Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Waterschap Veluwe

Beleidsregel waterkeringen

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieWaterschap Veluwe
Officiële naam regelingBeleidsregel waterkeringen
CiteertitelBeleidsregels Waterkeringen
Vastgesteld doordagelijks bestuur
Onderwerpmilieu
Eigen onderwerpWATERSCHAP.regelingen

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

-

Datum ondertekening inwerkingtredingsbesluit: 9-7-2003

Bron bekendmaking inwerkingtredingsbesluit: Electronisch via de site

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend.

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

09-07-200301-01-2014nieuwe regeling

09-07-2003

Electronisch via de site

-

Tekst van de regeling

waterkering

Inhoudsopgave

 

1.         Inleiding. 3

1.1.     Algemeen. 3

1.2.     Doelstelling. 3

1.3.     Taak van het waterschap. 4

1.4.     Waterkeringen en zones. 5

2.         Regelgeving. 7

2.1.     Juridisch instrumentarium.. 7

2.2.     Privaatrechtelijke overeenkomsten. 7

2.3.     Vergunningen en beleidsregels. 8

2.4.     Technisch instrumentarium.. 9

3.         Functies en beheersvormen. 10

4.         (Vervallen) 11

5.         Beoordelingsaspecten. 12

5.1.     Veiligheid. 12

5.2.     Beheersbaarheid. 12

6.         Beleidsregels. 14

6.1.     Bouwen in of op waterkeringen. 14

6.2.     Kabels en leidingen. 19

6.3.     Beplanting en bekleding. 26

6.4.     Wegen en paden, op- en afritten. 29

6.5.     Dijkmeubilair 31

•1.         Inleiding

•1.1.      Algemeen

In het beheersplan Waterkeringen wordt omschreven op welke wijze Waterschap Veluwe het beheer van de waterkering wil vormgeven.

Enerzijds wordt dit beheer en het onderhoud bepaald door de wettelijke eisen anderzijds heeft Waterschap Veluwe de ruimte om eigen beleid te bepalen met betrekking tot het beheer.

De Keur Waterschap Veluwe 2009 (de keur) is sinds 22 december 2009 van kracht. Deze keur bevat gebod- en verbodsbepalingen ter bescherming van de waterhuishoudkundige functie van watergangen en waterkeringen in het beheersgebied van Waterschap Veluwe.

Het bestuur kan vergunning verlenen van de in deze keur gestelde gebods- en verbodsbepalingen. Aan deze vergunning kunnen beperkingen en voorschriften worden verbonden, voor zover daarin niet is voorzien door een andere wettelijke regeling.

Het gebruik van deze bevoegdheid is gebonden aan de beginselen van behoorlijk bestuur en jurisprudentie welke vereisen dat gehandeld wordt volgens een vaste lijn (consistent beleid). 

•1.2.      Doelstelling

Het doel van de nota Beleidsregels bepaalt ook de status daarvan. Het is geen regelgeving in formele zin. Deze ligt vast in de Keur.

Deze nota Beleidsregels wil zowel de aanvrager alsmede de vergunningverlener en de handhaver die betrokken zijn met vergunningverlening en handhaving op het gebied van de waterkeringszorg, een hulpmiddel geven om aanvragen voor te bereiden en te beoordelen en is in die zin een hulpmiddel voor het uitvoeren van de formele regelgeving.

De schriftelijk vastgelegde criteria, die worden gehanteerd bij de beoordeling van vergunningaanvragen en het vaststellen van beperkingen en voorschriften:

  • Vergroten de consistentie van beleid.

  • Bevorderen de communicatie over het te voeren beleid.

  • Verkleinen de kans op conflicten over besluiten omdat het voor het bestuur eenvoudiger is om voor belanghebbenden zichtbaar te maken dat een voorgenomen besluit steunt op een weloverwogen beleid.

  • Reduceren de kans dat een door het bestuur te nemen besluit in rechte niet overeind kan blijven vanwege een gebrek aan consistentie.

  • Verschaffen de burger van tevoren duidelijkheid welke beslissing in een bepaalde situatie mag worden verwacht.

De beleidsregels scheppen geen nieuwe bevoegdheden ten opzichte van derden, en hebben slechts betrekking op de wijze waarop een bestaande bevoegdheid zal worden uitgeoefend door het bestuur van het waterschap.

De beleidsregels zijn het toetsingskader voor het nemen van besluiten tot het verlenen van vergunningen/vergunningen en de daaraan te verbinden voorschriften en voor de handhaving.

Voor de motivering van een besluit kan volstaan worden met een verwijzing naar een bekend gemaakte beleidsregel.

Afwijking van een beleidsregel is alleen mogelijke in bijzondere omstandigheden.

Bijzondere omstandigheden zijn die situaties waarbij handelen conform de beleidsregel voor één of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die onevenredig zijn in verhouding tot het doel van de beleidsregel.

Hieraan zullen alle besluiten tot het verlenen van vergunning/vergunning worden getoetst. Het afwijken van de beleidslijnen vereist extra motivering van Waterschap Veluwe.

•1.3.      Taak van het waterschap

Artikel 1 van de Waterschapswet (Wsw) omschrijft het waterschap als "een openbaar lichaam dat de waterstaatkundige verzorging van een bepaald gebied tot doel heeft". Uit deze omschrijving zijn drie essentiële elementen van het waterschap als organisatievorm af te leiden.

In de eerste plaats blijkt uit de woorden "openbaar lichaam" dat het waterschap een overheid is. Het waterschap heeft de rechten en verplichtingen van een overheid. Aan de kant van de rechten kan het waterschap bijvoorbeeld regels maken waaraan alle burgers en bedrijven zijn gebonden en ook kan het waterschap onder voorwaarden belastingen opleggen. Aan de kant van de verplichtingen staat dat het waterschap zich aan de in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) neergelegde beginselen van behoorlijk bestuur moet houden, dat de Wet openbaarheid van bestuur op het waterschap van toepassing is en dat burgers zich bij hen onwelgevallige gedragingen van het waterschap tot de Nationale Ombudsman kunnen wenden.

Het tweede en wellicht belangrijkste element betreft het feit dat de taakopdracht aan het waterschap beperkt is. Het waterschap kan alleen maar taken hebben die de waterstaatkundige verzorging van het beheersgebied betreffen. Het waterschap is, gelet op deze vooraf bepaalde en beperkte taak, een vorm van functioneel bestuur.

Het derde element uit de omschrijving van artikel 1 Wsw geeft aan dat het waterschap een bepaald gebied heeft. Het is daarmee een lichaam van gedecentraliseerd bestuur. Het gebied van het waterschap, vaak aangeduid als "beheersgebied", wordt door de provincie bepaald

De taken die het waterschap in het kader van de waterstaatkundige verzorging van een gebied zijn opgedragen zijn: de zorg voor het watersysteem en de zorg voor het zuiveren van afvalwater.

De taken van Waterschap Veluwe zijn  op grond van artikel 2 Wsw bepaald door de provincie Gelderland in het reglement van het waterschap Veluwe. Dit reglement, waarbij het waterschap wordt opgericht, omvat bepalingen over het gebied van het waterschap, het bestuur, de verkiezingen en de belastingheffing door het waterschap.

•1.4.      Waterkeringen en zones

De belangrijkste waterkeringen in het gebied van Waterschap Veluwe, de primaire waterkeringen kunnen onderscheiden worden in:

a.  Primaire waterkeringen die behoren tot stelsels die dijkringgebieden- al dan niet met hoge gronden- omsluiten en direct buitenwaterkeren. (categorie A)

b.  Primaire waterkeringen, niet bestemd tot directe kering van buitenwater, (categorie C)

Op de bijgevoegde kaart (bijlage 1) is aangegeven welke primaire waterkeringen zich in het gebied van het waterschap bevinden. 

In het gebied van waterschap Veluwe is één gedeelte van de kade van het Apeldoorns Kanaal aangewezen als regionale waterkering.

Onder overige waterkeringen, worden waterkeringen verstaan die slechts in beperkte mate bescherming bieden tegen hoogwater. De zomerkaden zoals de kade om de Wilpsekleipolder, de Hoenwaard, de Hoven (Zutphen), het Oever, etc. keren weliswaar hoog water maar worden niet beschouwd als primaire waterkering evenals boezemkaden en kanaaldijken.

In de legger waterkeringen die het waterschap voor de Primaire waterkeringen en regionale waterkering overeenkomstig de Waterwet heeft opgesteld is omschreven waaraan de waterkering moet voldoen naar vorm, afmeting en constructie. De legger omschrijft dus hoe de waterkering op een bepaald punt er uit zou moeten zien. Dat hoeft niet altijd overeen te komen met de feitelijke situatie, bijvoorbeeld omdat de waterkering nog versterkt moet worden.

De legger beschrijft niet alleen de fysieke toestand waarin de waterkering zou moeten verkeren. In de legger worden ook de zones aangegeven waarin de waterkering wordt verdeeld. Deze zones zijn van groot belang. Via de zonering wordt in belangrijke mate bepaald welke verboden uit de Keur op de betreffende zone van toepassing zijn. Ook voor het bepalen van de mogelijkheden om vergunning van een bepaald verbod te verlenen is de zonering van belang.

Voor de overige waterkeringen is geen legger opgesteld, de zonering is voor de boezem- en kanaalkades omschreven in de legger voor watergangen.

Er zijn drie soorten zones, te weten:

Kernzones       

De kernzone omvat de feitelijke waterkering. Bij een dijk is dat derhalve het dijklichaam (de kunstmatige verhoging boven het maaiveld).

