Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Waterschap Veluwe

Schadevergoedingsregeling Waterschap Veluwe

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieWaterschap Veluwe
Officiële naam regelingSchadevergoedingsregeling Waterschap Veluwe
CiteertitelSchadevergoedingsregeling
Vastgesteld dooralgemeen bestuur
Onderwerpopenbare orde en veiligheid
Eigen onderwerpbestuur – waterschappen

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

-

Datum ondertekening inwerkingtredingsbesluit: 3-3-2010

Bron bekendmaking inwerkingtredingsbesluit: De Stentor

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend.

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

03-03-201020-03-2013nieuwe regeling

03-03-2010

De Stentor

--
01-05-200101-01-199719-03-2013nieuwe regeling

25-04-2001

Onbekend.

Onbekend.

Tekst van de regeling

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a.

    het waterschap: het waterschap Veluwe;                

  • b.

    het algemeen bestuur: het algemeen bestuur van het waterschap;

  • c.

    het dagelijks bestuur: het college van dijkgraaf en heemraden van het waterschap;

  • d.

    waterstaatswerken: waterkeringen en watergangen als bedoeld in de keur van het water­schap Veluwe;

  • e.

    schade: het negatieve verschil in de omvang van het vermogen zoals dat op een bepaald moment wordt vastgesteld en de omvang welke dit vermogen op datzelfde tijdstip zou hebben gehad indien de schadeveroorzakende gebeurtenis niet zou zijn ingetreden, met uitzondering van schaden vallend onder het (Gelders) Protocol Vernattingsschade;

  • f.

    belanghebbende: een natuurlijke of rechtspersoon die schade lijdt tengevolge van de in artikel 2 genoemde overheidsdaad;

  • g.

    commissie: het adviesorgaan als bedoeld in artikel 7.

Hoofdstuk 2 Procedurebepalingen inzake schadevergoedingen

Artikel 2 De aanvraag tot schadevergoeding

Degene die schade lijdt of zal lijden als bedoeld in de artikelen 7.14 tot en met 7.20 van de Waterwet kan aan het dagelijks bestuur van het waterschap een verzoek tot schadevergoeding richten.

Artikel 3 Informatieplicht

Indien door het waterschap redelijkerwijze kan worden voorzien dat iemand schade lijdt of zal lijden als gevolg van de in artikel 2 bedoelde besluiten of handelingen van het water­schap, informeert het dagelijks bestuur deze persoon omtrent deze schadevergoedingsrege­ling en verwijst daartoe naar de bepalingen zoals hierin opgenomen.

Artikel 4 Kennelijke (on)gegrondheid van de aanvraag

Indien naar het oordeel van het dagelijks bestuur een aanvraag als bedoeld in artikel 2 kennelijk ongegrond is, dan wel zonder nader onderzoek voor toewijzing vatbaar is, kan het dagelijks bestuur daaromtrent beslissen, zonder zich te laten adviseren door de commissie als bedoeld in artikel 6 en zijn de artikelen 6 tot en met 11 niet van toepassing.

Artikel 5 Advisering over de aanvraag door de adviescommissie

  • 1. Indien geen toepassing is gegeven aan het bepaalde in artikel 5, stelt het dagelijks bestuur de aanvraag, binnen vier weken na ontvangst daarvan, in handen van de advies­commissie.

  • 2. De aanvrager wordt schriftelijk door het dagelijks bestuur in kennis gesteld van het feit dat de adviescommissie over de aanvraag zal adviseren.

Artikel 6 Samenstelling van de adviescommissie

  • 1. Het dagelijks bestuur benoemt de adviescommissie en wijst tevens de voorzitter aan.

  • 2. De adviescommissie bestaat uit drie deskundigen, die geen deel uitmaken van en niet werkzaam zijn onder verantwoordelijkheid van het algemeen bestuur.

Artikel 7 Vereisten voor de vervulling van de adviestaak

  • 1. De aanvrager stelt de adviescommissie alle gegevens ter beschikking die nodig zijn voor een goede vervulling van de adviestaak.

  • 2. De door de adviescommissie naar het oordeel van het dagelijks bestuur noodzakelijk te maken kosten worden door het waterschap vergoed.

Artikel 8 Horen van de aanvrager

  • 1. De adviescommissie stelt het waterschap en de aanvrager en/of diens gemachtigden in de gelegenheid zijn zienswijze naar voren te brengen.

  • 2. De adviescommissie zendt daartoe tenminste twee weken voorafgaande een schriftelijke uitnodiging aan het waterschap en de aanvrager.

  • 3. Op verzoek van het waterschap en/of de aanvrager kunnen door hem meegebrachte deskundigen worden gehoord.

  • 4. Van hetgeen overeenkomstig de voorgaande leden naar voren is gebracht wordt een verslag gemaakt. Het verslag maakt deel uit van het advies van de commissie.

Artikel 9 Behandeling door adviescommissie

  • 1. De adviescommissie adviseert of er sprake is van schade die redelijkerwijze niet of niet geheel ten laste van de aanvrager behoort te blijven. Indien, naar het oordeel van de commissie, aan de aanvrager een schadevergoeding toekomt, adviseert zij over de aard en omvang van de schadevergoeding.

