Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Waterschap Veluwe

Verordening verontreinigingsheffing Waterschap Veluwe

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieWaterschap Veluwe
Officiële naam regelingVerordening verontreinigingsheffing Waterschap Veluwe
CiteertitelVerordening verontreinigingsheffing
Vastgesteld dooralgemeen bestuur
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerpfinanciën – belastingen

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

-

Datum ondertekening inwerkingtredingsbesluit: 29-1-2010

Bron bekendmaking inwerkingtredingsbesluit: De Stentor 11 december 2009

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Waterschapswet, art. 110 en 113, lid 1
  2. Waterwet, hoofdstuk 7

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201001-01-2011-

25-11-2009

De Stentor 11 december 2009

digitaal

Tekst van de regeling

Artikelen

Artikel 1 Begripsbepalingen

Deze verordening verstaat onder: 

  • a.

    oppervlaktewaterlichaam: samenhangend geheel van vrij aan het aardoppervlak voorkomend water, met de daarin aanwezige stoffen, alsmede de bijbehorende bodem en oevers, flora en fauna ten aanzien waarvan het waterschap ingevolge artikel 3.2 van de Waterwet is aangewezen als beheerder, met uitzondering van de gronden die ingevolge artikel 3.1 of 3.2 van de Waterwet zijn aangewezen als drogere oevergebieden; 

  • b.

    stoffen: de stoffen genoemd in artikel 9 van deze verordening; 

  • c.

    lozen: het brengen van stoffen in een oppervlaktewaterlichaam in beheer bij het waterschap; 

  • d.

    woonruimte: een ruimte die blijkens haar inrichting bestemd is om als een afzonderlijk geheel te voorzien in woongelegenheid en waarvan de delen blijkens de inrichting van die ruimte niet bestemd zijn om afzonderlijk in gebruik te worden gegeven; 

  • e.

    bedrijfsruimte: een naar zijn of haar aard en inrichting als afzonderlijk geheel te beschouwen ruimte of terrein, niet zijnde een woonruimte, een zuiveringtechnisch werk of een openbaar vuilwaterriool; 

  • f.

    openbaar vuilwaterriool: een voorziening voor de inzameling en het transport van stedelijk afvalwater, in beheer bij een gemeente of een rechtspersoon die door een gemeente met het beheer is belast; 

  • g.

    zuiveringtechnisch werk: een werk voor het zuiveren van stedelijk afvalwater, in exploitatie bij een waterschap of gemeente, dan wel een rechtspersoon die door het bestuur van een waterschap met de zuivering van stedelijk afvalwater is belast, met inbegrip van het bij dat werk behorende werk voor het transport van stedelijk afvalwater; 

  • h.

     stedelijk afvalwater: huishoudelijk afvalwater of een mengsel daarvan met bedrijfsafvalwater, afvloeiend hemelwater, grondwater of ander afvalwater; 

  • i.

    de ambtenaar belast met de heffing: de door het dagelijks bestuur van het Gemeenschappelijk Belastingkantoor Rijn Midden te Harderwijk (Tricijn belastingen) aangewezen ambtenaar, bedoeld in artikel  124, vijfde lid, onderdeel a, van de Waterschapswet; 

  • j.

    watersysteem: het watersysteem zoals bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de Waterschapswet; 

  • k.

    drinkwater: water als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de Waterleidingwet; 

  • l.

    ingenomen water: geleverd drink– en industriewater, onttrokken grond– en oppervlaktewater en opgevangen regenwater; 

  • m.

    waterleidingbedrijf: een bedrijf als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel d, van de Waterleidingwet.

Artikel 2 Bijlagen

Bij deze verordening behoren de volgende bijlagen: 

  • bijlage I: voorschriften voor meting, bemonstering, analyse en berekening; 

  • bijlage II: tabel afvalwatercoëfficiënten zoals opgenomen in artikel 122k, derde lid, van de Waterschapswet.

Artikel 3 Belastbaar feit en heffingsplicht

  • 1 Onder de naam verontreinigingsheffing wordt een directe belasting geheven ter zake van lozen.