Beschermingszones                 

De beschermingszones worden aan beide zijden van de waterkering aangewezen. De beschermingszone omvat in ieder geval die gronden die technisch/fysisch (mede) een bijdrage leveren aan de stabiliteit van de waterkering. Daarbij geldt binnendijks als -minimum dat gronden die voor toekomstige dijkverzwaring nodig zijn (profiel van vrije ruimte) in ieder geval binnen de beschermingszone vallen.

Buitenbeschermingszones        

De buitenbeschermingszones is het gebied waar aan bepaalde activiteiten, die potentieel grote gevaren voor de waterkering in zich bergen (bijvoorbeeld de aanleg van hogedrukleidingen) aan voorwaarden worden gebonden.

In de kernzone zijn meer activiteiten verboden dan in de beschermingszone. In de buitenbeschermingszone zijn enkele activiteiten, die verstrekkende invloed kunnen hebben, verboden.

•2.         Regelgeving

In de regelgeving met betrekking tot de waterkering kan onderscheid wordem gemaakt tussen voorschriften die het waterschap verplicht is op te volgen en aanbevelingen waar het waterschap naar eigen inzicht mee kan omgaan.

Wetten en Algemene maatregelen van Bestuur (AmvB) zijn voorbeelden van voorschriften.

Leidraden, handreikingen en technische rapporten van de Technische Adviescommissie voor Waterkeringen (TAW) zijn aanbevelingen.

•2.1.      Juridisch instrumentarium

Op de waterkeringen zijn veel wetten en andere regelgeving van toepassing. Op landelijk niveau gaat het dan bijvoorbeeld om:

  • de Waterwet, die normen stelt waaraan de primaire waterkering moet voldoen, de financiering van de zorg voor de primaire waterkeringen regelt en allerlei verplichtingen oplegt aan de beheerder van die waterkeringen.

  • de Waterschapswet (Wsw), waarin het instellen en opheffen van waterschappen en de bevoegdheid om taken van de provincies te delegeren wordt geregeld.

  • de Algemene Wet Bestuursrecht (Awb), welke het verkeer tussen burgers en bestuursorganen regelt en daartoe bepalingen bevat met betrekking tot het tot stand komen van beleidsregels, besluiten, bezwaar en beroep, bestuurlijke handhaving en mandatering.

De Provincie werkt één en ander uit in een provinciale verordening. In Gelderland is daartoe de Waterverordening waterschap Veluwe vastgesteld waarin regels zijn opgenomen voor de waterkeringszorg.

Centraal in deze nota staat echter de Keur Waterschap Veluwe 2009 (Keur). Een Keur is een verordening, dat wil zeggen dat de regels in principe voor iedereen bindend zijn. De Keur  is het juridische instrument van Waterschap Veluwe voor de aspecten van waterkwantiteit en de waterkeringen

De keur bevat de gebods- en verbodsbepalingen. Het gaat daarbij om handelingen en gedragingen die in principe onwenselijk zijn voor de kwaliteit of de functie van watergangen of waterkeringen. Zo zal het iedereen duidelijk zijn dat het waterschap bijvoorbeeld het graven in dijken wil reguleren.

De bevoegdheid om een Keur vast te stellen is gebaseerd op de Wsw.

Artikel 56 van de Wsw kent het bestuur van het waterschap de bevoegdheid toe tot -regeling en bestuur ter behartiging van de aan het waterschap opgedragen taken. Dat betekent dus dat het waterschapsbestuur een eigen - autonome - bevoegdheid heeft om regels te stellen om zijn taak te kunnen uitoefenen. Artikel 78 van de Wsw verleent aan het algemeen bestuur van het waterschap meer in het bijzonder de bevoegdheid alle verordeningen te maken die het nodig oordeelt ter behartiging van de aan het waterschap opgedragen taken.

•2.2.      Privaatrechtelijke overeenkomsten

Het waterschap heeft, ingeval van eigendom, de mogelijkheid de waterkering middels privaatrechtelijke overeenkomsten in gebruik te geven aan derden. (gebruik, huur of pacht)

De gebruiker zal voor activiteiten die niet in een dergelijke overeenkomst zijn geregeld toestemming moeten vragen van het waterschap.

•2.3.      Vergunningen en beleidsregels

De in de Keur  opgenomen verboden zijn niet absoluut. Dat wil zeggen dat de -dijkgraaf en heemraden  vergunning kunnen verlenen. Het kan immers voorkomen dat een bepaalde activiteit, die in algemene zin nadelige invloed heeft op de waterkering, in een concreet geval die invloed niet heeft. In dat geval zou het onjuist zijn om die te verbieden.

Op vergunningverlening is de Awb van toepassing. Deze wet regelt de aanvraag tot het verlenen van een vergunning, de voorbereiding van een beslissing op de aanvraag, de beslistermijn en de motivering van de beslissing. Vergunningen worden alleen verleend indien belangen van waterstaatkundige aard zich daartegen niet verzetten. Bij vergunningverlening behoort in alle gevallen een belangenafweging

Het waterschap verleent vergunning of er is vergunning op basis van Algemene Regels. Een vergunning betekent dat het waterschap in elk individueel geval beziet of de verboden activiteit in die situatie kan worden toegestaan. Het waterschap dient daarbij een afweging te maken tussen de belangen van degene die de vergunning aanvraagt, eventuele derde belanghebbenden en de belangen die samenhangen met het goed en doelmatig kunnen uitoefenen van zijn taak, de waterkeringszorg waarbij de veiligheid van het beschermde gebied vooropstaat.  Indien vergunning wordt verleend, worden voorwaarden aan de vergunning verbonden, die ertoe moeten dienen de belangen van het waterschap bij het uitoefenen van de taak te beschermen.

Om zowel de organisatie als ingelanden zoveel mogelijk duidelijkheid en zekerheid te bieden ten aanzien van het maken van goede afwegingen zijn vaste uitgangspunten in beleidsregels beschreven. Het toezicht op de naleving van de keur en het op aanvraag verlenen van vergunningen van de keur geschiedt door Dijkgraaf en Heemraden. De onderhoudsbepalingen welke als verplichting gelden voor de eigenaren worden in ieder geval getoetst door een jaarlijkse schouwvoering waarvan de bepalingen eveneens zijn opgenomen in de Keur .

Onder beleidsregel wordt verstaan: een bij besluit vastgestelde algemene regel, niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift, omtrent de afweging van belangen, de vaststelling van feiten of de uitleg van wettelijke voorschriften bij het gebruik van een bevoegdheid van een bestuursorgaan.

Enkele opmerkingen hierover:

  • Een beleidsregel is een besluit in de zin van de Awb en moet dus aan dezelfde eisen voldoen ter zake van motivering en bekendmaking e.d.

  • Een beleidsregel is een algemene regel die aangeeft hoe het bestuur in bepaalde gevallen gebruik zal maken van zijn bevoegdheid.

  • Anders dan bijvoorbeeld een algemeen verbindend voorschrift, kent de beleidsregel een zgn. "inherente afwijkingsbevoegdheid". Dit wil zeggen dat het bestuur zich altijd moet afvragen of er bijzondere omstandigheden zijn die een afwijking van de regel vereisen. Strikte toepassing van de beleidsregel kan in voorkomende gevallen onevenredige gevolgen hebben. In die gevallen kan - gemotiveerd - van de regel worden afgeweken.

•2.4.      Technisch instrumentarium

Om te voorkomen dat een waterkering onder de vastgestelde maatgevende omstandigheden bezwijkt, dient een waterkering te voldoen aan een aantal technische eisen. Deze eisen zijn onder meer opgenomen in de volgende landelijk geldende richtlijnen en randvoorwaarden:

a.  de "Leidraad Toetsen op Veiligheid", groene versie (augustus 1996);

b.  de "Leidraad voor het ontwerpen van rivierdijken, deel 1 - bovenrivierengebied";

c.  de "Leidraad voor het ontwerpen van rivierdijken, deel 2 - benedenrivierengebied";

d.  de "Leidraad waterkerende kunstwerken en bijzondere constructies";

e.  aanleg en beheer grasland op rivierdijken (L.M. Fliervoet) in relatie tot punt a. en g.;

f.   de "Handreikingen" (1995) van de TAW, welke handreikingen zijn uitgebracht naar aanleiding van het advies van de Commissie Boertien ;

g. technisch rapport van de TAW "erosiebestendigheid van grasland als dijkbekleding" aug. 1998;

h.  normbladen over de te stellen eisen aan pijpleidingen voor het transport van gassen en vloeistoffen met betrekking tot de waterstaatkundige veiligheid, zoals NEN 3650 en NEN 3651.

De Waterwet en de Waterverordening waterschap Veluwe, maken het noodzakelijk dat de beheerders van waterkeringen op een andere wijze naar het beheer en onderhoud van waterkeringen kijken dan voorheen het geval was. Deze nieuwe kijk wordt vooral ingegeven door de invoering van de vijfjaarlijkse veiligheidstoets voor primaire waterkeringen. Deze veiligheidstoets bestaat uit inspecties en onderzoeken van alle in het geding zijnde aspecten en het vastleggen hiervan in een rapportage, met inachtneming van de door de minister c.q. voor regionale waterkeringen door Gedeputeerde Staten vastgestelde maatgevende hoogwaterstanden en randvoorwaarden. Beoordelingsaspecten zijn onder meer hoogte, stabiliteit, erosie-bestendigheid, afsluitmiddelen, waterkerende kunstwerken enz.

In het verleden zijn door beheerders van waterkeringen formeel of oogluikend diverse activiteiten toegestaan, welke op basis van de thans geldende inzichten en regelgeving niet (meer) kunnen worden getolereerd of indien wel toestemming wordt gegeven, onder zeer stringente voorwaarden.

