbegrepen zijn de boven dat water gelegen taluds en onderhoudspaden, alsmede de kaden en oeverstroken die geacht worden met het water een eenheid te vormen. Ook inbegrepen zijn de daarin of daaraan aangebrachte kunstwerken. Deze wateren zijn onderscheiden in A-wateren, B-wateren of C-wateren, naar de mate van belang voor het voldoen aan de functie die aan die wateren is toegekend;

  • k.

    A-wateren: water van overwegend belang voor de waterkwantiteit in het beheersgebied van het waterschap; en/of water gelegen in een gebied waaraan bijzondere waarden zijn toegekend, met uitzondering van solitaire wateren die zijn aangemerkt als vennen, poelen en kolken; en/of wateren waaraan bijzondere waarden zijn toegekend;

  • l.

    B-wateren: water van belang voor de waterkwantiteit in het beheersgebied van het waterschap;

  • m.

    C-wateren: alle wateren in het beheersgebied van het waterschap niet vallend onder Awateren of B-wateren, met uitzondering van solitaire wateren die zijn aangemerkt als vennen, poelen en kolken voor zover deze niet zijn gelegen in een gebied waaraan bijzondere waarden zijn toegekend;

  • n.

    specie: al hetgeen dat vrijkomt bij het onderhoud van wateren;

  • o.

    retentie: een lijn- of vlakvormig gebied, waar water onder het maaiveldniveau kan worden vastgehouden, met de bedoeling afvoerpieken ten gevolge van neerslagoverschotten te reduceren;

  • p.

    berging: een lijn- of vlakvormig gebied waar water (tijdelijk) boven het maaiveldniveau kan worden geparkeerd door gecontroleerde overstromingen vanuit de wateren;

  • q.

    onderhoudspad: de strook grond aansluitend aan het water en in eigendom van het waterschap ten behoeve van het uitvoeren van onderhoud door of vanwege het waterschap.

1

Artikel 2 Hoofdelijke aansprakelijkheid
  • 1 Wanneer percelen met een beperkt recht zijn bezwaard, dan wel krachtens persoonlijk recht in gebruik zijn gegeven, rusten de in deze Keur aan de eigenaar opgelegde verplichtingen op de beperkt gerechtigden en in geval er sprake is van een persoonlijk gebruiksrecht, op de gebruikers.

  • 2 Indien een perceel is onderworpen aan verscheidene beperkte rechten, heeft voor de toepassing van de Keur de vruchtgebruiker voorrang boven zowel de opstaller als de erfpachter en heeft de opstaller voorrang boven de erfpachter.

  • 3 Indien in het kader van de uitvoering van een landinrichtingsproject percelen tijdelijk in gebruik zijn gegeven overeenkomstig een plan van tijdelijk gebruik, als bedoeld in artikel 189 van de Landinrichtingswet (Stb. 1985, 299), dan wel aan de toekomstige gerechtigden in gebruik zijn gegeven, overeenkomstig het plan van toedeling, bedoeld in artikel 196 van vermelde wet, treden voor de toepassing van deze Keur de in elk van beide plannen aangegeven gebruikers in de plaats van degenen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van die percelen.

  • 4 Voor de nakoming van de in deze Keur aan de eigenaar opgelegde verplichtingen is ieder van de in het eerste lid genoemde gerechtigden, alsmede de eigenaar hoofdelijk aansprakelijk.

Artikel 3 Gedoogplichten
  • 1 De eigenaren van waterstaatswerken of van nabij waterstaatswerken gelegen percelen zijn verplicht, voor zover dat nodig is voor werkzaamheden vanwege het waterschap ter behartiging van de hem opgedragen waterstaatszorg:

    • a.

      materieel, waaronder machines, op hun percelen toe te laten;

    • b.

      alle tijdelijke werken en verrichtingen in en op hun percelen toe te laten;

    • c.

      degenen die met het onderhoud van waterstaatswerken en het toezicht daarop

      zijn belast, op hun percelen toe te laten;

    • d.

      alle beletselen weg te nemen die de uitvoering van het onderhoud of het

      toezicht daarop in de weg staan.

  • 2 Van de uit te voeren werken en verrichtingen, gewoon onderhoud en spoedeisende gevallen uitgezonderd, stelt het bestuur de eigenaren van de gronden en de in artikel 2 eerste lid genoemde gerechtigden tot de betreffende gronden ten minste achtenveertig uren van te voren schriftelijk in kennis.

Gebodsbepalingen
Artikel 4 Onderhoud
  • 1 Onderhoudsplichtig voor B-wateren zijn de aangelanden of degenen die in de legger tot het plegen van onderhoud aan de wateren zijn aangewezen; onderhoudsplichtig voor Cwateren zijn de aangelanden.

  • 2 De onderhoudsplichtigen zijn voorts verplicht aan deze waterstaatswerken de door het bestuur nodig geoordeelde herstelwerkzaamheden te verrichten binnen de daarbij schriftelijk aangegeven termijn. Zij moeten zich bij het uitvoeren van die werkzaamheden gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die het bestuur daaromtrent heeft gegeven.

  • 2

Artikel 5
  • 1 De onderhoudsplichtigen van de B-wateren dienen er voor te zorgen dat deze voortdurend in een voor het voldoen aan de doelstellingen behorend bij de waterhuishoudkundige functie van die wateren, geschikte toestand verkeren.

  • 2 De onderhoudsplichtigen van de C-wateren dienen er voor te zorgen dat deze in een voor de waterkwantiteit geschikte toestand verkeren.

  • 3

Artikel 6 Afrasteringen

De eigenaren van percelen waar huisdieren worden gehouden en welke zijn gelegen nabij A-wateren, zijn verplicht daarlangs een voldoende veekerende afrastering aan te brengen op 75 cm van de insteek, tenzij in de legger een andere afstand daarvoor is aangegeven, welke afrastering van een zodanige constructie is dat de aan- of afvoer van water en het onderhoud aan de wateren door of vanwege het waterschap niet worden gehinderd.

4

Artikel 7 Specieberging
  • 1 Op gronden gelegen aan wateren, waarvan het onderhoud geschiedt door of onder toezicht van het waterschap moet de specie worden ontvangen, die tot behoorlijk onderhoud ten behoeve van de afvoer, aanvoer of retentie van water uit die wateren wordt verwijderd.