  • 2 Aan de heffing worden onderworpen: 

    • a.

      ter zake van het lozen vanuit een woonruimte of een bedrijfsruimte: degene die het gebruik heeft van die ruimte; 

    • b.

      ter zake van het lozen met behulp van een riolering of van een zuiveringtechnisch werk: degene bij wie die riolering of dat zuiveringtechnisch werk in beheer is; 

    • c.

      ter zake van het lozen anders dan bedoeld onder a of b: degene die  loost.

    3 Voor de toepassing van het tweede lid onder a, wordt: 

    • a.

      gebruik van een woonruimte door de leden van een huishouden aangemerkt als gebruik door het door de ambtenaar belast met de heffing aangewezen lid van dat huishouden;

    • b.

      gebruik door degene aan wie een deel van een bedrijfsruimte in gebruik is gegeven, aangemerkt als gebruik door degene die het deel in gebruik heeft gegeven; degene die het deel in gebruik heeft gegeven is bevoegd de heffing als zodanig te verhalen op degene aan wie dat deel in gebruik is gegeven; 

    • c.

      het ter beschikking stellen van een woonruimte of bedrijfsruimte voor volgtijdig gebruik aangemerkt als gebruik door degene die die ruimte ter beschikking heeft gesteld; degene die de ruimte ter beschikking heeft gesteld is bevoegd de heffing als zodanig te verhalen op degene aan wie de ruimte ter beschikking is gesteld.

  • 4 De opbrengst van de verontreinigingsheffing komt ten goede aan de bekostiging van het beheer van het watersysteem door het waterschap;

Artikel 4 Vrijstellingen

Van de verontreinigingsheffing zijn vrijgesteld: 

  • a.

    het lozen met behulp van een vuilwaterriool; 

  • b.

    het lozen vanuit een zuiveringstechnisch werk door het waterschap zelf;

  • c.

    het lozen van stoffen afkomstig vanuit een zuiveringstechnisch werk anders dan door het  waterschap zelf, mits de hoeveelheid stoffen niet is toegenomen.

Artikel 5 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsevenredigheid

  • 1 De heffing ter zake van woonruimten en van bedrijfsruimten als bedoeld in artikel 18 is verschuldigd bij het begin van het heffingsjaar of, zo dit later is, bij de aanvang van de heffingsplicht.

  • 2 Indien ter zake van woonruimten de heffingsplicht als bedoeld in het eerste lid in de loop van het heffingsjaar aanvangt, is de heffing verschuldigd voor zoveel driehonderdvijfenzestigste gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na de aanvang van de heffingsplicht, nog volle etmalen resteren.

  • 3 Indien ter zake van woonruimten de heffingsplicht bedoeld in het eerste lid in de loop van het heffingsjaar eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel driehonderdvijfenzestigste gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde heffing als er in dat jaar, na het einde van de heffingsplicht, nog volle etmalen resteren. De heffingsplichtige kan, indien de situatie in de vorige volzin zich voordoet, een aanvraag tot ontheffing bij de ambtenaar belast met de heffing indienen.

  • 4 Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing indien de heffingsplichtige in de loop van het heffingsjaar het gebruik van een woonruimte waarvoor de betaling van de heffing plaatsvindt aan het Gemeenschappelijk Belastingkantoor Rijn Midden te Harderwijk (Tricijn belastingen) beëindigt en direct aansluitend het gebruik krijgt van een woonruimte die eveneens in het waterschapsgebied ligt en waarvoor de betaling van de heffing eveneens aan het Gemeenschappelijk Belastingkantoor Rijn Midden plaatsvindt en er vanuit de nieuwe woonruimte eveneens wordt geloosd als bedoeld in artikel 1 onder c.

  • Aangifte

Artikel 6

Met betrekking tot de verontreinigingsheffing geheven van gebruikers van bedrijfsruimten, wordt de uitnodiging tot het doen van aangifte gedaan door: 

  • a.

    het uitreiken of toezenden van een aangiftebiljet; 

  • b.

     het uitreiken of toezenden van een aangiftebrief waarin wordt verzocht om aangifte te doen   op de wijze als bedoeld in artikel 7b.