•3.         Functies en beheersvormen

De hoofdfunctie van een waterkering (dijk, of kade) is het keren van water. Dus de hoofdfunctie is waterstaatkundig. In de loop van de tijd hebben zich naast deze hoofdfunctie nevenfuncties ontwikkeld. Deze zijn:

a.  Agrarisch gebruik                 Waterkeringen kunnen geïntegreerd zijn in agrarische bedrijfsvoering.

b.  Natuur en landschap            De waterkeringen langs de IJssel en de Randmeren kunnen onderdeel uitmaken van de Ecologische hoofdstructuur.

c.  Cultuurhistorie                      De waterkering kan samen met de aangrenzende uiterwaarden en elementen op, in of langs de waterkering, van cultuurhistorisch belang zijn.

d.  Recreatie                             Op waterkeringen zijn recreatieve fiets- en wandelpaden aangelegd.

e.  Wonen en werken                 Gevels, gazons en tuinen kunnen onderdeel uitmaken van de waterkeringen.

f.   Transport                             Wegen zijn aangelegd op de waterkeringen.

g.  Ondergrondse                     In de waterkeringen zijn van diverse nutsbedrijven

     Infrastructuur                       kabels en leidingen gelegd.

Deze verschillende functies brengen vanzelfsprekend verschillende eisen met zich mee. Enerzijds zijn die eisen overlappend en in een aantal gevallen aanvullend, anderzijds zijn ze strijdig met elkaar.

Uitgangspunt dient altijd te zijn bij multifunctioneel gebruik van de waterkering, dat de waterstaatkundige functie het hoofduitgangspunt blijft en niet in gevaar mag komen.

Alle waterkeringen in beheer bij Waterschap Veluwe vervullen een aantal hierboven genoemde (neven)functies. Het merendeel van de waterkeringen wordt natuurtechnisch beheerd. Met andere woorden, het onderhoud is gericht op het bevorderen van een -gevarieerde stevige erosiebestendige graszode.

In diverse leidraden en publicaties worden drie onderhoudsvormen gedefinieerd welke een grote bijdrage hebben aan het instandhouden van het vegetatiedek. Deze zijn:

1.  Waterstaatkundig beheer      - gras maaien en afvoeren, daarna nabeweiden met

                                                 schapen;

                                               - niet bemesten;

                                               - geen chemische bestrijdingsmiddelen toepassen.

2.  Aangepast agrarisch beheer - kortstondig beweiden met schapen of geiten, slechts

                                                 enkele weken;

                                               - vaak van perceel wisselen (beweidingsplan);

                                               - beperkt bemesten, geen drijfmest.

3.  Natuurtechnisch beheer        - niet bemesten;

                                               - maaien volgens een strak maaiplan;

                                               - het maaisel verwijderen;

            - maaiplan richten op diversiteit van de vegetatie.

•4.         (Vervallen)

•5.         Beoordelingsaspecten

•5.1.      Veiligheid

Bij de beoordeling van de veiligheid van dijken zijn de volgende faalmechanismen van belang:

De Hydraulische randvoorwaarden, waarin de vereiste hoogte van de waterkering wordt gegeven en de verschillende Leidraden voor ontwerp van waterkeringen staan centraal bij de veiligheidsbeoordeling van de waterkering en zijn de belangrijkste uitgangspunten voor het ontwerpen en beoordelen van waterkeringen.

De Maatgevende Hoog Waterstand (MHW) wordt gevonden aan de hand van vijfjaarlijks vastgestelde Hydraulische randvoorwaarden en de bij behorende gegevens met betrekking tot golfoploop.

De juiste beoordeling van de verschillende faalmechanismen zijn omschreven in de eerder genoemde Technische Leidraden en worden derhalve in deze nota niet nader omschreven.

•5.2.      Beheersbaarheid

Het beheer van de waterkering is gericht op het instandhouden van het vastgestelde -minimum profiel zoals is omschreven in de Legger Waterkeringen. Uitgangspunt is dat dit minimum profiel niet aangetast mag worden. Met andere woorden, in dit profiel moet iedere ingreep tot een minimum beperkt blijven terwijl noodzakelijke ingrepen alleen onder stringente (technische) voorwaarden worden toegestaan.

Wanneer geen geometrisch minimum profiel is vastgelegd, dient het bestaande actuele profiel in stand te worden gehouden. Dit profiel fungeert dan in feite als geometrisch minimum profiel. Het spreekt voor zich dat bij het instandhouden van het profiel de -eerste aandacht uitgaat naar het oppervlak van het profiel en daarmede het vegetatiedek. Immers dit dek zal het eerst schade ondervinden en daarmede het afbraakproces van het geometrisch profiel versnellen. 

Uit diverse onderzoeken van het laatste decennium komt naar voren dat een natuurtechnisch beheer van maaien en afvoeren een goede kwaliteit van dijktaluds (vegetatiedek) bewerkstelligt.

De keuze van de taludhelling wordt in eerste instantie bepaald door eisen gesteld aan de stabiliteit. Vanuit de stabiliteitseisen is, afhankelijk van de bodemgesteldheid, een talud van gemiddeld 1 : 2 tot 1 : 3 voldoende. Plaatselijk kan blijken dat een talud nog stabiel is bij een helling van 1: 2, terwijl op andere plaatsen minimaal een helling van 1 : 3 nood-zakelijk is.

Ten behoeve van het natuurtechnische beheer (maaien en afvoeren) is onderhoud op een helling steiler dan 1:2 slechts met bijzonder materieel uit te voeren, een minimale helling van 1:3 heeft daarom de voorkeur.

De bereikbaarheid van de kruin en taludhellingen voor het reguliere beheer maken een in hoge mate obstakelvrij dijkprofiel noodzakelijk.

•6.         Beleidsregels

•6.1.     Bouwen in of op waterkeringen

Algemeen

De eerste tot en met de vierde alinea van het algemeen deel vervangen door:

Op grond van artikel 4.3, eerste lid onder a is het verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van de kernzone door,  daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder:

  • a. werken te plaatsen of te behouden

Op grond van artikel 4.3 , tweede lid onder a is het verboden zonder vergunning van het bestuur in  de kernzone en de beschermingszone door, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder:

  • a. Werkzaamheden te verrichten

Op grond van van artikel 4.3, vierde lid is het verboden zonder vergunning van het bestuur in het profiel van vrije ruimte werken te plaatsen of te behouden.

Onder het begrip werkzaamheden vallen o.a., aanleg-, bagger-, boor-, bouw-, graaf-, demping-, herstel-, onderhoud, plant-, reparatie-, revisie-, sloop-, uitbreiding-, verbouw- en herbouwwerkzaamheden.

Werken zijn alle door menselijk toedoen ontstane of te maken constructies met toebehoren.

Deze paragraaf gaat uitsluitend over het maken, hebben, vernieuwen, wijzigen of opruimen van bouwwerken.

Het begrip bouwwerk wordt als volgt omschreven: alle constructies van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke op de plaats van bestemming direct of indirect steun vinden in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren."

In dit hoofdstuk worden de termen nieuwbouw, aanbouw en verbouw gehanteerd. Nieuwbouw betekent het aanleggen van een los van de bestaande bebouwing staande zelfstandige constructie. Aanbouw betekent aanpassing van een bestaand bouwwerk op een zodanige wijze dat het bebouwde oppervlakte toeneemt. Verbouw houdt in een aanpassing van een bestaand bouwwerk binnen de bestaande contouren van de fundering.

  • 6.1.1. Technische aspecten

Dijken zijn ontworpen om een maatgevende afvoer te kunnen weerstaan. Er is dus in beginsel geen overmaat aan dimensie. Bij het ontwerpen van dijken wordt geen rekening gehouden met eventuele toekomstige bebouwing. Daarom heeft elk later in de kernzone aangebracht bouwwerk, zonder het treffen van bijzondere voorzieningen, een nadelige invloed op de kwaliteit van de waterkering:

De aanwezigheid van bebouwing op of naast een dijk kan een latere verzwaring belemmeren c.q. aanzienlijk duurder maken.

De aanwezigheid van bebouwing gaat meestal gepaard met kabels en leidingen die niet buiten de beschermingszone gehouden kunnen worden.

De aanwezigheid van bebouwing kan negatieve invloed hebben op de mogelijkheid voor het waterschap om doelmatig onderhoud te plegen aan de waterkering.

De beschermingszone landwaarts en in het bijzonder het profiel van vrije ruimte is -gebaseerd op de ruimte die het waterschap nodig heeft om de waterkering aan te passen. Bebouwing in die strook maakt het uitvoeren van dijkverzwaringen moeilijker en/of duurder. Derhalve is bebouwing van die zone ongewenst. Bovendien kan de aanleg van een bouwwerk in de beschermingszone onder bepaalde omstandigheden een bedreiging voor de stabiliteit van de waterkering vormen. Wel kan de beschermingszone worden -versmald door het maaiveld achter de waterkering te verhogen. Een latere verzwaring zal daardoor minder ruimte innemen waardoor een bouwwerk dichter bij de waterkering kan worden geplaatst.

  • 6.1.2. Zone-indeling van primaire waterkeringen

In artikel 1 van de Keur staan de zones genoemd waarin de waterkering is verdeeld. De beschermingszone binnendijks omvat ook het profiel van vrije ruimte waarbinnen de verzwaring moet worden aangebracht die nodig is om een toekomstige stijging van maatgevende waterstand op te vangen. Dit profiel wordt bepaald door het profiel van de bestaande dijk te verhogen met 1meter en het buiten en binnentalud te dimensioneren onder een helling van 1:3.

  • 6.1.3. Bouwen in de kernzone primaire waterkering

Binnen de kernzone hebben gebouwen een zodanige negatieve invloed op de veiligheid of de beheersmogelijkheden dat nieuwbouw ongewenst is. Dit geldt niet indien met het oog op de bebouwing bij de laatste dijkverbetering is gekozen voor het aanbrengen van een voorziening (een speciaal aangebrachte damwand of  een extra grondplateau) in de kernzone.