  • 2. De commissie stelt binnen zes weken nadat het verzoek haar ter hand is gesteld een schriftelijk advies op. Dit advies wordt zowel het waterschap als de aanvrager toegezon­den.

  • 3. Indien daartoe aanleiding bestaat kan het dagelijks bestuur op verzoek van de commissie de termijn voor advisering verdagen. De aanvrager wordt hiervan door het dagelijks bestuur schriftelijk in kennis gesteld.

Artikel 10 Beslissing op de aanvraag tot schadevergoeding

Het dagelijks bestuur beslist binnen zes weken na ontvangst van het advies van de commis­sie op de aanvraag tot schadevergoeding.

Hoofdstuk 3 Bepalingen inzake de schadevergoeding

Artikel 11 Schadevergoeding

  • 1. Aan de aanvrager die schade lijdt als gevolg van rechtmatige besluiten of handelingen van het waterschap als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder a en b, wordt een schade­vergoeding verstrekt, indien die schade redelijkerwijze niet of niet geheel ten laste van belanghebb­ende behoort te blijven en de vergoeding van die schade niet anderszins is verzekerd.

  • 2. De schadevergoeding wordt voldaan in geld of in een andere vorm dan betaling van een geldsom.

Artikel 12 Gederfde rente

Van de schadevergoeding maakt deel uit een vergoeding van gederfde en/of betaalde rente.

Artikel 13 Voordeelstoerekening

Indien het betrokken besluit of de betrokken handeling voor de aanvrager naast schade tevens voordeel oplevert wordt dit voordeel bij de vaststelling van de te vergoeden schade verrekend.

Hoofdstuk 4 Slotbepaling

Artikel 14

Deze verordening wordt aangehaald als de "Schadevergoedingsregeling waterschap Velu­we'.

Artikel 15

Deze verordening treedt met terugwerkende kracht in werking met ingang van 1 januari 1997.

Toelichting algemeen

Onrechtmatig overheidsoptreden

Aan ieder overheidsoptreden (besluiten en feitelijk handelen) dient een zorgvuldige afweging van alle rechtstreeks betrokken belangen vooraf te gaan. De nadelige gevolgen van het overheidsoptreden mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met dat optreden te dienen belangen. De eventuele aantasting van belangen van derden moet zo gering moge­lijk zijn.

Indien aan deze vereisten niet is voldaan, is het overheidsoptreden onrechtmatig. Het mag dan geen doorgang vinden. Gebeurt dit wel dan is de overheid wegens het onrechtmatige karakter van het optreden gehouden de schade die daarvan eventueel het gevolg is aan de getroffenen te vergoeden.

Rechtmatig overheidsoptreden

Verwezen wordt naar paragraaf 12.3 van het algemeen deel van de Memorie van Toelichting bij de Waterwet en de toelichting bij de artikelen 7.11 tot en met 7.15 van de Memorie van Toelichting bij de Waterwet.

Een op zichzelf rechtmatig overheidsoptreden kan evenwel een niet te voorkomen benadeling van derden tot gevolg hebben. Het optreden is dan op zich rechtmatig maar niet zonder meer aanvaardbaar. Afgewogen moet worden of er sprake is van nadelige gevolgen die redelijker­wij­ze niet ten laste van belanghebbende behoren te blijven.

Doel van een schadevergoedingsregeling

Doel van een wettelijke regeling van de vergoeding van schade veroorzaakt door rechtmatig overheidsoptreden is om deze kwestie als zodanig niet langer onderdeel te laten zijn van de totale belangenafweging die aan het overheidsoptreden vooraf dient te gaan, maar tot een zelfstandige vraag te maken. Deze vraag komt pas aan de orde, op het moment dat het over­heidsoptreden zelf onaantastbaar is geworden en de rechtmatigheid daarvan derhalve vast­staat.

Voor een omvangrijk scala van optreden van het waterschap is niet voorzien in een wettelij­ke schadevergoedingsregeling. Dit betreft met name de autonome bevoegdheidsuitoefening op basis van de keur en het feitelijk handelen. Anders dan in het geval waarin een schade­vergoe­dingsregeling van toepassing is, betrekt de rechter het schadevergoedingsaspect van het overheidsoptreden bij de toetsing van het optreden zelf. Na te hebben getoetst of het optreden op zich rechtmatig is, komt het schadevergoedingsaspect aan de orde.

Komt de rechter tot de conclusie dat het op zich rechtmatige optreden schade veroorzaakt die redelijkerwijze niet of niet geheel ten laste van de benadeelde behoort te blijven, terwijl niet in vergoeding van deze schade is voorzien, dan zal het optreden zijn "rechtmatigheid" verliezen.

Op deze wijze ontstaat zowel voor de overheid als voor de benadeelde een ongewenste situa­tie. De benadeelde is niet uit op een veroordeling van het betrokken optreden zelf, maar wil een vergoeding voor de door hem geleden schade. De rechter kan weliswaar ingeval van vernieti­ging van een besluit een schadevergoeding toekennen. Van die bevoegdheid wordt echter sporadisch gebruik gemaakt. Veelal zal het betrokken overheidsorgaan opnieuw over de zaak moeten beslissen met inachtneming van de rechterlijke uitspraak. Voor de overheid heeft de rechterlijke uitspraak tot gevolg dat een besluit vooralsnog niet kan worden uitge­voerd, uitslui­tend vanwege het feit dat geen beslissing is genomen omtrent de schadeaspec­ten.

