Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Waterschap Groot Salland

Algemene regels bij Keur Waterschap Groot Salland

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieWaterschap Groot Salland
Officiële naam regelingAlgemene regels bij Keur Waterschap Groot Salland
CiteertitelAlgemene regels bij Keur Waterschap Groot Salland
Vastgesteld dooralgemeen bestuur
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerpbestuur – waterschappen

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Datum ondertekening inwerkingtredingsbesluit: 17-12-2009

Bron bekendmaking inwerkingtredingsbesluit: De Stentor 21-12-2009

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Waterschapswet, 56, 77, 81, 83

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Keur Waterschap Groot Salland

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

22-12-200916-07-2013nieuwe regeling

17-12-2009

De Stentor 21-12-2009

SBJ\2009-8357.mro

Tekst van de regeling

Nr. SBJ\2009-12454                                                                                                                                

HET ALGEMEEN BESTUUR VAN HET WATERSCHAP GROOT SALLAND      

Gelezen het voorstel van het dagelijks bestuur van 19 november  2009;

Gelet op het bepaalde in artikel 56, 77, 81 en 83 van de Waterschapswet en op het bepaalde in de Keur Waterschap Groot Salland;

BESLUIT

vast te stellen de Algemene regels bij de Keur Waterschap Groot Salland.

Algemene regels Keur

Artikel 1 – Algemene regels afrasteringen  

1.      De eigenaren van gronden, die gebruikt worden voor het houden van dieren en die gelegen zijn nabij waterstaatswerken, zijn verplicht daarlangs een voldoende kerende afrastering aan te brengen, indien het bij die waterstaatswerken gaat om primaire of regionale waterkeringen of om oppervlaktewaterlichamen die volgens de legger in onderhoud zijn bij het waterschap.

2.      Afrasteringen mogen niet hoger zijn dan 1 meter en moeten worden geplaatst op:

a.      tenminste 4 meter uit de teen van de waterkeringen, met dien verstande dat de afrastering in de periode van 15 april tot 15 oktober mag staan op  tenminste 1 meter uit   

         de teen van de waterkeringen;

b.      tenminste 0.30 meter uit de insteek van de oppervlaktewaterlichamen, waarin al dan niet een banket voorkomt en behoudens het bepaalde onder c;

c.      de grens van het onderhoudspad, aan de landzijde, indien dit pad uitsluitend bij het waterschap voor onderhoud in gebruik is.

3.   a. Afrasteringen op waterkeringen dienen te zijn voorzien van een goed onderhouden en voldoende breed (doorrijdbreedte minimaal 3,5 meter) draaihek of andere 

          doelmatige inrichting ten behoeve van de werkzaamheden van het waterschap.

       b. De draden van een afrastering over onderhoudspaden moeten zonder hulpmiddelen met de hand verwijderd kunnen worden, terwijl schrikdraadafrasteringen over deze

           paden moeten zijn voorzien van geïsoleerde handgrepen.

       c.  Hekken die in het verlengde van perceelsscheidingen op onderhoudspaden staan, moeten gemakkelijk draaibaar zijn.

Artikel 2 – Algemene regels oppervlaktewaterlichamen

1.   Op de oppervlaktewaterlichamen die op de overzichtskaart oppervlaktewaterlichamen zijn aangegeven als 'overig water', zijn enkel de volgende verboden van toepassing:

        - artikel 3.1, eerste lid, aanhef en sub h van de Keur;

       - het is verboden zo'n oppervlaktewaterlichaam te dempen.

2.    In afwijking van het bepaalde in artikel 3.1, aanhef en sub a van de Keur, is het toegestaan buiten een afstand van 0,30 m uit de insteek te spitten, te ploegen of enige

       andere grondbewerking te verrichten of zoden te steken, met dien verstande dat deze werkzaamheden zijn toegestaan op een afstand van meer dan 2 m uit de insteek van

       de oppervlaktewaterlichamen die zijn aangegeven op  de bij deze algemene regels behorende kaart B.