In die situaties zijn bij uitzondering bouwactiviteiten onder voorwaarden mogelijk. Algemene voorwaarden zijn daarbij niet te stellen. Waterschap Veluwe zal per geval aan de hand van de specifieke omstandigheden (waaronder zowel de constructie van de waterkering als de constructie en de functie van het bouwwerk) bezien welke voorwaarden worden gesteld

Voor bestaande gebouwen in de kernzone is door het waterschap in het verleden een -vergunning verleend of wordt een dergelijke vergunning geacht te zijn verleend op grond van de keur (artikel 6.1).

Wanneer in het kader van de uitvoering van dijkverbetering een gebouw verwijderd wordt, zal Waterschap Veluwe geen toestemming verlenen voor herbouw op dezelfde plaats. De vervanging van een bestaand bouwwerk door een geheel nieuwe constructie wordt slechts toegestaan als volledig voldaan wordt aan alle constructieve eisen.

Nu het waterschap in het verleden vergunning voor het gebouw heeft verleend, dient het ook toe te staan dat het gebouw op een normale manier gebruikt kan worden. Daartoe is het soms nodig of wenselijk beperkte veranderingen aan het gebouw aan te brengen om het te laten voldoen aan de eisen van de tijd. Wordt dit niet toegestaan dan verliest de in het verleden verleende vergunning als het ware feitelijk zijn betekenis. Voor verbouw zal het waterschap dan ook in het algemeen vergunning verlenen. Dat geldt zeker indien de betreffende aanpassing noodzakelijk is voor een normaal en doelmatig gebruik van het gebouw overeenkomstig de bestemming. Uiteraard worden daarbij wel voorwaarden gesteld ter bescherming van de waterkering en ter bescherming van de mogelijkheid om een goed beheer en onderhoud te voeren.

Voor nieuwbouw en aanbouw in een kernzone van de dijk wordt geen vergunning -verleend. Onderstaande tabel geeft aan dat in bepaalde gevallen geen vergunning wordt verleend tenzij zwaarwegend openbaar belang daartoe aanleiding geeft. In andere gevallen wordt in beginsel vergunning verleend mits het waterkeringsbelang zich hiertegen niet -verzet.

Bouwen in de kernzone                                Binnen contour van bestemmingsplan

Nieuwbouw                                                Nee 

Herbouw                                                   Nee, tenzij 

Aanbouw minder dan 20%                          Nee, tenzij 

Verbouw                                                   Ja, mits   

  • 6.1.4. Bouwen binnen de beschermingszone aan de landzijde van een primaire waterkering

Binnen bestaande woonkernen

De beschermingszone landwaarts is gebaseerd op twee motieven. Ten eerste kan door -activiteiten binnen deze zone de stabiliteit van de waterkering in gevaar worden gebracht. Indien de aanleg van een nieuw gebouw of de aanpassing van een bestaand gebouw dat effect kan hebben wordt een vergunning geweigerd, tenzij het verwachte effect door -middel van het stellen van voorwaarden verholpen kan worden.

Bij primaire waterkeringen wordt de breedte van de beschermingszone landwaarts echter tevens bepaald door het profiel van vrije ruimte. Dat is de strook grond die nodig is om de waterkeringen te verzwaren met het oog op de voorspelde waterstandstijging. Het waterschap gaat daarbij uit van een waterstandstijging over 50 jaar volgens het meest -ongunstige scenario.

Ten tweede gebouwen in de beschermingszone staan over het algemeen een verzwaring van de waterkering in de weg. Dat betekent dat in die situaties óf zogenaamde uitgekiende ontwerpen voor de dijkverzwaring moeten worden toegepast óf de gebouwen moeten worden verwijderd. Beide opties brengen hoge kosten met zich mee. Ervan uitgaande dat de bouwgrenzen in het bestemmingsplan zijn gelegd op plaatsen waar zich meestal toch al relatief veel bebouwing in de beschermingszone bevindt, zijn de extra nadelen van nieuwbouw en aanbouw relatief gering. Daar waar dus reeds bebouwing in de beschermingszone aanwezig is zal het waterschap voor nieuwbouw, aanbouw en verbouw vergunning verlenen, tenzij het bouwwerk een bedreiging voor de stabiliteit van de waterkering vormt.

Wanneer er op korte termijn (binnen 10 jaar) volgens een vastgesteld plan een dijkverzwaring moet worden uitgevoerd en dan wel het aan te passen bouwwerk in de weg staat verleend het waterschap geen vergunning. Het zou immers onverstandig zijn om een nieuwbouw of aanbouw toe te staan als duidelijk is dat die binnen enkele jaren, tegen hoge kosten, verwijderd moet worden. Ook herbouw, het afbreken en opnieuw opbouwen op dezelfde plaats en op dezelfde fundering is niet toegestaan. Verbouwingen kunnen in beginsel wel worden toegestaan, al zal de aanvrager nadrukkelijk moeten worden gewezen op het feit dat het bouwwerk binnen enkele jaren moet worden afgebroken.

Buiten bestaande woonkernen

Gebieden buiten de woonkernen worden gekenmerkt door relatief weinig of geen bebouwing in de beschermingszone. Bebouwingsconcentraties worden immers aangewezen of beschouwd als een kern. Met het oog op de stabiliteit van de waterkering maar met name met het oog op de mogelijkheid om verzwaringen van de waterkering onbelemmerd uit te kunnen voeren is nieuwbouw in de beschermingszone onwenselijk. Het waterschap verleent geen vergunningen hiervoor. Aanbouw en verbouw zijn - onder voorwaarden - in het algemeen wel mogelijk.

  • 6.1.5. Beslisboom bouwen op waterkeringen

De volgende beslisboom geeft schematisch aan waar overeenkomstig de verbodsbepalingen van de Keur in beginsel geen werken mogen worden aangebracht. Tevens wordt -aangegeven waar, onder nader te bepalen voorwaarden, wel werken mogen aangebracht.

  • 6.1.6. Beoordeling vergunningsaanvraag

Bij het verzoek om vergunning van de keur dienen de volgende gegevens aan het waterschap geleverd te worden:

  • Bouwtekeningen;

  • Een volledige dwarsprofiel van de dijk, de fundering van het bouwwerk met daarin de afstand van het bouwwerk tot de as van de dijkkruin en de hoogtegegevens ten opzichte van N.A.P. e.e.a. volgens model van het waterschap;

  • Het funderingsadvies met de bijbehorende grondmechanische gegevens.

Toetsingscriteria:

1.  Tijdens en na de bouwactiviteiten mag de sterkte van de waterkering niet zijn aan-getast. Graafwerkzaamheden zijn alleen toegestaan tijdens lage rivierwaterstanden.

In de vergunningen wordt aangegeven dat graafwerk slechts is toegestaan van 1 april tot 1 oktober en dat voor 15 oktober het dijklichaam weer geheel moet zijn hersteld. Zonodig kan de toezichthouder bepalen dat graafwerk later dan 1 april moet aanvangen of eerder dan 1 oktober moet zijn afgerond. Tevens kunnen aanvullende eisen worden gesteld.

2.  Bij nieuw te bouwen panden dient rekening te worden gehouden met het feit dat in de toekomst opnieuw verhogen en/of verbreden van de dijk noodzakelijk kan zijn. De afstand uit het dijklichaam en de hoogte van de laagste vloer dienen zo te worden bepaald dat een verhoging van de kruin t.o.v theoretisch profiel met 1.00 m en een verhoging van de berm zonder wezenlijke problemen kunnen worden uitgevoerd. Bij een stabiliteitsberm bedraagt deze verhoging 0,50 m en bij een pipingberm 1,00 m. Er moet dus een profiel van vrije ruimte beschikbaar blijven.

3.  In het profiel van vrije ruimte mogen geen open ruimten worden gerealiseerd, dus binnen het profiel van vrije ruimte mogen geen kruipruimten, kelders (open ruimten) of ringbalken (i.v.m. nazakken van de bodem) worden aangebracht. Wel mag de -fundering van een pand binnen die zone of daaronder worden aangebracht.

4.  Indien een fundering op palen wordt toegepast, mogen alleen gladde betonpalen (zonder verzwaarde voet) of in de grond gevormde boorpalen worden toegepast. De bestaande berm of het aanwezige maaiveld moet dan ter plaatse van het pand met minimaal 0,50 m worden verhoogd. Boorpalen mogen niet worden aangebracht bij hogere buitenwaterstanden (ter indicatie max. 1.50 m boven polderpeil).

5.  Het verbreden van dijken richting rivier ten behoeve van bouwactiviteiten wordt met het oog op "Ruimte voor de Rivier" niet toegestaan. Dit betekent dat het profiel van vrije ruimte geheel aan de landzijde van de dijken beschikbaar moet blijven.

6.  Het hemelwater van dakoppervlakten moet in goten worden opgevangen en met -dikwandige p.v.c.-buizen klasse 34/SN 8 of gelijkwaardig tot buiten het dijklichaam worden afgevoerd.

7.  De kabels en leidingen ten behoeve van de nuts- en telecommunicatie bedrijven -moeten vanaf het achterland worden aangelegd en aan de achterzijde van het pand worden binnen gevoerd.

8.  Het beheer en onderhoud van het dijklichaam moet op een zorgvuldige wijze kunnen worden uitgevoerd. Alleen als er sprake is van een extra uitgebreid dijklichaam kan het onderhoud van het dijklichaam geheel aan derden worden opgedragen middels een onderhoudscontract. Daarbij blijven de waterkeringsbelangen primair gelden.