Met de onderhavige schadevergoedingsregeling wordt beoogd een, zowel voor de benadeel­de als voor het waterschap, eenvoudiger en efficiëntere gang van zaken te bewerkstelligen. Degene die meent schade te lijden door overheidsoptreden als omschreven in deze regeling, behoeft niet langer het betreffende optreden zelf aan te vechten, teneinde zijn schade vergoed te kunnen krijgen. De onderhavige regeling voorziet in een met waarborgen omklee­de procedu­re voor de behandeling van een aanvraag tot schadevergoeding.

Door het schadevergoedingsaspect in een aparte procedure te bezien en als het ware van het overheidsoptreden los te koppelen kan de overheidstaak efficiënter worden uitgevoerd. Doordat de regeling aangeeft op welke wijze en in welk geval een aanvraag tot schadever­goeding kan worden gedaan staat het waterschap niet voor de veelal onmogelijke taak reeds bij de voorbe­reiding van zijn optreden vast te stellen welke schadetoebrenging het optreden in het concrete geval tot gevolg zal kunnen hebben.

Toelichting artikelsgewijs Schadevergoedingsregeling

Artikel 2

De onderhavige regeling betreft een uitwerking van de artikelen 7.14 tot en met 7.20 van de Waterwet.

Artikel 3

Deze bepaling geeft invulling aan in de jurisprudentie gestelde eisen aan overheidsoptreden. Voorafgaande aan het schadeveroorzakende optreden informeert het waterschap belangheb­benden over het bepaalde in deze regeling.

Artikel 4

Indien reeds na summier onderzoek blijkt dat de aanvraag niet kan worden gehonoreerd, dan wel zonder nader onderzoek kan worden toegewezen is sprake van kennelijke ongegrondheid respectievelijk kennelijke gegrondheid van de aanvraag. De kennelijke (on)gegrondheid van de aanvraag moet duidelijk zijn zonder dat nader op de inhoudelijke merites van de zaak wordt ingegaan.

Artikel 5

Indien de aanvraag niet kennelijk (on)gegrond is wordt deze in handen gesteld van een advies­commissie. De keuze om, alvorens het dagelijks bestuur beslist op de aanvraag, een onafhan­kelijke commissie te laten adviseren is ingegeven door de wens de legitimiteit van de besluitvor­ming zo goed mogelijk te waarborgen.

Artikel 6

De benoeming van de adviescommissie vond voorheen plaats door het algemeen bestuur; dit geschiedt nu door het dagelijks bestuur, om de volgende redenen:

  • er moet vaak per geval een commissie benoemd worden in verband met de vereiste specifieke deskundigheden;

  • benoeming door het dagelijks bestuur leidt tot tijdbesparing in verband met de grotere vergaderfrequentie van het dagelijks bestuur;

  • benoeming door het dagelijks bestuur sluit aan bij de recent gewijzigde regeling voor de bezwarencommissie.

Artikel 7

De gegevensverstrekking door het waterschap aan de adviescommissie is geregeld in artikel   3:7 Awb. Het eerste lid van dit artikel bepaalt dat het bestuursorgaan waaraan advies wordt uitgebracht, al dan niet op verzoek van de adviseur, de gegevens ter beschikking stelt die nodig zijn voor een goede vervulling van diens taak. Het tweede lid van dit artikel ver­klaart artikel 4 Wet openbaarheid van bestuur (Stb. 1978, 581) van overeenkomstige toepassing.

Artikel 8

In de oude regeling werd in lid 4 van dit artikel bepaald: "Indien de aanvrager gebruik maakt van deskundigen zijn de daaraan verbonden kosten voor zijn rekening". De Waterwet laat een dergelijke regeling niet meer toe. De Memorie van Toelichting (TK 30 818, nr. 3) vermeldt hierover op p. 135: "Indien het redelijk was dat een getroffene deskundige bijstand heeft ingeroepen en de omvang van de daarmee gepaard gaande kosten redelijk was, komen ook deze kosten voor vergoeding in aanmerking".

Artikel 9

Aan de adviescommissie kan de opdracht worden gegeven rekening te houden met het ter zake door het Rijk, de provincie of het waterschap gevoerde beleid, mits een zorgvuldig onderzoek daardoor niet wordt belemmerd.

Indien de adviescommissie concludeert dat er sprake is van schade welke op grond van deze regeling voor vergoeding in aanmerking komt, adviseert zij zowel over de omvang als over de meest gerede vorm van vergoeding.

Het dagelijks bestuur kan de adviestermijn verlengen teneinde te voorkomen dat de advies­commissie in de problemen zou geraken indien de voorliggende zaak erg gecompliceerd is en een zorgvuldige advisering meer tijd vergt dan er ingevolge de daarvoor gestelde termijn beschikbaar is.