3.    In de beschermingszone van door het dagelijks bestuur aan te wijzen oppervlaktewaterlichamen binnen de bebouwde kom, is het, in afwijking van het bepaalde in

        artikel 3.1, tweede lid, sub a van de Keur toegestaan:

a.      erfafscheidingen te plaatsen en te hebben tot aan de insteek, mits de beschoeiing niet wordt belast;

b.      te graven of grond aan te brengen, mits de beschoeiing daardoor niet extra worden belast; 

c.      beplantingen aan te brengen of te hebben, met dien verstande dat beplantingen binnen de afstand van 1.50 meter uit de insteek niet hoger mogen zijn dan 1.80 meter;

d.      tuinelementen, niet zijnde bouwwerken, aan te brengen of te hebben;

e.      op een afstand van minimaal 1.50 meter uit de insteek:

          1.      bouwwerken waarvoor geen gemeentelijke bouwvergunning is vereist, aan te brengen en te hebben;

           2.      kabels en leidingen in het kader van het gebruik van de tuin aan te brengen en te hebben.

4.    In de beschermingszone van oppervlaktewaterlichamen in de Koekoek, die zijn aangegeven op de bij deze algemene regels behorende kaart C, is het toegestaan kassen

       aan te brengen en te hebben op de afstand van 2.50 meter uit de insteek van een hoofdwatergang en 4.00 meter uit de insteek van een watergang.

5.    Artikel 3.1, eerste lid, aanhef en sub b en i van de Keur, is niet van toepassing op het varen met niet-gemotoriseerde vaartuigen, met dien verstande dat het dagelijks 

       bestuur oppervlaktewaterlichamen kan aanwijzen waar dit wel het geval is.

6.   Artikel 3.1, eerste lid, aanhef en sub c, d, i en l van de Keur, is niet van toepassing op het oppervlaktewaterlichaam de Overijsselsche Vecht.

7.   Artikel 3.1, eerste lid, aanhef en sub i en tweede lid, sub b van de Keur, is niet van toepassing ten aanzien van door het dagelijks bestuur aangewezen

      oppervlaktewaterlichamen.

Artikel 3 – Algemene regels waterkeringen

1.      Artikel 3.1, eerste lid, aanhef en sub c tot en met l, derde, vierde en vijfde lid van de Keur is niet van toepassing op de overige waterkeringen bij de Haatlandhaven

         in gemeente Kampen en in de bebouwde kom van de stad Kampen.

2.      Artikel 3.1, eerste lid, aanhef en sub g van de Keur is niet van toepassing op het aanbrengen van kunstmest of vaste mest buiten de afstand van 1 m uit de teen

         van de aangewezen waterkeringen.

Artikel 4 - Algemene regels grondwateronttrekkingen 

Ten aanzien van de inrichtingen bedoeld in artikel 3.6, tweede lid, onderdeel a, b en c van de Keur zijn de volgende algemene regels van toepasssing.

a. Algemene regels ten behoeve van inrichtingen die uitsluitend worden gebruikt voor het droog houden van een bouwput ten behoeve van bouwkundige

    of civieltechnische werken en inrichtingen die ten behoeve van bodemsanering grondwater onttrekken:

-  de verlaging van de grondwaterstand of potentiaal mag niet meer bedragen dan 50 centimeter onder funderingsniveau van het desbetreffende (bouw)element 

       in de bouwput. De houder van de inrichting moet voor aanvang van de onttrekking overleg voeren met het bevoegde gezag op grond van de Wet Bodembescherming

       over de gevolgen van zijn onttrekking voor aanwezige bodem- en grondwaterverontreinigingen.

b. Algemene regels ten behoeve van inrichtingen die uitsluitend worden gebruikt voor het bij wijze van proef onttrekken van grondwater:

    - de resultaten van de proefonttrekking worden binnen 2 maanden na beëindiging van de onttrekking toegezonden aan het dagelijks bestuur. De houder van de

       inrichting moet voor aanvang van de onttrekking overleg voeren met het bevoegde gezag op grond van de Wet Bodembescherming over de gevolgen van zijn

       onttrekking voor aanwezige grond- en grondwaterverontreinigingen.

c. Algemene regels ten behoeve van noodvoorzieningen:

- de inrichting mag maximaal driemaal per jaar worden getest;

- per test mag maximaal 100 m³ per uur en totaal 1.000 m³ worden onttrokken;

- jaarlijks dient in de maand januari aan het dagelijks bestuur gemeld te worden het aantal malen dat de noodvoorziening gebruikt danwel getest is.

