Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Waterschap Peel en Maasvallei

Algemene toetsingscriteria waterstaatswerken en grondwater

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieWaterschap Peel en Maasvallei
Officiële naam regelingAlgemene toetsingscriteria waterstaatswerken en grondwater
CiteertitelAlgemene toetsingscriteria waterstaatswerken en grondwater
Vastgesteld dooralgemeen bestuur
Onderwerpmilieu
Eigen onderwerpmilieu – water

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Datum ondertekening inwerkingtredingsbesluit:

Bron bekendmaking inwerkingtredingsbesluit: Limburger editie Noord dagblad 2009-12-19 Limburger ediitie Midden dagblad 2009-12-19 Gelderlander dagblad 2009-12-19

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend.

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

22-12-200901-01-2018nieuwe regeling

22-12-2009

Limburger editie Noord dagblad 2009-12-19 Limburger ediitie Midden dagblad 2009-12-19 Gelderlander dagblad 2009-12-19

ab16-12-2009

Tekst van de regeling

Inleiding en Aanleiding

De komst van de Waterwet, het Waterbesluit en de Waterregeling in 2009 heeft er onder meer toe geleid dat de keur van het Waterschap Peel en Maasvallei aan deze nieuwe wetgeving aangepast moest worden. Naast de nieuwe landelijke regelgeving moest ook rekening gehouden worden met de op de Waterwet gebaseerde provinciale Waterverordening. In deze notitie zijn de algemene toetsingscriteria waterstaatswerken opgenomen. Algemene criteria zijn opgenomen voor de binnen het beheersgebied van ons waterschap belangrijkste waterstaatswerken, te weten de waterkeringen (hoofdstuk 2) en de oppervlaktewaterlichamen (hoofdstuk 3). Daarnaast bevat deze notitie algemene toetsingscriteria met betrekking tot grondwater (hoofdstuk 4). Immers, met de komst van de Waterwet is het waterschap bevoegd gezag ten aanzien van het overgrote deel van de grondwateronttrekkingen. Het eerste hoofdstuk van deze notitie is te beschouwen als een algemeen hoofdstuk, waarin aandacht wordt besteed aan de taken van het waterschap en aan de instrumenten die het waterschap kan inzetten om zijn taken goed uit te kunnen voeren. Voorts bevat dit hoofdstuk enkele algemene uitgangspunten die bij de toepassing van het instrumentarium worden gehanteerd. Tot slot is in dit hoofdstuk de status van deze notitie beschreven: richtsnoer van het algemeen bestuur voor het dagelijks bestuur.

De waterschapstaak

Het waterschap heeft de publieke taak om waterstaatswerken te beheren. Daarnaast behoort - met de inwerkingtreding van de Waterwet - een groot deel van het grondwaterbeheer (in termen van vergunningen en handhaving) tot het takenpakket van het waterschap. Een waterstaatswerk wordt gedefinieerd als oppervlaktewaterlichaam, bergingsgebied, waterkering, ondersteunend kunstwerk en bijbehorende onderhoudspaden en beschermingszones, dat als zodanig in de legger is opgenomen, tenzij dat werk is vrijgesteld van de opneming in de legger als bedoeld in artikel 5.1 van de Wet. Als de vaststelling van de legger nog niet heeft plaatsgevonden, geldt de in artikel 6.2 van de Keur bedoelde kaart.

Het waterschap is uit hoofde van de publieke taak verantwoordelijk voor de stabiliteit en het functioneren van de waterkeringen en het functioneren van het watersysteem, een en ander conform de aan deze waterstaatswerken bij of op basis van het Regionaal Waterplan en het Waterbeheerplan gegeven functies en doelstellingen. Het waterschap is met de inwerkingtreding van de Waterwet, bevoegd waar het gaat om het onttrekken van grondwater, met uitzondering van onttrekkingen ten behoeve van industriële grondwateronttrekkingen groter dan 150.000 m3 per jaar, onttrekkingen ten behoeve van de openbare drinkwatervoorziening en onttrekkingen ten behoeve van koude- en warmteopslag1. Ons waterschap was op basis van het delegatiebesluit van Gedeputeerde Staten van Limburg van 29 maart 2005 al bevoegd voor een deel van grondwateronttrekkingen. Een oppervlaktewaterlichaam moet vanuit kwaliteitsoogpunt worden aangemerkt als een oppervlaktewater als bedoeld in de (vroegere) Wet verontreiniging oppervlaktewateren. Het in artikel 6.2 van de Waterwet opgenomen verbod om stoffen zonder vergunning in een oppervlaktewater te mogen brengen geldt derhalve ook voor de niet op de legger opgenomen oppervlaktewaterlichamen.

Het instrumentarium

Het waterschap heeft in het kader van deze publieke taak een keur, een legger, een technisch beheerregister waterkeringen en diverse algemene regels en beleidsregels opgesteld. Het technisch beheerregister voor de oppervlaktewaterlichamen is nog in ontwikkeling. Voorts is er het grondwaterregister. Hierin zijn alle vergunde en gemelde (dus legale) grondwateronttrekkingen opgenomen. Daarnaast is de Watertoets, die zijn basis vindt in de ruimtelijke ordeningswetgeving, een belangrijk instrument in het kader van de uitvoering van de waterschapstaak. De watertoets wordt direct gekoppeld aan de algemene regel lozen. Hiermee wordt vermeden dat een dubbele toetsing bij het waterschap moet worden gevraagd en door het waterschap moet worden uitgevoerd.

De Keur van het waterschap Peel en Maasvallei bevat regels over wat wel en niet is toegestaan of juist wel moet gebeuren op, onder, boven, in en langs waterstaatswerken. In de keur is een algemeen omschreven verbod opgenomen om werken en handelingen te verrichten in, op, onder, boven, in en langs een waterstaatswerk dat op de legger is opgenomen. Op grond van de keur kunnen werken of handelingen totaal verboden zijn, onder voorwaarden toegestaan worden met vergunning of zonder vergunning worden toegestaan op basis van algemene regels (al of niet met een meldplicht). In de keur is een algemene zorgplicht opgenomen (artikel 4.8). Deze bepaling, waarvan voor de formulering onder meer is gekeken naar titel 17.2 van de Wet milieubeheer, beoogt een preventieve werking te hebben waar het gaat om het plegen van inbreuken op maatregelen die het waterschap in het watersysteem heeft getroffen. Op basis van deze bepaling kan het waterschap maatregelen van derden eisen of kan het zelf, op kosten van de aansprakelijke derde, maatregelen treffen bij (dreigende) schade. Met deze bepaling kan het waterschap voorkomen dat anderen het werk van het waterschap frustreren. Het merendeel van voorkomende inbreuken is reeds verboden, of onder beperkingen toegestaan via algemene regels. Tegen inbreuk op deze regels wordt via toezicht op de naleving van deze regels opgetreden. De zorgplichtbepaling biedt directe mogelijkheden tot het treffen of doen treffen van maatregelen ter voorkoming of beperking van de inbreuk. Als sprake is van een ongewoon voorval (bijv. een ongeluk, etc) moeten onverwijld maatregelen worden getroffen. Toepassing van de zorgplichtbepaling zal met name in het kader van ongewone voorvallen plaatsvinden. Toepassing zal dan ook bij hoge uitzondering aan de orde zijn.

In de legger zijn waterstaatswerken vastgelegd waarvan de vaststelling is voorgeschreven krachtens de Wet of bij provinciale verordening. Op de legger zijn de officiële ligging, vorm, afmetingen en constructie van de betrokken waterstaatswerken aangegeven alsmede de onderhoudsplichtigen en/of onderhoudsverplichtingen. Opgenomen zijn/worden de primaire waterkeringen en de primaire en secundaire oppervlaktewaterlichamen (in onderhoud bij het waterschap en bij derden). Ook als zodanig aangewezen meanderzones, beschermingszones, bergingsgebieden en profielen van vrije ruimte moeten op de legger worden opgenomen.

In het technisch beheerregister is de feitelijke toestand van de werken (vooralsnog alleen voor de waterkeringen) opgenomen.

In het grondwaterregister zijn de landbouwkundige onttrekkingen en de overige grondwateronttrekkingen opgenomen die zijn vergund en die zijn gemeld.