Artikel 10

Alvorens op de aanvraag te beslissen vormt het dagelijks bestuur zich een zelfstandig oordeel omtrent alle van belang zijnde aspecten van de zaak. Artikel 3 : 9 Awb bepaalt hier over dat indien een besluit berust op een onderzoek naar feiten en gedragingen dat door een adviseur is verricht, het bestuursorgaan zich er van moet vergewissen dat dit onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. In het onderhavige geval is sprake van een zoge­naamd deskundi­genadvies, zodat de vereiste toetsing daarvan door het dagelijks bestuur zich zal kunnen beperken tot een marginale deugdelijkheidstoets. Voor een volledige toetsing door het dagelijks bestuur ontbreekt immers de deskundigheid.

De beslistermijn van het dagelijks bestuur is gesteld op zes weken na ontvangst van het advies.

Artikel 11

Ingeval van rechtmatig overheidsoptreden bestaat slechts een beperkte aansprakelijkheid van het waterschap. Het waterschap is slechts gehouden tot vergoeding van schade veroorzaakt door zijn rechtmatig overheidsoptreden, voor zover die schade redelijkerwijze niet of niet geheel ten laste van de benadeelde behoort te blijven.

Het waterschap kan aansprakelijk zijn indien tenminste aan de volgende voorwaarden is voldaan.

Het betreffende overheidsoptreden moet rechtmatig zijn

Het rechtmatigheidsvereiste impliceert dat als onoordeelkundig of onzorgvuldig wordt opgetre­den de daardoor ontstane schade niet kan worden aangemerkt als het gevolg van een rechtma­tig handelen. Er is dan sprake van onrechtmatig handelen, in welk geval de benadeelde recht heeft op "volledige" schadevergoeding.

Er moet schade zijn

De schade moet veroorzaakt zijn door het rechtmatige optreden

Tenminste moet sprake zijn van een oorzakelijk verband in de zin van een conditio sine qua non tussen het rechtmatige optreden van het waterschap en het gestelde nadeel. Gelijktij­dig kunnen buiten het over­heidsoptreden gelegen factoren van invloed zijn op de oorspron­kelijke situa­tie. Deze invloed kan dermate groot zijn dat het ontstane nadeel geacht moet worden geheel te zijn veroorzaakt door (een van) deze factoren. Zonder het over­heidsoptreden zou de schade ook zijn veroorzaakt.

Is aan deze drie voorwaarden voldaan, dan staat daarmee nog niet de aansprakelijkheid van het waterschap vast. Aan de drie voorwaarden moet noodzakelijkerwijze zijn voldaan voor het vestigen van aansprakelijkheid. Indien aan een van de voorwaarden niet is voldaan komt men aan de vraag of de schade redelijkerwijze niet ten laste van belanghebbende behoort te blijven niet meer toe.

Is wel aan bovengenoemde voorwaarden voldaan dan dient onderzocht te worden of de schade redelijkerwijze niet ten laste van de benadeelde behoort te blijven. De aansprakelijk­heid van het waterschap is immers beperkt tot vergoeding van schade die redelijkerwijze niet ten laste van belanghebbende behoort te blijven. In de jurisprudentie is deze formule nader geconcretiseerd.

Het schadeveroorzakend optreden mag niet in de lijn der verwachtingen liggen

Schade voortvloeiende uit zodanig optreden komt in beginsel niet voor vergoeding in aanmer­king. Of een bepaald optreden in de lijn der verwachtingen ligt kan afhankelijk zijn van bijvoor­beeld de planologische ontwikkelingen in een bepaald gebied, maatschappelijke ontwikkelingen, het (waterhuishoudkundig) beleid van de overheid. Zo liggen reconstructie­werkzaamheden, het afsluiten of het verleggen van wegen, het uitbaggeren van wateren, de bouw van vaste oeververbindingen, het versterken van dijken, en dergelijke in beginsel in de lijn der verwachtin­gen. Zij zijn immers niet meer dan een logisch gevolg van maatschappelij­ke ontwikkelingen en derhalve voor een ieder kenbaar.

Indien echter een benadeelde abnormale schade lijdt kan dit reden tot vergoeding van schade zijn. Veelal zullen nadelige ontwikkelingen tot op zekere hoogte in de lijn der verwachtingen liggen. Dan zal slechts een deel van de schade voor rekening van de benadeelde behoren te blijven.

Er zijn echter situaties denkbaar waarin weliswaar het schadeveroorzakend optreden in de lijn der verwachtingen ligt, doch belanghebbende desondanks geacht moeten worden er geen rekening mee te hebben kunnen houden. Deze situatie zal zich voordoen indien het optreden van een abnormale omvang is, een sterk afwijkende reikwijdte heeft of qua gevol­gen bijzonder ingrijpend is.

Tot deze categorie van gevallen kan onder bepaalde omstandigheden worden gerekend de schade voortvloeiende uit de op grond van artikel 5.23 lid 2 Waterwet rustende gedoogplicht van de aangeland voor bij het onderhoud aan wateren vrijkomende specie en maaisel. In bijzondere omstandigheden kan het voorkomen dat zodanig grote hoeveelheden specie vrijkomen dat het handhaven van de ontvangst- (en versprei­dingsplicht) niet zonder meer aanvaardbaar is. In dat geval kan het redelijk zijn dat het waterschap de betreffende aangeland een schadevergoeding toekent.

