Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Waterschap Velt en Vecht

Kostentoedelingsverordening watersysteembeheer 2008

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieWaterschap Velt en Vecht
Officiële naam regelingKostentoedelingsverordening watersysteembeheer 2008
CiteertitelKostentoedelingsverordening watersysteembeheer 2008 waterschap Velt en Vecht
Vastgesteld dooralgemeen bestuur
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerpfinanciën – belastingen

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Datum ondertekening inwerkingtredingsbesluit: 28-10-2008

Bron bekendmaking inwerkingtredingsbesluit: De Zuidoosthoeker, 23-12-2008 Krant van Hoogeveen, 23-12-2008 De Toren, 24-12-2008

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Waterschapswet, art. 120 en 122

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

24-12-200829-03-2012nieuwe regeling

28-10-2008

De Zuidoosthoeker, 23-12-2008 Krant van Hoogeveen, 23-12-2008 De Toren, 24-12-2008

4880u/SG/pd/2008

Tekst van de regeling

Inhoud

Begripsbepalingen

Artikel 1
  • Deze verordening verstaat onder:

  • a. kosten: netto-kosten van de kostendrager watersysteembeheer zoals opge-nomen in de begroting van het waterschap en die gedekt worden met behulp van de watersysteemheffing;

  • b. gebied van het waterschap: het gebied dat is aangegeven op de bij het provinciaal reglement behorende kaart waarin het waterschap bevoegd is het watersysteembeheer uit te oefenen;

  • c. ingezetenen: degenen die blijkens de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens bij het begin van het kalenderjaar woonplaats hebben in het gebied van het waterschap en aldaar gebruik hebben van woonruimte;

  • d. zakelijk gerechtigden ongebouwd, niet zijnde natuurterreinen: degenen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van onge-bouwde onroerende zaken die geen natuurterreinen zijn in het gebied van het waterschap;

  • e. zakelijk gerechtigden natuurterreinen: degenen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht in het gebied van het waterschap het genot hebben van natuurterreinen;

  • f. zakelijk gerechtigden gebouwd: degenen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van gebouwde onroerende zaken in het gebied van het waterschap;

  • g. buitendijks gelegen onroerende zaken: onroerende zaken die geheel of gedeeltelijk zijn gelegen in het winterbed van de Vecht, zoals aangegeven op een bij deze verordening behorende kaart.

Kostentoedeling watersysteembeheer

Artikel 2
  • 1. De kosten voor het watersysteembeheer worden als volgt toegedeeld:

    • a.

      28,0 % aan de ingezetenen;

    • b.

      20,7 % aan de zakelijk gerechtigden van ongebouwde onroerende zaken, niet zijnde natuurterreinen;

    • c.

      0,1 % aan de zakelijk gerechtigden van natuurterreinen;

    • d.

      51,2 % aan de zakelijk gerechtigden van gebouwde onroerende zaken.

  • 2. De waarde van de onroerende zaken, bedoeld in het vorige artikellid, onder-delen b, c en d, wordt bepaald naar de waarde die de onroerende zaken op de waardepeildatum hebben naar de staat en hoedanigheid waarin zij op die datum verkeren.

  • 3. De waardepeildatum is 1 januari 2007.

Tariefdifferentiatie buitendijks gelegen onroerende zaken

Artikel 3

Voor buitendijks gelegen ongebouwde onroerende zaken die geen natuur-terreinen zijn en voor buitendijks gelegen gebouwde onroerende zaken wordt een gedifferentieerd tarief gehanteerd dat 75% lager is dan het tarief dat blijkens de verordening op de watersysteemheffing voor elk van deze categorieën geldt.

Inwerkingtreding, overgangsbepaling en citeertitel

Artikel 4
  • 1. De Kostentoedelingsverordening 2005 waterschap Velt en Vecht, vastgesteld op 14 december 2004, kenmerk 5700/SG/pd/2004 en de Omslagklassen-verordening waterschap Velt en Vecht, vastgesteld op 23 februari 2000, kenmerk 0572u/WB/pd/2000, laatstelijk gewijzigd bij besluit van het algemeen bestuur van 19 december 2006, kenmerk 6393/SG/pd/2006, worden ingetrokken met ingang van de in het derde lid van deze bepaling genoemde datum, met dien verstande dat zij van toepassing blijven op de belastingjaren waarvoor zij hebben gegolden.

  • 2. Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na die van haar bekendmaking.

  • 3. Deze verordening vindt voor het eerst toepassing in het belastingjaar dat aanvangt op 1 januari 2009.

  • 4. Deze verordening wordt aangehaald als Kostentoedelingsverordening watersysteembeheer 2008 waterschap Velt en Vecht.

Toelichting

Algemene toelichting

Wettelijke basis

Ingevolge artikel 120, eerste lid, van de Waterschapswet moet het algemeen bestuur van een waterschap ten behoeve van de watersysteemheffing een verordening vaststellen, waarin voor elk van de categorieën van heffingplichtigen de toedeling van het kostendeel is opgenomen. Het waterschap kan bij deze kostentoedelingsverordening bepalen dat kosten van heffing en invordering en kosten van de verkiezing van de leden van het algemeen bestuur rechtstreeks worden toegerekend aan de betrokken categorieën van heffingplichtigen. Het waterschap kan ingevolge artikel 122 van de Waterschapswet ook gebruik maken van de mogelijkheid om tarieven te differentiëren. Een eventuele tariefdifferentiatie moet in de kostentoedelingsverordening worden geregeld. De kostentoedelingsverordening moet door gedeputeerde staten van de provincie worden goedgekeurd en wordt ten minste eenmaal in de vijf jaren herzien.