9.  Voor het bouwen van semi-permanente bouwwerken zoals schuilhokken, tuinhuisjes e.d. buiten de kernzone is het mogelijk een vergunning te verlenen onder aanvullende voorwaarde dat, indien bij het uitvoeren van een dijkverbeteringplan verplaatsing noodzakelijk is, de houder van de vergunning voor eigen rekening voor het verplaatsen of verwijderen zorg moet dragen binnen een door het dagelijks bestuur van het waterschap te stellen termijn.

10. Het uitbreiden van panden wordt aan dezelfde regels getoetst.

•6.2.      Kabels en leidingen

Algemeen

Voor het leggen van kabels en leidingen langs of door een waterkering is vergunning vereist van de Keur Waterschap Veluwe 2009 te weten: artikel 4.3, lid 1 sub a en b, dan wel artikel 4.3, lid 2 sub a of indien van toepassing, van artikel 4.3, lid 3 sub b.

Een grondeigenaar is overeenkomstig de Wet op de Telecommunicatievoorzieningen -verplicht een kabel die in het kader van deze wet wordt gelegd in zijn terrein te -ontvangen. Dit geldt ook voor het waterschap. Indien dat in een waterkering plaatsvindt, heeft de beheerder, in casu het waterschap op grond van zijn zorgplicht het recht te -bepalen op welke wijze dat in het belang van de waterkering dient te gebeuren.

Gas- en vloeistofleidingen kunnen worden onderscheiden in drukloze leidingen (riolering), lage- of hogedrukleidingen (huisaansluitingen, dienstleidingen en hoofdtransportleidingen). In een lagedrukleiding heerst een druk van minder dan 10 bar, in een hogedrukleiding meer dan 10 bar. Alle genoemde soorten komen in de waterkering voor. Het waterschap zal aan een vergunning een aantal voorwaarden verbinden die afhankelijk zijn van de druk in - en de afmeting van de leiding.  In ieder geval moeten leidingen worden gelegd overeenkomstig de NEN normen 3650, 3651 en 3652.  Afhankelijk van de plaats, de leiding of kabel kunnen hier nog voorwaarden aan worden toegevoegd.

Technische aspecten

Kabels en leidingen

Op grond van artikel 4.3, eerste lid onder a en b is het verboden zonder vergunning van het bestuur in de kernzone van een waterkering door, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder:

  • a. Werken te plaatsen

  • b. Vaste stoffen of voorwerpen te brengen

Op grond van artikel 4.3 , tweede lid onder a is het verboden zonder vergunning van het bestuur in  de kernzone en de beschermingszone door, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder:

  • a. Werkzaamheden te verrichten

Hieronder vallen ook kabels en leidingen. Het derde lid van dit artikel betreft het verbod op het verrichten van ontgravingen in deze zones. De breedte van de beschermingszone is vastgelegd in de legger waterkeringen

  • 6.2.1. Kabels

Kabels hebben ten opzichte van persleidingen minder negatieve invloed en brengen -minder risico's met zich mee ten aanzien van het waterkerend vermogen van een dijk. Ze veroorzaken toch zodanige problemen dat kabels in dijken zoveel mogelijk moeten worden vermeden. Het nadeel wordt niet rechtstreeks door de kabel veroorzaakt maar door de verstoring van de ondergrond. De breuk in de afdekkende kleilaag kan grote -problemen geven. Na het aanvullen van de klei vormt de klei in de gedempte sleuf niet meer een geheel met de omringende klei. Bij wateroverslag ontstaat ter plaatse een grotere kans op erosie.

Bovendien vormt het beheer van de kabel (herstel van breuk) gedurende hoogwater-periode een extra risico.

Kabels in de lengterichting in de kruin zijn niet toegestaan.

In het algemeen moet de kabel de waterkering loodrecht (haaks) kruisen en zal de hoogte ligging onder de kruin boven de maximaal te verwachten waterstand moeten zijn bovendien worden specifieke en per geval afhankelijke voorwaarden gesteld aan onder meer de hoogteligging van een kruising, de wijze waarop de kruising moet worden aangelegd, de keuze van het materiaal en de wijze van afwerking van het dijklichaam. Een kabel even-wijdig aan de waterkering mag niet in de kern- of beschermingszone worden gelegd.

  • 6.2.2. Drukloze leidingen (vrijverval rioleringen)

Vrijverval rioleringen zijn drukloze leidingen. Bij kruising vormen zij als het ware een tunnel in de waterkering. De aanleg van dit soort leidingen moet worden vermeden. In voorkomende gevallen moet de leiding afgesloten kunnen worden ook tijdens hoogwateromstandigheden. Bij breuk of golfoverslag kan hiermee instromend water worden geblokkeerd. Omdat deze afsluiters niet of nauwelijks voor een ander doel worden gebruikt, dienen ze jaarlijks door de leidingbeheerder op hun goede werking te worden gecontroleerd.

Een drukloze leiding evenwijdig aan de waterkering mag niet in de kern- of beschermingszone worden gelegd.

  • 6.2.3. Lagedrukleidingen (drukriolereing)

Het risico van breuk of van grondverweking als gevolg van een sluipende lekkage is bij elke diameter en druk aanwezig. Er worden daarom op grond van het waterkeringsbelang uitvoeringseisen gesteld op het moment dat de waterkering wordt gekruist. Het leidinggedeelte in de kernzone en binnenbeschermingszone moet bijvoorbeeld een klasse zwaarder worden uitgevoerd dan nodig is. Bovendien moet de leiding drukloos en afgesloten kunnen worden ook tijdens hoogwateromstandigheden. Omdat afsluiters niet of nauwelijks voor een ander doel worden gebruikt, dienen ze jaarlijks door de leidingbeheerder op hun goede werking te worden gecontroleerd.

In het algemeen moet de lagedruk leiding de waterkering loodrecht (haaks) kruisen en zal de hoogte ligging onder de kruin boven de maximaal te verwachten waterstand moeten zijn bovendien worden specifieke en per geval afhankelijke voorwaarden gesteld aan onder meer de hoogteligging van een kruising, de wijze waarop de kruising moet worden aangelegd, de keuze van het materiaal en de wijze van afwerking van het dijklichaam. Een leiding evenwijdig aan de waterkering mag niet in de kern- of beschermingszone worden gelegd.

  • 6.2.4. Hogedrukleidingen

Voor hogedrukleidingen (werkdruk hoger dan 10 bar) door en evenwijdig aan de waterkering wordt in verband met een eventuele erosiekrater een stabiliteitszone en een veiligheidszone aangehouden (zie figuur).

De stabiliteitszone heeft in veel gevallen dezelfde breedte als de beschermingszone. Binnen de stabiliteitszone mag niets gebeuren. De vuistregel voor de bepaling van de afmeting van de stabiliteitszone is vier maal de hoogte van de dijk ten opzichte van het maaiveld.

De veiligheidszone bestaat uit de stabiliteitszone plus de zone waarbinnen de invloed van een lekkende of exploderende leiding merkbaar is; de verstoringzone. De verstoringzone, ook wel erosiezone genoemd, is afhankelijk van de buisdiameter, de druk in de leiding en het te transporteren medium. De erosiezone die bij breuk in een vloeistofleidingen ontstaat is veel groter dan de erosiekrater van een gasleiding. Bij een gelijke druk en diameter kan het verschil een factor 10 bedragen.

Een leiding evenwijdig aan de waterkering mag niet in de kern- of beschermingszone worden gelegd. Voor het leggen van een leiding binnen een strook van 50 meter uit de beschermingszone is vergunning vereist indien de druk hoger is dan 10 bar.

Het effect van een exploderende gasleiding of een brekende waterleiding moet buiten de beschermingszone blijven, binnen de beschermingszone mag niets gebeuren. In de praktijk komt dat erop neer dat de afstand die de persleiding uit de beschermingszone moet liggen gelijk is aan de helft van de berekende explosiekrater of erosiezone.

Het volgende figuur geeft een overzicht van de veiligheidsafstanden voor dijken.

Bij hogedrukleidingen door waterkeringen wordt een vervangende waterkering haaks op de leiding,in het dijklichaam, in de vorm van een damwandscherm verlangd die moet dienen als vervangende waterkering bij breuk of explosie van de leiding. Dit geldt niet voor lagedrukleidingen indien:

H3 x Di5 <1 

(indien: de maximale bedrijfsdruk  (H) in meters waterkolom tot de derde macht  x de inwendige diameter (Di) tot de vijfde macht in meters kleiner is dan 1)

De noodzaak voor het plaatsen van de vervangende waterkering in de vorm van een damwand en de breedte daarvan is afhankelijk van het te vervoeren medium (gas of vloeistof). Bij hogedrukleidingen is de breedte van het scherm 20 m. Bij lagedrukleidingen hangt de schermbreedte af van het te transporteren medium en de druk in de leiding en is maximum 20 m. bovenkant van dit scherm moet reiken tot 0,50 m onder de kruin van de waterkering.

Afsluiters en drukmeters

In geval van een calamiteit, dat kan zijn een inundatie of een breuk in de leiding ter hoogte van de waterkering, dient de leiding ter plaatse van de kering binnen de kortst moge-lijke tijd drukloos gezet te kunnen worden. Dit kan gebeuren door het aanbrengen van een drukmeetinstallatie waarmee de pompen automatisch worden stilgezet bij het wegvallen van de druk. Indien een dergelijke constructie niet kan worden aangebracht omdat bijvoorbeeld de leiding gedeeltelijk in bedrijf moet blijven worden afsluiters geplaatst welke ook tijdens hoogwateromstandigheden bereikbaar zijn.