In de keur is de mogelijkheid opgenomen dat het dagelijks bestuur algemene regels kan stellen voor handeling die in de keur (zonder vergunning) zijn verboden. In die algemene regels kan een vrijstelling van de vergunningplicht worden opgenomen, maar kan ook een algeheel verbod worden opgenomen voor de betreffende handeling in bijv. een bepaald gebied of in een bepaalde omvang. In de algemene regels zitten voorschriften opgenomen die moeten worden gehanteerd. Verder kan een meldplicht worden opgenomen. Hiermee wordt beoogd dat het waterschap op de hoogte wordt gesteld van de (voorgenomen) aanwezigheid van werken en handelingen. Deze informatie is onder meer van belang met het oog op het voeren dagelijks onderhoud en beheer. In de omstandigheden dat het waterschap niet op de hoogte hoeft te zijn van werken en handelingen, is ook geen meldingsplicht voorgeschreven. Tot slot maakt de keur het mogelijk dat in de algemene regels een mogelijkheid wordt opgenomen voor het stellen van maatwerkvoorschriften. Via een maatwerkvoorschrift (is een beschikking) kan het dagelijks bestuur aanvullende regels stellen in een specifiek geval. Op verzoek kunnen in een concreet geval ook in de algemene regel opgenomen verplichtingen geheel of gedeeltelijk buiten toepassing worden verklaard. Het instrument algemene regels is met name geschikt voor handelingen die veelvuldig voorkomen en die in het merendeel van de gevallen op een standaardwijze kunnen worden gereguleerd. Een individuele toets en of de noodzaak tot het stellen van specifieke voorschriften is in het algemeen niet aan de orde. Van belang is dat degene die een werk of handeling realiseert, daarbij de algemene regels in acht neemt, ongeacht of een meldingsplicht geldt.

Daarnaast kan het dagelijks bestuur beleidsregels als bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht vaststellen. In deze beleidsregels is opgenomen op welke wijze het bestuur aanvragen om vergunning beoordeelt en hoe belangen worden afgewogen. Beleidsregels zijn dus opgesteld voor handelingen die vergunningplichtig blijven. De inhoud van de beleidsregels is afgestemd op de algemene criteria die in deze notitie zijn opgenomen. Het voordeel van beleidsregels is dat vergunningaanvragers op voorhand kunnen zien aan welke voorwaarden men zich dient te houden en ook hoe de belangenafweging van het waterschap zal plaatsvinden. Voor het waterschap is het voordeel dat in de motivering van het besluit op de aanvraag, verwezen kan worden naar de beleidsregels. De toetsing van vergunningaanvragen vindt plaats op grond van het door het waterschap te behartigen waterstaatkundige belang, op basis van de daarvoor geldende wetten en overige regelgeving en op basis van de aan de waterstaatswerken toegekende functies en doelstellingen. In de beleidsregels staan criteria waaraan vergunningaanvragen voor werken en handelingen op, onder, boven, in en langs waterstaatswerken worden getoetst:

I. algemene toetsingscriteria: deze toetsingscriteria gelden in beginsel voor alle vergunningaanvragen

II. bijzondere toetsingscriteria: deze toetsingscriteria gelden in beginsel alleen voor een of meer specifieke werken en/of werkzaamheden, zoals het bouwen van een woning aan de waterkering of het leggen van kabels en leidingen door of langs waterstaatswerken. Als bijzondere toetsingscriteria van de algemene toetsingscriteria afwijken, gaan de bijzondere criteria voor. Het verlenen van een vergunning door het waterschap ontslaat de vergunninghouder niet van de plicht om zich te houden aan overige wet- en regelgeving of van de plicht om maatregelen te nemen om te voorkomen dat derden (onevenredig) schade lijden.

Keur, legger, algemene regels en beleidsregels vormen gezamenlijk met deze algemene toetsingscriteria de belangrijkste (juridische) instrumenten voor het waterschap bij het waarborgen van de noodzakelijke veiligheid en de borging van het functioneren van het watersysteem conform de daaraan gegeven functies en doelstellingen. De functies en doelstellingen voor de waterstaatswerken zijn opgenomen in het Waterbeheerplan van het waterschap. Daarnaast geldt de normering zoals opgenomen in de Waterwet en provinciale Waterverordening. In de Waterwet wordt wat betreft doelstellingen en normen rechtstreeks verwezen naar de Kaderrichtlijn Water en het daaraan verbonden Besluit kwaliteitseisen en monitoring water (AMvB doelstellingen). In de provinciale Waterverordening is de normering voor de gemiddelde overstromingskans opgenomen (WB21). Voor wat betreft waterkeringen is de normering in de Waterwet opgenomen. De op een hoger overheidsniveau (Rijk, provincie) in regelgeving en plannen opgenomen normeringen werken door in de plannen van het waterschap en vormen daarmee een afwegingskader voor het waterschap.

Watertoets

Beleidsregels hebben zowel een externe werking naar ingelanden, bedrijven en organisaties als een interne werking voor het waterschap zelf. De beleidsregels en deze algemene toetsingscriteria zijn voor het waterschap, voor zover relevant, ook richtinggevend bij de advisering ten aanzien van ruimtelijke plannen in het kader van de Wet ruimtelijke ordening (watertoets). Ter voorkoming van dubbele toetsing vervalt de vergunningplicht voor lozingen van hemelwater als gevolg van realisering van ruimtelijke plannen, indien voor het betreffende plan een wateradvies is afgegeven en indien het plan wordt uitgevoerd conform dat wateradvies.

Algemene uitgangspunten

De bevoegdheid tot het vaststellen van de keur is in de Waterschapswet opgedragen aan het Algemeen Bestuur. In de keur is bepaald dat het dagelijks bestuur bevoegd is tot het stellen van algemene regels. De bevoegdheid tot het maken van beleidsregels berust op grond van de Algemene wet bestuursrecht ook bij het dagelijks bestuur. Het Algemeen Bestuur geeft met deze notitie op hoofdlijnen richting aan de wijze waarop het dagelijks bestuur toepassing en invulling aan de keur geeft. In de hoofdstukken 2, 3 en 4 zijn algemene criteria opgenomen ten aanzien van handelingen in of bij waterkeringen, oppervlaktewaterlichamen en grondwater. Deze criteria zijn afgestemd op het waterbeheersplan en op het beheersplan waterkeringen. Hiermee is relatie tussen beleid en uitvoering vorm gegeven. De algemene uitgangspunten die in deze paragraaf zijn opgenomen, hebben betrekking op het gehele (juridische) instrumentarium zoals hiervoor genoemd en vormen het vertrekpunt bij het opstellen van de keur, de algemene regels en de beleidsregels. De volgende algemene uitgangspunten worden gehanteerd:

Administratieve lastenverlichting voor de klant

Een belangrijk uitgangspunt is het verminderen van administratieve lastendruk voor de klant (burgers en bedrijven). Hierbij geldt dat alleen regels worden gesteld wanneer dat noodzakelijk is met het oog op de taak en belangen van het waterschap. Als regulering nodig is, dan wordt waar mogelijk gebruik gemaakt van algemene regels. Al dan niet gekoppeld aan een meldplicht. In deze situaties behoeft geen vergunningprocedure doorlopen te worden en kan volstaan worden met een melding. Waar volstaan kan worden met algemene regels zonder meldplicht, wordt hiervan gebruik gemaakt. Als het belang van het waterschap onvoldoende kan worden geborgd door algemene regels, dan blijft de vergunningplicht gelden. Via beleidsregels maakt het dagelijks bestuur zichtbaar op welke wijze toetsing van de aanvrage zal plaatsvinden. De klant kan door raadpleging van de beleidsregel via internet en door vroegtijdig overleg met het team Vergunningen, voorkomen dat kosten voor vergunningaanvragen gemaakt worden, die achteraf bezien vermeden hadden kunnen worden.

Handelingen bij oppervlaktewaterlichamen:  ja, tenzij

Voor handelingen die in of bij oppervlaktewaterlichamen plaatsvinden, geldt als uitgangspunt dat deze in het algemeen toegelaten kunnen worden, tenzij waterstaatkundige belangen zich daar tegen verzetten. Toelating van handelingen bij oppervlaktewaterlichamen vindt waar mogelijk plaats aan de hand van algemene regels, al dan niet gekoppeld aan een meldplicht.

Handelingen bij waterkeringen: nee, tenzij

Waterkeringen vervullen een cruciale rol voor de veiligheid van bewoners en de bescherming van economische belangen in ons beheersgebied. Handelingen in, op of bij waterkeringen kunnen tot aantasting van het waterkerend vermogen van de waterkering leiden. Met het oog op de veiligheid worden handelingen in, op of bij waterkeringen anders benaderd dan bij oppervlaktewaterlichamen. Handelingen zijn in het algemeen niet toegestaan, tenzij voldoende waarborgen gerealiseerd kunnen worden met het oog op het waterkerend vermogen van de waterkering. Elke handeling dient individueel beoordeeld te worden met toepassing van de vergunningprocedure, waarin ook de belangenafweging plaatsvindt.

Grondwateronttrekkingen: provinciaal grondwaterbeleid

Het beleid ten aanzien van grondwateronttrekkingen is verwoord in het provinciaal beleid (POL). In de Provinciale Omgevingsverordening Limburg zijn instructies opgenomen ten aanzien van toepassing en uitvoering van het grondwaterbeleid die het waterschap dient op te volgen. Het NLP is hiervoor leidend geweest.