Kostentoedelingsmethode wettelijk voorgeschreven

De wijze waarop de kosten van de taakuitoefening aan de categorieën van heffingplichtigen worden toegedeeld, is wettelijk vastgelegd. Ingevolge het tweede lid van artikel 120 van de Waterschapswet wordt de toedeling van het kostendeel aan de categorie ingezetenen bepaald aan de hand van de gemiddelde inwonerdichtheid per vierkante kilometer in het gebied van het waterschap. De toedeling van kosten aan de overige drie heffingplichtige categorieën (ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterreinen zijn, natuurterreinen en gebouwde onroerende zaken) geschiedt ingevolge het vierde lid van deze bepaling aan de hand van de waarde van de onroerende zaken in het economische verkeer. Deze wijze van kostentoedeling staat bekend als de methode Delfland.

Voorheen was de toedeling van de toedeling van de kosten van het watersysteembeheer gebaseerd op een methode die uitging van het principe van kostenveroorzaking (methode Oldambt). Dat is een principieel andere methode dan de methode Delfland, met wezenlijk andere uitkomsten. Doordat de methode Delfland nu wettelijk verplicht is voorgeschreven, leidt deze kostentoedelingsverordening tot een wezenlijk andere toedeling dan de voorgaande verordening. Belangrijkste wijziging is dat het kostenaandeel voor de categorie gebouwd hoger wordt, ten gunste van de kostenaandelen voor de categorieën ongebouwd en natuur. Dit is een direct gevolg van het nieuwe wettelijke systeem.

Rechtstreekse toedeling van kosten van heffing en invordering en van verkiezingen

De kostentoedeling heeft betrekking op alle kosten van het watersysteembeheer. Dat betekent dat zowel de directe kosten van het watersysteembeheer als de indirecte kosten via dezelfde verdeelsleutel worden verdeeld over de categorieën van heffingsplichtigen. Artikel 120, eerste lid van de Waterschapswet biedt echter een uitzonderingsmogelijkheid voor kosten van heffing en invordering en van verkiezingen. Deze kosten kunnen via de algemene verdeelsleutel worden toegedeeld, maar ook rechtstreeks aan de betrokken categorieën van heffingsplichtigen.

Zoals hiervoor is aangegeven, heeft de wetgever er voor gekozen dat kostenveroorzaking geen criterium meer is voor de kostentoedeling. Het is dan ook niet consequent om voor de kosten van heffing en invordering en voor de kosten van verkiezingen een uitzondering op dit principe te maken. Daar komt bij dat het hier om een relatief gering deel van de watersysteemkosten gaat. Rechtstreeks toerekening van de genoemde kosten leidt tevens tot een complexere kostentoedeling, terwijl die complexiteit nauwelijks tot een andere verdeling leidt. In deze verordening is daarom geen bepaling over rechtstreekse toerekening van kosten opgenomen.

Toedelen van kosten aan de categorie ingezetenen

De eerste stap in het toedelingsproces is de toedeling van kosten aan de categorie ingezetenen. Dit gebeurt aan de hand van de gemiddelde inwonerdichtheid per vierkante kilometer in het gebied van het waterschap. De toedeling is als volgt:

  • bij een gemiddeld aantal inwoners van vijfhonderd of minder, bedraagt het toedelingspercentage minimaal 20% en maximaal 30%;

  • bij een gemiddeld aantal inwoners van meer dan vijfhonderd maar niet meer dan duizend, bedraagt het toedelingspercentage minimaal 31% en maximaal 40%;

  • bij een gemiddeld aantal inwoners van meer dan duizend, bedraagt het toedelingspercentage minimaal 41% en maximaal 50%.

Het binnen de bandbreedtes bepalen van het exacte ingezetenenaandeel behoort tot de bestuurlijke vrijheid van het waterschap. 

Verhogen ingezetenenaandeel

Het algemeen bestuur van een waterschap kan de zojuist genoemde maximale kostentoedelingspercentages met 10% verhogen. Dit is via amendement (TK 30601, nummer 18) in het derde lid van artikel 120 van de Waterschapswet geregeld. Blijkens de wetsgeschiedenis kan verhoging in bijzondere omstandigheden plaatsvinden. Als voorbeeld zijn daarbij twee situaties genoemd, te weten de situatie waarin in het gebied van het waterschap een relatief groot aantal natuurterreinen voorkomt en de situatie waarin in het gebied van het waterschap sprake is van een zeer grote inwonerdichtheid.

De wet zegt in geen van beide gevallen wat hieronder moet worden verstaan.

De Unie van Waterschappen heeft omwille van de eenduidigheid en met het oogmerk de waterschappen een handvat te bieden, deze begrippen gerelateerd aan het objectief fiscaal criterium ‘in betekenende mate'. Dit staat voor 25% of meer. Toepassing van dit criterium leidt er toe dat voor een eventuele ophoging van het ingezetenenaandeel kan worden gekozen indien 25% of meer van het gebied van het waterschap uit natuurterreinen bestaat of indien het gemiddelde inwoneraantal 1.250 (125% x 1000 inwoners) of meer bedraagt. Het verhogen van het maximale ingezetenenaandeel is overigens geen verplichting, maar behoort tot de bestuurlijke vrijheid van het waterschap.

Er kan niet worden gesteld dat er binnen het gebied van Velt en Vecht, in vergelijking met andere waterschappen in Nederland, sprake is van bijzondere omstandigheden. Ongeveer 11 % van het gebied bestaat uit natuurgronden. Dat is landelijk gezien niet uitzonderlijk veel en bovendien ruim beneden de 25%, dat door de Unie van Waterschappen wordt aanbevolen als ondergrens om over te gaan tot verhoging van het ingezetenenaandeel. Ook kan met een inwonerdichtheid van circa 222 inwoners per vierkante kilometer niet worden gesproken over extreme inwonerdichtheid.

Het ingezetenenaandeel is dan ook vastgesteld binnen de marge die artikel 120, tweede lid, van de Waterschapswet biedt. Bij een inwonerdichtheid van circa 222 inwoners per vierkante kilometer is die marge 20 tot 30%. In de toelichting op artikel 2 van de verordening hierna is aangegeven op welke wijze de keuze binnen die marge heeft plaatsgevonden.