d. Algemene regels ten behoeve van inrichtingen die uitsluitend of nagenoeg uitsluitend worden gebruikt voor beregenings- of bevloeiingsdoeleinden

    van gras (inclusief sport- en recreatieterreinen) en waarbij de onttrekkingscapaciteit van de inrichting meer bedraagt dan 10 m³ per uur en niet meer

    bedraagt dan 60 m³ per uur:

     -    het is het gehele jaar toegestaan grondwater te onttrekken ten behoeve van beregening of bevloeiing behoudens de onder het volgende gedachtestreepje

          genoemde situaties; 

     -   er mag in een gebied geen grondwater worden onttrokken ten behoeve van beregening of bevloeiing wanneer er, gelet op alle bij het grondwater betrokken

         belangen, in dat gebied onvoldoende oppervlakte- en grondwater aanwezig is. Deze situatie doet zich voor wanneer:

         I. het waterschap in een watervoorzieningsgebied onvoldoende water kan aanvoeren om het vastgestelde streefpeil te handhaven;

         II. in een gebied zonder de mogelijkheid van wateraanvoer, de vastgestelde minimale afvoer danwel het vastgestelde streefpeil ter plaatse van het

             bepalende meetpunt, gedurende een vooraf bepaalde periode wordt onderschreden;

     -  het dagelijks bestuur stelt de begrenzing van de onderscheiden gebieden, de locatie en de naam van de bepalende meetpunten, de minimale aan- en/of

        afvoeren en/of de streefpeilen en de minimale periode dat de afvoer over de meetpunten of de streefpeilen onderschreden of overschreden moet worden 

        alvorens het onttrekkingsverbod van kracht wordt, respectievelijk niet meer van kracht is, vast.

e. Algemene regels ten behoeve van inrichtingen die uitsluitend worden gebruikt voor grondwatersanering en waarbij de te onttrekken hoeveelheid grondwater

    niet meer bedraagt dan 50.000 m³ per aaneengesloten periode van 30 dagen met een maximum van 200.000 m³ per aaneengesloten periode van 12 maanden:

    - De houder van de inrichting moet voor aanvang van de onttrekking overleg voeren met het bevoegde gezag op grond van de Wet Bodembescherming over de 

      gevolgen van zijn onttrekking voor aanwezige grond- en grondwaterverontreinigingen.

Artikel 5 – Algemene regel demping pompputten

Het dagelijks bestuur stelt nadere voorschriften vast ten aanzien van de wijze van het dempen van pompputten, onttrekkingsfilters en peilbuizen.

Artikel 6 – Inwerkingtreding

Deze algemene regels treden in werking op 22 december 2009.

Artikel 7 – Citeertitel

Deze algemene regels kunnen worden aangehaald als Algemene regels bij de Keur Waterschap Groot Salland.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van het algemeen bestuur van 17 december 2009.

Toelichting op algemene regels Keur

TOELICHTING OP ALGEMENE REGELS BIJ DE KEUR WATERSCHAP GROOT SALLAND                  

Algemeen

De artikelen 2.1 en 3.9 van de Keur Waterschap Groot Salland bieden de mogelijkheid om algemene regels te stellen. Bij artikel 2.1. gaat het om de afrasteringsverplichting. Bij artikel 3.9 gaat het algemene regels die betrekking zullen hebben op werken/werkzaamheden/handelingen die ingevolge hoofdstuk 3 van de Keur vergunningplichtig zijn. Die regels kunnen inhouden een vrijstelling van de vergunningplicht of juist een algeheel verbod op het verrichten van die handelingen. Voordeel van algemene regels is dat het waterschap maatwerk kan verrichten.

Artikelsgewijs

Artikel 1 Algemene regels afrasteringen

(gelet op artikel 2.1 van de Keur). 

Dit artikel verplicht de eigenaren (en beperkt gerechtigden en gebruikers) van percelen die worden gebruikt voor het houden van dieren en die zijn gelegen nabij waterkeringen en/of wateren, daarlangs voldoende kerende afrasteringen te plaatsen.

Het derde lid is er op gericht het waterschap in zijn taakuitoefening niet te hinderen.

