Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Waterschap Vallei & Eem

Keur Waterschap Vallei & Eem 2009

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieWaterschap Vallei & Eem
Officiële naam regelingKeur Waterschap Vallei & Eem 2009
CiteertitelKeur Waterschap Vallei & Eem 2009
Vastgesteld dooralgemeen bestuur
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerpmilieu – water

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze Keur vervangt de Keur van Waterschap Vallei & Eem 2007

Datum ondertekening inwerkingtredingsbesluit: 26-11-2009

Bron bekendmaking inwerkingtredingsbesluit: Veluwepost, 13-12-2009

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Waterschapswet, artikel 78, lid 1

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

22-12-200901-01-2014nieuwe regeling

26-11-2009

Veluwepost, 13-12-2009

134596

Tekst van de regeling

Keur Waterschap Vallei & Eem 2009

Hoofdstuk 1                        Algemene bepalingen
Artikel 1.1        Begripsomschrijvingen

In deze keur en de daarop berustende bepalingen wordt, tenzij anders bepaald, verstaan onder:

a.  bergingsgebied: een krachtens de Wet ruimtelijke ordening voor waterstaatkundige doeleinden bestemd gebied, niet zijnde een oppervlaktewaterlichaam of onderdeel daarvan, dat dient ter verruiming van de bergingscapaciteit van een of meer watersystemen en ook als bergingsgebied in de legger is opgenomen;

b.  beschermingszone: aan een waterstaatswerk grenzende zone, die als zodanig op de legger is opgenomen, waarin ter bescherming van dat waterstaatswerk voorschriften krachtens deze keur van toepassing zijn;

c.  bestuur: het dagelijks bestuur van Waterschap Vallei & Eem;

d.  grondwater: water dat vrij onder het aardoppervlak voorkomt met de daarin aanwezige stoffen, voor zover het waterschap door de Wet met het beheer over dat grondwater is belast;

e. grondwaterlichaam: samenhangende grondwatermassa;

f.   infiltreren van water: in de bodem brengen van water ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater;

g.  legger: als bedoeld in artikel 5.1 van de Wet of in artikel 78 tweede lid van de Waterschapswet;

h.  natuurvriendelijke oever: oever die de watervoerende aspecten van een watersysteem combineert met een zo natuurlijk mogelijke ontwikkeling, die als zodanig in de legger is opgenomen;

i.   onderhoudsstrook: aan een waterstaatswerk grenzende strook grond dienend voor het uitvoeren van onderhoud, die als zodanig in de legger is opgenomen;

j.   onttrekken: onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam of aan een grondwaterlichaam;

k. oppervlaktewaterlichaam: samenhangend geheel van vrij aan het aardoppervlak voorkomend water met de daarin aanwezige stoffen, alsmede de bijbehorende waterbodem en oevers en, voorzover uitdrukkelijk aangewezen krachtens de Wet, drogere oevergebieden, alsmede flora en fauna;

l.   profiel van vrije ruimte: de ruimte ter weerszijden van en boven een primaire, regionale of overige waterkering die naar het oordeel van de beheerder nodig is voor toekomstige verbeteringen aan de waterkering, die als zodanig op de legger is opgenomen;

m. solitair water: geïsoleerd gelegen oppervlaktewaterlichaam dat niet dient voor afvoer, aanvoer en berging van water, dat als zodanig in de legger is opgenomen;

n.  visplan: door visrechthebbenden in samenwerking met het waterschap op te stellen plan, waarin tenminste een beschrijving van de visstand, de streefbeelden voor de visstand en het door de visrechthebbenden te voeren visserijbeheer in de in het waterschapsgebied aanwezige oppervlaktewaterlichamen zijn opgenomen;

o.  watergang: oppervlaktewaterlichaam of een deel daarvan dat dient voor de afvoer, aanvoer en berging van water met ondersteunende kunstwerken en ondergrondse waterberging en waterafvoer ter vervanging van een oppervlaktewaterlichaam of een deel daarvan, onder welke benaming dan ook, met inbegrip van eventuele onderhoudsstroken en natuurvriendelijke oevers, welke in de legger naar de mate van zijn belang wordt onderscheiden in primaire, secundaire en tertiaire watergang.

p.  waterkering: kunstmatige hoogte en (gedeelten van) natuurlijke hoogten of hoge gronden, inclusief eventuele steun- en/of pipingbermen en onderhoudsstroken afhankelijk van de situatie aan weerszijden daarvan met ondersteunende kunstwerken die een waterkerende of mede een waterkerende functie hebben, welke in de legger naar de mate van hun belang worden onderscheiden in primaire, regionale en overige waterkeringen;

q.  waterstaatswerk: waterkering, watergang, bergingsgebied en solitair water, dat als zodanig in de legger is aangegeven, tenzij dat werk is vrijgesteld van de opneming in de legger als bedoeld in artikel 5.1 van de Wet, dan wel dat, als de vaststelling van de legger nog niet heeft plaatsgevonden, op de in artikel 6.2 bedoelde kaart is aangegeven;

r.   watersysteem: samenhangend geheel van een of meer oppervlaktewaterlichamen met bijbehorende bergingsgebieden, waterkeringen en ondersteunende kunstwerken en grondwaterlichamen;

s.  watervergunning: vergunning als bedoeld in de Wet;

t.   werken: alle door menselijk toedoen ontstane of te maken constructies met toebehoren;

u.  Wet: Waterwet.

