Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Waterschap Groot Salland

Algemene regels bij Keur Waterschap Groot Salland

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieWaterschap Groot Salland
Officiële naam regelingAlgemene regels bij Keur Waterschap Groot Salland
CiteertitelAlgemene regels bij Keur Waterschap Groot Salland
Vastgesteld dooralgemeen bestuur
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerpbestuur – waterschappen

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Waterschapswet, art. 56
  2. Waterschapswet, art. 77
  3. Waterschapswet, art. 81
  4. Waterschapswet, art. 83

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Keur Waterschap Groot Salland

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

03-08-201301-04-2015bijlage D, E

11-06-2013

Elektronisch Waterschapsblad, 02-08-2013

SBJ\2013-942
16-07-201303-08-2013gewijzigde regeling - art. 3a en 4

11-06-2013

Waterschapsblad 15 juli 2013

SBJ\2013-942
22-12-200916-07-2013nieuwe regeling

17-12-2009

De Stentor 21-12-2009

SBJ\2009-8357.mro

Tekst van de regeling

Nr. SBJ\2009-12454                                                                                                                                

HET ALGEMEEN BESTUUR VAN HET WATERSCHAP GROOT SALLAND      

Gelezen het voorstel van het dagelijks bestuur van 19 november  2009;

Gelet op het bepaalde in artikel 56, 77, 81 en 83 van de Waterschapswet en op het bepaalde in de Keur Waterschap Groot Salland;

BESLUIT

vast te stellen de Algemene regels bij de Keur Waterschap Groot Salland.

Algemene regels Keur

Artikel 1 – Algemene regels afrasteringen  

1.      De eigenaren van gronden, die gebruikt worden voor het houden van dieren en die gelegen zijn nabij waterstaatswerken, zijn verplicht daarlangs een voldoende kerende afrastering aan te brengen, indien het bij die waterstaatswerken gaat om primaire of regionale waterkeringen of om oppervlaktewaterlichamen die volgens de legger in onderhoud zijn bij het waterschap.

2.      Afrasteringen mogen niet hoger zijn dan 1 meter en moeten worden geplaatst op:

a.      tenminste 4 meter uit de teen van de waterkeringen, met dien verstande dat de afrastering in de periode van 15 april tot 15 oktober mag staan op  tenminste 1 meter uit   

         de teen van de waterkeringen;

b.      tenminste 0.30 meter uit de insteek van de oppervlaktewaterlichamen, waarin al dan niet een banket voorkomt en behoudens het bepaalde onder c;

c.      de grens van het onderhoudspad, aan de landzijde, indien dit pad uitsluitend bij het waterschap voor onderhoud in gebruik is.

3.   a. Afrasteringen op waterkeringen dienen te zijn voorzien van een goed onderhouden en voldoende breed (doorrijdbreedte minimaal 3,5 meter) draaihek of andere 

          doelmatige inrichting ten behoeve van de werkzaamheden van het waterschap.

       b. De draden van een afrastering over onderhoudspaden moeten zonder hulpmiddelen met de hand verwijderd kunnen worden, terwijl schrikdraadafrasteringen over deze

           paden moeten zijn voorzien van geïsoleerde handgrepen.

       c.  Hekken die in het verlengde van perceelsscheidingen op onderhoudspaden staan, moeten gemakkelijk draaibaar zijn.

Artikel 2 – Algemene regels oppervlaktewaterlichamen

1.   Op de oppervlaktewaterlichamen die op de overzichtskaart oppervlaktewaterlichamen zijn aangegeven als 'overig water', zijn enkel de volgende verboden van toepassing:

        - artikel 3.1, eerste lid, aanhef en sub h van de Keur;

       - het is verboden zo'n oppervlaktewaterlichaam te dempen.

2.    In afwijking van het bepaalde in artikel 3.1, aanhef en sub a van de Keur, is het toegestaan buiten een afstand van 0,30 m uit de insteek te spitten, te ploegen of enige

       andere grondbewerking te verrichten of zoden te steken, met dien verstande dat deze werkzaamheden zijn toegestaan op een afstand van meer dan 2 m uit de insteek van

       de oppervlaktewaterlichamen die zijn aangegeven op  de bij deze algemene regels behorende kaart B.