Toedelen van de resterende kosten aan de specifieke categorieën

Algemeen

Nadat het aandeel van de ingezetenen in de kostentoedeling is bepaald, worden de resterende kosten van de taakuitoefening aan de categorieën ongebouwd niet zijnde natuurterreinen, natuurterreinen en gebouwd toegedeeld. Deze toedeling vindt op basis van het bepaalde in artikel 120, vierde lid van de Waterschapswet plaats op basis van de waarde van de onroerende zaken in het economische verkeer. In het Waterschapsbesluit (Stb. 2007, 497) zijn over de waardebepaling nadere regels gesteld. De onderlinge waardeverhouding tussen de categorieën is bepalend voor de kostentoedeling.

Waardebepaling en waardepeildatum

De waarde van de onroerende zaken moet worden bepaald naar de hoedanigheid en de staat van de onroerende zaken op de waardepeildatum. In artikel 6.10, eerste lid van het Waterschapsbesluit is dit voor natuurterreinen en voor ongebouwde onroerende zaken, die geen natuurterreinen zijn, uitdrukkelijk bepaald. Voor gebouwde onroerende zaken bevat het Waterschapsbesluit een dergelijke expliciete regeling niet. Dit is ook niet nodig, omdat voor de waardebepaling van deze categorie wordt aangesloten bij de WOZ-gegevens en in de Wet WOZ al geldt dat de waarde naar de hoedanigheid en de staat van de onroerende zaken op de waardepeildatum moet worden bepaald.

Ingevolge artikel 6.11, eerste lid van het Waterschapsbesluit, ligt de waardepeildatum maximaal twee jaar voor het begin van het eerste kalenderjaar waarop de kostentoedelingsverordening betrekking heeft. Het algemeen bestuur moet dus een keuze maken tussen de waardepeildatum 1 januari 2007 en de waardepeildatum 1 januari 2008. Uit praktische overwegingen is in deze verordening voor de waardepeildatum 1 januari 2007 gekozen. Zo is rekening gehouden met het feit dat de waardegegevens van gebouwde onroerende zaken via de WOZ-gegevensleveringen van de gemeenten beschikbaar komen. Deze gegevens ‘ijlen' één jaar na. De WOZ-waarden die naar de waardepeildatum 1 januari 2008 zijn vastgesteld, komen met andere woorden in de eerste acht weken van 2009 beschikbaar. Dit is met het oog op een ordentelijke vaststelling en goedkeuring van de onderhavige kostentoedelingsverordening te laat. Een soortgelijke redenering geldt voor de waardegegevens van landbouwgronden die via de Dienst Landelijk Gebied (DLG) van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) beschikbaar komen. De waardepeildatum ten behoeve van de kostentoedeling is daarom vastgesteld op 1 januari 2007.

In het proces van kostentoedeling wordt geen rekening gehouden met wijzigingen die zich in de staat of de hoedanigheid van de onroerende zaken hebben voorgedaan of nog zullen voordoen tussen de waardepeildatum (in dit geval 1 januari 2007) en het begin van het eerste belastingjaar waarop de kostentoedelingsverordening betrekking heeft (1 januari 2009). Dergelijke wijzigingen hebben ook een geringe invloed op de waardeverhouding tussen de categorieën van heffingsplichtigen.

Natuurterreinen

Natuurterreinen vormen voor de kostentoedeling en de belastingheffing een nieuwe categorie. Ingevolge artikel 116, onderdeel c, van de Waterschapswet is een natuurterrein een ongebouwde onroerende zaak, waarvan de inrichting en het beheer geheel of nagenoeg geheel en duurzaam is afgestemd op het behoud en de ontwikkeling van natuur. De feitelijke situatie (en niet de toekomstige situatie of een situatie volgens het bestemmingsplan) bepaalt dus of sprake is van een natuurterrein. Bossen, al dan niet bedrijfsmatig geëxploiteerd, en open wateren worden bij wetsfictie mede als natuurterreinen aangemerkt. Voorwaarde is wel dat deze objecten een oppervlakte van ten minste één hectare hebben.

De watersysteemtaak

De watersysteemtaak wordt in artikel 1, tweede lid van de Waterschapswet genoemd en omvat de taken van het waterschap op het gebied van het waterkeringbeheer, het waterkwantiteitsbeheer en het kwaliteitsbeheer van oppervlaktewateren, voor zover laatstgenoemde activiteiten niet vallen onder het transporteren en/of behandelen van afvalwater.

De zorg voor het watersysteem is een samenhangende taak die het waterschap in het gehele waterschapsgebied uitoefent. Onder het waterschapsgebied moet het reglementaire gebied worden verstaan, de buitengrenzen van het waterschap derhalve, inclusief de buitendijkse gebieden. Omdat de watersysteemtaak in het gehele waterschapsgebied wordt uitgeoefend, komen gebieden zonder enig belang in de nieuwe situatie niet meer voor.

Ook de situatie waarin per taak verschillende taakgebieden kunnen worden onderscheiden, behoort tot het verleden.

Tot op heden zijn bij Velt en Vecht de buitendijkse gronden in het winterbed van de Vecht vrijgesteld van de waterschapsomslagen. Met ingang van 2009 dienen ook deze onroerende zaken te worden betrokken in de kostentoedeling en daarmee in de watersysteemheffing. Voor deze belastingplichtigen gaat echter wel een lager tarief gelden dan van voor binnendijkse belastingplichtigen, met uitzondering van natuurgronden (zie de toelichting op de tariefdifferentiatie).

Relatie met de begroting van het waterschap

In het traject van belastingheffing (kostentoedeling-tariefbepaling-aanslagver-vaardiging-heffing-invordering) zijn de kosten van de watersysteemtaken van het waterschap bepalend. Deze kosten worden in de begroting van het waterschap geraamd en in de jaarverslaggeving verantwoord. Gelet op het belang van de belastingheffing voor de waterschappen en gelet op het feit dat inzicht moet bestaan in de lasten voor de belastingplichtigen, vormt een specificatie van de bedragen die uiteindelijk tot lasten van de belastingplichtigen leiden, een apart onderdeel van de begroting (de begroting naar kostendragers). Dit is in de nieuwe verslaggevingsvoorschriften van het Waterschapsbesluit vastgelegd. Het gaat in deze verordening om de kostendrager watersysteembeheer.