Artikel 7

Het doen van aangifte geschiedt door: 

  • a.

    het inleveren of toezenden van het aangiftebiljet met de daarbij gevraagde bescheiden; 

  • b.

    het op elektronische wijze toezenden van de door de betreffende programmatuur gevraagde gegevens

Artikel 8 Heffingsjaar

Het heffingsjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Grondslag en heffingsmaatstaf

Artikel 9 Algemeen

  • 1 Voor de heffing bedoeld in artikel 3 geldt als grondslag de hoeveelheid en de hoedanigheid van de stoffen die in een kalenderjaar worden geloosd.

  • 2 Voor de heffing geldt als heffingsmaatstaf de vervuilingswaarde van de stoffen die in een kalenderjaar worden geloosd. De vervuilingswaarde wordt uitgedrukt in vervuilingseenheden.

  • 3 Het aantal vervuilingseenheden met betrekking tot zuurstofbindende stoffen wordt bepaald op basis van de som van het chemisch zuurstofverbruik en het zuurstofverbruik door omzetting van stikstofverbindingen, zoals voorgeschreven in Bijlage I van deze verordening. Eén vervuilingseenheid vertegenwoordigt met betrekking tot zuurstofbindende stoffen een verbruik in het heffingsjaar van 54,8 kilogram zuurstof.

  • 4 Het aantal vervuilingseenheden met betrekking tot de stoffen chroom, koper, lood, nikkel, zilver, zink, arseen, kwik, cadmium, chloride, sulfaat en fosfor wordt bepaald op basis van de geloosde gewichtshoeveelheden, zoals voorgeschreven in Bijlage I van deze verordening. Eén vervuilingseenheid vertegenwoordigt een in het heffingsjaar geloosde gewichtshoeveelheid van: 

    • a.

      1,00 kilogram van de stoffen chroom, koper, lood, nikkel, zilver en zink; 

    • b.

      0,100 kilogram van de stoffen arseen, cadmium en kwik;

  • 5 De stoffen zilver, chloride, sulfaat en fosfor worden niet aan de heffing onderworpen.

Artikel 10 Meting, bemonstering en analyse

  • 1 Het aantal vervuilingseenheden van zuurstofbindende en andere stoffen wordt berekend met behulp van door meting, bemonstering en analyse verkregen gegevens. De meting, bemonstering, analyse en berekening geschieden met in achtneming van de in Bijlage I opgenomen voorschriften.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde meting, bemonstering en analyse geschieden ieder etmaal van het heffingsjaar, behoudens het bepaalde in artikel 11.

  • 3 De meting en de bemonstering  geschieden zodanig dat: 

    • a.

      de gemeten hoeveelheid afvalwater niet meer dan 5% afwijkt van de werkelijke hoeveelheid afvalwater; 

    • b.

      het verkregen monster representatief is voor de totale hoeveelheid stoffen die gedurende de bemonsteringsperiode vanuit het bedrijf of het bedrijfsonderdeel wordt geloosd.

  • 4 De heffingsplichtige brengt de wijze van meting en bemonstering met een beschrijving van de daarvoor te gebruiken apparatuur voor aanvang van het heffingsjaar ter kennis van de ambtenaar belast met de heffing. Indien het gebruik van de apparatuur in de loop van het heffingsjaar aanvangt of wijzigt, dan wordt dit vóór de ingebruikname of de wijziging ter kennis van de ambtenaar belast met de heffing gebracht.

  • 5 De ambtenaar belast met de heffing: 

    • a.

      kan ambtshalve bepalen dat meting en bemonstering geschieden in afwijking van één of meer van de in Bijlage I, onderdelen A en B, opgenomen voorschriften, indien deze aannemelijk maakt dat dit noodzakelijk is ter voldoening aan het bepaalde in het derde lid, onderdelen a en b; 

    • b.

      beslist op aanvraag van de heffingsplichtige dat meting en bemonstering kunnen geschieden in afwijking van een of meer van de in Bijlage I, onderdelen A en B, opgenomen voorschriften, indien de heffingsplichtige aannemelijk maakt dat daarbij wordt voldaan aan het bepaalde in het derde lid, onderdelen a en b; 

    • c.

      beslist op aanvraag van de heffingsplichtige dat kan worden afgeweken van de in Bijlage I, onderdeel B, opgenomen analysevoorschriften, indien de heffingsplichtige aannemelijk maakt dat de nauwkeurigheid van de uitkomsten van de analyse hierdoor niet wordt beïnvloed;

    • d.

      kan omtrent de afwijkingen als bedoeld in de onderdelen a, b en c nadere voorschriften geven.