Eigen schuld, risicoaanvaarding en dergelijke

Voorts kan het schadetoebrengende optreden niet of slechts ten dele niet in de lijn der ver­wachtingen liggen, maar had de benadeelde er in het concrete geval toch rekening mee kunnen en behoren te houden. Eigen schuld, risicoaanvaarding en dergelijke bepalen in hoeverre benadeelde nog rekening kon en behoorde te houden met het schadeveroorzakende optreden.

Er is sprake van eigen schuld, in de betekenis dat de benadeelde onredelijk/onzorgvuldig handelt met het oog op zijn eigen belangen, wanneer de schade derhalve aan het overheids­optreden mede te wijten is aan een omstan-digheid die aan de benadeelde kan worden toegere­kend, dan wel die omstandigheid tot zijn risicosfeer behoort. Onredelijk handelen van de belanghebbende is aanleiding om de schade voortvloeiende uit het rechtmatig over-heidsoptre­den geheel of gedeeltelijk voor rekening van de benadeelde te laten. Eigen schuld leidt er derhalve toe dat een gedeelte, maar vaak ook de gehele schade voor rekening van de benadeel­de blijft.

Indien de schade mede het gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde kan worden toegerekend, wordt de vergoedingsplicht verminderd door de schade over de bena­deelde en de vergoedingsplichtige te verdelen in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden aan de schade hebben bijgedragen.

Van eigen schuld van de benadeelde is sprake indien de benadeelde geacht kan worden vooraf kennis te hebben gehad van het toekomstig schadeveroorzakend optreden.

Degene die bijvoorbeeld een kabel of leiding onder een weg of in een dijk heeft op basis van een opzegbare vergun­ning, maar zelfs ook op basis van een voor onbepaalde tijd verleende vergunning, kan geacht worden kennis te hebben van het feit dat na verloop van tijd zodanige werkzaamheden aan de weg of de dijk moeten worden verricht dat de kabels of leidingen (tijdelijk) verwijderd moeten worden.

In hoeverre de schade als gevolg van de opzegging of wijziging van een voor onbepaalde tijd verleende vergunning het gevolg is van omstandigheden die aan de vergunninghouder kunnen worden toegerekend, wordt ondermeer bepaald door de volgende factoren.

De te verwachten ongestoorde liggingsduur

In Nederland moet er bijvoorbeeld van uit worden gegaan dat primaire waterkeringen met enige regelmaat moeten worden versterkt. Zo is het een ervaringsfeit dat vergunningplichti­ge werken gemiddeld eens in de 20 jaar moeten wijken voor het dijkbelang, indien het betreft primaire waterkeringen. In dezen kan aansluiting worden gezocht bij de Nadeelcom­pensatieregeling 1991 voor het verleggen van kabels en leidingen in Rijkswaterstaatswer­ken, Stcrt. 23 decem­ber 1991, 249. In de NCR 1991 zijn, afhankelijk van de liggingsduur, percentages opgenomen die de verdeling van het maatschappelijk risico weergeven.

Vindt opzegging of wijziging van een vergunning plaats na verloop van de te verwachten ongestoorde liggingsduur, dan is de schade die de vergunninghouder daar door lijdt het gevolg van een omstandigheid die volledig aan de vergunninghouder kan worden toegere­kend.

Vindt de opzegging plaats binnen de te verwachten ongestoorde liggingsduur dan is, afhanke­lijk van het tijdsverloop tussen de verlening van de vergunning en het opzeggen daarvan en het al dan niet tijdelijke karakter van de vergunning, schade die de vergunning­houder daar door lijdt in mindere mate het gevolg van een omstandigheid die aan de vergunninghouder kan worden toegerekend.

Extra kwetsbaarheid door het doen van buitengewoon hoge investeringen op een bepaald onderdeel

Men aanvaardt daarmee de kwade kans dat van bepaalde wijzigingen in de bestaande situatie een onevenredig grote schade het gevolg is, zodat die onevenredige schade het gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde kan worden toegereken.

Het maken van een specifieke keuze uitsluitend in verband met het kostenaspect

Bijvoorbeeld door te kiezen voor het leggen van kabels en leidingen in waterkeringen en niet in de aangrenzende aanzienlijk minder risicodragende particuliere gronden, uitsluitend omdat dan geen hoge vergoedingen aan particuliere grondeigenaren behoeven te worden betaald.

Het door de benadeelde aannemen van een afwachtende, berustende houding

Een (potentieel) benadeelde moet alle maatregelen nemen ter beperking of voorkoming van de schade voortvloeiende uit rechtmatig overheidsoptreden, voorzover dat voor hem mogelijk is en redelijkerwijze van hem kan worden gevergd.

Indien niet aan de verplichting tot schadebeperking wordt voldaan is er geen aansprakelijk­heid voor de meerdere schade die daarvan het gevolg is. Kosten gemaakt ter beperking of voor­ko­ming van de schade komen volledig voor vergoeding in aanmerking, mits sprake is van een redelijk handelen. Beslissend is daarbij wat op het moment van het nemen van de maatregel redelijk was.

Naast de eigen schuld speelt de risicoaanvaarding bij het vaststellen van de aansprakelijkheid een bescheiden rol. Er is ondermeer sprake van risicoaanvaarding indien de benadeelde heeft ingestemd met de uitsluiting van de aansprakelijkheid of als deze willens en wetens het risico heeft aanvaard van op korte termijn intredende, nadelige gebeurtenissen.