  • 2 De aangelanden zijn verplicht de specie, die tot behoorlijk onderhoud ten behoeve van de afvoer, aanvoer of retentie van water door of onder toezicht van het waterschap of door hen zelf uit die wateren is verwijderd, van de grondstrook langs het water, die zich uitstrekt over een breedte van 5 meter, gemeten vanuit de insteek, op verzoek van het bestuur te verwijderen.

  • 5

Artikel 8 Zorgplicht
  • 1 Een ieder die door zijn of door in zijn opdracht verrichte of nog te verrichten gedragingen afbreuk doet aan de doelstellingen behorend bij de functie die aan dat water is toegekend, is verplicht alle maatregelen te nemen, die redelijkerwijs van hem verwacht mogen worden, ten einde die afbreuk te voorkomen, dan wel indien daarvan reeds sprake is, al het mogelijke te doen om de gevolgen daarvan te beperken en zoveel mogelijk ongedaan te maken.

  • 2 De in het eerste lid van dit artikel vermelde zorgplicht strekt zich uit tot en met de aan de waterhuishoudkundige doelstellingen voor wateren verbonden belangen van milieu, ruimtelijke ordening, natuur, cultuur-historie en landschap, indien en voorzover deze belangen niet door regelgeving van andere publiekrechtelijke lichamen zijn beschermd.

  • 6

Artikel 9 Verbodsbepalingen
  • 1 Het is verboden:

    • a.

      wateren aan te leggen;

    • b.

      de richting, de vorm, de afmeting en de constructie van wateren te veranderen;

    • c.

      wateren direct of indirect met elkaar in verbinding te brengen;

    • d.

      wateren geheel of gedeeltelijk te dempen;

    • e.

      oevers en taluds te beschadigen of te vernielen;

    • f.

      in wateren de waterstand te brengen of te houden op een ander peil dan het waterschap voor het betreffende water dan wel voor het betreffende gebied heeft vastgesteld, onverminderd het bepaalde in artikel 13 van de Verordening waterhuishouding Veluwe;

    • g.

      de doorstroming van het water op enigerlei wijze te belemmeren of te stremmen;

    • h.

      in of nabij wateren:

      - 1e te graven,

      - 2e werken te maken, te hebben, te herstellen, te vernieuwen, te wijzigen of op te ruimen,

      - 3e opgaande beplantingen aan te brengen, te hebben, te kappen en te rooien,

      - 4e voorwerpen of stoffen te deponeren of op te slaan;

    • i.

      langs of in wateren vistuigen, anders dan sportvistuigen, te plaatsen of te hebben;

    • j.

      op of in wateren:

      - 1e zich door middel van mechanische middelen voortbewogen vaartuigen te bevinden,

      - 2e vaartuigen of vlotten onbeheerd te laten drijven;

    • k.

      nabij wateren:

      - 1e afgravingen voor het winnen van delfstoffen of specie, alsmede seismische onderzoeken te verrichten,

      - 2e leidingen, tanks, drukvaten of andere werken met een overdruk van 10 bar of meer te leggen, op te richten, te hebben, te herstellen, te wijzigen, te vernieuwen of op te ruimen,

      - 3e boringen te verrichten, nodig voor het exploreren van of winnen van gas, vloei- of delfstoffen.

  • 2 De in het eerste lid van dit artikel vermelde verboden zijn niet van toepassing op gedragingen ten behoeve van de uitvoering van herstel en onderhoud als bedoeld in de artikelen 4 tot en met 8.

  • 7

Artikel 10 Toepassingsgebied
  • 1 Het bepaalde in artikel 9, eerste lid onder h, geldt uitsluitend voor A-wateren, met inbegrip van de grond gelegen binnen een afstand van 5 meter gemeten vanuit de insteek, tenzij in de legger anders is bepaald.

  • 2 Het bepaalde in artikel 9, eerste lid onder k, geldt voor A-wateren en B-wateren, met inbegrip van de grond gelegen binnen een afstand van 5 meter gemeten vanuit de insteek.

  • 3 Het bepaalde in artikel 9, eerste lid onder e en j, geldt uitsluitend voor A-wateren en B-wateren.

  • 8

Artikel 11 Algemene regels
  • 1 Bij besluit van het algemeen bestuur kunnen met betrekking tot gedragingen van derden in, langs, onder en/of boven wateren als bedoeld in artikel 9 regels worden gesteld die nodig zijn ter bescherming van deze wateren met het oog op de waterkwantiteit in het gebied dan wel met het oog op het (blijvend) voldoen aan de waterhuishoudkundige functie die deze wateren hebben.

  • 2 Bij dat besluit kan worden bepaald dat daarbij gestelde regels slechts gelden in daarbij aangegeven categorieën van gevallen.

  • 9

Artikel 12 Kunstwerken
  • 1 Onderhoudsplichtig zijn degenen die in de legger tot het plegen van onderhoud aan de kunstwerken zijn aangewezen, dan wel degene die daartoe wettelijk of krachtens overeenkomst daartoe verplicht is, degene die vanouds in het onderhoud heeft voorzien, of de eigenaar en wel in deze volgorde steeds de volgende bij gebreke van de voorgaande. De onderhoudsplichtige van een kunstwerk in een A-water of B-water is verplicht dit in stand te houden overeenkomstig het bepaalde in de legger.

  • 2 De onderhoudsplichtigen van de kunstwerken, gelegen in A-wateren, B-wateren of C-wateren, dienen er zorg voor te dragen dat deze voortdurend in een voor het functioneren van die wateren goede toestand verkeren.

Artikel 13

Onverminderd het bepaalde in artikel 350 van het Wetboek van Strafrecht is het verboden veranderingen aan te brengen in de toestand van bij het waterschap in beheer zijnde peilregelende kunstwerken en kunstwerken die dienen tot aanvoer of afvoer van water dan wel deze te bedienen of hun regelende werking te belemmeren of te veranderen.

10

Artikel 14 Ontheffingen
  • 1 Het bestuur kan van de in deze Keur gestelde gebods-en verbodsbepalingen, met uitzondering van het bepaalde in artikel 8, ontheffing verlenen.

  • 2 Aan de ontheffing kunnen beperkingen en voorschriften worden verbonden ter bescherming van de belangen verbonden aan het voldoen aan de doelstellingen behorend bij de waterhuishoudkundige functie van die wateren.