Mantelbuizen

Het nadeel van mantelbuizen is dat ze om de mediumvoerende buis een open doorgang in de waterkering kunnen vormen. Ze dienen daarom aan beide uiteinden, rond de medium voerende buis blijvend waterdicht te worden afgesloten. De uiteinden bevinden zich ondergronds waardoor onzekerheid bestaat of kan ontstaan over de blijvende waterdichtheid van de afdichting.

Mantelbuizen worden gezien de nadelen in beginsel niet toegestaan. Uitzonderingen zijn gestuurde boringen voor olie- of afvalwaterleidingen die Pleistocene zandlagen bereiken (mantelbuizen zijn hier zelfs verplicht).

Mantelbuizen voor telecommunicatiekabels dienen gedimensioneerd te worden op de ter plaatse optredende gronddruk en verkeersbelasting. Ook deze ‘droge' mantelbuizen dienen waterdicht te worden afgezet.

Afpersen, dichtheidscontrole

Ter controle van de dichtheid van persleidingen die waterkeringen kruisen, moeten de -leidingen voor ingebruikname worden afgeperst. Het effect van een eventuele leidingbreuk op de waterkering met de daaruit voortvloeiende consequenties is bepalend voor de wijze waarop deze controle uitgevoerd moet worden.

Op de volgende wijze kan worden bepaald hoe en op welke wijze een leiding moet -worden afgeperst.

Indien bij vloeistofleidingen de maximale bedrijfsdruk (in meter vloeistofkolom) maal de diameter (in meter) in het kwadraat 50 is of minder (H x Di2<50) kan worden -volstaan met een dichtheidstest.

  • 6.2.5. Gestuurde boringen

Het aanleggen van kabels en/of leidingen door middel van een gestuurde boring waarbij in het dijklichaam geen grondverzet plaats vindt en de waterkering op groter diepte wordt gepasseerd heeft de voorkeur.

Gestuurde boringen onder een waterkering komen veelvuldig voor als er meerdere kabels of leidingen tegelijkertijd gelegd worden.

De exacte diepte van een gestuurde boring hangt af van de diepte van het Pleistoceen zand, doch dient in ieder geval op een diepte van tenminste 10 meter beneden het laagst voorkomende maaiveldniveau van het gebied binnen de kern- en beschermingszone van de waterkering uitgevoerd te worden. Indien de boring binnen de kern-, beschermings- en veiligheidszones onmogelijk in het Pleistoceen zand kan worden uitgevoerd, dient de kwelweg langs de boorlijn te worden gecontroleerd.

  • 6.2.6. Beoordeling vergunningsaanvraag

Bij het verzoek om vergunning van de keur moeten de volgende gegevens aan het waterschap geleverd worden:

  • Technische gegevens van de kabel en/of leiding, waaronder sterkteberekeningen;

  • De gegevens van de toekomstig beheerder

  • Een dwarsdoorsnede van het dijklichaam en directe omgeving met hoogtematen en gegevens over de ligging van kabel en/of leiding;

  • Een situatietekening met plaatsaanduiding van de kabel en/of leiding;

Om een gestuurde boring te kunnen toetsen dienen de volgende gegevens te worden -geleverd:

  • Sterkteberekening van de leiding(en) en de mantelbuis in alle fasen van aanleg van de boring;

  • Grondonderzoek, bestaande uit een aantal sonderingen en (diepte)grondboringen. De sonderingen en boringen dienen te zijn gemaakt op 5 tot 10 meter buiten de as van de boorlijn in verband met een eventuele muduitbraak tijdens de uitvoering van de pilotboring;

  • Het toe te passen boormengsel en muddrukberekeningen met verwachte en maximaal toelaatbare drukken;

  • De doorlatendheid van de diverse grondlagen voor de vergelijking van de natuurlijke kwelweg en de kwelweg via de boorgang.

  • Situatietekening schaal 1: 1000 met daarop geprojecteerd:

   • De boorlijn;

   • Situatie van de gemaakte sonderingen en grondboringen;

   • Situatie van de omgeving waaruit duidelijk de locatie van de boring is op te maken;

   • Dwarsprofiel schaal 1:100/1:500 met daarop geprojecteerd:

     • De boorlijn en de specificaties;

     • Het geotechnisch dwarsprofiel;

  • 6.2.7. Toetsingscriteria

Voor het leggen van kabels en leidingen worden hieronder een aantal voorwaarden en aandachtspunten vermeld. De opsomming beoogt niet volledig te zijn. Per aanvraag -kunnen locatiegebonden extra voorwaarden worden gesteld die mede afhankelijk zijn van de aard van de te kruisen waterkering of de afstand uit de waterkering.

a.  De werken moeten worden aangebracht overeenkomstig de NEN-normen 3650,3651 en 3652. (Pijpleidingcode)

b.  Er worden geen gas- of vloeistofleidingen in de lengterichting in de waterkering gelegd. Leidingen evenwijdig aan de waterkering moeten op een afstand afhankelijk van de ontgrondingkuil uit de teen van de waterkering worden aangebracht buiten de beschermingszone. Voor evenwijdig aan de dijk liggende leidingen met een diameter kleiner dan 150 mm en met een druk lager dan 0,8 N/mm2 kan onder nader te bepalen voorwaarden een uitzondering worden gemaakt. Deze voorwaarden worden bepaald door het te transporteren medium, de benodigde afstand uit de dijk en de afmetingen van de erosiezone.

c.  Alvorens door het waterschap vergunning wordt verleend voor de kruising van een dijk, wordt door het waterschap aan de hand van de legger van de primaire waterkeringen nader onderzocht of in de nabijheid van het door de aanvrager geprojecteerde tracé andere dijkkruisingen aanwezig zijn. Door de aanvrager dient tevens een KLIC-melding te worden gedaan. De hieruit voortgekomen resultaten dienen door de aanvrager aan het waterschap te worden overhandigd. Indien blijkt dat in de nabijheid van het geprojecteerde tracé een bestaand tracé aanwezig is, dient het tracé zodanig te worden geprojecteerd dat deze samenvalt met het bestaande tracé. De kabel of leiding dient dan minimaal buiten de beschermingszone naar de reeds aanwezige kruising te worden geleid. Indien geen bestaande kruising aanwezig is, wordt door het waterschap een nieuw tracé voor dijkkruising aangewezen. Bij het parallel leggen van een leiding aan een bestaande leidingkruising dient een zodanige afstand te worden aangehouden dat bij falen van één van de leidingen geen kettingreactie met de andere leiding(en) wordt gecreëerd. Dit is afhankelijk van de erosiekrater die ontstaat bij falen van de leiding en blijkt uit de sterkteberekening. De minimale afstand tussen de verschillende kabels en/of  leidingen moet 0.4 meter bedragen.

d.  Kruisen van de kering geschiedt éénmalig. Het met dezelfde leiding kruisen van de kering van binnen naar buiten en vervolgens op een andere plaats weer van buiten naar binnen is niet toegestaan.

e.  Leidingen die een primaire waterkering kruisen moeten boven de maatgevende waterstand worden gelegd. De leidingen moeten worden voorzien van afsluiters of een drukmeetsysteem dat in geval van breuk de pomp onmiddellijk stilzet.

f.   De vergunninghouder is verplicht de aangevulde sleuf over de volle lengte en breedte, voor zover dat binnen de keurzone is, gedurende een jaar na het gereedkomen van de werkzaamheden op eigen kosten te onderhouden ten genoegen van het waterschap.

g.  Onderhoud aan een kabel of leiding waarvoor graafwerkzaamheden noodzakelijk zijn moet vooraf gemeld worden bij het waterschap. Uitvoering van het onderhoud is pas toegestaan na schriftelijke toestemming van het waterschap.

h.  Een dijkkruisende transportleiding dient voorzien te zijn van afsluiters buiten de kernzone, vermeerderd met tenminste de berekende veiligheidszones van de leiding. Op verzoek van het bestuur van het waterschap dient de leiding drukloos te worden gemaakt door of namens de houder van de vergunning, op grond waarvan de leiding aanwezig is.

i.   Huisaansluitingen worden gezien als een onlosmakelijk deel van een distributienet van de nutsvoorzieningen. Met het verlenen van een vergunning voor een distributienet worden de daarbij behorende huisaansluitingen geaccepteerd. Huisaansluitingen hebben in vergelijking tot doorgaande kabels en leidingen een relatief kleine diameter (meestal kleiner dan 50 mm.) en zijn van belang voor de aan de dijk aanwezige dijkwoningen. De aansluitingen moeten zoveel mogelijk vanaf de achterzijde worden uitgevoerd. Voor zowel onrechtmatig tot stand gebrachte voorzieningen en objecten waarvan géén handhaving heeft plaatsgevonden, als voor rechtmatig tot stand gekomen voorzieningen en objecten geldt, dat deze aan het einde van hun levensduur niet zonder voorafgaande vergunning mag worden vervangen.

j.   Voor dijkkruisingen geldt dat deze loodrecht (haaks) ten opzichte van de dijk moeten worden uitgevoerd, waarbij de berekende (NEN)verstoringzone buiten de kernzone en beschermingszone van de waterkering moet worden gelegd. Voor leidingen geldt bovendien dat binnen de verstoringzones, de kern- en de beschermingszone, een -leiding uit één geheel dient te bestaan. Dit houdt in dat geen aftakkingen, afsluiters en andere voorzieningen binnen de veiligheidszones mogen worden aangebracht.

k.  Horizontale doorpersingen worden in principe niet toegestaan.

l.   Indien zwerfstromen (corrosiestroom) kunnen optreden wordt een kathodische bescherming van de stalen buis verlangt.

m. Gestuurde boringen (HDD-boringen) worden in principe toegestaan.