Bij risicoaanvaarding is het gevolg anders dan bij eigen schuld. Bij eigen schuld wordt in beginsel de schade over beide partijen verdeeld. Bij risicoaanvaarding vervalt daarentegen de mogelijkheid van een aanspraak op schadevergoeding.

Bagatelschade

Toepassing van de formule "schade welke redelijkerwijze niet ten laste van belanghebbende behoort te blijven" brengt mee dat ook de omvang van de door de benadeelde geleden of te lijden schade van belang is voor de aansprakelijkheid. Bagatelschade komt niet voor vergoe­ding in aanmerking.

Slechts vergoed wordt schade die qua aard en omvang van enige betekenis is.

Indien de schade qua aard en omvang gering is wordt die geacht te behoren tot het normale maatschappelijk risico of bedrijfsrisico dat voor rekening van de benadeelde komt.

Artikel 12

In het bijzonder bij besluiten omtrent het verlenen van schadevergoeding kan de beslistermijn soms erg lang zijn zonder direct als onredelijk lang bestempeld te kunnen worden. Bij gecom­pliceerde zaken is een beslistermijn variërend van een half jaar tot een jaar niet ongewoon.

Het is in beginsel niet redelijk dat de gedurende de beslistermijn door de benadeelde gederf­de of betaalde rente voor zijn rekening te laten. De benadeelde maakt in beginsel aan­spraak op vergoeding van gederfde of betaalde interesse vanaf het moment waarop de schade zich voordoet tot het moment van het toekenningsbesluit, waarna direct betaling van de schadever­goeding volgt. De interessen maken deel uit van de totale schadevergoeding zodat slechts de over het uit te betalen schadebedrag gederfde of betaalde reële rente wordt vergoed.

Artikel 13

Voordeelstoerekening wordt beschouwd als een ongeschreven rechtsregel van ons recht. Indien eenzelfde gebeurtenis voor de benadeelde tevens voordeel oplevert, wordt dit voor­deel voorzover redelijk bij de vaststelling van de schade verrekend.      

     [1] Artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dit voor overheidsbesluiten. Zie verder: E. Helder, R.J. Jue, Belangenafweging in het bestuursrecht, Bestuurswetenschappen 1987, nr. 1 p. 2572; A.J.C. de Moor-van Vugt, Algemene beginselen van behoorlijk bestuur en buitenlandse equivalenten; R.S. Meijer, Schadevergoeding bij rechtmatige overheidsdaad krachtens de wet, en op grond van rechterlijke of bestuurlijke rechtsvinding, Praktijkboek Administratief Recht, afd. XXIX; M.A. Heldeweg, Grondslag en vormgeving bestuurscompensa­tie, TvO 1988, p. 68 e.v.

     [2]Artikel 3:4, tweede lid, Awb bepaalt dit voor overheidsbesluiten. Zie verder: J.H.W. de Plan­que, Overheidsaansprakelijkheid, administratieve en burgerlijke rechter, De mogelijkheden van de administratieve rechters en de Kroon om het bestuur tot schadevergoeding te veroordelen, Preadvies voor de Vereniging van Administratief recht 1989, Hfdst. 1, p. 12 e.v.

     [3]Zo was het besluit tot de aanleg van de metro in Rotterdam zeker rechtmatig en gerechtvaar­digd, maar gelet op de schade die aan de belangen van ter plaatse gevestigde ondernemers werd toegebracht niet zonder meer aanvaardbaar.

     [4]De ARRS vernietigde in de uitspraak inzake Paul Krugerbrug I het bestreden besluit inhoudende een vergunningverlening omdat aan belanghebbende vooraf had behoren te worden medege­deeld, op welke wijze en naar welke normen de omvang van de schade zou worden bepaald en hoe zij daarop van haar eventuele bezwaren tegen die bepaling zou kunnen doen blijken. Eerst daarna zou verweerder gemotiveerd hebben kunnen beslissen. Het betreft hier dus een zuiver procedurele aangelegenheid. Het orgaan had eerst het schadeaspect moeten regelen alvorens de - voor het overige juiste - beslissing te nemen. De Afdeling liet zich in het geheel niet uit over de vraag of i.c. het verstrekken van een schadevergoeding vereist was. Zie ook ARRS 21 augustus 1984, tB/S III, nr. 555 (Loswal Weesp) en ARRS 24 oktober 1983, BR 1984, 424, tB/S III, p. 2672 (K-V lijn Zwolle/Almelo).

     [5]ARRS 30 mei 1978, tB/S, III, nr. 81; ARRS 24 oktober 1983, BR 1984, 424, tB/S III, p. 2672; ARRS 22 november 1983, AB 1984, 154, BR 1984, 228, tB/S III, p. 2736 (Paul Krugerbrug II); Wnd. Vz. ARRS 20 december 1984, BR 1985, 475 (Heesch); Kb 1 augustus 1986, nr. 146, BR 1987, 240 (Hengelo). Wnd Vz ARRS 20 maart 1986, BR 1987, 239, AB 189, (Brug Purmerringvaart): ' ... dat het op zich zelf een alleszins gerechtvaardigd belang is te achten dat hem zekerheid wordt geboden over de vraag of, en zo ja in welke omvang, hem schadevergoeding zal worden toegekend voor schade ten gevolge van de bouw van de brug'; KB 1 augustus 1986, nr. 146, BR 1987, 240 (Hengelo): 'B&W hebben overleg toegezegd over vergoeding van de door de maatregelen ontstane schade, dit voorozver de appellanten hun nadeel kunnen aantonen en de eventueel geleden schade het normaal maatschappelijk risico, waarmee appel­lanten rekening behoren te houden, te boven gaat'; ARRS 21 augustus 1984, tB/S III, nr. 555 (Loswal Weesp): Volgens de ARRS had het op de weg van het bestuursorgaan gelegen om belanghebbende omwonenden in te lichten.