  • 3 De toepassing van het bepaalde in het eerste en tweede lid van dit artikel kan mede strekken ter bescherming van de aan de waterhuishoudkundige functie verbonden andere belangen, indien en voorzover daarin niet is voorzien door enige andere wet- of regelgeving.

  • 4 Het bepaalde in het tweede en derde lid is eveneens van toepassing op een weigering, wijziging of intrekking van een ontheffing.

  • 5 Afdeling 3.5 van de Algemene wet bestuursrecht wordt in voorkomende gevallen van toepassing verklaard op de voorbereiding van besluiten inzake beschikkingen, als bedoeld in dit artikel.

  • 11

Artikel 15 Schouw
  • 1 Door of namens het bestuur wordt schouw gevoerd over de niet of niet geheel bij het waterschap in onderhoud zijnde waterstaatswerken, met uitzondering van C-wateren, volgens een door het bestuur vastgesteld schema.

  • 2 Het bestuur kan, indien het dat nodig acht, besluiten een extra schouw te voeren.

  • 3 Het bestuur stelt de datum van de schouw vast, en maakt die ten minste twee weken tevoren bekend door kennisgeving ervan in of via daarvoor geschikte media.

  • 4 De in het derde lid van dit artikel voorgeschreven bekendmaking kan in spoedeisende gevallen voor de aanvang van een extra schouw worden vervangen door een persoonlijke kennisgeving, waarbij met een kortere termijn dan die vermeld in het derde lid kan worden volstaan.

  • 5 Op de datum van schouwvoering moeten alle onderhoudsplichtigen zonder nadere aanzegging aan hun verplichtingen ingevolge deze keur hebben voldaan.

  • 6 Indien het waterschap bij een schouwvoering overtredingen constateert, wordt door of namens het bestuur een herschouw gehouden binnen een door het bestuur te bepalen termijn.

  • 12

Artikel 16 Toezicht

Het bestuur wijst ambtenaren aan die zijn belast met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze Keur bepaalde.

13

Artikel 17 Strafbepalingen
  • 1 Overtreding van de bepalingen van deze Keur wordt gestraft met een hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete tot ten hoogste het bedrag van de tweede categorie als genoemd in artikel 23 van het Wetboek van Strafrecht, al dan niet met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

  • 2 Indien ten tijde van het plegen van de in het eerste lid van dit artikel vermelde overtreding nog geen jaar verlopen is, sedert een eerdere veroordeling van de schuldige wegens gelijke overtreding onherroepelijk is geworden, kan hechtenis tot het dubbele van het gestelde maximum worden opgelegd.

  • 14

Overgangs- en slotbepalingen
Artikel 18 Ontheffingen
  • 1 Een ontheffing, verleend voor de inwerkingtreding van deze Keur, waarbij een ingevolge deze keur ontheffingplichtig werk of gedraging door het bevoegd gezag is toegestaan, wordt geacht ingevolge deze Keur te zijn verleend.

  • 2 Voor al hetgeen ten tijde van voor de inwerkingtreding van deze keur rechtmatig tot stand is gebracht, wordt geacht ontheffing ingevolge deze Keur te zijn verleend.

Artikel 19 Wateren

Zolang en voor zover er met betrekking tot de wateren, met uitzondering van C-wateren, in het gebied van de rechtsvoorgangers van het waterschap, geen legger is vastgesteld als bedoeld in artikel 1, eerste lid onder i, blijft het bepaalde in de artikelen 23 van de keuren van de beide rechtsvoorgangers van kracht.

Artikel 20 Inwerkingtreding

Deze Keur treedt in werking op de achtste dag na bekendmaking.

Artikel 21 Citeertitel

Deze Keur wordt aangehaald als: Keur oppervlaktewateren.

15

Aldus besloten in de openbare vergadering van het algemeen bestuur van 17 december 1997 en gewijzigd in de openbare vergadering van het algemeen bestuur van 6 december 2004.

Toelichting algemeen

Bij de oprichting van Waterschap Veluwe in 1997 heeft provincie Gelderland in het Algemeen Reglement voor het waterschap bepaald dat het waterschap tot taak heeft de waterstaatkundige verzorging van zijn gebied, voor zover die taak niet uitdrukkelijk aan andere publiekrechtelijke lichamen is opgedragen. Deze taak omvat de zorg voor de waterkering, voor het oppervlaktewaterkwantiteitsbeheer en voor het oppervlaktewaterkwaliteitsbeheer. De provincie geeft daarbij aan dat het waterschap de uitoefening van deze taken en taakonderdelen moet richten op integraal waterbeheer.

De Wet op de waterhuishouding verschaft in zeer globale zin het juridisch instrumentarium ten einde tot integraal waterbeheer te komen, door rekening te houden met de interne en externe relaties (waterhuishouding: oppervlaktewater en grondwater in kwantitatieve en kwalitatieve zin, respectievelijk waterhuishouding met de andere ruimtelijk relevante beleidsterreinen). De beschouwingen over de interne en externe relaties kunnen niet los

worden gezien van de ontwikkelingen rond de watersysteembenadering.

Daarbij is watersysteem:

een geografisch afgebakend, samenhangend en functionerend geheel van oppervlaktewater, grondwater, waterbodems, oevers en technische infrastructuur, met inbegrip van de daarin voorkomende fysische, chemische en biologische kenmerken en processen. De grenzen van een dergelijk systeem worden in de eerste plaats bepaald door morfologische, ecologische en functionele samenhang. Een watersysteembenadering stelt het watersysteem (inclusief landsystemen waar grondwater een essentieel onderdeel van uitmaakt) centraal. Deze benadering beoogt via integrale afweging de wensen van de samenleving ten aanzien van functies en het functioneren van watersystemen op optimale wijze af te stemmen op de mogelijkheden van die systemen met behulp van technische infrastructuur en een juridisch instrumentarium.

Artikel 78 van de Waterschapswet biedt aan het algemeen bestuur van het waterschap de mogelijkheid verordeningen vast te stellen die het nodig oordeelt voor de behartiging van de taken die de provincie aan het waterschap heeft opgedragen. Zo’n verordening is de onderhavige Keur oppervlaktewateren. Hierin zijn gebods- en verbodsbepalingen en gedoogplichten (juridisch instrumentarium) opgenomen om oppervlaktewateren in het beheersgebied van Waterschap Veluwe zoveel mogelijk te laten voldoen aan de doelstellingen behorende bij de waterhuishoudkundige functies die aan die wateren zijn toegekend. Daarnaast beschikt het waterschap over de mogelijkheid technische maatregelen te (laten) nemen om die wateren aan die doelstellingen te laten voldoen. Dit is waterbeheer in optima forma.