Artikel 2 Algemene regels oppervlaktewaterlichamen

(gelet op artikel 3.1 van de Keur)

De in het eerste lid bedoelde overzichtskaart is de overzichtskaart die bij de legger behoort. Op het 'overig water' dat daarop voorkomt, houdt het waterschap geen toezicht wat betreft onderhoud. Ook voert het zelf geen onderhoud uit aan die wateren. Het is niet nodig dat dezelfde keurbepalingen op 'overig' water van toepassing zijn als op wateren waarvoor het waterschap onderhoud en profiel in de legger heeft geregeld. Het is wel van belang dat de waterstand van overig water niet, althans niet zonder vergunning, op een ander peil wordt gebracht dan door het waterschap voor het betreffende peilgebied  is vastgesteld of normaal wordt aangehouden. 

Het tweede lid maakt het mogelijk dat grondbewerkingen (zoals spitten en ploegen), onder voorwaarden, plaatsvinden binnen de beschermingszone van 5 m. Het verschil in de afstanden van 0.30 m en 2 m heeft te maken met de onderhoudsmachines die worden gebruikt, breedspoor- of smalspoormachines.

Het derde lid is ingegeven doordat de praktijk uitwijst dat er voor stedelijk gebied behoefte is aan daarop toegespitste regelgeving. Bij de door het dagelijks bestuur aan te wijzen wateren op grond van artikel gaat het om wateren waar het onderhoud vanaf het water plaatsvindt.

Bij 'tuinelementen' moet gedacht worden aan een pergola, bankje e.d.

Het vierde lid is van toepassing in de polder de Koekoek. Wanneer buiten de Koekkoek kassen worden gebouwd, is dit lid niet van toepassing.

Het vijfde lid heeft als achtergrond recreatief medegebruik van wateren. Er is geen bezwaar tegen het varen met niet-gemotoriseerde vaartuigen. Voorzover het gaat om wateren die in eigendom zijn bij derden, is voor het daadwerkelijk kunnen varen in die wateren de houding van de eigenaar doorslaggevend voor derden om daadwerkelijk te mogen varen in die wateren. 

Op grond van artikel 3.1 Keur is het voor niet-rechthebben­den verbo­den zich binnen de kernzone en de bescher­mingszo­nes van oppervlaktewaterlichamen op te houden.

Naast hetgeen in het vijfde lid van deze algemene regel is bepaald, kunnen wateren met bijbehorende beschermingszone waaraan recreatieve waarde kan worden toegekend, in principe voor recreatief medegebruik worden opengesteld. Mits waterstaat­kundige belangen zich daar niet tegen verzetten. Vanzelfsprekend hangt de toegankelijkheid ook af van de houding van de eigenaar.

De Overijsselsche Vecht heeft een geheel eigen karakter ten opzichte van de andere wateren. Verschillende verbodsbepalingen zijn daarom in het zesde lid niet van toepassing verklaard op deze rivier, in tegenstelling tot andere wateren. De reden is dat bepaalde werken/werkzaamheden geen bezwaar zijn in de uitgestrekte uiterwaarden van de Overijsselse Vecht. 

Artikel 3 Algemene regels waterkeringen

(gelet op artikel 3.1 van de Keur) 

Het eerste lid is opgenomen gelet op de specifieke omstandigheden van de overige waterkeringen bij de Haatlandhaven in de gemeente Kampen en in de bebouwde kom van de stad Kampen. Daarom zijn ten opzichte van de andere waterkeringen de verboden in aantal en reikwijdte (alleen de waterkering) beperkt.

Het tweede lid heeft wel betrekking op kunstmest en vaste mest, maar niet op het aanbrengen van drijfmest. Waterkeringtechnisch gezien beschadigt het aanbrengen van drijfmest de graszode.

Artikel 4 Algemene regels grondwateronttrekkingen

(gelet op artikel 3.6 van de Keur) 

Dit artikel is ontleend aan de algemene regels die in artikel 4.6 van de Verordening fysieke leefomgeving Overijssel zijn/waren opgenomen. Daarmee wordt het beleid van de provincie Overijssel op het betreffende onderdeel van het grondwaterbeheer voortgezet.

Artikel 5 Algemene regel demping pompputten

Dit artikel is ontleend aan de algemene regel die in artikel 4.7 van de Verordening fysieke leefomgeving Overijssel is/was opgenomen. Daarmee wordt het beleid van de provincie Overijssel op het betreffende onderdeel van het grondwaterbeheer voortgezet.