Begripsbepaling waterkeringen

Waterstaatswerk, Waterkeringen, (Buiten)Beschermingszone

In de keur (en de toelichting daarop) is een definitie van waterstaatswerken opgenomen: oppervlaktewaterlichaam, bergingsgebied, waterkering, ondersteunend kunstwerk en bijbehorende onderhoudspaden, dat als zodanig in de legger is aangegeven, tenzij dat werk is vrijgesteld van de opneming in de legger als bedoeld in artikel 5.1 van de Wet, dan wel dat, als de vaststelling van de legger nog niet heeft plaatsgevonden, op de in artikel 6.2 bedoelde kaart is aangegeven. Onder waterkeringen worden dijken, aarden wallen en kademuren, inclusief eventueel bijbehorende voorzieningen verstaan die op de legger zijn aangegeven.

Keurgebied, (buiten)beschermingszone

De in de legger opgenomen waterkeringen hebben aan weerszijden van de kernzone van de waterkering een beschermingszone en een buitenbeschermingszone (zie figuur 1). De beschermingszone en de buitenbeschermingszone is een aan een waterstaatswerk grenzende zone, die als zodanig in de legger is opgenomen, waarin ter bescherming van dat waterstaatswerk voorschriften krachtens de keur van toepassing zijn. Door middel van deze zones wordt het functioneren van de waterkering beschermd.

Typen waterkeringen

In deze beleidsregels wordt een onderscheid gemaakt in de volgende typen waterkeringen:

Primaire waterkering:

Definitie Waterwet:

- primaire waterkering: waterkering die beveiliging biedt tegen overstroming doordat deze behoort tot een dijkring ofwel vóór een dijkring is gelegen;

- dijkring: stelsel van primaire waterkeringen dat, al dan niet tezamen met hoge gronden, beveiliging biedt tegen overstroming, in het bijzonder door buitenwater.

Regionale waterkering:

De als zodanig in de legger aangegeven waterkeringen, bijv. (niet uitputtend) zomerdijken, kaveldijken. landscheidingen, kanaaldijken, boezemkeringen etc. met een boven locaal belang bestemd om oppervlaktewater te keren.

Overige waterkeringen

De als zodanig in de legger aangegeven waterkeringen en kaden bestemd om oppervlaktewater te keren.

Functie van de waterkering

De functie van de waterkering is het beschermen van de achter de waterkering gelegen gebieden tegen de gevolgen van hoogwater van rivieren, kanalen en andere hoofdwatergangen. Daarnaast kennen waterkeringen nevenfuncties als bijvoorbeeld infrastructuur, wonen, recreatie, natuur en landbouw enz. Bij de beoordeling van de vergunningaanvragen wordt met name gekeken naar de effecten op de waterkeringtechnische kwaliteit zoals de sterkte en stabiliteit van de waterkering (o.a. piping, kwellengte). Tevens wordt gekeken naar de mogelijkheden van het waterschap voor het uitvoeren van beheer en onderhoud. Dit omdat het goed kunnen voeren van beheer en onderhoud noodzakelijk is het met het oog op het goed kunnen blijven functioneren van waterkeringen.

Landelijk beleid voor normen en leidraden

Leidraden Expertise Netwerk Waterkeren

Voor aan te leggen werken in en grenzend aan waterkeringen bestaan een aantal landelijk geldende, door de minster van Verkeer en Waterstaat vastgestelde normen, voorschriften en leidraden die de beheerder (het waterschap) binden dan wel tot aanbeveling strekken. Bij het toetsen van vergunningaanvragen houdt het waterschap, voor zover mogelijk, hiermee rekening. Deze normen, voorschriften en leidraden gelden als van overheidswege erkende genormaliseerde toetsings- en berekeningsmethoden. Voor beheerders en ontwerpers van waterkeringen zijn deze een verplichting danwel een hulpmiddel bij het vinden van waterstaatkundig en maatschappelijk optimale waterkeringsoplossingen. Het waterschap hanteert de meest recent uitgebrachte leidraden, voorschriften en normen. Mochten er tijdens de geldigheidsduur van deze beleidsregels nieuwe of ander van toepassingzijnde normvereisten of leidraden worden uitgegeven, dan zijn deze van toepassing voor de betreffende onderdelen.

Robuust Ontwerpen

Bij alle te realiseren werken ter plaatse van primaire waterkeringen gaat het waterschap uit van het principe "Robuust ontwerpen", zoals bedoeld in de leidraad Rivieren. Dit houdt in dat in het ontwerp rekening moet worden gehouden met toekomstige ontwikkelingen zoals b.v. klimatologische ontwikkelingen en ruimtelijke maatregelen, en onzekerheden, zodat de waterkering tijdens de geplande levensduur goed blijft functioneren. En wel zonder dat ingrijpende en kostbare aanpassingen noodzakelijk zijn. Uitgangspunt is dat het ontwerp tegemoet komt aan eisen voor veiligheid en ruimtelijke kwaliteit. Belangrijke invullingen van robuust ontwerpen zijn:

- dimensioneren conform de leidraad rivieren en de geldende wettelijke veiligheidsnormen waarbij de leidraad strikt wordt toegepast;

- bij het ontwerp anticiperen op (toekomstige) uitbreidbaarheid en het reserveren van ruimte om op lange termijn verbetering van de waterkering mogelijk te houden. (zie hieronder bij Profiel van vrije ruimte);

- rekening houden met andere functie´s, nu en in de toekomst.

Het profiel van vrije ruimte (in de keur gedefinieerd als: de ruimte ter weerszijden van en boven een primaire, regionale of overige waterkering die naar het oordeel van de beheerder nodig is voor toekomstige verbeteringen aan de waterkering) is één van de aspecten van toekomstbestendig ontwerpen. Langs en op de waterkering moet voldoende ruimte vrij worden gehouden voor het blijvend kunnen realiseren van de waterkerende functie van een kering, ook in de toekomst. Het profiel van vrije ruimte is, voor zover de in de legger opgenomen (buiten)beschermingszones te beperkt zijn met het oog op het de waterkerende functie in de toekomst, opgenomen in de legger. Bij het merendeel van de waterkeringen van het waterschap is de in de legger opgenomen breedte van de (buiten)beschermingszone voldoende breed en is derhalve afgezien van de aanduiding "profiel van vrije ruimte". Dit betekent dat in geval van initiatieven in de (buiten-)beschermingszones tevens beoordeeld wordt of de initiatieven met het oog op in de toekomst gewenste verbeteringen\aanpassingen aan de waterkering ter plaatse toelaatbaar zijn. Hierbij wordt door het waterschap uitgegaan van de waterstanden conform de Hydraulische Richtlijnen 2006 zoals vastgesteld door de rijksoverheid + 1.00 meter.

Algemene toetsingscriteria waterkeringen

Algemene toetsingscriteria ter waarborging van de constructie en waterhuishoudkundige functie (veiligheid en stabiliteit).

Bouwwerken

Bouwwerken zoals een huis, schuur of garage kunnen op twee manieren van invloed zijn op de veiligheid. Enerzijds kunnen ze bij het ontwerp en de aanleg bewust als onderdeel van de waterkering meegenomen zijn. Deze worden ook wel als "waterkerende objecten" betiteld. De kwaliteit van de bouwwerken is dan direct bepalend voor de kwaliteit van de waterkering. Anderzijds zijn er bouwwerken die op of in de buurt van de waterkering staan maar geen waterkerende functie vervullen. Deze bouwwerken vallen in de categorie "niet waterkerende objecten" maar kunnen de kwaliteit van de waterkering echter wel indirect beïnvloeden.

Bestaande bouwwerken die onderdeel zijn van de waterkering vragen om veel extra aandacht (inspecties, meer onderhoud, handhaving, etc.) om de vereiste veiligheid blijvend te garanderen. Kapitaalintensieve bouwwerken kunnen daarnaast een toekomstige versterking van de waterkering bemoeilijken en extra kostbaar maken. Daarom willen wij, indien kansen zich voordoen, deze bouwwerken ontkoppelen van de waterkering (functiescheiding). Hiermee wordt de inspectie vereenvoudigd en de waterkering beter beheersbaar. Beperkte aanpassing van al bestaande waterkerende bouwwerken staan we toe, mits de veiligheid blijft gegarandeerd en de levensduur door de aanpassingen niet wordt verlengd. Eventuele uitbreidingen of aanbouw wordt niet toegestaan. Voor bestaande situaties hanteren wij een uitsterfbeleid.

Voor bestaande bouwwerken zonder waterkerende functie (niet waterkerend objecten) hanteren wij als algemeen uitgangspunt dat deze binnen de kernzone van de waterkering niet wenselijk zijn, tenzij het bouwwerk een duidelijke functie heeft voor het beheer van de waterkeringen. Uitbreiding wordt alleentoegestaan mits de veiligheid niet verder wordt bedreigd. Uitbreiding in lengterichting van de waterkering wordt niet toegestaan. Voor bestaande situaties hanteren wij een uitsterfbeleid.