  • 6 De ambtenaar belast met de heffing neemt zijn beslissing, bedoeld in het vijfde lid, onderdelen a, b en c, bij voor bezwaar vatbare beschikking. Deze beschikking bevat in elk geval: 

    • a.

      de voorschriften van Bijlage I, onderdelen A en B, waarvan wordt afgeweken; 

    • b.

      de afwijkingen bedoeld in het vijfde lid, onderdelen a, b en c; 

    • c.

      de nadere voorschriften bedoeld in het vijfde lid, onderdeel d; 

    • d.

      een vermelding van het heffingsjaar of de heffingsjaren waarvoor de beschikking wordt gegeven.

  • 7 De ambtenaar belast met de heffing is bevoegd twee of meer ingevolge het vijfde lid genomen beschikkingen, die betrekking hebben op hetzelfde bedrijf of hetzelfde bedrijfsonderdeel, in één geschrift te verenigen.

  • 8 De ambtenaar belast met de heffing kan bij veranderingen of te verwachten veranderingen in de hoeveelheid of hoedanigheid van de geloosde, respectievelijk te lozen stoffen, de desbetreffende beschikkingen, bedoeld in het vijfde lid, ambtshalve wijzigen of intrekken in verband met het bepaalde in het eerste lid en het derde lid.

Artikel 11 Beperkte meting, bemonstering en analyse

  • 1 Op aanvraag van de heffingsplichtige, die aannemelijk maakt dat voor de berekening van het aantal vervuilingseenheden kan worden volstaan met gegevens welke met behulp van meting, bemonstering en analyse in een beperkt aantal etmalen zijn verkregen, besluit de ambtenaar belast met de heffing dat meting en bemonstering geschieden in afwijking van het bepaalde in artikel 10, tweede lid. Het besluit op aanvraag wordt genomen bij een voor bezwaar vatbare beschikking. Deze beschikking bevat in elk geval:

    • a.

      een opgave van de afvalwaterstromen en de stoffen welke in het onderzoek dienen te worden betrokken; 

    • b.

      de tijdvakken waarin meting en bemonstering geschieden, hetzij ieder etmaal van die tijdvakken, hetzij één of meer daartoe aangewezen etmalen daarvan; 

    • c.

      de wijze waarop de op de voet van letter b verkregen uitkomsten worden herleid tot het aantal vervuilingseenheden over een aldaar bedoeld tijdvak, onderscheidenlijk over het heffingsjaar; 

    • d.

      een vermelding van het heffingsjaar of de heffingsjaren waarvoor de beschikking wordt gegeven.

  • 2 De ambtenaar belast met de heffing kan bij veranderingen of te verwachten veranderingen in de hoeveelheid of hoedanigheid van de geloosde, respectievelijk te lozen stoffen, de desbetreffende beschikking, bedoeld in het eerste lid, ambtshalve wijzigen of intrekken, indien toepassing van berekeningsvoorschrift IV van onderdeel C van bijlage I leidt tot een ander aantal etmalen dan in die beschikking is opgenomen. \

  • 3 De ambtenaar belast met de heffing neemt zijn beslissing, bedoeld in het tweede lid, bij voor bezwaar vatbare beschikking.

Artikel 12 Hoedanigheidscorrectie

  • 1 Indien de uitkomst van de methode tot bepaling van het chemisch zuurstofverbruik bedoeld in artikel 9 in belangrijke mate is beïnvloed door biologisch niet of nagenoeg niet afbreekbare stoffen, wordt op aanvraag van de heffingsplichtige op die uitkomst een correctie toegepast.

  • 2 De ambtenaar belast met de heffing neemt zijn beslissing als bedoeld in het eerste lid, bij voor bezwaar vatbare beschikking. Deze beschikking bevat in elk geval: 

    • a.

      de wijze van berekening van de correctie; 

    • b.

      de hoeveelheid en samenstelling van het afvalwater waarop de correctie van toepassing is; 

    • c.

      de frequentie en de wijze van onderzoek met betrekking tot meting, bemonstering en analyse; 

    • d.

      een vermelding van het heffingsjaar of de heffingsjaren waarvoor de beschikking wordt gegeven.