3.    In de beschermingszone van door het dagelijks bestuur aan te wijzen oppervlaktewaterlichamen binnen de bebouwde kom, is het, in afwijking van het bepaalde in

        artikel 3.1, tweede lid, sub a van de Keur toegestaan:

a.      erfafscheidingen te plaatsen en te hebben tot aan de insteek, mits de beschoeiing niet wordt belast;

b.      te graven of grond aan te brengen, mits de beschoeiing daardoor niet extra worden belast; 

c.      beplantingen aan te brengen of te hebben, met dien verstande dat beplantingen binnen de afstand van 1.50 meter uit de insteek niet hoger mogen zijn dan 1.80 meter;

d.      tuinelementen, niet zijnde bouwwerken, aan te brengen of te hebben;

e.      op een afstand van minimaal 1.50 meter uit de insteek:

          1.      bouwwerken waarvoor geen gemeentelijke bouwvergunning is vereist, aan te brengen en te hebben;

           2.      kabels en leidingen in het kader van het gebruik van de tuin aan te brengen en te hebben.

4.    In de beschermingszone van oppervlaktewaterlichamen in de Koekoek, die zijn aangegeven op de bij deze algemene regels behorende kaart C, is het toegestaan kassen

       aan te brengen en te hebben op de afstand van 2.50 meter uit de insteek van een hoofdwatergang en 4.00 meter uit de insteek van een watergang.

5.    Artikel 3.1, eerste lid, aanhef en sub b en i van de Keur, is niet van toepassing op het varen met niet-gemotoriseerde vaartuigen, met dien verstande dat het dagelijks 

       bestuur oppervlaktewaterlichamen kan aanwijzen waar dit wel het geval is.

6.   Artikel 3.1, eerste lid, aanhef en sub c, d, i en l van de Keur, is niet van toepassing op het oppervlaktewaterlichaam de Overijsselsche Vecht.

7.   Artikel 3.1, eerste lid, aanhef en sub i en tweede lid, sub b van de Keur, is niet van toepassing ten aanzien van door het dagelijks bestuur aangewezen

      oppervlaktewaterlichamen.

Artikel 3 – Algemene regels waterkeringen

1.      Artikel 3.1, eerste lid, aanhef en sub c tot en met l, derde, vierde en vijfde lid van de Keur is niet van toepassing op de overige waterkeringen bij de Haatlandhaven

         in gemeente Kampen en in de bebouwde kom van de stad Kampen.

2.      Artikel 3.1, eerste lid, aanhef en sub g van de Keur is niet van toepassing op het aanbrengen van kunstmest of vaste mest buiten de afstand van 1 m uit de teen

         van de aangewezen waterkeringen.

Artikel 3a - Algemene regels onttrekking water uit oppervlaktewaterlichamen

  • 1.

    Het is verboden water te onttrekken ten behoeve van beregening en/of bevloeiing uit een oppervlaktewaterlichaam dat is weergegeven op de bij deze algemene regels behorende kaart D.

  • 2.

    Het is verboden water te onttrekken ten behoeve van beregening en/of bevloeiing uit een oppervlaktewaterlichaam als het eerst benedenstrooms gelegen peilregulerend kunstwerk niet meer afvoert.

  • 3.

    Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op onttrekkingen die vóór de inwerkingtreding van dit artikel rechtmatig tot stand zijn gekomen.

Artikel 4 Algemene regels grondwateronttrekkingen

 

Ten aanzien van de inrichtingen bedoeld in artikel 3.6, tweede lid, onderdeel a, b en c van de Keur zijn de volgende algemene regels van toepasssing.

a. Algemene regels ten behoeve van inrichtingen die uitsluitend worden gebruikt voor het droog houden van een bouwput ten behoeve van bouwkundige of civieltechnische werken en inrichtingen die ten behoeve van bodemsanering grondwater onttrekken:

- de verlaging van de grondwaterstand of potentiaal mag niet meer bedragen dan 50 centimeter onder funderingsniveau van het desbetreffende (bouw)element in de bouwput. De houder van de inrichting moet voor aanvang van de onttrekking overleg voeren met het bevoegde gezag op grond van de Wet Bodembescherming over de gevolgen van zijn onttrekking voor aanwezige bodem- en grondwaterverontreinigingen.

b. Algemene regels ten behoeve van inrichtingen die uitsluitend worden gebruikt voor het bij wijze van proef onttrekken van grondwater:

- de resultaten van de proefonttrekking worden binnen 2 maanden na beëindiging van de onttrekking toegezonden aan het dagelijks bestuur. De houder van de inrichting moet voor aanvang van de onttrekking overleg voeren met het bevoegde gezag op grond van de Wet Bodembescherming over de gevolgen van zijn onttrekking voor aanwezige grond- en grondwaterverontreinigingen.

c. Algemene regels ten behoeve van noodvoorzieningen:

- de inrichting mag maximaal driemaal per jaar worden getest;

- per test mag maximaal 100 m³ per uur en totaal 1.000 m³ worden onttrokken;

- jaarlijks dient in de maand januari aan het dagelijks bestuur gemeld te worden het aantal malen dat de noodvoorziening gebruikt danwel getest is.

d. Algemene regel voor het onttrekken van grondwater ten behoeve van beregening en/of bevloeiing:

  • 1.