Het waterschap is uitsluitend bevoegd verordeningen voor bepaalde onderwerpen vast te stellen, indien en voor zover daarin niet is voorzien bij hogere regelgeving. De nationale wetgever heeft in 1970 de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvo) opgesteld (in werking getreden 1971). Deze wet verbiedt alle gedragingen van derden (behoudens de mogelijkheid tot het verkrijgen van een vergunning) die maar enigszins de waterkwaliteit

negatief beïnvloeden en zijn te typeren als lozingen. Het Europese Hof heeft in twee uitspraken aangegeven het begrip lozing in de Nederlandse Wvo zeer ruim op te vatten. Een aparte keur voor oppervlaktewaterkwaliteit is derhalve niet aan de orde. Het waterschap constateert wel gedragingen die geen lozingen zijn en ook niet behoren tot de puur kwantitatieve gedragingen die toch hun negatieve invloed hebben op het bereiken van de doelstellingen die verbonden zijn aan bepaalde functies van wateren in het beheersgebied. Deze gedragingen wil het waterschap voor zo ver mogelijk ook kunnen reguleren.

Dit gegeven is voor het waterschap mede aanleiding geweest om een aparte Keur voor oppervlaktewateren op te stellen, waarin de meeste bepalingen uit de oude keur die toezien op de watergangen, zijn overgenomen. Nieuw is dat het waterschap spreekt van wateren en niet langer van watergangen. Het eerste begrip is letterlijk en figuurlijk ruimer. Ook nieuw is dat het waterschap in een aantal cruciale artikelen expliciet aangeeft dat het beleidsconcept

integraal waterbeheer er toe leidt dat het waterschap aanvragen en gedragingen met betrekking tot in eerste instantie oppervlaktewaterkwantiteitsbeheer toetst aan het al dan niet bereiken van doelstellingen verbonden aan de waterhuishoudkundige functies die aan die wateren zijn toegekend. Het waterschap heeft in de afgelopen zeven jaar dat het werkt met de Keur van Waterschap Veluwe 1997, ervaren dat niet voor iedereen duidelijk was dat het

waterschap impliciet dit beleidsconcept bij de uitvoering van de keur kon toepassen.

Daarnaast zijn er keuren voor respectievelijk het kwantitatieve lozen en onttrekken (gebaseerd op de Wet op de waterhuishouding) en de waterkeringen (gebaseerd op de Wet op de waterkering). Dit uitsplitsen heeft verder te maken met het feit dat de onderwerpen ieder voor zich weer stoelen op eigen hogere regelgeving, die ruimte laat voor nadere regelgeving door de regionale waterbeheerder. Integratie van al deze waterbeheerswetten staat wel op het wetgevingsprogramma van het ministerie van Verkeer en Waterstaat, maar is naar verwachting pas over een aantal jaren vigerend.

Voor de onderhavige Keur is de interne relatie tussen het kwaliteitsbeheer en het kwantiteitsbeheer van de wateren heel belangrijk. De verschillende belangen die aan het oppervlaktewater op grond van zijn functie zijn verbonden, stellen eisen aan zowel de kwaliteit, als ook aan de kwantiteit van dat water. De waterbeheerders zullen daarom een zodanig beleid voeren dat het oppervlaktewater aan deze beide soorten eisen kan voldoen. Die relatie heeft haar weerslag gevonden in de toekenning door de provincie van waterhuishoudkundige functies, tot stand gekomen na integrale belangenafweging. Daarbij is rekening gehouden met mogelijkheden en beperkingen van het betreffende

oppervlaktewater. Dit is straks nog meer aan de orde als de wateren zijn ingedeeld volgens de typologie ter uitvoering van de Europese KaderRichtlijn Water (KRW), waar onder andere de aquatische ecologie meer aandacht krijgt.

De Keur bevat bepalingen, waarin gedragingen van derden die mogelijkerwijs een inbreuk plegen op het voldoen aan of bereiken van de doelstellingen verbonden aan de waterhuishoudkundige functie van die wateren, in beginsel zijn verboden. De derde kan eventueel van het waterschap een ontheffing met voorschriften krijgen. Het omgekeerde geldt voor de geboden en de gedoogplichten. Met nadruk wordt gesteld dat de keur geen beleid bevat. Zij biedt juridisch instrumentarium om het regionale waterbeleid te kunnen uitvoeren. De inhoud van dat regionale waterbeleid en van de aanpalende ruimtelijk relevante beleidsterreinen bepaalt de inhoud van de Keur: welke reguleringsbepalingen staan er in en wat is het toepassingsgebied van die bepalingen. Opneming van dergelijke bepalingen heeft als consequentie dat het waterschap toeziet op de naleving van de keurbepalingen en de verleende ontheffingen met de daaraan verbonden voorschriften. Toepassing van de keurbepalingen betekent dat het waterschap de aanvraag om ontheffing, de geconstateerde of beoogde gedraging toetst aan het vigerende beleid op het gebied van het waterbeheer en dan breed gezien. Dit beleid is te vinden in het Waterbeheersplan Waterschap Veluwe, de verschillende beleidsnota’s, de Beheers- en Onderhoudsplannen van het waterschap en in aanpalende beleidsdocumenten van anderen. De wijze waarop het waterschap ontheffingaanvragen toetst, staat aangegeven in de speciaal voor dat doel vastgestelde beleidsregels. Deze beleidsregels zijn in te zien op de website van het waterschap.

Bij het aanpassen van de Keur van Waterschap Veluwe 1997 is een aantal artikelen gewijzigd door nieuwe inzichten en nieuwe invulling van bestaande taken. De overige bepalingen zijn gehandhaafd of waar nodig aangepast aan de nieuwe definitie van oppervlaktewater. Uitgegaan is verder van de model keur van de Unie van Waterschappen.

De reikwijdte van de Keur is niet onbeperkt. Zo kan het waterschap geen regeling vaststellen over een onderwerp, waarin een hogere regel al voorziet en die daarmee in strijd is. Deze keur bevat primair bepalingen ten behoeve van het oppervlaktewaterkwantiteitsbeheer, gericht op integraal waterbeheer conform het Algemeen Reglement voor het waterschap Veluwe, voor zover andere (hogere) regelgeving daarin niet uitputtend voorziet. Inhoudelijke afstemming is er met de Waterstaatswet 1900, de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, de Wet op de waterhuishouding, de provinciale Verordening waterhuishouding Veluwe, de Wet milieubeheer en de Wet bodembescherming.