Artikel 13 Tabel afvalwatercoëfficiënten

  • 1 In afwijking van het bepaalde in artikel 10, eerste lid, kan het aantal vervuilingseenheden met betrekking tot het zuurstofverbruik in een kalenderjaar voor een bedrijfsruimte of een onderdeel daarvan worden vastgesteld met behulp van de in Bijlage II van deze verordening opgenomen tabel afvalwatercoëfficiënten, indien door de heffingsplichtige aannemelijk is gemaakt dat het aantal vervuilingseenheden met betrekking tot het zuurstofverbruik in een kalenderjaar 1.000 of minder bedraagt en dit aantal aan de hand van de hoeveelheid ingenomen water kan worden bepaald.

  • 2 Het aantal vervuilingseenheden als bedoeld in het eerste lid wordt berekend volgens de formule A x B, waarbij:

     A = het aantal m³ in het kalenderjaar ten behoeve van de bedrijfsruimte of het onderdeel van de bedrijfsruimte ingenomen water;

     B = de afvalwatercoëfficiënt behorende bij de klasse van de in Bijlage II opgenomen tabel met de klassengrenzen waarbinnen de vervuilingswaarde met betrekking tot het zuurstofverbruik per m³ ten behoeve van de bedrijfsruimte of van het onderdeel van de bedrijfsruimte ingenomen water is gelegen.

  • 3 Indien de in het kalenderjaar ingenomen hoeveelheid water niet kan worden vastgesteld aan de hand van watermeterstanden die aan het begin en aan het einde van het kalenderjaar zijn opgenomen, stelt de ambtenaar belast met de heffing die hoeveelheid vast op een door hem nader vast te stellen wijze.

  • 4 De vervuilingswaarde met betrekking tot het zuurstofverbruik per m³ als bedoeld in het tweede lid wordt ingevolge artikel 7.3b, vijfde lid, van de Waterwet bepaald met toepassing van de algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 122k, tweede lid, van de Waterschapswet.

  • 5 Indien het aantal vervuilingseenheden met betrekking tot het zuurstofverbruik in een kalenderjaar voor een bedrijfsruimte of een onderdeel daarvan meer dan 1.000 bedraagt en de heffingsplichtige aannemelijk maakt dat de berekening van het aantal vervuilingseenheden met toepassing van de in het eerste lid, aanhef, bedoelde tabel tot geen lagere uitkomst leidt dan die welke wordt verkregen bij berekening op de voet van artikel 10, eerste lid, beslist de ambtenaar belast met de heffing bij voor bezwaar vatbare beschikking op aanvraag van heffingsplichtige dat het aantal vervuilingseenheden wordt berekend met toepassing van de tabel.

Artikel 14 Vervuilingswaarde van tuinbouwkassen

  • 1 In afwijking van artikel 10, eerste lid, wordt de vervuilingswaarde van de stoffen die worden geloosd vanuit een bedrijfsruimte of een onderdeel van een bedrijfsruimte bestemd om in het kader van de uitoefening van een beroep of een bedrijf onder een permanente opstand van glas of kunststof gewassen te telen, bepaald op basis van het tweede lid.

  • 2 De vervuilingswaarde bedraagt drie vervuilingseenheden per hectare vloeroppervlak waarop onder glas of kunststof wordt geteeld en per deel van een hectare vloeroppervlak een evenredig deel van drie vervuilingseenheden.

  • 3 Indien in de loop van het kalenderjaar het gebruik van een in het eerste lid bedoelde bedrijfsruimte of onderdeel van een bedrijfsruimte, dan wel van een deel daarvan, door de gebruiker aanvangt of eindigt, wordt hij in dat kalenderjaar voor die bedrijfsruimte, voor dat onderdeel of voor dat deel voor een evenredig gedeelte van het op basis van het tweede lid bepaald aantal vervuilingseenheden aan een heffing onderworpen.