Eveneens op grond van de nieuwe verslaggevingsvoorschriften wordt in de begroting naar kostendragers voor iedere taak allereerst op basis van de netto-kosten, het bedrag voor onvoorzien, de bedragen die voor kwijtschelding en oninbaarverklaring worden geraamd, verwachte dividenden en overige algemene opbrengsten een saldo berekend, het resultaat. Daarna wordt aangegeven hoe het begrote resultaat wordt gedekt of bestemd. In de regel wordt er eerst onttrokken of toegevoegd aan reserves en ontstaat daarna het bedrag dat het waterschap door middel van belastingheffing moet ontvangen. Dit laatste bedrag is het startpunt voor de kostentoedeling.

Tariefdifferentiatie

Wettelijke mogelijkheden

In artikel 122 van de Waterschapswet wordt de mogelijkheid van tariefdifferentiatie geboden. Blijkens de Memorie van Toelichting heeft de wetgever deze regeling opgenomen, omdat zij niet voorbij heeft willen gaan aan het feit dat het belang bij de watersysteemtaak voor bepaalde onroerende zaken duidelijk anders kan liggen dan dat van andere onroerende zaken. De wetgever heeft nadrukkelijk aangegeven dat de waterschappen inzake de tariefdifferentiatie een bestuurlijke vrijheid hebben. Het algemeen bestuur van het waterschap is -anders dan bij de vroegere classificatie - met andere woorden niet tot het differentiëren van tarieven verplicht.

Het uitgangspunt dat in artikel 121, eerste lid, onderdelen b, c en d van de Waterschapswet is neergelegd, is dat het tarief van de belasting per heffingsmaatstaf voor elke onderscheiden categorie gelijk is. De regeling van de tariefdifferentiatie brengt hierin verandering. Indien voor het differentiëren van tarieven wordt gekozen, is binnen de betreffende belastingcategorie geen sprake meer van een gelijk tarief, maar van tarieven die naar gelang de situatie hoger of lager kunnen zijn vastgesteld. De situaties waarin tariefdifferentiatie mogelijk is, zijn limitatief in de wet genoemd. De wet geeft ook de maximale omvang (verhoging of verlaging) van de differentiaties aan. 

Tariefdifferentiatie is ingevolge artikel 122 uitsluitend in de volgende gevallen en binnen de volgende marges mogelijk:

  • buitendijks gelegen onroerende zaken (maximaal 75% lager tarief);

  • onroerende zaken die blijkens de legger van het waterschap als waterberging worden gebruikt (maximaal 75% lager tarief);

  • onroerende zaken gelegen in bemalen gebieden (maximaal 100% hoger tarief);

  • onroerende zaken die in hoofdzaak uit glasopstanden bestaan (maximaal 100% hoger tarief);

  • verharde openbare wegen (maximaal 100% hoger tarief).

De differentiaties kunnen blijkens het vierde lid van artikel 122 van de Waterschapswet naast elkaar worden toegepast.

Bij de keuze voor tariefdifferentiatie en de wijze waarop hieraan invulling wordt gegeven, kunnen verschillende overwegingen een rol spelen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan:

  • de mate waarin er sprake is van een duidelijk afwijkend belang;

  • de regionale kenmerken van het waterschapsgebied;

  • de relatieve omvang van het gebied dat in aanmerking komt voor tariefdifferentiatie;

  • de invloed op de complexiteit en de transparantie van het belastingstelsel;

  • de uitvoerings- en kostenaspecten (doelmatigheid);

  • de relatieve omvang van het kostenaandeel van de betreffende categorie;

  • de lastenverschuivingen bij de overgang van het huidige naar het nieuwe belastingstelsel.

Terughoudendheid

Met het oog op doelstellingen van de wetgever bij de modernisering van het belastingstelsel (vereenvoudiging en transparantie) is terughoudendheid betracht bij het toepassen van tariefdifferentiatie. Benutting van alle (cumulatieve) mogelijkheden van tariefdifferentiatie zou namelijk gemakkelijk tot de vaststelling van een (zeer) complexe tarievenstructuur kunnen leiden. Dit kan de wetgever in het licht van het streven naar vereenvoudiging van het belastingstelsel moeilijk voor ogen hebben gehad. Tariefdifferentiatie zou naar de opvatting van de wetgever immers een uitzondering moeten blijven. Een gedetailleerd systeem van tarieven binnen de categorieën ongebouwd en natuur staat ook in geen verhouding tot het relatief beperkte aandeel in de kosten van de zorg voor het watersysteem dat door deze categorieën moet worden opgebracht.

Geen tariefdifferentiatie voor de categorie natuur

Sommige differentiaties kunnen bij twee of meer categorieën heffingplichtigen aan de orde zijn. Zo kan de differentiatie voor buitendijkse onroerende zaken zowel betrekking hebben op gebouwde onroerende zaken als op ongebouwde onroerende zaken als op natuurgronden. Een waterschap heeft de vrijheid om per categorie heffingplichtigen een andere afweging te maken ten aanzien van het al dan niet instellen van tariefdifferentiatie.

De situatie ten aanzien van tariefdifferentiatie bij natuurterreinen is wezenlijk anders dan bij de categorieën gebouwd en ongebouwd. Als gevolg van de relatief geringe economische waarde van natuurterreinen is het kostenaandeel van deze categorie zeer beperkt. Hierdoor betaalt deze categorie in het nieuwe systeem nog een fractie van het huidige tarief. Het achterwege laten van tariefdifferentiatie leidt bij natuurterreinen daarom in absolute bedragen nauwelijks tot verschuivingen.