De Waterschapswet biedt het waterschap de mogelijkheid tot het vaststellen van verordeningen ter behartiging van de taken die aan het waterschap zijn opgedragen. De eerder vermelde inhoudelijke hogere regelgeving biedt weinig ruimte tot aanvulling. Nieuw is wel dat het waterschap door deze wijziging van de Keur beoogt gedragingen van derden te reguleren voor zover die gedragingen belemmeren dat de wateren aan hun doelstellingen voldoen, behorend bij de waterhuishoudkundige functies die aan die wateren zijn toegekend. Het gaat dan om gedragingen betreffende de waterkwaliteit voor zover niet vallend onder het begrip ‘lozingen’(daarin voorziet de Wvo) en niet behorend tot de

authentieke waterkwantiteitsbepalingen. Te denken valt aan het plaatsen van bomen buiten de keurzone die door hun bladval de waterkwaliteit negatief beïnvloeden.

Zoals hier eerder vermeld mag het waterschap uitsluitend regels stellen ter behartiging van de taken die aan het waterschap zijn opgedragen. Dit is het zogenoemde specialiteitsbeginsel. Tijdens de parlementaire behandeling van de Waterschapswet is opgemerkt dat het waterschap bij de uitvoering van zijn taken, feitelijke daden, maar ook besluiten in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, rekening moet houden met andere belangen. Met andere woorden: bij de vervulling van zijn taak moet het waterschap met een brede kijk te werk gaan. Concreet betekent dit dat het waterschap zijn aandacht niet uitsluitend moet richten op het water zelf, maar ook op de relevante omgeving daarvan, zoals de waterbodem, de bodem en de infrastructuur. Ook de relatie met andere beleidsterreinen, zoals milieubeheer, ruimtelijke ordening en natuur en landschapsbeheer, moet tot uitdrukking komen, maar wel indien en voorzover deze belangen betrokken zijn bij de reglementaire taak van het waterschap.

In de toelichting (algemeen deel) van de Keur van Waterschap Veluwe 1997 stond dat het wenselijk was de reikwijdte van het externe belangenkader bij de toepassing van de keur expliciet te regelen: dat betekende in de toelichting. Gezien de beroepschriften die derden tegen besluiten inzake keur en legger hebben ingesteld blijkt dat dat voor onze justitiabelen (degenen tot wie de keurbepalingen zich richten) onvoldoende duidelijk is.

In deze Keur gaan we verder door rekening te houden met het externe belangenkader. Dit is zowel in de keurbepalingen zelf, als ook in de toelichting opgenomen. Het waterschap heeft tot taak de doelstellingen van de wateren die het beheert, zoveel mogelijk te bereiken. Deze doelstellingen behoren bij de waterhuishoudkundige functie die de provincie aan die wateren heeft toegekend. Deze toekenning is een resultante van de afweging van alle in aanmerking

komende belangen. In de Keur zelf is dit opgenomen in artikel 1 sub l, waar het begrip (oppervlakte)wateren wordt omschreven en een link wordt gelegd met de waterhuishoudkundige functie, in artikel 8 met de zorgplichtbepaling, in artikel 11, waarin de mogelijkheid wordt geïntroduceerd van het stellen van algemene regels en in artikel 14, waarin de verlening van ontheffing is geregeld. De verbreding van de reikwijdte van het belangenkader is aanvullend, met andere woorden, waar andere regelgeving voorziet in de bescherming van die belangen, treedt het waterschap terug.

Verder kunnen eigendomsrechten worden beperkt door de Keur. Daarbij mag het waterschap bij zijn bescherming van de waterstaatkundige belangen niet zover gaan, dat deze rechten op onevenredige wijze worden aangetast. Dit aspect weegt duidelijk mee bij de afweging in het kader van de toepassing van de Keur.

Het waterschap kent leggers. In de leggers van het waterschap is te zien wie onderhoudsplichtig is en waaruit de verplichting tot onderhoud bestaat. Ook staat aangegeven tot hoever de waterstaatswerken zich uitstrekken. Met andere woorden tot hoever het gebod of verbod bij een bepaald water zich uitstrekt. Dit is nodig omdat deze zones niet overal gelijk zijn. Het keurregime is verschillend als het gaat om A-water, B-water of C-water. Keur en legger kunnen niet zonder elkaar. Wijziging van de legger betekent een wijziging in de toepassing van de Keur bij een bepaald water. Beide hebben dezelfde procedure van totstandkoming en derden hebben hier dezelfde rechtsbescherming.

De Keur is niet van toepassing op het waterschap zelf, indien en voor zover het handelt ter uitvoering van zijn waterbeheertaak, dus als het waterschap handelt als lichaam van openbaar bestuur. Als bijvoorbeeld het waterschap een water wil aanleggen, is dit of al opgenomen in een zgn. Beheers- en OnderhoudsPlan of er is gezien de betrokken belangen een apart waterschapsbesluit genomen, waartegen derden bezwaar kunnen maken. Is er geen sprake van een waterschapstaak, dan heeft ook het waterschap een ontheffing nodig, voordat het met uitvoering kan starten.

Het college van dijkgraaf en heemraden is belast met de zorg voor de uitvoering van deze Keur. De effectieve werking van de keurbepalingen (dus ook van de verleende ontheffingen) staat of valt met de naleefbaarheid voor de ingelanden en de handhaving daarvan door het waterschap. Het waterschap heeft daartoe toezichthouders met opsporingsbevoegdheid in dienst die toezien op de naleving van het gestelde bij of krachtens de keur. Al naar gelang de

soort overtreding reageert het waterschap daarop met een bestuursrechtelijke sanctie dan wel zet het waterschap het strafrechtelijke spoor in. Een combinatie hiervan is ook mogelijk. Wat het waterschap precies gaat doen met de handhaving van de Keur treft u aan in het jaarlijks vast te stellen handhavingsuitvoeringsprogramma. Daartoe is het waterschap verplicht in het kader van de verdere professionalisering van de milieuhandhaving.