     [6]AGvB 19 april 1989, G03.87.0031.1489 (Winterswijk).

     [7]Het beleid van het Rijk ten aanzien van het verleggen van kabels en leidingen in Rijkswaterstaatwerken is neergelegd in de 'Schadecompensatieregeling inzake het verleggen van kabels en leidingen in Rijkswaterstaatwerken van 15 juli 1988', HDW, R 58 162, Gepubliceerd in de Staatscourant nr. 149 van 29 juli 1988. Deze regeling is nadien gewijzigd en gepubliceerd in de Staatscourant nr. 249 van 23 december 1991.

     [8]ARRS 11 november 1986, AB 1987, 170; KB 15 juli 1980, AB 1980, 556.

     [9]Vgl. H.R.B.M. Kummeling, Advisering in het publiekrecht, diss. Nijmegen 1988, Den Haag, p. 219 en S.V. Hoogendijk-Deutsch, Advisering in het bestuursrecht, preadvies VAR 1978, Alphen a/d Rijn, p. 46: 'de (mogelijkheid van ) tekortkoming van de deskundigen moet voor een ondeskundige kenbaar zijn'.

     [10]Rb 's-Gravenhage 31 januari 1986, BR 1986, 437 (Tippelzone Waldorfstraat); ARRS 23 november 1984, BR 1985, 471, tB/S III, p. 3261 (Tilburg); 24 november 1983, BR 1984, 424, tB/S III, p. 2672; ARRS 22 november 1983, AB 1994, 154, BR 1984, 228, tB/S III, p. 2736 (Paul Krugerbrug II); ARRS 22 januari 1985, AB 1986, 278, BR 1986, 672 (tennisbaan Amers­foort); ARRS 8 juni 1984, AB 1985, 188 (Melinck en Herkenbosch); Pres. Rb 's-Gravenhage 12 november 1987, AB 1988, 217 (Vangstverbod schol). Impliciet: KB 1 augustus 1986, nr. 146, BR 1986, 261 (Verkeersmaatregel Hengelo). Er zal sprake moeten zijn van een aanvaardbaar optreden. Vgl. J.H.W. de Planque, Overheidsaansprakelijkheid, administratieve en burgerlijke rechter, De mogelijkheden van de administratieve rechters en de Kroon om het bestuur tot schadevergoeding te veroordelen, Preadvies voor de Vereniging voor Administratief recht 1989, hfdt. 1, p.1 e.v.

     [11]AGvB 30 december 1088, BR 1989, 455 (Smallingerland).

     [12]AGvB 30 december 1988, no. G05.95.0069.11.88 (Ubbergen); KB 14 december 1987, BR 1988, 370; AGvB 13 januari 1989, no. G09.87.0013.41.88 (Udenhout); KB 15 april 1986, nr. 27, RvS GIX.19/86.

     [13]AGvB 10 oktober 1988, AB 1989, 233, BR 1989, 125 (Binnenmaas).

     [14]KB 3 december 1985, nr. 18, RvS.G.LX.5/6 (Ermelo); KB 12 juli 1983, nr. 25, BR 1984, 25 (Leidschendam); KB 16 mei 1983, nr. 37, BR 1983, 539, AB 1983, 341 (Weerselo); KB 15 april 1986, nr. 16, AB 1986, 451 (Heerlen); KB 16 september 1983, nr. 19, BR 1984, 342 (Borssele); KB 24 december 1986, nr. 51, RvS.G.LX.12/87; ARRS 21 augustus 1984, BR 1984, 542 (Loswal Weesp); KB 13 augustus 1987, nr. 46, BR 1988, 55 (Bergen); AGvB 27 januari 1989, no. G09.87.0033.51.88 (Hoorn); ARRS 28 februari 1989, AB 1989, 236 (Bor­ne); KB 30 november 1987, nr. 42, BR 1988, 503 (Veenhuizen); AGvB 10 oktober 1988, no. G09.87.0036.36.88 (Leeuwarden).

     [15]KB 30 november 1987, nr. 42, BR 1988, 503 (Veenhuizen); ARRS 10 januari 1985, AB 1985, 256 (Kanaalprofiel); AGvB 16 september 1988, no. G09.86.0072.27.88 (Borne); AGvB 16 september 1986, no. G09.86.0064.24.88 (Enschede); KB 22 maart 1983, nr. 31, BR 1983, 480 (Soest); AGvB 16 september 1988, no. 09.86.0064.24.88 (Enschede).