Glasopstanden en wegen

Bij wegen is net als bij glasopstanden (dat wil zeggen tuinbouwkassen) sprake van verharde oppervlakten die een hogere piekafvoer kunnen veroorzaken, waardoor mogelijk een relatief grote capaciteit van het watersysteem wordt gevraagd. Voor wegen geldt daarnaast dat deze één van de belangrijkste bronnen van diffuse verontreiniging vormen.

De waarde van tuinbouwkassen is slechts een fractie van de totale waarde van het gebouwd binnen Velt en Vecht.

Een vergelijkbaar verhaal gaat op voor de wegen. De oppervlakte van wegen is relatief klein (circa 8%) ten opzichte van de oppervlakte van de totale categorie ongebouwd. Een verhoging van het tarief voor wegen zou tevens slechts een gering effect hebben op het tarief voor het overige ongebouwd.

Bijkomend betekent een tariefdifferentiatie voor wegen ook een stijging van de perceptiekosten. Tariefdifferentiatie voor wegen vereist een afbakening op individueel perceelsniveau, hetgeen de nodige uitvoerings­kosten met zich mee brengt. Tenslotte komt dit de transparantie van de kosten­toedeling ook niet ten goede.

Bemalen gebied

Grofweg is de waterhuishoudkundige situatie van het beheergebied te kenmerken enerzijds door bemaling, met uiteindelijke afvoer via de rivier de Vecht, en anderzijds vrij afstromend, met intensief stuwbeheer en wateraanvoer. Velt en Vecht heeft in verhouding tot het totale beheergebied nauwelijks bemalen gebied.

Het belang bij het watersysteembeheer voor bemalen gebied is in die zin niet duidelijk afwijkend van de rest van het beheergebied aangezien het waterschap in beide gevallen bijzondere inspanningen voor de waterhuishouding verricht.

Waterbergingsgebieden

De wet biedt de mogelijkheid voor een korting voor waterbergingsgebieden. De waterbergingsgebieden binnen het beheergebied van Velt en Vecht kenmerken zich in zijn algemeenheid door een lage inunderingsfrequentie (1:100 per jaar) of het betreffen (in hoofdzaak) natuurgebieden.

Aangezien bergingsgebieden met een lage inunderingsfrequentie slechts zelden zullen worden ingezet en normale bedrijfsvoering in principe gewoon kan plaatsvinden, kan niet worden gesteld dat zij minder belang hebben bij de waterhuishouding en dus niet het ‘volle fiscale pond' zouden moeten opbrengen. Daarnaast geldt dat de eigenaren van onroerende zaken gelegen in waterbergingsgebieden van het waterschap een vergoeding (nadeelcompensatie) krijgen voor de negatieve gevolgen die gepaard gaan met de inrichting en gebruikmaking van die onroerende zaken als waterbergingsgebied.

Buitendijkse gebieden

Binnen het beheergebied ligt ongeveer 2.249 hectare buitendijks in het winterbed van de Vecht. Zoals reeds opgemerkt, zijn tot op heden de buitendijkse gronden in het winterbed van de Vecht vrijgesteld van de waterschapsomslagen. Met ingang van 2009 dienen ook deze onroerende zaken te worden betrokken in de kostentoedeling en daarmee in de watersysteemheffing.

Dit winterbed heeft een gering belang bij de uitoefening van het watersysteembeheer door het waterschap. Het waterschap beschikt voor deze gronden niet over middelen om in relatief frequente omstandigheden droogte of juist inundatie te bestrijden.

De taakuitoefening beperkt zich, enkele kleine bemalen gebiedjes daargelaten, voornamelijk tot toezicht. Een tariefdifferentiatie (dat wil zeggen een korting), zowel voor gebouwde als ongebouwde onroerende zaken, is gewenst. Gezien het tamelijk grote verschil in taakuitoefening met het binnendijkse gebied is gekozen voor de maximale differentiatie van 75%.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

In artikel 1 zijn enkele begrippen, die in de verordening vaker voorkomen, nader gedefinieerd. Onderdeel g is speciaal in verband met de bepalingen over de tariefdifferentiatie opgenomen.

In onderdeel a wordt een omschrijving van het begrip kosten gegeven. De kosten die in de kostentoedeling een rol spelen zijn de netto-kosten die in de begroting van het waterschap zijn opgenomen en die met behulp van de watersysteemheffing worden gedekt. Kosten waarvoor dit niet geldt, worden niet in de kostentoedeling watersysteembeheer betrokken.

In onderdeel b wordt het gebied van het waterschap omschreven als het gebied dat is aangegeven op de bij het provinciale reglement behorende kaart waarin het waterschap bevoegd is de watersysteemtaak uit te voeren.

Het gaat om de buitenste grenzen van het waterschapsgebied, inclusief even-tuele buitendijkse gebieden.

In de onderdelen c tot en met f wordt een omschrijving gegeven van de begrip-pen ingezetenen, zakelijk gerechtigden ongebouwd niet zijnde natuurterreinen, zakelijk gerechtigden natuurterreinen en zakelijk gerechtigden gebouwd. Dit zijn de heffingplichtige categorieën. Voor de omschrijvingen is aangesloten bij artikel 116, onder a en artikel 117 onder b tot en met d van de Waterschapswet. 

Onderdeel g geeft aan wat onder buitendijks gelegen onroerende zaken moet worden verstaan.

Artikel 2

In artikel 2 is aangegeven op welke wijze de kosten van de taakuitoefening over de vier heffingplichtige categorieën worden verdeeld. Artikel 2 vormt daarmee het kernartikel van de verordening.

De kostentoedeling geschiedt in twee stappen. In de eerste stap wordt het kostenaandeel van de categorie ingezetenen bepaald en in de tweede stap worden de resterende kosten van de taakuitoefening over de categorieën ongebouwd niet zijnde natuur, natuur en gebouwd verdeeld.