Noot
1[Toelichting: Artikel 1 Begripsomschrijvingen Waterstaatswerken en wateren Het object van waterstaatszorg door het waterschap uit te oefenen, is het geheel aan waterstaatswerken. In deze Keur beperkt het waterschap zich tot wateren. Vanuit zijn positie als regionaal waterbeheerder voor de oppervlaktewateren heeft het waterschap tot taak de in zijn beheersgebied gelegen wateren die functie te laten hebben en houden die aan die wateren is toegekend. Dit doet het waterschap onder meer door via geboden en verboden de wateren te beschermen tegen ongewenste invloeden van derden die in of in de buurt van die wateren bepaalde handelingen verrichten of dat van plan zijn. Het is daarom van belang een heldere begripsomschrijving te geven van dit begrip ‘wateren’. Vanuit de gedachte van integraal waterbeheer heeft het waterschap de plicht oppervlaktewaterkwantiteitsbeheer (afvoer, aanvoer en retentie en berging van water) uit te voeren in relatie tot de functie die het betreffende oppervlaktewater heeft. In de begripsomschrijving komt dit tot uiting in de zin ‘Daarbij is het voldoen van die wateren aan doelstellingen behorend bij de waterhuishoudkundige functie die aan de wateren is toegekend, medebepalend’. Oppervlaktewaterkwantiteitsbeheer is derhalve een middel voor het waterschap om de doelstellingen te kunnen bereiken, behorend bij de functie die aan die wateren is toegekend. Waar het waterschap geen andere regelgevingsinstrumenten heeft (omdat bijvoorbeeld het instrumentarium uit de Wet verontreiniging oppervlaktewateren niet aan de orde is) betrekt het waterschap zo nodig ook de waterkwaliteit (ecologie), natuur en landschap in zijn toetsingskader. Tenzij andere overheden hier een taak hebben. Dit komt in diverse artikelen in deze Keur terug. Verder is het noodzakelijk ook de taluds, onderhoudspaden, kaden en oevers met de kunstwerken die waterstaatkundig van belang zijn tot het begrip water te rekenen. Ook deze objecten hebben bescherming van het waterschap nodig. De Keur gaat uit van 1 reglementeringssysteem voor alle typen wateren, waarbij de van toepassing zijnde keurzone in principe afhankelijk is van de categorie waartoe het water behoort ingevolge de legger: A, B of C. Het waterschap bepaalt zelf tot welke categorie een water behoort. De categorisering van onze wateren is vastgelegd in beleidsregels. Deze bevatten een beslisboom, waaruit is af te leiden onder welke categorie een bepaald water valt. (Categorisering A-, B- en C-wateren, bekendgemaakt en te vinden op de website van het waterschap). Een water heeft pas de status van A- of B-water, als het besluit tot wijziging van de betreffende legger onherroepelijk is. Als beroep is ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van de leggerwijziging, schort dit de werking niet op, maar de rechter kan natuurlijk anders beslissen. Deze indeling is van belang voor de mate van bescherming die de Keur aan de betreffende wateren beoogt te bieden. Deze bescherming wordt door ontheffingverlening en handhaving geconcretiseerd. A-water A-wateren zijn voor het waterschap het belangrijkst. Het waterschap heeft deze dan ook zelf in onderhoud. Met bedoelde beleidsregels wil het waterschap deze Keur ook KaderRichtlijn Water proof maken. Toekenning van kwalitatieve functies op provinciaal of landelijk niveau kan voor een water betekenen opneming in de legger van A-wateren. Door niet langer te spreken van HEN- of SED-wateren, maar in zijn algemeenheid van wateren waaraan bijzondere waarden zijn toegekend, is deze Keur ook van toepassing op wateren die door hun typologie vanuit de KRW aan bepaalde eisen moeten voldoen. Het is de bedoeling dat vennen, poelen en kolken gelegen in gebieden waaraan bijzondere waarden zijn toegekend, onder C-wateren vallen, gelet op de definitie van C-water in relatie tot die van oppervlaktewater en die van A-water. Dus niet de her en der verspreide solitaire kleine watertjes die niet zijn gelegen in gebieden waaraan bijzondere waarden zijn toegekend. Daartoe is dan eerst nodig dat zo’n gebied vanuit de algemene democratie een bijzondere status verkrijgt. Aangesloten wordt verder bij het begrip oppervlaktewater, zoals dat is gevormd door de jurisprudentie naar aan leiding van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren. Zo is bijvoorbeeld in die zin geen oppervlaktewater een solitaire vijver of een openlucht zwembad. Bij bijzondere waarden moeten we denken aan waarden van met name natuur, landschap en cultuurhistorie, zoals Rijk, provincie of gemeente die aan een bepaald gebied hebben toegekend. Uiteraard moet het wel gaan om een min of meer watergerelateerde bijzondere waarde. Zo is de aanwijzing tot stiltegebied voor het waterschap niet automatisch aanleiding om de daarin gelegen wateren op een A-legger te plaatsen. Bij de gebiedsgerichte aandacht vanuit diverse betrokken overheden participeert het waterschap met zijn ter beschikking staand instrumentarium om de vereiste waterhuishoudkundige bescherming te bieden. Het waterschap motiveert in zijn voorstel waarom een bepaald water op de A- of B-legger wordt geplaatst. B-water B-wateren zijn wat minder belangrijk dan de A-wateren, maar het waterschap hecht er wel aan dat onderhoudsplichtigen deze wateren overeenkomstig de legger onderhouden. Het waterschap voert daarover ook schouw. Uiteraard oefent het waterschap ook regulier toezicht uit op de naleving van het hier gestelde. C-water C-wateren zijn alle overige wateren, voor zover aangemerkt als oppervlaktewater. Vennen gelegen in gebieden waaraan waardevolle (natuur)waarden zijn toegekend, vallen derhalve onder de C-wateren. Voor deze wateren is en wordt geen legger opgesteld. Eigenaren van langs C-wateren gelegen gronden zijn verplicht deze wateren te onderhouden overeenkomstig de doorgaande diepte van de bodem en de doorgaande breedte van de oevers, zoals die ter plaatse blijken. Het waterschap kan hier handhavend optreden, wanneer het daartoe door derden wordt geroepen en het