Voor bestaande bouwwerken zonder waterkerende functie (niet waterkerend objecten) hanteren wij als algemeen uitgangspunt dat deze binnen het profiel van vrije ruimte niet wenselijk zijn, tenzij de bebouwing een duidelijke functie heeft voor het beheer van de waterkeringen. Uitbreiding wordt alleen toegestaan indien deze van de waterkering af wordt geprojecteerd. Uitbreiding in lengterichting van de waterkering wordt in principe niet toegestaan.

Nieuwbouw binnen de kern- en (buiten)beschermingszone staan wij niet toe, tenzij een zwaarwegend maatschappelijk belang dit rechtvaardigt en er geen reële alternatieven voorhanden zijn (nee, tenzij). Om een toekomstige dijkversterking niet onnodig te hinderen moet nieuwbouw in ieder geval buiten het profiel van vrije ruimte blijven.

Elk bouwontwerp moet voldoen aan de landelijke technische eisen en voorschriften voor waterkeringen. Stabiliteit en erosie zijn hierbij de twee belangrijkste aspecten. Andere aandachtspunten zijn zettinggevoeligheid van de bodem, kwelgevoeligheid van de ondergrond en de vraag of het ruimtebeslag van de bebouwing en de benodigde ruimte voor een eventueel benodigde toekomstige dijkversterking niet strijdig zijn.

Wegen en fietspaden in de lengterichting over waterkeringen hebben als voordeel dat het onderhoud en de inspecties van waterkeringen gemakkelijker uitgevoerd kunnen worden. Anderzijds zijn de kosten hoger als een waterkering in de toekomst versterkt moet worden. Gezien het belang van toegankelijkheid maar ook van recreatie, staan we positief tegenover de aanleg van wegen en fietspaden. Uiteraard mag de veiligheid niet in het geding komen.

Bekleding en beplanting

De bekleding (grasmat) van een groene waterkering heeft een belangrijke veiligheidsfunctie omdat het de erosiegevoeligheid van een waterkering sterk beperkt. Voor ons staat daarom voorop dat de grasmat moet voldoen aan de hiervoor geldende veiligheidseisen (dekkend, diep doorworteld, goede diversiteit van soorten). Waar mogelijk draagt het beheer van de grasmat bij aan de ontwikkeling van de natuur / ecologische waarde in de omgeving. Uitgangspunt hierbij is de bestaande wetgeving (Flora- en faunawet, etc.). Wij willen het beheer zo inrichten en uitvoeren dat de grasbekledingen van onze dijken bij de landelijke toets op veiligheid via de eenvoudige toetsing een voldoende scoort. Dit houdt bijvoorbeeld in dat een dijk niet met grootvee mag worden beweid.

Beplanting (bomen, struiken) op en rondom de waterkering heeft een sterk negatieve invloed op de kwaliteit van de waterkering. Zo hebben bomen een negatief effect op de veiligheid als gevolg van doorworteling van het totale dijkprofiel, het risico op omwaaien en/of aantasting van de grasmat door schaduwwerking van de boomkruin. Struiken en struweel op gronddijken vormen naast de nadelen van wortels ook een probleem voor de grasmat die, als gevolg van schaduwwerking, geen kans krijgt om zich te ontwikkelen tot de vereiste kwaliteit. Tevens wordt inspectie (b.v. beschutte konijnenholen/molshopen) onmogelijk of sterk bemoeilijkt. Beplanting tegen keermuren aan (klimop) of bij andere waterkerende kunstwerken maken inspectie onmogelijk en de wortels zullen onherroepelijk de constructie gaan beschadigen. Om deze redenen willen wij in principe geen beplanting op de waterkering (nee, tenzij). Nieuwe beplanting binnen de kern- en beschermingszone moet aantoonbaar toelaatbaar zijn. Hierbij wordt, gezien de vervangbaarheid van de beplanting bij een eventuele dijkverbetering, getoetst aan het ontwerpprofiel van de waterkering en niet aan het profiel van vrije ruimte.

Gezien de veiligheidsrisico's gaan we de bestaande beplanting op de waterkering van de waterkeringen in de komende beheerperiode verwijderen. Wij zijn ons er van bewust dat bestaande beplanting (met name bomen) vaak een grote landschappelijke/maatschappelijke waarde heeft. Daarom hanteren wij als uitgangspunt dat beplanting met een hoge waarde voor landschap en/of natuur onder voorwaarden mag blijven staan. De hoge landschappelijke of natuurwaarde moet dan wel door de belanghebbende worden aangetoond. Waar deze beplanting een direct risico vormt voor de veiligheid nemen wij (technische) maatregelen om de veiligheid zeker te stellen, zonder de bestaande beplanting onnodig aan te tasten. Uitgangspunt is dat de kosten van deze maatregelen beheerskosten zijn en dus voor het waterschap.

Ook in de aangrenzende beschermingszone kan beplanting, met name bomen, een negatief effect hebben op de veiligheid van de waterkering. Deze beplanting zal worden beoordeeld maar heeft een lagere prioriteit dan de beplanting op de waterkering. Hiervoor hanteren wij, waar dit verantwoord is, een uitsterfbeleid.

Naast grasbekledingen komt op een aantal plaatsen in ons beheergebied een harde bekleding op de taluds voor. Dit is op plaatsen waar een goede grasmat niet tot ontwikkeling kan komen, bijvoorbeeld onder bruggen, of daar waar de hydraulische belastingen al dan niet in combinatie met de helling van het talud deze harde bekledingen noodzakelijk maken. Deze harde bekledingen op taluds zijn maatwerk en relatief kostbaar bij aanleg en instandhouding. Het waterschap streeft er dan ook naar om deze harde bekledingen tot een minimum te beperken en geeft waar mogelijk aan oplossingen in grond zoals verflauwing van taluds. Beplanting in harde bekleding van taluds wordt niet toegestaan.

Waterkerende constructies

Onze waterkeringen worden regelmatig doorsneden door wegen, waterlopen en andere doorgangen. Tijdens hoogwater worden alle doorgangen afgesloten met behulp van zogenaamde afsluiters, schuiven, terugslagkleppen, tolkleppen wachtdeuren, sluisdeuren, schotbalken enz.. Deze waterkerende constructies vragen om extra zorg voor en tijdens hoogwatersituaties (inspecties, sluitprotocol, vandalisme/diefstal). En elke opening die afgesloten moet worden zal, hoe dan ook, altijd een extra risico vormen in de kans op het falen van de waterkering.

Tegelijk moeten we constateren dat de huidige waterkeringen relatief veel openingen/doorgangen bevatten. Dat heeft direct te maken met het feit dat de waterkeringen destijds met een tijdelijk perspectief en in hoog tempo zijn aangelegd. Daarom streven we nu naar een vermindering van het aantal openingen/doorgangen (en dus van de benodigde waterkerende constructies) in de huidige waterkeringen. Wij gaan, daar waar zich kansen voordoen om met infrastructurele aanpassingen aan de binnendijkse zijde van de waterkering, waterdoorvoerende constructies combineren zodanig dat deze op slechts 1 plaats door de waterkering worden gevoerd. Voor nieuwe waterkeringen willen we alleen de hoogst noodzakelijke openingen/doorgangen toestaan voor de waterbeheersing. Andere openingen/doorgangen worden in principe niet toegestaan.

Daarnaast moeten alle bestaande waterkerende constructies voldoen aan de voorgeschreven technische eisen voor veiligheid (leidraad kunstwerken). Uitgangspunt voor het waterschap hierbij is dat elke waterkerende constructie voorzien moet zijn van twee afsluitmiddelen die ieder zelfstandig in staat zijn de ontwerpwaterstanden, met in acht name van duurzaamheid, te kunnen weerstaan. Deze moeten onder alle omstandigheden voor ons bereikbaar en bedienbaar zijn. De bediening en sluiting van deze middelen zal beschreven moeten zijn in afsluitprotocollen voor onszelf en in algemene regels voor derden). Alle waterkerende constructies worden minstens eenmaal per jaar of zoveel vaker als noodzakelijk wordt geacht door het waterschap geïnspecteerd en, samen met de belanghebbenden/eigenaren, getest.

Kabels en leidingen

Kabels en leidingen vormen een extra risico voor de veiligheid. Er is altijd de kans dat leidingen gaan lekken, piping langs de leiding optreedt of de leiding of kabel ontploft. Daarnaast zijn kabels en leidingen vaak een extra kostenpost als de waterkering aangepast moet worden. Daarentegen hebben ze echter een groot maatschappelijk belang voor bijvoorbeeld de telecommunicatie en het transport van gas en rioolwater.

Doordat de waterkeringen onder de Waterwet vallen, zal strenger dan voorheen gekeken moeten worden naar kabels en leidingen. Gezien het feit dat veel kabels en leidingen in en of nabij de waterkeringen liggen en daarmee de risico's toenemen, is het waterschap kritisch op nieuwe kabels en leidingen. Daarom hanteren wij een terughoudend beleid voor kabels en leidingen (nee, tenzij).