    Het is verboden grondwater te onttrekken ten behoeve van beregening en/of bevloeiing binnen de op de bij deze algemene regel behorende kaart E aangegeven gebieden.

  • 2.

    In gebieden die niet zijn aangegeven op kaart E, is het toegestaan grondwater te onttrekken ten behoeve van beregening of bevloeiing, onverminderd het bepaalde in artikel 3.6, derde lid van de Keur Waterschap Groot Salland;

  • 3.

    Het bepaalde onder 1. is niet van toepassing op grondwateronttrekkingen die vóór de inwerkingtreding van die bepaling rechtmatig tot stand zijn gekomen.

 

e. Algemene regels ten behoeve van inrichtingen die uitsluitend worden gebruikt voor grondwatersanering en waarbij de te onttrekken hoeveelheid grondwater niet meer bedraagt dan 50.000 m³ per aaneengesloten periode van 30 dagen met een maximum van 200.000 m³ per aaneengesloten periode van 12 maanden:

- De houder van de inrichting moet voor aanvang van de onttrekking overleg voeren met het bevoegde gezag op grond van de Wet Bodembescherming over de gevolgen van zijn onttrekking voor aanwezige grond- en grondwaterverontreinigingen.

Artikel 5 – Algemene regel demping pompputten

Het dagelijks bestuur stelt nadere voorschriften vast ten aanzien van de wijze van het dempen van pompputten, onttrekkingsfilters en peilbuizen.

Artikel 6 – Inwerkingtreding

Deze algemene regels treden in werking op 22 december 2009.

Artikel 7 – Citeertitel

Deze algemene regels kunnen worden aangehaald als Algemene regels bij de Keur Waterschap Groot Salland.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van het algemeen bestuur van 17 december 2009.

Toelichting op algemene regels Keur Algemeen

 

De artikelen 2.1 en 3.9 van de Keur Waterschap Groot Salland bieden de mogelijkheid om algemene regels te stellen. Bij artikel 2.1. gaat het om de afrasteringsverplichting. Bij artikel 3.9 gaat het algemene regels die betrekking zullen hebben op werken/werkzaamheden/handelingen die ingevolge hoofdstuk 3 van de Keur vergunningplichtig zijn. Die regels kunnen inhouden een vrijstelling van de vergunningplicht of juist een algeheel verbod op het verrichten van die handelingen. Voordeel van algemene regels is dat het waterschap maatwerk kan verrichten.

Artikelsgewijs

Artikel 1 Algemene regels afrasteringen

(gelet op artikel 2.1 van de Keur).

Dit artikel verplicht de eigenaren (en beperkt gerechtigden en gebruikers) van percelen die worden gebruikt voor het houden van dieren en die zijn gelegen nabij waterkeringen en/of wateren, daarlangs voldoende kerende afrasteringen te plaatsen.

Het derde lid is er op gericht het waterschap in zijn taakuitoefening niet te hinderen.

Artikel 2 Algemene regels oppervlaktewaterlichamen

(gelet op artikel 3.1 van de Keur)

De in het eerste lid bedoelde overzichtskaart is de overzichtskaart die bij de legger behoort. Op het 'overig water' dat daarop voorkomt, houdt het waterschap geen toezicht wat betreft onderhoud. Ook voert het zelf geen onderhoud uit aan die wateren. Het is niet nodig dat dezelfde keurbepalingen op 'overig' water van toepassing zijn als op wateren waarvoor het waterschap onderhoud en profiel in de legger heeft geregeld. Het is wel van belang dat de waterstand van overig water niet, althans niet zonder vergunning, op een ander peil wordt gebracht dan door het waterschap voor het betreffende peilgebied is vastgesteld of normaal wordt aangehouden.

Het tweede lid maakt het mogelijk dat grondbewerkingen (zoals spitten en ploegen), onder voorwaarden, plaatsvinden binnen de beschermingszone van 5 m. Het verschil in de afstanden van 0.30 m en 2 m heeft te maken met de onderhoudsmachines die worden gebruikt, breedspoor- of smalspoormachines.