waterschap zelf van oordeel is dat het moet optreden. Als derden die geen aangelanden zijn of die anderszins geen direct belang hebben bij een Cwater, klagen over de toestand van een C-water, dan treedt het waterschap derhalve in beginsel niet op. De burenrechtelijke bepalingen uit het Burgerlijk Wetboek bieden hier uitkomst. Derden worden in principe geacht geen belang bij perceelssloten te hebben. Uiteraard ligt dit anders bij de andere C-wateren; daarbij kunnen bijvoorbeeld jachtverenigingen (denk aan vijverpartijen met eenden) of natuurverenigingen (denk aan amfibie-poelen)belang hebben. Alleen in uitzonderlijke situaties gaat het waterschap over tot handhaving. Retentie en berging Retentie en berging zijn opgenomen als definitie, omdat het waterschap deze onderdelen van het watersysteem beschouwt als behorend tot oppervlaktewater. Het waterschap beoogt hiermee via het gebods- en verbodsstelsel ook deze wateren te beschermen tegen ongewenste handelingen van derden. Dit is mogelijk als deze onderdelen van het watersysteem ook zijn opgenomen in de legger. Er worden in Nederland diverse definities van het begrip retentie gehanteerd. Een andere definitie zou kunnen zijn: een lijn- of vlakvormig gebied, dat structureel onderdeel is van het watersysteem, bedoeld voor het bergen van water in tijden van hoge afvoer om waterstanden stroomafwaarts te verlagen. Verder is het van belang dat het waterschap ten aanzien van water in de bebouwde kom meer maatwerk kan leveren, dat wil zeggen locatiespecifieker de Keur wil inzetten. Nodig vanwege dichte bebouwing en tuinen nabij water. Ook wil het waterschap aan allerlei gedoogsituaties graag een eind maken. Een aparte bepaling voor stedelijk gebied is niet nodig. Over het toepassingsgebied van het keurregime in de bebouwde kom zullen gemeente en waterschap in een gemeentelijk waterplan afspraken maken. Ook in de onderhoudsplannen van het waterschap wordt hieraan specifiek aandacht besteed. Dit beleid vormt dan op zijn beurt het toetsingskader voor het verlenen van ontheffingen van keurbepalingen ten behoeve van water in de bebouwde kom. Ook is het mogelijk te zijner tijd als waterschap gebruik te maken van algemene regels. Daartoe is artikel 11 in de Keur opgenomen. De artikelen over hoofdelijke aansprakelijkheid en gedoogplichten spreken voor zich.]
Noot
2[Toelichting: Artikel 4 Onderhoud Het waterschap schept in dit artikel onderhoudsverplichtingen, voor zover deze vanwege hogere regelgeving of bij overeenkomst in het leven zijn geroepen. In de legger worden uitsluitend de begrenzingen aangegeven van de bij het waterschap in beheer zijnde waterstaatswerken en wie tot het plegen van onderhoud zijn verplicht, als dit anderen zijn dan de aangelanden. Dit artikel is beter geformuleerd, maar roept voor onderhoudsplichtigen geen nieuwe verplichtingen in het leven. Deze houden grofweg in: verwijdering van maaisel van de taluds en de bodem, het op afmeting brengen conform de legger en het weghalen van vuil en planten. Of juist niet als het betreffende onderhoudsplan voor dat water juist een extensief onderhoud vraagt.]
Noot
3[Toelichting: Artikel 5 Hierin staat dat onderhoudsplichtigen tot taak hebben dat te doen of na te laten wat er toe bijdraagt dat de betreffende wateren in een geschikte toestand verkeren, waarbij als geschikt geldt, dat die wateren voldoen aan de toegekende waterhuishoudkundige functie. Dit is vanzelfsprekend beperkt tot die gedragingen die de onderhoudsplichtigen normaliter geacht worden te kunnen uitvoeren.]
Noot
4[Toelichting: Artikel 6  Afrasteringen Dit artikel is vereenvoudigd en meer genuanceerd ten opzichte van het oude artikel 12. Het ziet nu uitsluitend toe op een veekerende afrastering langs A-wateren. In principe moet deze staan op 75 cm van de insteek. In de legger kan echter iets anders zijn vastgelegd. De reden daarvoor is dan dat op grond van een BOP of een maai- en onderhoudsplan of anderszins besloten is hiervoor een andere afstand te opteren.]
Noot
5[Toelichting: Artikel 7 Specieberging Dit artikel regelt de gedoogplicht (ontvangstplicht) in het eerste lid en de verwijderplicht op verzoek van het college. Deze regeling laat onverlet de bepalingen op grond van de Wet milieubeheer en de Wet bodembescherming, indien en voorzover deze de ontvangstplicht beperken vanwege de samenstelling van de specie. Met het vastleggen van deze ontvangstplicht beoogt het waterschap dat op erven en gronden gelegen langs de wateren als bedoeld in deze Keur, de specie moet worden ontvangen. Hieraan zijn beperkingen verbonden. Het moet allereerst gaan om het jaarlijkse reguliere onderhoud. Vervolgens moet de specie voldoen aan de kwaliteitseisen en tot slot moet er fysieke ruimte zijn om de specie op de kant te kunnen zetten. Wanneer het college van dijkgraaf en heemraden aangelanden aanschrijft de op de kant ontvangen specie te verwijderen, dan geeft het college daarbij de redenen, bijvoorbeeld om te voorkomen dat de specie wederom in het water terecht komt, waardoor aan- en afvoer van water wordt belemmerd of als onderhoudsmachines worden gehinderd. Waardevolle wateren kunnen ook nopen de specie te verwijderen om zo te bereiken dat waternatuur van hoog ecologisch niveau is veiliggesteld en zich verder kan ontwikkelen. Bij die wateren moet de verrijking (eutrofiëring) door inwaaiend maaisel worden voorkomen.]
Noot