Bestaande kabels en leidingen worden, indien de mogelijkheid zich voordoet, verplaatst naar een, vanuit de waterkerende functie bezien, verantwoorde ligging zo nodig tot buiten de (buiten)beschermingzone van de waterkering. Indien er meerdere doorsnijdingen zijn van een zelfde beheerder binnen een straal van 400 meter, moeten de leidingen met elkaar worden gecombineerd. Het waterschap zal slechts 1 doorvoer door de waterkering toestaan.

Nieuwe kabels en leidingen mogen niet in de lengterichting binnen de kern- en (buiten)beschermingszone worden aangelegd tenzij op een waterkeringtechnisch verantwoorde afstand. Kruisingen van kabels en leidingen met de waterkeringen moeten haaks worden uitgevoerd. In alle gevallen worden nieuw aan te leggen of te verplaatsen kabels en leidingen, vanwege de lange levensverwachting en dure constructies die door de waterkering noodzakelijk zijn, aangelegd met in acht name van het profiel van vrije ruimte en de bijbehorende te verwachten belastingen. Niet meer in gebruik zijnde kabels/leidingen moeten worden verwijderd.

Het waterkerende vermogen en de stabiliteit van de waterkering mogen, noch ingeval van aanleg, wijziging en verwijdering, noch ingeval van het aanwezig zijn, niet worden verminderd. Bestaande en nieuwe kabels en leidingen moeten altijd voldoen aan de technische eisen voor veiligheid bij waterstaatswerken (NEN-normering). Ook niet tijdens de aanleg en wijziging van een kabel/leiding.

Harde waterkering

Onder harde waterkeringen worden verstaan waterkeringen anders dan gebouwd in grond. Soms is een waterkering opgebouwd uit een combinatie van een harde waterkering en aanleg in grond. Een harde waterkering komt in plaats van traditionele grondwaterkeringen of onderdelen daarvan. Een harde waterkering wordt in uitzonderlijke situaties toegestaan als meerdere (publieke) belangen en/of omstandigheden zich verzetten tegen een traditionele waterkering nu en/of in de toekomst. Dit omdat een harde waterkering in verhouding tot een traditionele grondwaterkering aanzienlijk duurder is, en moeilijker aan te passen in een toekomstige situatie (hogere faalkans). Constructies toegepast als harde waterkering dienen onderdeel uit te maken van de waterkering en als functioneel element gescheiden te worden van andere niet-waterkerende functies. Het ontwerp van deze harde waterkering moet gebaseerd zijn op de relevante vigerende leidraden en richtlijnen voor waterkerende constructies. Om voor zowel de primaire waterkeringen als de regionale waterkeringen de waterkerende functie te waarborgen, eist het waterschap dat het privaatrechtelijk eigenaar wordt of op een andere wijze zeggenschap krijgt over de harde waterkering. Hierdoor wordt ook het beheer en onderhoud van deze constructies adequaat geregeld.

Algemene toetsingscriteria ter waarborging van het doelmatig beheer en onderhoud

Beheer

Het waterschap is onder andere verantwoordelijk voor het beheer van de waterkeringen. Onder beheer wordt verstaan het geheel van activiteiten dat noodzakelijk is om te waarborgen dat de functie van de waterkering blijft voldoen aan de daarvoor vastgestelde eisen en normen. Om te zorgen dat de waterkering blijft voldoen aan de vereiste normen, zijn er concrete acties nodig. Zo is het noodzakelijk te inspecteren en te monitoren. Daarmee wordt de onderhoudstoestand (en daarmee ook de veiligheid) van de waterkering op dat moment vastgelegd. Bij vergunningaanvragen zal altijd de toets plaatsvinden of de realisatie van een object belemmerend werkt voor deze inspectie en monitoring.

Onderhoud

Het waterschap wil het onderhoud van de waterkering op een doelmatige wijze uitvoeren (effectief en efficiënt). Zonder adequaat onderhoud neemt de kwaliteit van de waterkering af en daarmee de vereiste veiligheid. De eisen voor de dijkgeometrie, de materialen waaruit de waterkering is opgebouwd, de toegankelijkheid van de waterkering en de wijze waarop de waterkering is ‘bekleed' zijn mede opgesteld om het onderhoud goed uit te kunnen voeren. Objecten en/of gewijzigde inrichtingen van waterkeringen en onderhoudspaden kunnen de bereikbaarheid voor het onderhoudsmaterieel belemmeren. Bij het toetsen van een vergunningaanvraag wordt daarom ook beoordeeld of het uitvoeren van onderhoud nog op een goede wijze mogelijk is. Hierbij worden de volgende maten als richtsnoer gehanteerd. In concrete gevallen kan hiervan worden afgeweken bij het ontwerp van nieuwe waterkeringen of bij wijziging van bestaande waterkeringen danwel in geval van een concrete vergunningaanvrage. Het doelmatig kunnen blijven voeren van onderhoud is hierbij een belangrijk afwegingscriterium.

Standaard minimaal benodigde toegangsbreedte 5 m.

Standaard minimaal benodigde toegangshoogte 10 m.

Standaard minimaal benodigde wieldruk/totaalgewicht 40 ton totaalgewicht.

Begripsbepaling oppervlaktewaterlichamen

Waterstaatswerk / oppervlaktewaterlichaam/ beschermingszone

In de keur (en de toelichting daarop) is een definitie van een waterstaatswerk opgenomen. Oppervlaktewaterlichamen kunnen begrensd worden door beschermingszones. Het begrip oppervlaktewaterlichaam houdt in: samenhangend geheel van vrij aan het aardoppervlak voorkomend water met de daarin aanwezige stoffen, alsmede de bijbehorende waterbodem, oevers en voor zover uitdrukkelijk aangewezen krachtens de Wet, drogere oevergebieden, alsmede flora en fauna.

Begrenzing oppervlaktewaterlichaam

De begrenzing van een oppervlaktewaterlichaam is vastgelegd in de legger. In de "Beleidsnotitie Uitgangspunten nieuwe legger 2005"2 is de begrenzing van de oppervlaktewaterlichamen nader uitgewerkt. Deze uitwerking vormt de basis voor de begrenzing van de oppervlaktewaterlichamen op de legger. De regels van de keur, en daarmee ook van de algemene regels en beleidsregels, zijn van toepassing binnen de begrenzing van de oppervlaktewaterlichamen (inclusief beschermingszones) zoalsop de legger aangegeven. In de hiervoor genoemde beleidsnotitie zijn voorts criteria opgenomen aan de hand waarvan bepaald wordt of een oppervlaktewaterlichaam op de legger wordt opgenomen en met welke status (primair, secundair in onderhoud bij het waterschap en secundair in onderhoud bij derden).

De begrenzing van de oppervlaktewaterlichamen die op de legger zijn aangeduid als "primair" en als "secundair, in onderhoud bij het waterschap" wordt, op basis van genoemde "Beleidsnotitie Uitgangspunten nieuwe legger 2005" als volgt bepaald:

- Bij aanwezigheid van een onderhoudspad, ligt de grens op de buitenzijnde van het onderhoudspad.

- Wanneer aan beide zijden geen onderhoudspad voorkomt, ligt de grens op 1,00 meter uit de insteek.

- Wanneer aan één zijde een onderhoudspad voorkomt, ligt de grens aan de andere zijde op 0,50 meer uit de insteek.

- Bij een verdiept onderhoudspad ligt de grens op de insteek van het boventalud.

- De aanwezigheid van duikers heeft geen invloed op de locatie van de grens; de ligging van de grens wordt bepaald als ware het een open oppervlaktewaterlichaam.

- Bij permanente overkluisde delen van oppervlaktewaterlichamen, die op de legger als zodanig zijn aangegeven, ligt de grens op 1,00 meter uit de buitenzijde van de buis.

Daarnaast geldt binnen een beschermingszone van 5,00 meter uit de insteek van het watervoerende deel van een primair oppervlaktewaterlichaam een verbod tot het aanbrengen, hebben, wijzigen of verwijderen van een bouwwerk. Voor wat betreft het antwoord op de vraag wanneer sprake is van een bouwwerk, wordt aangesloten bij de Model Bouwverordening van de VNG, zoals die door de gemeenten wordt gehanteerd: "elke constructie van hout, steen of ander materiaal, die op de plaats van bestemming, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren." Het bouwverbod is enkel van toepassing bij primaire oppervlaktewaterlichamen. Indien het bouwwerk niet leidt tot belemmeringen voor wat betreft het te voeren onderhoud en indien de risico's van de bouwwerkzaamheden als zodanig voldoende kunnen worden beperkt via het stellen van voorschriften, wordt de vergunning verleend.