Stap 1 kostentoedelingsproces: toedelen van kosten aan categorie ingezetenen

In het algemene deel van deze toelichting zijn de wettelijke bepalingen omtrent het ingezetenenaandeel beschreven. Daaruit blijkt dat er steeds sprake is van een bandbreedte van 10% per inwonerdichtheidsklasse. Het algemeen bestuur van het waterschap moet binnen deze bandbreedte het exacte percentage bepalen dat in het concrete geval aan de categorie ingezetenen wordt toegedeeld. Dit behoort tot de bestuurlijke vrijheid van het waterschap.

Het algemeen bestuur kan bovendien de bovengenoemde maximumpercentages met 10% verhogen. Hiervoor is, om de redenen genoemd in het algemene deel van deze toelichting, niet gekozen.

De inwonerdichtheid van het gebied van Velt en Vecht bedraagt circa 222 inwoners per vierkante kilometer. Het ingezetenenaandeel is dus wettelijk minimaal 20 en maximaal 30%.

Rekenkundig hoort bij een inwonerdichtheid van 222 inwoners per vierkante kilometer een ingezetenenaandeel van 25% (naar boven afgerond op hele procenten).

Velt en Vecht draagt hiervoor in toenemende mate bij aan de instandhouding en ontwikkeling van de leefomgeving van de ingezetenen (wonen, werken en recreëren). Te denken valt aan activiteiten die betrekking hebben op stedelijk waterbeheer, recreatief medegebruik, de combinatie van functies in meervoudig ruimtegebruik, maatregelen ten behoeve van waterkwaliteit, opvangen van klimaatveranderingen, de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en ecologie.

Verder wordt water steeds meer een sturend element in ruimtelijke ontwikkelingen. Het waterschap verricht in toenemende mate een coördinerende rol om samen met andere partijen (provincie, gemeente, et cetera) projecten te realiseren waar ook aspecten zoals recreatie, landschap, cultuurhistorie, natuurontwikkeling en ruimtelijke ordening belangrijk zijn.

Velt en Vecht heeft de afgelopen jaren welbewust bij beleid en taakuitoefening voor de brede blik gekozen. Dit betekent dat de algemene belangen nadrukkelijk zijn bediend. Velt en Vecht wil dit naar de toekomst voortzetten en dit rechtvaardigt dat het kostenaandeel ingezetenen binnen de bandbreedte van 20 tot 30% niet enkel door de gemiddelde bevolkingsdichtheid wordt bepaald. Tegelijkertijd is het niet eenvoudig de hiervoor genoemde zaken op objectieve (meetbare) wijze tot een percentage te herleiden. Daarmee is de keuze voor een bepaald percentage altijd enigszins arbitrair. De hiervoor genoemde argumenten rechtvaardigen echter een kostenaandeel van 28% voor de categorie ingezetenen.

Stap 2 kostentoedelingsproces: toedelen van de resterende kosten aan de specifieke categorieën

Nadat is bepaald welk aandeel in de kosten van het watersysteembeheer aan de ingezetenen wordt toegedeeld, vindt in stap 2 de toedeling van de resterende kosten van de taakuitoefening aan de categorieën ongebouwd niet zijnde natuur, natuur en gebouwd plaats. Dit gebeurt op basis van hun onderlinge waardeverhouding. In verband hiermee moet de waarde in het economische verkeer van deze categorieën worden bepaald. In het Waterschapsbesluit is aangegeven hoe de waardebepaling dient te geschieden en welke regels daarbij gelden.

Waardebepaling categorie ongebouwde onroerende zaken, niet zijnde natuurterreinen

Deze categorie valt in het kader van de kostentoedeling uiteen in vijf ‘subcategorieën' (groepen) van typen grondgebruik, te weten:

  • agrarische gronden;

  • openbare landwegen, inclusief kunstwerken;

  • banen voor openbaar vervoer per rail, inclusief kunstwerken;

  • bouwpercelen;

  • overige ongebouwde onroerende zaken.

Ingevolge het Waterschapsbesluit is een onderverdeling in groepen noodzakelijk, omdat tussen de groepen zowel de wijze van waardebepaling als de waarde per hectare verschilt. Van elke groep moet de waarde worden bepaald. Dit gebeurt globaal, hetgeen in dit geval betekent dat het waterschap niet van elk individueel object dat tot de betreffende groep behoort een exacte waarde hoeft te bepalen, maar dat kan worden volstaan met het bepalen van de waarde van het geheel van de onroerende zaken van de betreffende groep. Het product van de oppervlakte in hectare en de gemiddelde waarde per hectare vormt dan de waarde van de betreffende subcategorie. De optelsom van de waarden van de subcategorieën is de totale waarde van de categorie ongebouwd, niet zijnde natuur.

Waardebepaling ‘subcategorie' agrarische gronden

Onder agrarische grond wordt ingevolge artikel 6.1, onder a van het Waterschapsbesluit de ten behoeve van de landbouw als bedoeld in artikel 312 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond verstaan, voor zover deze niet de ondergrond vormen van gebouwde eigendommen. De ondergrond van glasopstanden (kassen) behoort tezamen met de glasopstand zelf tot een gebouwde onroerende zaak. Natte veenweidegebieden behoren ook tot de categorie agrarische gronden. Bossen behoren er niet toe. Bossen worden op grond van artikel 116, onder c van de Waterschapswet immers tot de categorie natuurterreinen gerekend. 

De gemiddelde waarde per hectare van de agrarische gronden wordt bepaald op basis van of afgeleid uit verkooptransacties van deze gronden in het gebied van het waterschap. In het tweede lid van artikel 6.5 van het Waterschapsbesluit is neergelegd dat de waarde wordt bepaald op de waarde die aan de gronden moet worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan kan worden overgedragen en de gronden als agrarische gronden in gebruik blijven.