  • 4 Een vervuilingswaarde voor de bedrijfsruimte of het onderdeel van een bedrijfsruimte, berekend op basis van het tweede of derde lid, van minder dan vijf vervuilingseenheden wordt op drie vervuilingseenheden, en van één of minder dan één vervuilingseenheid op één vervuilingseenheid gesteld.

Artikel 15 Franchise en drempel

  • 1 Voor de berekening van het aantal vervuilingseenheden in het heffingsjaar voor de groep van stoffen

  • 2 Voor de berekening van het aantal vervuilingseenheden in het heffingsjaar voor de groep van stoffen arseen, cadmium en kwik wordt een aftrek toegepast, met dien verstande dat het aantal vervuilingseenheden niet lager dan op nihil kan worden gesteld. De aftrek wordt bepaald door het totaal aantal vervuilingseenheden van de zuurstofbindende stoffen, als berekend op grond van de artikelen 10 tot en met 13, te vermenigvuldigen met 0,0027.

Artikel 16 Meetverplichting

  • 1 Indien de vervuilingswaarde met betrekking tot de zuurstofbindende stoffen van een bedrijfsruimte minder bedraagt dan 1.000 vervuilingseenheden wordt, in afwijking van het bepaalde in artikel 10: 

    • a.

      het aantal vervuilingseenheden van de groep van stoffen chroom, koper, lood, nikkel en zink op nihil gesteld, tenzij de ambtenaar belast met de heffing aannemelijk maakt dat het aantal vervuilingseenheden met betrekking tot deze stoffen de in artikel 15, eerste lid bedoelde aftrek te boven gaat; 

    • b.

      het aantal vervuilingseenheden van de groep van stoffen arseen, cadmium en kwik op nihil gesteld, tenzij de ambtenaar belast met de heffing aannemelijk maakt dat het aantal vervuilingseenheden met betrekking tot deze stoffen de in artikel 15, tweede lid, bedoelde aftrek te boven gaat. 

  • 2 Indien de vervuilingswaarde met betrekking tot de zuurstofbindende stoffen van een bedrijfsruimte 1.000 vervuilingseenheden of meer bedraagt, wordt, in afwijking van het bepaalde in artikel 10: 

    • a.

      het aantal vervuilingseenheden van de groep van stoffen chroom, koper, lood, nikkel en zink op nihil gesteld, indien de heffingsplichtige aannemelijk maakt dat het aantal vervuilingseenheden met betrekking tot deze stoffen de in artikel 15, eerste lid, bedoelde aftrek niet te boven gaat; 

    • b.

      het aantal vervuilingseenheden van de groep van stoffen arseen, cadmium en kwik op nihil gesteld, indien de heffingsplichtige aannemelijk maakt dat het aantal vervuilingseenheden met betrekking tot deze stoffen de in artikel 15, tweede lid, bedoelde aftrek niet te boven gaat. 

Artikel 17 Totale vervuilingswaarde van een bedrijfsruimte

  • De vervuilingswaarde van een bedrijfsruimte wordt bepaald op de som van de aantallen vervuilingseenheden als berekend overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 16, voorzover deze van toepassing zijn.

Artikel 18 Vervuilingswaarde van kleine bedrijfsruimten

  • 1 In afwijking van artikel 10, eerste lid, wordt de vervuilingswaarde van de stoffen die vanuit een bedrijfsruimte of vanuit een zuiveringtechnisch werk voor het zuiveren van afvalwater worden geloosd gesteld op drie vervuilingseenheden indien door de heffingsplichtige aannemelijk is gemaakt dat die vervuilingswaarde minder dan vijf vervuilingseenheden bedraagt en op één vervuilingseenheid indien door de heffingsplichtige aannemelijk is gemaakt dat die één vervuilingseenheid of minder bedraagt.

  • 2 Indien de aanslag is opgelegd voor drie vervuilingseenheden en de heffingsplichtige aannemelijk maakt dat de vervuilingswaarde één vervuilingseenheid of minder bedraagt, bestaat aanspraak op vermindering. De heffingsplichtige kan daartoe een aanvraag indienen bij de ambtenaar belast met de heffing. Een aanvraag als bedoeld in de vorige volzin kan worden ingediend, indien de dagtekening van de aanslag binnen het desbetreffende kalenderjaar valt,  binnen een termijn die verstrijkt zes weken na aanvang van het daaropvolgende kalenderjaar, en, indien de dagtekening van de aanslag na het desbetreffende kalenderjaar valt, binnen een termijn die verstrijkt zes weken na de dagtekening van de aanslag.