Onderstaand zijn de hiervoor beschreven grenzen (met uitzondering van de beschermingszone van 5,00 meer uit de insteek van het watervoerende deel van een primair oppervlaktewaterlichaam) schetsmatig weergegeven.

In specifieke situaties kan een van het voorgaande afwijkende begrenzing wordt vastgesteld en in de legger worden opgenomen. Dit komt bijvoorbeeld voor bij heringerichte oppervlaktewaterlichamen die meanderend (dit is slingerend) zijn aangelegd en waarbij het van belang is dat het meanderproces onbelemmerd kan plaatsvinden.

Voorts kunnen bij primaire oppervlaktewaterlichamen beschermingszones worden opgenomen op de legger. De beschermingszones vindt hun basis in gericht beleid van het waterschap met het oog op bescherming of realisering van een het betreffende oppervlaktewaterlichaam toegekende functies.

Ingeval van een oppervlaktewaterlichaam dat op de legger is aangeduid als "secundair in onderhoud bij derden", is geen begrenzing opgenomen. Dit omdat de begrenzing van deze oppervlaktewaterlichamen geen toegevoegde waarde heeft voor wat betreft de verbodsbepalingen opgenomen in de keur. De ligging van deze oppervlaktewateren is op de legger opgenomen, evenals vorm, afmeting en constructie. De ligging, vorm, afmeting en constructie van deze oppervlaktewaterlichamen mogen niet zonder vergunning wordt gewijzigd.

Door middel van deze begrenzing worden diverse belangen beschermd. Het belangrijkste belang is gelegen in het kunnen blijven functioneren van het oppervlaktewaterlichaam in overeenstemming met zijn functie en de daaraan verbonden doelstellingen. De functies en doelstellingen van waterstaatswerken vloeien onder meer voort uit het waterbeheerplan en het beheerplan waterkeringen. Aan het hiervoor genoemde belang is het belang van de waarborging van een doelmatig onderhoud onlosmakelijk verbonden. Het kunnen voeren van een doelmatig onderhoud is evident waar het gaat om het functioneren van het watersysteem en is voorts vanuit kostenoverwegingen relevant.

Een onderhoudspad is een - liefst obstakelvrije - strook die handmatig en/of machinaal onderhoud van het oppervlaktewaterlichaam vanaf de kant mogelijk maakt. Het onderhoudspad hoeft niet overal even breed te zijn. Deze kan afhankelijk van de onderhoudsmethoden (machinaal of handmatig) breder of smaller zijn. De onderhoudspaden zijn op de legger als zodanig geduid en zijn in zijn algemeenheid eigendom van het waterschap.

Daar waar concrete plannen bestaan voor herinrichting van bestaande oppervlaktewaterlichamen, kan in de legger een profiel van vrije ruimte in de vorm van een beschermingsstrook aan dat oppervlaktewaterlichaam worden verbonden. Binnen dat profiel, dat op de legger moet worden opgenomen, kunnen bepaalde werken en handelingen zonder vergunning verboden worden. Doel hiervan is te voorkomen dat een beoogde herinrichting feitelijk onmogelijk wordt gemaakt of slechts mogelijk wordt gemaakt met aanzienlijk hogere kosten. Zo zal het bouwen van een bouwwerk of het leggen van een grote leiding in een profiel voor vrije ruimte niet worden vergund. Een herinrichtingsplan is concreet indien het plan is opgenomen in het bij de begroting van het waterschap behorende Meerjaren Investeringsprogramma (MIP). Het profiel van vrije ruimte wordt van de legger verwijderd indien het project is gerealiseerd, dan wel indien het project uit het MIP wordt geschrapt.

In de legger zijn het oppervlaktewaterlichaam (en de onderhoudstroken) en eventueel het profiel van vrije ruimte op een geografische ondergrond vastgelegd.

In de beleidsregels en de toetsingscriteria wordt een onderscheid gemaakt in de volgende typen oppervlaktewaterlichamen:

Primair oppervlaktewaterlichaam:

Functies: Berging èn afvoer èn aanvoer of

Berging èn ontwatering èn afwatering

Oppervlaktewaterlichaam met een specifiek ecologische functie

Oppervlaktewaterlichaam met méér dan plaatselijk belang.

Onderhoud wordt uitgevoerd door het Waterschap.

Maatgevende afvoer: minimaal 25 liter per seconde.

Is op de legger opgenomen met de aanduiding: primair

Secundair oppervlaktewaterlichaam in onderhoud bij het waterschap:

Functies: Afvoer en berging

Berging èn ontwatering èn afwatering

Oppervlaktewaterlichaam met een algemeen ecologische functie.

Oppervlaktewaterlichaam met een plaatselijk belang.

Onderhoud wordt uitgevoerd door het waterschap.

Maatgevende afvoer: tussen 10 en 25 liter per seconde.

Is op de legger opgenomen met de aanduiding: secundair in onderhoud bij het waterschap.

Secundair oppervlaktewaterlichaam in onderhoud bij derden:

Functies: Afvoer en berging

Berging èn ontwatering èn afwatering

Oppervlaktewaterlichaam met een algemeen ecologische functie.

Oppervlaktewaterlichaam met een plaatselijk belang.

Onderhoud wordt niet uitgevoerd door het waterschap.

Maatgevende afvoer: tussen 10 en 25 liter per seconde.

Is op de legger opgenomen met de aanduiding: secundair niet in onderhoud bij het waterschap.

Overige oppervlaktewaterlichamen:

Functies: Berging èn ontwatering èn afwatering

Oppervlaktewaterlichaam met een algemeen ecologische functie.

Oppervlaktewater met een beperkt plaatselijk belang.

Onderhoud wordt niet uitgevoerd door het waterschap.

Maatgevende afvoer: minder dan 10 liter per seconde.

Is niet op de legger opgenomen.

In de beleidsnotitie Uitgangspunten nieuwe legger 2005 zijn de criteria nader uitgewerkt.

Functie van het watersysteem

De primaire en secundaire oppervlaktewaterlichamen zijn een essentieel onderdeel van het waterhuishoudkundige systeem en als zodanig in de keur benoemd en in de legger vastgelegd. Dit systeem zorgt ervoor dat water wordt geborgen en af- en aangevoerd bij wateroverlast en droogte voor de aanwezige gebiedsfuncties. Ook is het van belang dat het onderhoud op een doelmatige wijze kan worden uitgevoerd om het functioneren van het waterhuishoudkundige systeem te waarborgen.

Algemene toetsingscriteria oppervlaktewaterlichamen

De algemene toetsingscriteria worden hieronder uiteengezet en kunnen worden onderverdeeld in:

a. Algemene toetsingscriteria ter waarborging van de constructie en waterhuishoudkundige functie van oppervlaktewaterlichamen;

b. Algemene toetsingscriteria ter waarborging van het doelmatig onderhoud van oppervlaktewaterlichamen.

Algemene toetsingscriteria ter waarborging van de constructie en waterhuishoudkundige functie van oppervlaktewaterlichamen

1. Oppervlaktewaterlichamen

Tussen de insteken van het oppervlaktewaterlichaam worden géén werken en/of handelingen toegestaan met uitzondering van die die op basis van algemene regels als bedoeld in artikel 4.2 van de Keur zijn toegelaten en met uitzondering van die waarvoor op basis van de specifieke beleidsregels met vergunning toestemming kan worden verleend.

2. Ligging en afmetingen oppervlaktewaterlichaam

De ligging en de afmetingen van oppervlaktewaterlichamen zijn in de legger aangegeven. De afmetingen zijn afgestemd op de maatgevende afvoer die gewaarborgd moet zijn. De afmetingen van oppervlaktewaterlichamen dienen voorts gewaarborgd te zijn in verband met de in de normering WB-21, zoals opgenomen in de Provinciale Waterverordening. Het wijzigen van het profiel (bijvoorbeeld verkleinen, dempen of vergroten) is zonder vergunning niet toegestaan. Dit vanwege de directe consequenties hiervan voor de hiervoor vermelde normering.

3. Stabiliteit taluds

Een nieuw talud mag in principe niet steiler zijn dan 1:1,5. Tevens moet worden voorkomen dat de stabiliteit van het talud wordt aangetast. Dit kan worden veroorzaakt door toegenomen druk. Een (bouw)werk of grondlichaam oefent een zekere druk uit op de ondergrond. Door deze druk kan het gebeuren dat het talud instabiel wordt en afschuift.

- Primair oppervlaktewaterlichaam: Binnen de in de legger opgenomen begrenzing en in de beschermingszone van 5 meter gemeten uit de insteek van het watervoerend deel, mogen geen bouwwerken en geen ophogingen steiler dan 1:1,5 aangebracht worden. Specifieke situaties kunnen een afwijkende afstand of een afwijkend talud noodzakelijk maken;

- Secundair oppervlaktewaterlichaam in onderhoud bij het waterschap: idem binnen de in de legger opgenomen begrenzing..