n.  Aan de diepteligging van de HDD-boring onder de waterkering worden eisen gesteld op grond van berekeningen. Grotere leidingen moeten minimaal 10 m onder de waterkering worden aangebracht.

o.  Mantelbuizen dienen aan beide uiteinden blijvend waterdicht afgesloten te worden.

p.  Bij dijkkruisingen van kabels of leidingen dient ter voorkoming van kwel langs de -leiding altijd een kwelscherm worden toegepast, tenzij zij boven MHW worden aangebracht.

q.  Openbare verlichting langs een openbare weg op de kruin van een waterkering moet op de binnenkruin aangebracht worden. Op een kruising of in een scherpe bocht van een openbare dijkweg mag echter ten behoeve van de verkeersveiligheid aan de buitenzijde van de waterkering verlichting worden aangebracht.

r.   Van het gelegde kabel- of leidingtracé dienen na uitvoering binnen een door het waterschap gestelde termijn revisietekeningen te worden geleverd, doch uiterlijk binnen 6 maanden na gereedkomen van het werk. In deze tekeningen dient de exacte locatie in x-, y-coördinaten te zijn aangegeven. Bovendien dienen bij dijkkruisingen de z-coördinaten aangegeven te worden

•6.3.      Beplanting en bekleding

Algemeen

De primaire taak van het waterschap op het gebied van de waterkeringen is zorg dragen voor de waterkerende functie van de waterkering en de veiligheid van het achterland. Daarnaast spelen er nog een aantal zaken een belangrijke rol, zoals de waarde die de beplanting heeft op het gebied van landschap, natuur en cultuurhistorie. Verder moet ook rekening worden gehouden met het beheer en onderhoud van de beplanting.

Bij de beoordeling van het wel of niet toestaan van beplanting wordt alleen gekeken naar de nog te plaatsen beplanting. Bestaande beplanting is in het kader van de verbeteringsplannen uitgebreid beoordeeld en in voorkomende gevallen voorzien van extra maatregelen zodat beplanting kan blijven staan zolang ze vitaal is.

  • 6.3.1. Technische aspecten

Voor het beoordelen van de veiligheidsaspecten is de plaats van de beplanting in het dwarsprofiel van belang. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen de beschermingszone(buitendijks), het buitentalud, de kruin, het binnentalud en de beschermingszone(binnendijks).

Deze indeling van zones is gedetailleerder dan de indeling volgens de Keur Waterschap Veluwe 2009, omdat de risico's binnen de kernzone niet overal gelijk zijn. Als laatste worden de tuinen van ingelanden nog behandeld, mede omdat hier andere beplanting voorkomt dan alleen bomen en struiken.

Rondom bomen en struiken kan buitendijks ook sprake zijn van enige stroomconcentratie en extra turbulentie. Bij het ontwerpen van de waterkering wordt rekening gehouden met een vooraf vastgesteld en geaccepteerd overslagdebiet bij maatgevende waterstand. Dit houdt in dat zowel het buitentalud als het binnentalud gedurende het optreden van het maatgevend hoogwater bestand moeten zijn tegen uitspoeling. Dit kan alleen met een goede, ononderbroken, goed doorwortelde en soortenrijke grasmat waarin geen potentieel storende objecten als bomen aanwezig zijn.

Door de aanwezigheid van beplanting komt de grasmat minder tot ontwikkeling als gevolg van schaduwwerking en bladval. De doorworteling vermindert en hierdoor is de grasmat minder bestand tegen erosie. Bovendien zal het onderhoud van de grasmat door aanwezigheid van beplanting bemoeilijkt worden.

Als gevolg van het omwaaien van bomen op of in de directe nabijheid van de waterkering, en de daardoor ontstane kuilen kan de stabiliteit van de waterkering ernstig verminderen.

Afstervende wortels als gevolg van veroudering of na het omhakken van boom of struik veroorzaken holle ruimten waardoor niet controleerbare waterstroming kan ontstaan welke een ongunstige invloed heeft op de stabiliteit van de waterkering.

Beplanting mag op geen enkele wijze afbreuk doen aan het waterkerend vermogen van de waterkering. Een verbod op het aanbrengen van beplanting in de kernzone van de waterkering is opgenomen in artikel 4.3, lid 1 sub a en 4.3, lid 2 sub a van de Keur Waterschap Veluwe 2009."

Hoewel de Leidraad Toetsen op Veiligheid uitzonderingsgevallen kent voor het aanbrengen en/of handhaven van bomen op de waterkeringen is het nadeel, dat wil zeggen de gevolgschade van een omgewaaide boom tijdens hoogwatercondities, dermate groot dat beplanting niet kan worden toegestaan tenzij aanvullende maatregelen zijn getroffen zodat bij de verplichte veiligheidstoetsing de score ‘goed' behaald wordt.

Als bij het ontwerp al rekening is gehouden met bestaande of toekomstige beplanting dan mag vrijwel geen overslag plaatsvinden (<0,1 ltr/m/sec) en is de dijkhoogte naar boven aangepast.

  • 6.3.2. Beoordeling vergunningsaanvraag

a.  In de legger van de waterkeringen zijn de noodzakelijke afmetingen van de waterkering vastgelegd en staan ook de beschermingszones ter weerszijden van de waterkering -aangegeven.

b.  Naast een toetsing aan het beleid met betrekking tot beplanting op de waterkering (veiligheid) zal een verzoek om vergunning ook getoetst worden aan de belangen van het waterschap als grondeigenaar (privaatrechtelijk).

c.  Beplanting binnen de kern- en beschermingszones die vóór 22-12-2009 rechtmatig tot stand werden gebracht, worden op grond van artikel 6.1 lid 2 van de keur geacht met vergunning aanwezig te zijn. Van beplanting die onrechtmatig (dus zonder vergunning, toestemming af anderszins) is aangebracht, kan te allen tijde om waterstaatkundige redenen (veiligheid, doelmatigheid van beheer etc.) worden verlangd dat deze wordt verwijderd.

d.  Werkzaamheden mogen in de gesloten periode van 1 oktober tot 1 april niet plaatsvinden tenzij in de vergunning anders wordt vermeld, waarbij de actuele en te -verwachten rivierwaterstand bepalend zal worden gesteld.

e.  Bij het verzoek om vergunning van de keur dient een beplantingsplan aan het waterschap geleverd te worden, bestaande uit:

     •  Een situatietekening, met daarop weergegeven de locatie en de soort beplanting. Op deze tekening dienen duidelijk referenties, zoals de dijk en bebouwing aangegeven te worden.

     •  Een dwarsprofiel van de waterkering, met daarin de locatie, soort beplanting en de bewortelingsdiepte en oppervlakte aangegeven.

     •  Een opsomming van de toe te passen beplanting.

Toetsingscriteria:

a.  Grote hoeveelheden beplanting in het voorland binnen de beschermingszone kan -vermeerdering van kwel tot gevolg hebben en kan daarom alleen worden toegestaan indien een afdekkend kleipakket niet wordt aangetast door beworteling. Indien -beworteling het minimaal benodigde kleipakket aantast, kan beplanting alleen worden toegestaan indien een overhoogte op dit kleipakket wordt gecreëerd. Deze overhoogte dient een zodanige dimensie te hebben dat aantasting van het minimaal benodigde kleipakket wordt voorkomen.

b.  Beplanting op het buitentalud en de kruin wordt niet toegestaan in verband met de erosiegevoeligheid en de stabiliteit van de dijk. Vervanging van beplanting op de kruin wordt slechts toegestaan als de beworteling van die beplanting buiten het leggerprofiel blijft.

c.  Beplanting op het binnentalud van de waterkering kan worden toegestaan indien -sprake is van een overhoogte ten opzichte van het leggerprofiel, zoals deze in de legger is vastgelegd. Deze overhoogte dient van zodanige afmetingen te zijn dat bij ontworteling het leggerprofiel niet aangetast wordt en de stabiliteit en de erosiebestendigheid van het talud c.q. de kruin gewaarborgd blijft en dat de beworteling buiten het leggerprofiel van de waterkering blijft.

d.  Beplanting op een stabiliteitsberm kan worden toegestaan indien de afstand vanuit de zichtbare teen van de waterkering minimaal 4 meter bedraagt bij alle boomsoorten en struikgewassen. Voor tuin- en/of erfafscheidende heggen (hagen), die niet hoger mogen worden dan maximaal 2 meter, geldt voor haaks op en voor parallel aan de waterkering te plaatsen heggen dat deze slechts op minimaal 2 m. uit de zichtbare teen van de waterkering kunnen worden toegelaten. Onverlet deze uitgangspunten geldt op grond van het Nieuw Burgerlijk Wetboek dat bomen niet binnen 2 meter en struikgewas niet binnen 0,5 meter van een erfafscheiding mogen worden geplant, tenzij beide eigenaren op privaatrechtelijke gronden anders overeenkomen.

e.  Voor beplanting op een pipingberm dienen dezelfde afstanden gehanteerd te worden als bij een stabiliteitsberm, met de kanttekening dat rekening moet worden gehouden met een kunstmatig aan te brengen overhoogte. Het bestuur zal bij vergunning voorschrijven dat het aanbrengen van overhoogte ter plaatse noodzakelijk is. Indien beplanting op de berm geen bezwaren met zich meebrengt, dienen de volgende overhoogten te worden aangebracht:

     Toekomstig gebruik:                      Aan te brengen overhoogte:

     Grasland                                         0.00 meter

     Struiken                                          0.50 meter

     Bomen                                            1.00 meter

f.   Behoudens het planten van de bomen en in het geval van overhoogte mogen er geen voorzieningen ten behoeve van beluchting en of watertoevoer in het dijklichaam of bijbehorende aanberming aangebracht worden;

g.  De beplanting dient door de houd(st)er van de vergunning in goede staat te worden onderhouden. Indien blijkt dat deze dat verzuimt en hierdoor een nadelige invloed optreedt voor de waterkering, dan zal het bestuur de vergunning intrekken en aanwezige beplanting (laten) verwijderen.