Dit betekent dat transacties waarbij geen marktconforme prijs tot stand is gekomen (dit kan bij transacties in de familiesfeer het geval zijn), niet in de berekeningen mogen worden betrokken. Verder dient bij de waardebepaling van gronden die zijn bezwaard met beperkte rechten of die worden verpacht te worden geabstraheerd van de waardedrukkende invloed die van deze feiten uitgaat. Blijkens de toelichting bij het Waterschapsbesluit vormen de onderzoeksgegevens van DLG van het ministerie van LNV een goede basis voor de waardebepaling van agrarische gronden ten behoeve van de kostentoedeling. Deze dienst rapporteert jaarlijks aan de Tweede Kamer over de gemiddelde prijzen van agrarische gronden.

Op grond van de gegevens van DLG is de waarde van agrarische gronden binnen Velt en Vecht bepaald op € 24.000 per hectare (peildatum 1 januari 2007).

Waardebepaling ‘subcategorieën' openbare landwegen en banen voor openbaar vervoer per rail, inclusief kunstwerken

In feite is voor de kostentoedeling sprake van twee afzonderlijke subcategorieën. Omdat de wijze waarop de waarde van deze subcategorieën moet worden bepaald aan elkaar gelijk is, worden ze hier gezamenlijk besproken.

Bij de waardebepaling van openbare landwegen en banen voor openbaar vervoer per rail worden behalve de landwegen en spoorbanen als zodanig ook verkeersvoorzieningen en kunstwerken betrokken. Voorbeelden van kunstwerken zijn bruggen, viaducten en tunnels. Bij verkeersvoorzieningen moet worden gedacht aan grond die dienstbaar is aan het verkeer over de weg (grond die een bijdrage levert aan de verkeerskundige functionaliteit van de weg), zoals tussenbermen, geluidswerende voorzieningen, obstakelvrije zones, bermsloten en dergelijke.

De gemiddelde waarde per hectare wordt ingevolge het Waterschapsbesluit gesteld op de vervangingswaarde. Dit is het bedrag dat met de herbouw van een identiek vervangend object gepaard zou gaan, waarbij tevens rekening moet worden gehouden met een correctiefactor voor technische en functionele veroudering. Om te voorkomen dat de waterschappen van geval tot geval steeds zelf de component voor de technische en functionele veroudering van de onroerende zaken moeten bepalen, heeft de wetgever de correctiefactor in het Waterschapsbesluit zelf vastgelegd. Deze bedraagt 25%. De Taxatiewijzer voor de waardebepaling van openbare wegen en spoorwegen (taxatiewijzer wegen) bevat handreikingen voor de waardebepaling. Deze zijn gevolgd door Velt en Vecht. 

De openbare landwegen moeten voor de waardebepaling op hun beurt worden verbijzonderd naar:

  • a.

    autosnelwegen;

  • b.

    hoofd- en regionale wegen;

  • c.

    lokale wegen en wegen binnen de bebouwde kom en

  • d.

    overige verharde wegen.

Deze verbijzondering is nodig, omdat de waarde per hectare per type weg onderling behoorlijk kan verschillen. Per type weg moet steeds de vervangingswaarde worden bepaald.

De waarde van wegen binnen Velt en Vecht is bepaald met behulp van de in opdracht van de Unie van Waterschappen vastgestelde Taxatiewijzer Wegen en Spoorwegen.

Voor de waarde van de spoorwegen is de taxatiewijzer aangepast naar de regionale samenstelling van het spoorwegennet. Door het beperkte aantal dubbele spoorwegen in het waterschapsgebied is de waardering van spoorwegen na onderzoek van Tauw naar beneden bijgesteld.

Dit leidt dan tot de volgende waardebepaling (in duizenden):

Autosnelwegen € 1.229

Hoofd- en regionale wegen € 773

Lokale wegen + bebouwde kom € 1.176

Overige verharde wegen € 1.216

Openbare spoorwegen € 9.642

Waardebepaling ‘subcategorie' bouwpercelen

Bouwpercelen zijn ongebouwde, al dan niet bouwrijp gemaakte percelen, waarop gebouwd mag worden (artikel 6.1, onder b van het Waterschapsbesluit). De gemiddelde waarde per hectare wordt ingevolge artikel 6.7 van het Waterschapsbesluit bepaald op basis van de waarden die voor de binnen het gebied van het waterschap gelegen bouwpercelen op de voet van de Wet WOZ zijn vastgesteld.

De gemiddelde waarde van bouwpercelen binnen het beheersgebied van Velt en Vecht is aan de hand van gegevens verstrekt door gemeenten bepaald op

€ 800.000 per hectare.

Waardebepaling ‘subcategorie' overige ongebouwde onroerende zaken

De subcategorie overige ongebouwde onroerende zaken is een restcategorie waartoe onder andere volkstuinen, begraafplaatsen, openbare parken en plantsoenen en recreatie- en sportterreinen behoren, voor zover zij althans niet op grond van artikel 118, tweede lid van de wet deel uitmaken van een gebouwd eigendom.

De gemiddelde waarde per hectare wordt ingevolge het Waterschapsbesluit gesteld op de gemiddelde waarde per hectare van de agrarische gronden in het gebied van het waterschap. De wetgever heeft om redenen van eenvoud hiervoor gekozen. Dit blijkt uit de toelichting op artikel 6.8 van het Waterschapsbesluit.

Waardebepaling categorie natuurterreinen

De volgende categorie waarvoor in het kader van de kostentoedeling een waarde moet worden vastgesteld, is de categorie natuurterreinen.

Natuurterreinen zijn in artikel 116, onderdeel c van de Waterschapswet gedefinieerd als ongebouwde onroerende zaken waarvan de inrichting en het beheer geheel of nagenoeg geheel en duurzaam zijn afgestemd op het behoud of de ontwikkeling van natuur. Tot de categorie natuurterreinen worden daarom bijvoorbeeld heidevelden, moerassen, zandverstuivingen en duingebieden gerekend. Ook (productie)bossen en open wateren met een oppervlakte van tenminste één hectare behoren tot deze categorie.