4. Open water

Het waterschap hecht groot belang aan het zoveel mogelijk in stand houden van open water als onderdeel van het watersysteem. Daarom worden overkluizingen (duikers met een aaneengesloten lengte van meer dan 15 meter) zoveel mogelijk geweerd. Nadere invulling hiervan vindt plaats in de specifieke beleidsregel overkluizingen. Voor duikers (tot een lengte van 15 meter) is voor wat betreft primaire wateren een beleidsregel opgesteld. Dit impliceert dat voor het maken, hebben, wijzigen en verwijderen van een duiker in een primair oppervlaktewaterlichaam een vergunning nodig is. Het vergunningvereiste voor duikers in primaire oppervlaktewaterlichamen geldt met het oog op het belang van het borgen van de doorvoercapaciteit van een primair oppervlaktewaterlichaam. Voor secundaire wateren in onderhoud bij het waterschap is voor het maken, hebben, wijzigen en verwijderen van een duiker een algemene regel opgesteld met daarin opgenomen een meldplicht. De vergunningplicht geldt hier niet omdat bij deze oppervlaktewaterlichamen in zijn algemeenheid volstaan kan worden met standaardvoorschriften met het oog op de te beschermen belangen. Voor het geval in een specifiek geval niet volstaan kan worden met deze algemene voorschriften, biedt de algemene regel de mogelijkheid tot het stellen van maatwerkvoorschriften. Het dempen van oppervlaktewaterlichamen wordt beschouwd als een wijziging van het profiel. Verwezen wordt naar hetgeen hiervoor met betrekking tot ligging en afmetingen oppervlaktewaterlichaam is gesteld.

5. Functie en doelstellingen van oppervlaktewaterlichamen

Vanuit waterhuishoudkundig oogpunt hebben oppervlaktewaterlichamen vooral een functie voor de afen/ of aanvoer en berging van water. Daarnaast zijn in het Waterbeheerplan functies toegekend aan de oppervlaktewaterlichamen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen ecologische functies (specifiek ecologische functie of algemeen ecologische functie) en mensgerichte functies (agrarisch water, viswater, water voor recreatie, zwemwater, energieopwekking, water in bebouwing en hengelsportwater). Onderscheid wordt gemaakt tussen hoofdfuncties (de ecologische functies en de mensgerichte functies van drinkwaterwinning en agrarisch water) en nevenfuncties (de overige mensgerichte functies). De eisen die een hoofdfunctie aan een oppervlaktewaterlichaam stellen zijn leidend. Ingeval van tegenstrijdigheid tussen hoofd- en nevenfunctie, prevaleert de hoofdfunctie en de daaraan verbonden eisen.

Algemeen uitgangspunt bij de beoordeling van vergunningaanvragen voor werken/handelingen in of nabij deze oppervlaktewaterlichamen is dat de functie van het oppervlaktewaterlichaam voor de afvoer, aanvoer en/of berging van water niet in gevaar komt. De in het Waterbeheerplan opgenomen functies spelen daarnaast een rol. Dit komt tot uitdrukking in de specifieke beleidsregels. Nauw verbonden aan de functies van oppervlaktewaterlichamen zijn de doelstellingen zoals deze zijn geformuleerd in de Kaderrichtlijn Water en in het Besluit kwaliteitseisen en monitoring water. De hierin opgenomen normering wordt betrokken in het kader van vergunningverlening en werkt, impliciet, ook door in de algemene regels.

6. Primaire oppervlaktewaterlichaam met specifieke natuurdoelen

Bij de behandeling van vergunningsaanvragen voor oppervlaktewaterlichamen met een SEF-functie en\of in natuurgebieden wordt beoordeeld wat het effect is op de ecologie. Beoordeeld worden zowel aspecten met betrekking tot het oppervlaktewaterlichaam zelf (m.n. bij oppervlaktewaterlichamen met de Specifiek Ecologische Functie) als aspecten in relatie tot de functies die aan het omliggende gebied zijn toegekend in het Provinciaal Omgevingsplan Limburg. Als algemeen criterium geldt dat er in elk geval geen negatief effect mag zijn op de bestaande ecologische toestand. Zo is het aanleggen van werken op locaties waar natuurvriendelijke oevers of ecologische verbindingszones liggen of zijn gepland, alleen toegestaan als het negatieve effect op de ecologie volledig wordt gecompenseerd.

Algemene toetsingscriteria ter waarborging van het doelmatig beheer en onderhoud

Het beheer en onderhoud van de primaire oppervlaktewaterlichamen en van de secundaire oppervlaktewaterlichamen die door het waterschap worden onderhouden, is de taak van het waterschap. Ten aanzien van de secundaire oppervlaktewaterlichamen die niet in onderhoud zijn bij het waterschap, voert het waterschap wel zijn beheertaak uit. Het beheer en onderhoud van oppervlaktewaterlichamen die niet op de legger zijn opgenomen berust niet bij het waterschap, maar bij de eigenaar. Met nadruk wordt er op gewezen dat dit geldt voor wat betreft de aspecten op het terrein van de waterkwantiteit. Zoals op blz. 1 al is aangegeven, geldt het verbod van artikel 6.2 van de Waterwet voor elk oppervlaktewater(lichaam). In de keur zijn met het oog op het op een doelmatige wijze kunnen voeren van onderhoud verbodsbepalingen opgenomen om de daarvoor benodigde ruimte (onderhoudstroken) voldoende te vrijwaren van obstakels. Om deze reden zijn de onderhoudsstroken opgenomen op de legger en vallen deze binnen de begrenzing van een oppervlaktewaterlichaam. Hiervoor is een aantal redenen te noemen. Zo zijn de onderhoudsmachines die vaak worden gebruikt dermate breed en zwaar van uitvoering, dat met het oog op een veilige werksituatie de machines al circa 1,00 meter uit de insteek moeten rijden om het werk te kunnen uitvoeren. Dit is noodzakelijk om voldoende zicht op het werk te hebben en om te voorkomen dat de stabiliteit van het talud in het gedrang komt.

De onderhoudsstroken worden voorts benut voor het deponeren van maaisel uit de oppervlaktewaterlichamen, zodat dit niet op aanliggende percelen hoeft te worden gedeponeerd.

Door wensen van bedrijven en burgers, wordt de ruimte voor de oppervlaktewaterlichamen (de gronden direct grenzend aan de oppervlaktewaterlichamen of zelfs van de taluds van het oppervlaktewaterlichaam) voor andere doeleinden geclaimd. Dit betekent veelal dat daarmee het beheer en onderhoud van een oppervlaktewaterlichaam wordt bemoeilijkt. Om te voorkomen dat het voeren van doelmatig onderhoud onevenredig wordt belemmerd, zijn duidelijke regels opgesteld voor de gevallen waarin een keurvergunning kan worden verleend, dan wel voor de gevallen waarin algemene regels gelden. Van een onevenredige belemmering is sprake indien het oppervlaktewaterlichaam niet naar behoren met de ter plaatste te gebruiken onderhoudsmethode (bijvoorbeeld machinaal, handmatig, vanaf de oever, varend) kan worden onderhouden.

Bij de behandeling van een vergunningaanvraag wordt beoordeeld of het onderhoud van het oppervlaktewaterlichaam naar behoren, dus doelmatig, kan worden uitgevoerd. Gezien de grote variëteit aan oppervlaktewaterlichamen binnen het beheergebied van het waterschap is het niet mogelijk om voor elke denkbare situatie dekkende criteria te hebben.

Het onderhoud van oppervlaktewaterlichaam kan vanaf de kant of varend worden uitgevoerd. Bij voorkeur vindt het onderhoud vanaf de oever plaats. Welke methode van onderhoud wordt gekozen is mede afhankelijk van de lokale situatie. In het onderhoudsplan van het waterschap is opgenomen waar op welke wijze het onderhoud wordt uitgevoerd.

a. Onderhoud vanaf de oever

Een oppervlaktewaterlichaam moet te allen tijde voor onderhoud bereikbaar zijn en blijven. Om die reden zijn langs het merendeel van de oppervlaktewaterlichamen onderhoudsstroken gerealiseerd. De op de legger opgenomen begrenzing van de oppervlaktewaterlichamen is afgestemd op de wijze waarop onderhoud wordt gevoerd op basis van het onderhoudsplan van het waterschap. Vergunningaanvragen (voor bijv. bouwwerken, (tijdelijke) ontgravingen en hekwerken) worden getoetst aan de volgende criteria:

- De onderhoudsstroken dienen onbelemmerd bereikbaar te zijn en blijven;

- Het kunnen voeren van doelmatig onderhoud mag niet onevenredig worden belemmerd;

- De onderhoudsstroken dienen (veilig) berijdbaar te zijn en te blijven;

- Er moet voldoende doorrijbreedte en -hoogte te zijn en te blijven;

- Er moeten vanaf de openbare weg goed bereikbare locaties aanwezig zijn om de onderhoudsstrook te bereiken.

b. Varend onderhoud

In de oppervlaktewaterlichamen waar varend onderhoud wordt gepleegd, worden vergunningsaanvragen (voor bijv. duikers en bruggen) getoetst aan de volgende criteria:

- Er moet voldoende waterdiepte, doorvaartbreedte en -hoogte blijven;

- Er moet voldoende lengte tussen werken in onderhouden oppervlaktewaterlichamen aanwezig blijven;

- Er moeten vanaf de openbare weg goed bereikbare locaties aanwezig zijn (trailerhelling) waar een maaiboot te water kan worden gelaten;

- Er moeten locaties aanwezig zijn waar maaisel uit het oppervlaktewaterlichaam kan worden verwijderd en op een voertuig kan worden geladen om zo te worden afgevoerd.