Het derde lid is ingegeven doordat de praktijk uitwijst dat er voor stedelijk gebied behoefte is aan daarop toegespitste regelgeving. Bij de door het dagelijks bestuur aan te wijzen wateren op grond van artikel gaat het om wateren waar het onderhoud vanaf het water plaatsvindt.

Bij 'tuinelementen' moet gedacht worden aan een pergola, bankje e.d.

Het vierde lid is van toepassing in de polder de Koekoek. Wanneer buiten de Koekkoek kassen worden gebouwd, is dit lid niet van toepassing.

Het vijfde lid heeft als achtergrond recreatief medegebruik van wateren. Er is geen bezwaar tegen het varen met niet-gemotoriseerde vaartuigen. Voorzover het gaat om wateren die in eigendom zijn bij derden, is voor het daadwerkelijk kunnen varen in die wateren de houding van de eigenaar doorslaggevend voor derden om daadwerkelijk te mogen varen in die wateren.

Op grond van artikel 3.1 Keur is het voor niet-rechthebben­den verbo­den zich binnen de kernzone en de bescher­mingszo­nes van oppervlaktewaterlichamen op te houden.

Naast hetgeen in het vijfde lid van deze algemene regel is bepaald, kunnen wateren met bijbehorende beschermingszone waaraan recreatieve waarde kan worden toegekend, in principe voor recreatief medegebruik worden opengesteld. Mits waterstaat­kundige belangen zich daar niet tegen verzetten. Vanzelfsprekend hangt de toegankelijkheid ook af van de houding van de eigenaar.

De Overijsselsche Vecht heeft een geheel eigen karakter ten opzichte van de andere wateren. Verschillende verbodsbepalingen zijn daarom in het zesde lid niet van toepassing verklaard op deze rivier, in tegenstelling tot andere wateren. De reden is dat bepaalde werken/werkzaamheden geen bezwaar zijn in de uitgestrekte uiterwaarden van de Overijsselse Vecht.

Artikel 3 Algemene regels waterkeringen (gelet op artikel 3.1 van de Keur) Het eerste lid is opgenomen gelet op de specifieke omstandigheden van de overige waterkeringen bij de Haatlandhaven in de gemeente Kampen en in de bebouwde kom van de stad Kampen. Daarom zijn ten opzichte van de andere waterkeringen de verboden in aantal en reikwijdte (alleen de waterkering) beperkt.Het tweede lid heeft wel betrekking op kunstmest en vaste mest, maar niet op het aanbrengen van drijfmest. Waterkeringtechnisch gezien beschadigt het aanbrengen van drijfmest de graszode.  Artikel 3a – Algemene regels onttrekking water uit oppervlaktewaterlichamen(gelet op artikel 3.4 van de Keur)KaderIn artikel 3.4, eerste lid, onder b, van de Keur waterschap Groot Salland (Keur, 22-12-2009) is opgenomen dat het verboden is zonder vergunning van het bestuur water te onttrekken aan een oppervlaktewaterlichaam indien de te onttrekken hoeveelheid water meer kan bedragen dan 100 m3 per uur.In artikel 3.9 van diezelfde Keur is opgenomen dat het dagelijks bestuur voor het verrichten van handelingen als bedoeld in onder andere artikel 3.4 algemene regels kan geven, welke mede kunnen inhouden een vrijstelling van de vergunningplicht, dan wel een algeheel verbod voor het verrichten van die handelingen. MotiveringBeregening uit een oppervlaktewaterlichaam is in beginsel toegestaan (binnen het vigerende meldings- en vergunningenbeleid uit de Keur), tenzij sprake is van gebieden die een aanvullende bescherming vergen. In bepaalde gebieden is het onwenselijk dat water onttrokken wordt uit oppervlaktewater. Hierbij moet gedacht worden aan oppervlaktewaterlichamen met een hoge ecologische doelstelling of oppervlaktewaterlichamen die zeer kwetsbaar worden door onttrekkingen. Daarom wordt het nodig geacht in deze gebieden het onttrekken van oppervlaktewater te allen tijde te verbieden. In de kaart behorende bij deze algemene regel worden de betreffende oppervlaktewaterlichamen weergegeven. Het tweede lid is opgenomen ter bescherming van het betreffende pand van het oppervlaktewaterlichaam waaruit wordt onttrokken. Met een pand wordt bedoeld het stuk oppervlaktewaterlichaam tussen 2 opeenvolgende peilregulerende kunstwerken, waarbij een vistrap ook als peilregulerend kunstwerk wordt beschouwd. Wanneer de afvoer over het eerst benedenstrooms gelegen peilregulerende kunstwerk of onderleider stagneert, ontstaat het risico dat het betreffende pand droog komt te staan door onttrekking uit het oppervlaktewaterlichaam. Dit is niet wenselijk voor het watersysteem en niet voor de ecologische toestand van het systeem. Dit verbod geldt voor alle oppervlaktewaterlichamen die niet op de kaart zijn aangegeven als bedoeld in het eerste lid. De overgangsbepaling (lid 3) beoogt onttrekkingen ten behoeve van beregening of bevloeiing die voor de inwerkingtreding van deze algemene regel rechtmatig tot stand gekomen zijn buiten de werkingssfeer van de algemene regel te houden.  