h.  Te allen tijde is van belang dat controle en beheer van zowel de waterkering als de beplanting in voldoende mate kunnen worden uitgeoefend. De aanwezigheid van de beplanting mag de toegang met machines naar de bij de waterkering behorende onderhoudsstrook niet belemmeren. Teneinde ongewenste belemmering te voorkomen, kan in te verlenen vergunningen worden bepaald dat, maatregelen om de bereikbaarheid te herstellen (veelal in de vorm van snoeien of verwijdering van de beplanting), op aanzegging door het waterschap terstond dienen te worden getroffen.

i.   Bij verwijdering dient de beplanting volledig te worden gerooid met inbegrip van de stobben voor zover deze zich binnen de kern- en beschermingszone van de waterkering bevinden. Hierbij mag niet meer grond worden vergraven of losgemaakt dan strikt noodzakelijk is. De gerooide beplanting, alsmede takken en andere resten, dienen volledig te worden opgeruimd en onmiddellijk te worden afgevoerd. De ontstane gaten dienen gevuld te worden met grond van zoveel mogelijk dezelfde samenstelling als de omliggende grond. De grond dient zorgvuldig verdicht en afgezet te worden met levende graszoden, dan wel voor 1 juli van het jaar van werkzaamheden te worden ingezaaid.

•6.4.      Wegen en paden, op- en afritten

Algemeen

Wegen en paden, op- en afritten dienen in het algemeen voor de ontsluiting van (bebouwde) gebieden, de bereikbaarheid van alleenstaande boerderijen en de toegang tot landbouwgronden bovendien is voor het inspecteren en het instandhouden van de waterkering een goede toegankelijkheid vereist.

Door de grote recreatieve waarde van de waterkering bestaat er een toenemende behoefte aan recreatieve voorzieningen waaronder fiets en wandelpaden.

Voor het beheer en onderhoud van de waterkering moet de kruin van de waterkering voorzien in een inspectieweg afgestemd op eenrichtingsverkeer met een minimale wegbreedte 2,75 m bestaande uit een grasbetonstenen.

Technische aspecten

Op grond van artikel 4.3, eerste lid onder a is het verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van de kernzone door,  daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder:

  • a. werken te plaatsen of te behouden;

Op grond van artikel 4.3 , tweede lid onder a is het verboden zonder vergunning van het bestuur in  de kernzone en de beschermingszone door, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder:

  • b. Werkzaamheden te verrichten

Op grond van van artikel 4.3, vierde lid is het verboden zonder vergunning van het bestuur in het profiel van vrije ruimte werken te plaatsen of te behouden.

Onder het begrip werkzaamheden vallen o.a., aanleg-, bagger-, boor-, bouw-, graaf-, demping-, herstel-, onderhoud, plant-, reparatie-, revisie-, sloop-, uitbreiding-, verbouw- en herbouwwerkzaamheden. Werken zijn alle door menselijk toedoen ontstane of te maken constructies met toebehoren. Wegen en paden, op- en afritten kunnen door hun aanwezigheid en het transport hierover invloed hebben op de stabiliteit van de waterkering.

Op- en afritten zorgen voor een vergroting van het dijkprofiel, wat extra stabiliteit betekent, maar veroorzaken een extra belasting van het bestaande grondlichaam. Bovendien kan door de toegankelijkheid van verkeer een aanzienlijke verkeersbelasting ontstaan. Trillingen door verkeer kunnen bij met water verzadigde dijken leiden tot verweking.

De fundering en verharding mag geen verzwakking van de dijkbekleding veroorzaken.

  • 6.4.1. Beoordeling vergunningsaanvraag

Een verzoek om vergunning van de keur ten behoeve van het aanleggen, hebben en onderhouden van een weg, pad, op- of afrit moet voorzien zijn van:

  • Een dwarsprofiel van het dijklichaam en de directe omgeving met hoogtematen en gegevens over de te gebruiken grondstoffen.

  • Een situatietekening met plaatsaanduiding van de aan te brengen verharding.

  • 6.4.2. Toetsingscriteria

a.  De aanleg en het gebruik van weg of pad moet passen binnen het vastgestelde ruimtelijke beleid.

b.  De aan te leggen voorziening moet buiten het legger profiel van de waterkering liggen. De afrit moet tegen de dijk geplaatst worden en er niet in, dit om instabiliteit te voorkomen

c.  De toe te passen verharding moet in overeenstemming zijn met het gebruik van de waterkering. Op een overwegend "groene dijk" past geen volledig gesloten verharding van asfalt of elementenverharding. Het beste kunnen grasbetonstenen toegepast -worden. Hierbij blijft het groene karakter van de dijk behouden en toch wordt -voldoende stevigheid geboden

d.  De wegharding en onderliggende fundering moet de verkeersbelasting voldoende spreiden naar het onderliggende dijklichaam.

e.  De wegverharding moet gerealiseerd worden als gesloten verhardingen in een fundering met asfaltbekleding of elementverharding met daaronder 50 mm straatzand en 200 millimeter zandcementstabilisatie (50 kg cement op 0,2 m3 of aan een volumeverhouding van 1:10).

f.   Op en afritten buitendijks mogen geen extra erosie veroorzaken en geen negatieve invloed hebben op de doorstroming in de rivier. Met name op- en afritten haaks op de dijk worden niet toegestaan. Voor het aanbrengen van een op- of afrit in het winterbed is een vergunning van Rijkswaterstaat noodzakelijk.

g.  De aansluiting van de weg op de grasmat van de dijk verdient extra aandacht. Door uitwijken van verkeer, parkeren en afstroming van water langs de rand van de op- of afrit mag geen schade ontstaan. Er moet voor gezorgd worden dat de grasmat goed aansluit door bijvoorbeeld regelmatig bij te zaaien. De eigenaar (gemeente of particulieren) zal zorg moeten dragen voor het onderhoud van de afrit en is zelf verantwoordelijk voor de kosten daarvan.

h.  Bij aansluiting op een gesloten verharding moet de op en afrit over een afstand van 3,5 meter vanuit de kant van de wegverharding worden voorzien van een gesloten verharding.

i.   Nieuw te realiseren taluds moeten afgewerkt worden onder een minimale helling van 1:3.

j.   Het gebruik van grof (ongebroken) puin als verharding of fundering is niet toegestaan omdat dit steeds verder het dijklichaam kan binnentreden waardoor het afsluitende kleidek wordt geperforeerd.

k.  Bermen dienen voldoende beschermd te worden tegen uitwijkend verkeer. Wegen smaller dan 5m moeten aan beide zijden voorzien zijn van betonnen grastegels, van 0,40 m breed, die een goede ontwikkeling van de grasmat het minst belemmeren.

•6.5.      Dijkmeubilair

Algemeen

Op grond van artikel 4.3, eerste lid onder a en g is het verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van de kernzone door, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder:

  • a. werken te plaatsen of te behouden ;

g.   te ploegen, te spitten, te graven of op enigerlei andere wijze grondroeringen te verrichten;

en op grond van artikel 4.3 tweede lid onder a en b  verboden is zonder vergunning van het bestuur in de kernzone en de beschermingszone van een waterkering door, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder:

  • a. Werkzaamheden te verrichten:

  • b. Activiteiten te houden op andere dan daarvoor aangewezen plaatsen.

  • 6.5.1. Technische aspecten

De recreatieve waarde van de waterkering alsmede nevenfuncties ten behoeve van verkeer geven vaak aanleiding om op en nabij de waterkering diverse voorzieningen te realiseren welke geen functie voor de waterkering vervullen zoals trappen, banken, schuttingen, muren, pergola's, ongefundeerde tuinhuizen en vijvers e.d.

De verkeersfunctie vereist vaak voorzieningen in de vorm van verkeersborden, lantaarnpalen, etc.

Vanuit beheertechnisch oogpunt kunnen dergelijke voorzieningen en objecten mogelijk een bezwaar vormen waarbij vooral gedacht moet worden aan belemmeringen in het dagelijks onderhoud en eventuele schade als gevolg van het gebruik van deze voorzieningen.

  • 6.5.2. Beoordeling vergunningsaanvraag

Bij het verzoek om vergunning van de keur dienen de volgende gegevens aan het waterschap geleverd te worden:

  • Een situatietekening met plaatsaanduiding van de voorziening;

  • Een dwarsdoorsnede van het dijklichaam met maaiveldhoogte met daarin opgenomen de aan te brengen voorziening;

  • De gewenste afmetingen, fundering en verharding van voorzieningen;

  • Van objecten een detailtekening;

  • De gebruiksperiode van het object.

  • 6.5.3. Toetsingscriteria

a.  Het realiseren van voorzieningen gebeurt veelal op het dijktalud of op de aanberming. Toetsing vindt plaats aan de veiligheid van de waterkering en de doelmatigheid van beheer en onderhoud.

b.  Voorzieningen en objecten mogen het leggerprofiel, of bij afwezigheid hiervan het ontwerpprofiel, niet aantasten. Bovendien worden objecten op het buitentalud en de kruin niet toegestaan in verband met de erosiegevoeligheid en de stabiliteit van de dijk, tenzij maatregelen getroffen worden die deze gevolgen voorkomen.

c.  Een taludtrap dient belangrijk te zijn als ontsluiting van het perceel op de openbare weg. De breedte van de opritten dient in overeenstemming te zijn met de bestemming ervan.

d.  Buitendijkse voorzieningen dienen zo aangelegd te worden dat zij met de "stroomrichting mee liggen".