6[Toelichting: Artikel 8  Zorgplicht Deze bepaling is nieuw in de Keur oppervlaktewateren. Het waterschap dereguleert hier op het gebied van gebods- en verbodsbepalingen ten behoeve van de waterkwantiteit: een paar bepalingen zijn geschrapt en het toepassingsgebied van een paar andere bepalingen is verkleind. Zo is bijvoorbeeld een aantal verboden niet langer van toepassing ten aanzien van B-wateren (zie artikel 9 eerste lid, sub h). De reden van het schrappen is niet dat het waterschap hier niet heeft gehandhaafd, maar dat het waterschap enerzijds niet is bevoegd tot handhaven (buiten zijn waterschapstaak, bijvoorbeeld omtrent het veroorzaken van overlast). Anderzijds is in de betreffende bepalingen het met het verbod te dienen waterhuishoudkundig belang niet (meer) aanwezig. Wat het waterschap met zijn wateren voor ogen staat, is beschreven in waterbeheersplan, beleidsnota’s en Beheers- en OnderhoudsPlannen. Wanneer deze documenten eenmaal onherroepelijk zijn geworden, zal het waterschap deze betrekken bij al zijn handelen (feitelijk en juridisch). De Keur geeft door haar gebods- en verboden (en het opleggen van gedoogplichten) het waterschap de mogelijkheid dit beleid te effectueren, naast uiteraard andere instrumenten. Door nu in dit artikel een zorgplicht te introduceren, heeft het waterschap altijd een instrument tot handhaving. Wanneer door een gedraging (een doen of een nalaten) van een derde het bereiken van, dan wel het blijven voldoen aan de doelstellingen wordt gefrustreerd of dreigt te worden gefrustreerd, treedt het waterschap op. Allereerst wordt bekeken of een specifieke bepaling wordt overtreden. Is dit niet het geval, dan kan het waterschap op dit artikel terugvallen. In andere beheerswetgeving staan soortgelijke bepalingen. Met deze bepaling en het tegelijkertijd schrappen van een aantal te specifieke bepalingen wordt voorkomen dat er allerlei gedoogsituaties blijven bestaan, dan wel allerlei ontheffingen moeten worden verleend. In het jaarlijkse handhavingsuitvoeringsprogramma geeft het waterschap onder meer aan waar per jaar de prioriteiten worden gelegd. Daarnaast wordt met deze bepaling een zekere mate van juridische duurzaamheid beoogd. De bepaling strekt zich namelijk ook uit tot de gedragingen ten gevolge waarvan ecologische doelstellingen van wateren in het gedrang komen. Deze ecologische doelstellingen worden belangrijker naarmate de KaderRichtlijn Water volledig is geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving en uitvoeringspraktijk. Vanzelfsprekend indien en voor zover andere regelgeving daarin niet voorziet.]
Noot
7[Toelichting: Artikel 9 Verbodsbepalingen In dit artikel zijn twee verboden geschrapt: die over het veroorzaken van overlast en die over het beschadigen van de grasmat. Voor het overige spreekt het artikel voor zich.]
Noot
8[Toelichting: Artikel 10 Toepassingsgebied  Voor B-wateren heeft het waterschap de verboden bedoeld in artikel 9 sub h (zoals graven, werken hebben, voorwerpen deponeren) buiten werking gesteld. Het is vooral in het belang van de aangelanden zelf om zorgvuldig met het water om te gaan. Mochten er desondanks toch situaties in strijd met het algemeen belang ontstaan, dan heeft het waterschap via artikel 8 de mogelijkheid tot optreden. Voor A-wateren kan eventueel (op grond van een BOP of een maai- en onderhoudsplan of anderszins) een kleiner toepassingsgebied worden gedefinieerd.]
Noot
9[Toelichting: Artikel 11 Algemene regels Dit artikel is nieuw. De Wet op de waterhuishouding biedt de juridische basis voor het vaststellen van algemene regels in plaats van het vergunningenstelsels voor lozen en onttrekken. Het waterschap biedt door deze bepaling de mogelijkheid ook voor andere verboden in deze Keur algemene regels vast te stellen. Justitiabelen dienen dan aan deze regels te voldoen en een voornemen tot een gedraging vallend onder die regels aan het bestuur te melden. De plicht tot het aanvragen van ontheffing vervalt daarmee. Dit kan uitsluitend als ten eerste de Keur op haar beurt ook weer voorziet in deze mogelijkheid. Ten tweede moet het bestuur voor de betreffende onderwerpen algemene regels hebben opgesteld. Het waterschap is voornemens de komende tijd voor een aantal van daarvoor in aanmerking komende onderwerpen die regels vast te stellen.]
Noot
10[Toelichting: Kunstwerken Gebods- en verbodsbepalingen Artikel 12 en 13 spreekt voor zich zelf.]
Noot
11[Toelichting: Artikel 14  Ontheffingen In het geherformuleerde derde lid van dit artikel is beter aangegeven dat het waterschap met een brede kijk de ontheffingaanvragen beoordeelt. Met andere woorden in de afweging spelen, voor zover aan de orde en voor zover niet andere overheden de belangen behartigen, die andere belangen verbonden aan de functie van het water mee. In de beschikking wordt dit ook gemotiveerd. Het waterschap heeft zelf geen ontheffing nodig. Dit geldt voor alle gedragingen van het waterschap als overheid. Voor het aanleggen, verwijderen etc. van waterwerken neemt het waterschap eerst een besluit, waarbij voor derden/belanghebbenden rechtsbescherming open staat.]
Noot
12[Toelichting: Artikel 15  Schouw Het bestuur is bevoegd tot het voeren van schouw. De frequentie bepaalt het bestuur. In het vijfde lid van dit artikel is opgenomen dat de onderhoudsplichtigen op de van te voren bekend gemaakte schouwdata aan hun keurverplichtingen moeten hebben voldaan. Voor alle duidelijkheid zij hier gesteld dat dit onverlet laat dat onderhoudsplichtigen er voor moeten zorgen dat het water het gehele jaar door de functie kan hebben die aan dat water is toegekend, overeenkomstig artikel 5 van deze Keur. Voor zover dat natuurlijk binnen hun invloedssfeer ligt.]
Noot
13[Toelichting: Artikel 16 Toezicht  Om de Keur bestuursrechtelijk te handhaven is het nodig dat het bestuur ambtenaren aanwijst, belast met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze Keur bepaalde. Dit is noodzakelijk om - waar nodig - justitiabelen te dwingen dat zij doen wat de Keur van hen verwacht. Handhaving van omgevingsrecht (daartoe behoort ook de waterschapskeur) wordt steeds belangrijker. Waterschappen worden hierop aangesproken in de regionale overlegsituaties.]
Noot
14[Toelichting: Artikel 17 Strafbepalingen  Naast bestuursrechtelijke handhaving zet - waar nodig - het waterschap (ook) het strafrechtelijke spoor in. De aangewezen toezichthoudende ambtenaren hebben ook opsporingsbevoegdheid. Voor deze werkzaamheden vallen zij onder de betreffende officier van justitie.]
Noot
15[Toelichting: Overgangs- en slotbepalingen Artikelen 18 tot en met 21 spreken voor zich.]