Artikel 4 Algemene regels grondwateronttrekkingen(gelet op artikel 3.6 van de Keur) Dit artikel is mede ontleend aan de algemene regels die in artikel 4.6 van de Verordening fysieke leefomgeving Overijssel zijn/waren opgenomen. Daarmee wordt het beleid van de provincie Overijssel op het betreffende onderdeel van het grondwaterbeheer voortgezet.Ten aanzien van onderdeel d (gewijzigd bij besluit van 11 juni 2013) wordt het volgende opgemerkt.  KaderIn artikel 3.6, eerste lid onder a van de Keur waterschap Groot Salland (Keur, 22-12-2009) is opgenomen dat het verboden is zonder vergunning van het bestuur grondwater te onttrekken. In het tweede lid, onder c van voornoemd artikel is opgenomen dat geen vergunning is vereist voor onttrekkingen uitsluitend of nagenoeg uitsluitend voor beregenings- of bevloeiingsdoeleinden, waarbij de te onttrekken hoeveelheid grondwater niet meer bedraagt dan 60 m3 per uur met een maximum van 25.000 m3 per aaneengesloten periode van 3 maanden.In artikel 3.9, eerste lid van diezelfde Keur is opgenomen dat het dagelijks bestuur voor het verrichten van handelingen als bedoeld in - onder andere - artikel 3.6 algemene regels kan geven, welke mede kunnen inhouden een vrijstelling van de vergunningplicht, dan wel een algeheel verbod voor het verrichten van die handelingen. MotiveringBeregening uit grondwater wordt in beginsel toegestaan (binnen de vigerende meldingsbepalingen van het Waterbesluit en de Keur en met inachtneming van artikel 3.6. derde lid van de Keur), tenzij sprake is van gebieden die een aanvullende bescherming vergen. Sommige gebieden zijn dusdanig afhankelijk van een goede vochtvoorziening, dat een grondwateronttrekking of het cumulatieve effect van meerdere grondwateronttrekkingen direct negatieve invloed heeft op de kwaliteit van deze (ecologische) functies. Het behoud en ontwikkeling van deze gebieden vergt een specifieke bescherming, in de vorm van een jaarrond verbod op grondwateronttrekking binnen deze gebieden en een zone hierom heen. Welke gebieden zo’n aanvullende bescherming nodig hebben, is gebaseerd op de provinciale natuurdoeltypenkaarten.  Uit het onderzoek (Onderzoek t.b.v. onttrekkingsregeling grondwater Rijn-Oost, Arcadis rapport nr. 076665020:0.1, 16 oktober 2012) volgt dat het effect van onttrekking voor beregening uit grondwater tot een afstand van 200 meter merkbaar is. Deze afstand van maximaal 200 meter is de uitkomst van berekeningen waarbij rekening gehouden is met cumulatieve effecten van meerdere onttrekkingen op korte afstand, de diversiteit in bodemopbouw in de beheersgebieden van de Rijn-Oost waterschappen en met een periode van extremere droogte. Uit het onderzoek is gebleken dat vooral ook de cumulatie van effecten van onttrekkingen op korte afstand van elkaar zorgt voor significante effecten op grondwaterafhankelijke natuurgebieden. Een vergunningstelsel waarin een individuele onttrekking op zijn effecten beoordeeld wordt, volstaat daarmee niet om deze gebieden afdoende te beschermen.  De overgangsbepaling beoogt grondwateronttrekkingen ten behoeve van beregening of bevloeiing die voor de inwerkingtreding van deze algemene regel tot stand gekomen zijn buiten de werkingssfeer van de algemene regel te houden.

Artikel 5 Algemene regel demping pompputtenDit artikel is ontleend aan de algemene regel die in artikel 4.7 van de Verordening fysieke leefomgeving Overijssel is/was opgenomen. Daarmee wordt het beleid van de provincie Overijssel op het betreffende onderdeel van het grondwaterbeheer voortgezet.