Artikel 19 Vervuilingswaarde van woonruimten

  • 1 In afwijking van artikel 10, eerste lid, wordt de vervuilingswaarde van de stoffen die vanuit een woonruimte worden geloosd, gesteld op drie vervuilingseenheden. De vervuilingswaarde van de stoffen die vanuit een door één persoon gebruikte woonruimte worden geloosd wordt, op aanvraag van de heffingplichtige, gesteld op één vervuilingseenheid.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op de voor recreatiedoeleinden bestemde woonruimten die zich bevinden op een voor verblijfsrecreatie bestemd terrein dat als zodanig wordt geëxploiteerd. De in de vorige volzin bedoelde woonruimten worden tezamen aangemerkt als een bedrijfsruimte danwel als onderdeel van een bedrijfsruimte. 

  • 3 Indien de in het eerste lid, tweede volzin, bedoelde situatie dat een woonruimte wordt gebruikt door één persoon ontstaat in de loop van het heffingsjaar, wordt de vervuilingswaarde op één vervuilingseenheid vastgesteld met ingang van de eerste dag die volgt op de dag waarop die situatie is ontstaan.

  • 4 Indien de dagtekening van de aanslag ligt voor de datum van de in het eerste lid, tweede volzin, bedoelde situatie kan de aanvraag om vermindering worden ingediend binnen zes weken nadat die situatatie zich heeft voorgedaan. Indien de dagtekening van de aanslag ligt na de datum van in het eerste lid, tweede volzin, bedoelde situatie kan de aanvraag om vermindering worden ingediend binnen zes weken na de dagtekening van de aanslag.

Artikel 20 Schatting

  • De ambtenaar belast met de heffing kan het aantal vervuilingseenheden in een kalenderjaar geheel of gedeeltelijk door middel van schatting vaststellen, indien door de heffingsplichtige:

    • a.

      meting, bemonstering en analyse niet of niet geheel zijn geschied in overeenstemming met de in Bijlage I opgenomen voorschriften;

    • b.

      het aantal vervuilingseenheden niet is berekend met behulp van meting, bemonstering en analyse en bepaling van de vervuilingswaarde op basis van artikel 13, eerste of vijfde lid, 14, eerste lid, 18, eerste lid, of 19, eerste lid, niet mogelijk is;

    • c.

      het aantal vervuilingseenheden niet is berekend met behulp van meting, bemonstering en analyse, bepaling van de vervuilingswaarde op basis van artikel 13, vijfde lid, wel mogelijk is, maar door de heffingsplichtige gedurende het heffingsjaar geen aanvraag als bedoeld in dat artikel is gedaan: 

    • d.

      niet of niet geheel is voldaan aan de voorwaarden, verbonden aan de in artikel 10, 11 of 12 bedoelde toestemming.

Artikel 21 Tarief

  • Het tarief bedraagt € 42,72  per vervuilingseenheid.

Artikel 22 Wijze van heffing en termijnen van betaling

  • 1. De belasting wordt geheven bij wege van aanslag.

  • 2. Aanslagen dienen, met in achtneming van het overigens in dit artikel bepaalde, te worden betaald in één termijn die vervalt twee maanden na de dagtekening van de aanslag.

  • 3. Voorlopige aanslagen waarvan de dagtekening in het desbetreffende heffingsjaar ligt en waarvoor de heffingschuldige een machtiging heeft afgegeven om deze af te schrijven door middel van automatische incasso, dienen te worden betaald in zoveel gelijke maandelijkse termijnen als er na de dagtekening van de aanslag nog in het desbetreffende heffingsjaar volle kalendermaanden resteren, met dien verstande dat het aantal maandelijkse termijnen nooit minder dan twee bedraagt. Voor de overige voorlopige aanslagen geldt onverkort de in lid 2 neergelegde hoofdregel.