     [16]KB 15 juni 1983, nr. 15, BR 1983, 613, AB 1983, 467 (Hellevoetsluis); ARRS 22 november 1983, AB 1984, 154, BR 1984, 228, tB/S III, p. 2736 (Paul Krugerbrug II); KB 25 juni 1986, nr. 37, BR 1986, 856, AB 1986, 477 (Doetinchem).

     [17]KB 24 juni 1988, BR 1988, 778 (Maasluis); KB 18 juni 1985, BR 1985, 921, AB 1985, 173 (Epe); KB 17 juni 1987, BR 1987, 843 (Elst); KB 29 mei 1986, nr. 28, RvS GLX.26.86; KB augustus 1987, nr. 44, AB 1988, 76 (Vlagtwedde); KB 22 maart 1983, nr. 31, BR 1983, 480 (Soest).

     [18]Specieberging door waterschappen, Unie van waterschappen, Den Haag 1985, p. 10-12.

     [19]Vgl. Asser/Rutten/Hartkamp, I, nr. 450. Eigen schuld is zo een aanduiding voor een tekort schieten in de zorg voor eigen belangen. HR 6 februari 1987, AA 1987, p. 640 e.v.

     [20]Eigen schuld van de gelaedeerde leidt tot een verminderde aansprakelijkheid van de laedens. Vgl. art. 6:101 Burgerlijk Wetboek.

     [21]ARRS 13 oktober 1983, AB 1983, 156, BR 1984, 234, tB/S V, p. 1326-1330 (Deltamossel); AGvB 5 december 1988, BR 1989, 278 (Steenwijk); AGvB 10 oktober 1988, BR 1989, 453 (St. Michielsgestel).

     [22]Bindend advies 18 februari 1985, AB 1985, 441; AGvB 12 oktober 1988, AB 1989, 234 (Barendrecht).

     [23]HR 18 februari 1944, NJ 1947, 266 (Duinwaterarrest); HR 31 maart 1950 NJ 1950, 592, AA 1, p. 80 (Reservelocomotief). De plicht tot schadebeperking is gecodificeerd in artikel 6:101 Burgerlijk Wetboek.

     [24]ARRS 5 april 1983, 534 (Waldeck/Mariahoeve); ARRS 15 november 1985, AB 1986, 380 (Weimar/Mariahoeve); KB 25 juni 1986 nr, 37, BR 1986, 856, AB 1986, 477; AGvB 12 oktober 1988, AB 1988, 234 (Barendrecht).

     [25]De kosten komen als het ware voor de schade in de plaats.

     [26]Zie C.A. Streefkerk, Risicoaanvaarding. In: WPNR 5505, p. 121-126, 5506 p. 137-143, en 5508, p. 169-172 en A.J.P. Wassenaer van Catwijk, Eigen schuld, diss. Leiden, Hfdst. 9, in het bijzonder p. 174.

     [27]ARRS 19 augustus 1983, AB 1994, 115, BR 1984, 421 (Shell/Naaykens) respectievelijk KB 15 maart 1985, nr. 25, BR 1985, 536 (Valburg).

     [28]KB 15 maart 1985, nr. 25, BR 1985, 536 (Valburg).

     [29]ARRS 29 mei 1985, AB 1987, 407.

     [30]ARRS 29 juni 1987, AB 1988, 262 (alblasserdam). Zie J.M. Polak, Ontwikkelingen in de rechtsbescherming, Bestuurswetenschappen oktober 1988, jrg. 42, nr. 6, p. 354-355.

     [31]KB 13 september 1985, nr. 17, AB (Menaldumadeel); KB 10 maart 1986, nr. 26, BR 1986, 608 (Vlagtwedde); KB 24 maart 1986, nr. 32, AB 1986, 351 (Denekamp); AGvB 5 december 1988, BR 1989, 278 (Steenwijk); KB 16 september 1983, 28, BR 1987, 540 (Winterswijk); KB 29 juni 1984, nr. 14, AB 1984, 497; KB 3 april 1987, nr. 23, BR 1987, 605 (Denekamp); AGvB14 april 1988, BR 1988, 687 (Heino); AGvB 13 januari 1989, no. G09.0010.40.88 (Brummen); KB 30 november 1987, AB 1988, 320 (Zuidwolde).

     [32]Vgl. de situatie van vervroegde onteigening (artikel 54h-55, Onteigeningswet). HR 23 februari 1977, NJO 1977, 4; HR 11 februari 1976, NJO 1976, 12; HR 13 maart 1976, NJO 1976, 17; HR 17 juni 1987, NJ 1988, 853.

     [33]Vgl. de Memorie van Toelichting (TK 30 818, nr. 3), p. 135. Tevens: artikel 6:100 Burgerlijk Wetboek en HR 17 december 1976, NJ 1977, 351, VR 1977, 34; HR 9 november 1973, NJ 1974, 352, alsmede KB 27 februari 1984, nr. 5, AB 1984, 443; KB 10 januari 1986, nr. 171, AB 1986, 449, BR 1986, 435; KB 22 maart 1983, nr. 31, BR 1983, 480; ARRS 1 juni 1987, AB 1987, 115 (Demonstratieproject Rijswijk); KB 10 januari 1986,nr. 171, AB 1986, 449, BR 1986, 435; KB 2 april 1985, nr. 10, AB 1985, 415 (Dordrecht).