Bij open wateren moet blijkens het Waterschapsbesluit worden gedacht aan vennen, meren, plassen en daarmee vergelijkbare wateren met een open en weids karakter. In de regel zullen stadsparken, plantsoenen et cetera vanwege hun recreatieve functie niet als een natuurgebied kunnen worden aangemerkt. De gemiddelde waarde per hectare van natuurterreinen wordt op basis van het Waterschapsbesluit gesteld op 20% van de gemiddelde waarde per hectare van de agrarische gronden in het gebied van het waterschap.

Waardebepaling categorie gebouwde onroerende zaken

Voor het bepalen van de waarde van de gebouwde onroerende zaken moet worden aangesloten bij de waarden, zoals die voor deze objecten in het kader van de Wet WOZ door de gemeenten zijn vastgesteld. Wat onder een gebouwd object moet worden verstaan, is in artikel 118, eerste en tweede lid van de  Waterschapswet geregeld. Op grond van deze regeling wordt een samenstel van ongebouwde en gebouwde onroerende zaken als één gebouwde onroerende zaak  aangemerkt.

Waardeverhouding gebouwd, natuur en overig ongebouwd en eindresultaat

Een inventarisatie binnen het gebied van Velt en Vecht, gebaseerd op bovenstaande uitgangspunten, wijst de volgende waardeverhouding uit:

ongebouwd 28,7 %

natuur 0,2 %

gebouwd 71,1 %

totaal 100,0%

Het kostenaandeel dat resteert na aftrek van het ingezetenenaandeel moet over ongebouwd, natuur en gebouwd worden verdeeld volgens de bovenstaande waardeverhouding.

Bij een kostenaandeel voor ingezetenen van 28,0 % resteert een aandeel van 72,0 % voor de overige categorieën. Verdeling van dat restant volgens de boven­staande percentages leidt tot het eindresultaat zoals opgenomen in het eerste lid van artikel 2 van deze verordening.

In de verordening zijn de kostentoedelingspercentages afgerond op één decimaal.

Waardepeildatum

Artikel 6.11 van het Waterschapsbesluit bepaalt dat de waardepeildatum van de categorie ongebouwde onroerende zaken en van de categorie natuurterreinen plaatsvindt naar de hoedanigheid en de staat van deze onroerende zaken op de waardepeildatum.

De waardepeildatum ligt ingevolge het eerste lid van deze bepaling maximaal twee jaren voor het begin van het eerste kalenderjaar waarop de kostentoedelingsverordening betrekking heeft. Omdat het in het onderhavige geval praktisch evenwel niet mogelijk is om van de waardepeildatum 1 januari 2008 uit te gaan (zie het algemeen deel van deze toelichting), wordt in de verordening uitgegaan van de waardepeildatum 1 januari 2007. Deze waardepeildatum is ook gehanteerd in de taxatiewijzer wegen.

Artikel 3

Artikel 3 regelt de tariefdifferentiatie. In het algemene deel van deze toelichting is reeds een uitgebreide beschouwing van de wettelijke mogelijkheden voor tariefdifferentiatie gegeven, evenals van onze keuze op dit gebied.

De wet schrijft in artikel 122 voor dat de tariefdifferentiatie in de kostentoe­delingsverordening moet worden geregeld. Blijkens de wetsgeschiedenis moet de provincie het besluit tot toepassing van tariefdifferentiatie via de kostentoedelingsverordening goedkeuren. Een logische interpretatie is dat de wetgever heeft gewild dat de waterschappen in hun kostentoedelingsverordening de situaties aangeven waarin tariefdifferentiatie zal plaatsvinden, alsook de mate waarin dit zal geschieden. Dit wordt in de verordening tot uitdrukking gebracht. Omdat de kostentoedelingsverordening geen bepaling over de tarieven bevat (deze staan in de verordening op de watersysteemheffing), is het nodig om in deze verordening  een verwijzing naar de belastingverordening op te nemen.

Er wordt alleen een differentiatie toegepast voor buitendijks gelegen gebouwde en ongebouwde onroerende zaken. Daarvoor geldt een korting van 75% op het normale tarief voor de betreffende heffingen. Voor natuurterreinen wordt geen tariefdifferentiatie gehanteerd.

Artikel 6

Eerste lid

Dit lid bepaalt dat de oude verordening wordt ingetrokken met ingang van het belastingjaar dat aanvangt op 1 januari 2009. De ingetrokken verordening blijft gelden voor de belastingjaren waarvoor zij heeft gegolden.

Tweede lid

Artikel 73, eerste lid van de Waterschapswet bepaalt dat besluiten van het waterschap die algemeen verbindende regels inhouden, niet verbinden dan wanneer zij zijn bekendgemaakt. Deze regel is ook op de kostentoedelings­verordening van toepassing. De bekendgemaakte besluiten treden conform artikel 74 van de Waterschapswet in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking, tenzij in deze besluiten een ander tijdstip is aangewezen. In het onderhavige geval is gekozen voor de eerste dag na de bekendmaking.

Derde lid

De onderhavige kostentoedelingsverordening wordt voor het eerst toegepast op het belastingjaar dat op 1 januari 2009 aanvangt. De kostentoedelings­verordening moet tenminste eenmaal in de vijf jaar worden herzien.

Frequentere herziening is dus mogelijk. Het noemen van een einddatum is mede hierom niet wenselijk.

Vierde lid

In dit artikellid wordt de verordening voorzien van een citeertitel.

     Staatsblad 2007, 208.

       Zie hiervoor de Memorie van Toelichting, TK 30601, nummer 3, pagina 26 en de Handreiking tariefdifferentiatie van de Unie van Waterschappen.

       Zie ook Nota naar aanleiding van het verslag, nr. 6, blz. 14.

       MvT, blz. 26, onderdeel d.

       Onderzoek kostentoedeling en indeling in omslagklassen waterschap Velt en Vecht, Tauw bv, 26 november 1999.