  • 4. Definitieve aanslagen die worden opgelegd aan de gebruiker van een bedrijfsruimte   waarvan de dagtekening in het desbetreffende jaar ligt en waarvoor een machtiging is afgegeven om die bij wijze van automatische incasso af te schrijven, dienen te worden betaald in zoveel gelijke maandelijkse termijnen als er na de dagtekening van de aanslag in het desbetreffende heffingsjaar nog volle kalendermaanden resteren, met dien verstande dat het aantal maandelijkse termijnen nooit minder dan twee bedraagt. Voor overige definitieve bedrijfsaanslagen geldt onverkort de in het tweede lid neergelegde hoofdregel.

  • 5. Tenzij op het aanslagbiljet anders is vermeld, dienen de aanslagen die in het desbetreffende heffingsjaar worden opgelegd aan de gebruiker van een woonruimte, te worden betaald tegelijk met en op dezelfde wijze als die waarop de nota’s van waterbedrijf Vitens moeten worden betaald. In dat geval moet de aanslag worden betaald in vier kwartaaltermijnen. Indien de heffingschuldige Vitens heeft gemachtigd tot automatische incasso kan de aanslag worden betaald in tien gelijke termijnen. Indien een aanslag als bedoeld in dit lid, die moet worden betaald tegelijk met en op dezelfde wijze als die waarop de nota’s van Vitens moeten worden betaald, wordt opgelegd nadat reeds een of meer van de nota’s van Vitens in dat jaar zijn verschenen, is de aanslag invorderbaar in zoveel gelijke termijnen als na het opleggen van de aanslag in het desbetreffende belastingjaar nog nota’s van Vitens verschijnen. Indien een aanslag als bedoeld in dit lid, die moet worden betaald tegelijk met en op dezelfde wijze als die waarop de nota’s van Vitens moeten worden betaald, wordt opgelegd nadat de laatste nota van Vitens is verschenen, geldt de in lid 2 neergelegde hoofdregel.

  • 6. Aanslagen die worden opgelegd aan de gebruiker van een woonruimte waarvan op het aanslagbiljet niet is vermeld dat zij tegelijk met en op dezelfde wijze als die waarop de nota’s van waterbedrijf Vitens moeten worden betaald, waarvan de dagtekening in het desbetreffende jaar ligt en waarvoor een machtiging is afgegeven om die bij wijze van automatische incasso af te schrijven, dienen te worden betaald in zoveel gelijke maandelijkse termijnen als er na de dagtekening van de aanslag in het desbetreffende heffingsjaar nog volle kalendermaanden resteren, met dien verstande dat het aantal maandelijkse termijnen nooit minder dan twee bedraagt. Voor overige aanslagen die worden opgelegd aan de gebruiker van een woonruimte waarvan op het biljet niet is vermeld dat zij tegelijk met en op dezelfde wijze als die waarop de nota’s van waterbedrijf Vitens moeten worden betaald geldt onverkort de in het tweede lid neergelegde hoofdregel.

  • 7. Het bedrag vermeld op een beschikking inzake een bestuurlijke boete die gelijktijdig en in verband met de vaststelling van een belastingaanslag is opgelegd dient te worden betaald overeenkomstig de bepalingen die gelden voor die belastingaanslag.

  • 8. Het bedrag vermeld op een beschikking inzake een bestuurlijke boete die separaat aan de belanghebbende wordt bekendgemaakt, alsmede navorderingsaanslagen als bedoeld in artikel 16 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, moeten worden betaald in één termijn die vervalt een maand na de dagtekening van de boete respectievelijk de navorderingsaanslag.

  • Nadere regels

Artikel 23

  • Het dagelijks bestuur van het waterschap kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering. 

Artikel 24

  • Bij de invordering van de verontreinigingsheffing wordt geen kwijtschelding verleend met uitzondering van aanslagen voor woonruimten.

Artikel 25 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1 De ‘Verordening verontreinigingsheffing Waterschap Veluwe 2009’, vastgesteld bij besluit van 26 november 2008, wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

  • 2 Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking.

  • 3 De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2010.

  • 4 Deze verordening wordt aangehaald als ‘Verordening verontreinigingsheffing Waterschap Veluwe 2010’.