Algemene toetsingscriteria grondwateronttrekkingen

Op basis van artikel 6.4 van de Waterwet is de provincie het bevoegde gezag ten aanzien van de volgende grondwateronttrekkingen:

- ten behoeve van industriële onttrekkingen indien de onttrokken hoeveelheid meer dan 150.000 m3 per jaar bedraagt;

- ten behoeve van de openbare drinkwatervoorziening of koude- en warmteopslag.

Het beleidskader voor wat betreft grondwateronttrekkingen is door de provincie vastgesteld. Het beleidskader Industriële grondwateronttrekkingen, bronbemalingen en grondwatersanering en beregening sportvelden is een nadere uitwerking van het in het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL) verwoorde kader voor deze onttrekkingen. Het beleid voor grondwateronttrekkingen ten behoeve van beregening en bevloeiing, is ook verwoord in het Provinciaal Omgevingsplan Limburg en verder uitgewerkt in de (toelichting op de) Provinciale Verordening Waterhuishouding (VWL 1997). In 2009 wordt het Provinciaal Waterplan 2010-2015 voorbereid en wordt een Provinciale Omgevingsverordening vastgesteld. Inhoudelijk wijken deze stukken niet af van het in het voorjaar van 2009 vigerende beleid dat is vastgelegd in het POL en in de VWL 1997 ten aanzien van grondwateronttrekkingen.

Algemeen kader

Het algemene provinciale beleid met betrekking tot grondwater is samengevat in een viertal criteria:

1. tegengaan van schade aan grondwaterafhankelijke natuur

2. grondwatervoorraden in de Roerdalslenk en Venloschol worden gereserveerd voor hoogwaardige toepassingen (menselijk consumptie)

3. er moet doelmatig en spaarzaam met grondwater omgegaan worden

4. de invloed van een onttrekking op zijn omgeving wordt beoordeeld; zo nodig worden specifieke voorwaarden opgelegd.

Dit algemene kader is, afgestemd op het doel van grondwateronttrekkingen nader uitgewerkt. Hieronder worden de belangrijkste onttrekkingsdoelen met daarbij te hanteren criteria besproken.

Grondwateronttrekkingen ten behoeve van bronbemaling en grondwatersanering

Er wordt slechts dan toestemming verleend voor bronbemaling en kortdurende grondwatersanering als het water doelmatig wordt gebruikt en redelijkerwijs de hoeveelheid op te pompen water niet is te verminderen. Met name in de omgeving van bebouwing en infrastructuur wordt beoordeeld of de onttrekking tot schade kan leiden als gevolg van zetting. Zo nodig worden specifieke voorwaarden gesteld. Uiteraard worden ook eventuele effecten op grondwaterafhankelijke natuur beoordeeld. Voor deze onttrekkingen is een algemene regel opgesteld. In de hieronder genoemde situaties is geen vergunning nodig en kan worden volstaan met een melding. Uiteraard dient voldaan te worden aan de eisen die zijn opgenomen in de algemene regel.

De algemene regel geldt voor het onttrekken van grondwater met een onttrekkingsinrichting voor

a. bronbemaling, proefbronnering en bodemsanering, waarbij:

1. de te onttrekken hoeveelheid grondwater niet meer bedraagt dan 50.000 m3 per maand en

2. de te onttrekken hoeveelheid grondwater niet meer bedraagt dan 100 m3 per uur en

3. de onttrekking niet langer duurt dan 6 maanden;

b. grondwatersanering, waarbij:

1. de te onttrekken hoeveelheid grondwater niet meer bedraagt dan 20.000 m3 per maand en

2. de onttrekking niet langer duurt dan 36 maanden.

en voor zover deze zijn gelegen

1. buiten de prioritaire gebieden met bijbehorende bufferzone;

2. buiten de ecologische gebieden;

3. binnen de Roerdalslenk en voor zover de onttrekking niet plaatsvindt onder de bovenste Brunssumklei;

4. binnen de Venloschol en voor zover de onttrekking niet plaatsvindt dieper dan 5meter boven NAP).

zoals aangeduid op de bij deze algemene regel behorende kaart.

In overige gevallen geldt een vergunningplicht, waarbij toetsing plaatsvindt aan de hand van het hiervoor opgenomen algemene toetsingskader.

Grondwateronttrekking ten behoeve van beregening van sportvelden

Op basis van het vigerende beleid mag niet meer grondwater voor dit doel worden onttrokken dan het verdampingstekort per jaar. Het verdampingstekort per jaar wordt gesteld op 200 mm. In totaal mag dus een hoeveelheid worden onttrokken die overeenkomst met de te beregenen oppervlakte in m2 vermenigvuldigd met 0,2 meter. Voorts wordt uitgegaan van een periode van 4 maanden waarin beregening plaats zal vinden: de maanden mei tot en met augustus. Deze periode is van belang voor (modelmatige) berekening van de invloed van de onttrekking op natuurgebieden. In de Roerdalslenk en Venloschol worden geen nieuwe vergunningen verleend voor zover de onttrekking plaatsvindt onder de afdichtende kleipakketten. Het belang van reservering van de daaronder aanwezige diepe grondwaterpakketten voor hoogwaardige doeleinden wordt van hoger orde geacht dan het belang van het kunnen beregenen van sportvelden. Voor het onttrekken van grondwater ten behoeve van de beregening van sportvelden is te allen tijde een vergunning nodig, tenzij de algemene regels overige onttrekkingen van toepassing zijn.

Grondwateronttrekking ten behoeve van industriële doelstellingen

Deze groep onttrekkingen betreft feitelijk niet alleen de industrieën, maar vormt een restgroep, die overblijft: geen bronbemaling, grondwatersanering, landbouw, beregening sportvelden of openbare drinkwatervoorziening. Het waterschap is bevoegd voor industriële onttrekkingen waarbij per jaar minder dan 150.000 m3 wordt onttrokken (artikel 6.4 Waterwet). Er wordt alleen vergunning verleend als het water voor menselijke consumptie is of in direct contact komt met producten voor menselijke consumptie. De provincie wil het gebruiken van alternatieven voor laagwaardig gebruik van grondwater door de industrie bevorderen. De alternatieven worden beoordeeld in het licht van duurzame inzet van grondstoffen en energie. Dit provinciale beleid is ook het voor het waterschap van toepassing zijnde toetsingskader. Voor het onttrekking van grondwater ten behoeve van industriële onttrekkingen is te allen tijde een vergunning nodig, tenzij de algemene regels overige onttrekkingen van toepassing zijn.

Grondwateronttrekkingen ten behoeve van beregening en bevloeiing

Dit kader ziet op de landbouwkundige grondwateronttrekkingen. Hiervoor geldt een stand still-beleid. Dit houdt in dat de het aantal putten en de daaraan verbonden pompcapaciteit niet mag uitbreiden ten opzichte van dat wat in het grondwaterregister is geregistreerd. Het beleid bevat een vorm van flexibiliteit waar het betreft de relatie tussen (geregistreerde) pomp en (geregistreerde) put. Onderscheid wordt gemaakt tussen enerzijds de prioritaire en kansrijke gebieden met bufferzone en de overige gebieden. Binnen de prioritaire en kansrijke gebieden met bufferzone mag een andere pomp enkel op een andere geregistreerde put worden gezet, voor zover de (nieuwe) pomp al was gemeld/vergund in het gebied en deze geen grotere capaciteit heeft dan de bestaande pomp. Een put mag worden verplaatst, mits deze niet dichter bij het te beschermen gebied wordt gelegd en mits de oude put wordt afgedicht. Binnen het overige gebied, wordt de toegestane pompcapaciteit op gebiedsniveau beschouwd. Dit houdt in dat op een put een pomp mag worden gezet met een grotere capaciteit, mits de totale pompcapaciteit in het gebied niet toeneemt. Een toename van de capaciteit op een put is dus altijd verbonden met een afname op een andere put. Wijzigingen in de onttrekkingssituatie (wijziging putlocatie en wijziging pompcapaciteit) dienen te worden gemeld op basis van de algemene regel die is opgesteld voor grondwateronttrekking ten behoeve van beregening en bevloeiing.