Artikel 1.2      Hoofdelijke aansprakelijkheid

1.     De verplichtingen ingevolge deze Keur berusten op de eigenaar van gronden.

2.     Wanneer die gronden met een beperkt recht zijn bezwaard, dan wel krachtens persoonlijk recht in gebruik zijn gegeven, rusten de verplichtingen ingevolge deze keur ook op de beperkt gerechtigden en in geval er sprake is van een persoonlijk gebruiksrecht op de gebruikers.

3.     Voor de nakoming van de in deze keur aan de eigenaar opgelegde verplichtingen is ieder van de in het tweede lid genoemde gerechtigden alsmede de eigenaar hoofdelijk aansprakelijk.

Hoofdstuk 2     Ecologische kwaliteit van oppervlaktewaterlichamen

Artikel 2.1        Onttrekken, verplaatsen en uitzetten van vis

1.  Het onttrekken, verplaatsen en uitzetten van vis door visrechthebbenden, die geen huurovereenkomst met het waterschap hebben, kan alleen plaatsvinden op basis van en in overeenstemming met een door het bestuur goedgekeurd visplan.

2.  Het bestuur is bevoegd regels te stellen betreffende de inhoud en de wijze van totstandkoming van het in het eerste lid bedoelde visplan.

Hoofdstuk 3     Beheer van Waterstaatswerken
Gebodsbepalingen

Artikel 3.1        Afrasteringen

1.  De eigenaren van gronden, die gebruikt worden voor het houden van dieren, welke gronden zijn gelegen aan waterstaatswerken, kunnen door het bestuur verplicht worden langs hun gronden een voldoende kerende afrastering aan te brengen.

2.  Het bestuur kan nadere regels stellen betreffende afrasteringconstructies en wijze van plaatsing.

Artikel 3.2        Coupures, afsluiters en sluizen

1.  De eigenaren van in waterkeringen voorkomende coupures, afsluiters en sluizen kunnen door het bestuur verplicht worden deze terstond te sluiten.

2.  Het bestuur kan nadere regels stellen betreffende het sluiten van coupures, afsluiters en sluizen.

Artikel 3.3        Stuwen

1.     De eigenaren van stuwen kunnen door het bestuur verplicht worden deze op een bepaald stuwpeil te stellen.

2.     Het bestuur kan nadere regels stellen betreffende stuwpeilen.

Onderhoud aan waterstaatswerken

Artikel 3.4        Onderhoudsplicht

Onderhoudsplichtig zijn diegenen, die in de legger tot het plegen van jaarlijks en/of groot onderhoud aan waterstaatswerken zijn aangewezen.

Onderhoud aan waterkeringen

Artikel 3.5        Jaarlijks onderhoud

De onderhoudsplichtigen dragen zorg voor een goede toestand van de waterkeringen door het bestrijden van schadelijk wild, het herstellen van geringe beschadigingen en het in goede onderhoudstoestand houden van begroeiingen, bekleding en materialen, dienstig aan de waterkering.

Artikel 3.6        Groot onderhoud

De onderhoudsplichtigen van waterkeringen zijn verplicht tot instandhouding daarvan overeenkomstig het in de legger bepaalde betreffende ligging, vorm, afmeting en constructie.

Artikel 3.7        Ondersteunende kunstwerken en werken

De onderhoudsplichtigen van ondersteunende kunstwerken of werken die in, op, aan of boven waterkeringen of de beschermingszone zijn aangebracht en (mede) een waterkerende functie hebben, zijn verplicht deze in een goede onderhoudstoestand te houden.

Onderhoud aan watergangen

Artikel 3.8        Jaarlijks onderhoud

De onderhoudsplichtigen van watergangen zijn verplicht tot het daaruit verwijderen van begroeiingen en afval, tot het in stand houden van die watergangen en tot het onderhouden van begroeiingen, dienstig aan de waterhuishoudkundige functies die aan die watergangen zijn toegekend.

Artikel 3.9        Groot onderhoud

De onderhoudsplichtigen van watergangen zijn verplicht tot instandhouding daarvan overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent ligging, vorm, afmeting en constructie.

Hoofdstuk 4              Handelingen in het watersysteem
Watervergunning en zorgplicht

Artikel 4.1        Watervergunning waterkeringen

1.  Het is verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van een waterkering door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder:

a. werkzaamheden te verrichten;

b. werken of opgaande (hout)beplantingen te plaatsen of te behouden, dan wel aanwezige (hout)beplantingen te verwijderen;

c. vaste stoffen, voorwerpen of dieren te brengen of te hebben of te (be)houden op andere dan daarvoor bestemde plaatsen;

d. activiteiten te houden op andere dan daarvoor aangewezen plaatsen;

e. zich anders dan als rechthebbende, wandelaar of visser te bevinden;

f. buiten verharde wegen met rij– of voertuigen dan wel lastdier te rijden of vee te drijven;

g. op andere wijze bemesting toe te passen dan door het bestuur is bepaald.

2.  Het is verboden zonder vergunning van het bestuur waterkeringen aan te leggen.

Artikel 4.2        Watervergunning watergangen

1.  Het is verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van een watergang door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder:

a. werkzaamheden te verrichten;

b. de waterstand te brengen en te houden op een ander peil dan

1e het peil zoals voor de desbetreffende watergang danwel het betreffende gebied door het waterschap is vastgesteld;

2e indien geen peil voor de desbetreffende watergang danwel het betreffende gebied is vastgesteld, het streefpeil dan wel het gangbare peil zoals deze ter plaatse kennelijk blijkt.

c. werken of opgaande (hout)beplantingen te plaatsen of te behouden;

d. vaste stoffen, voorwerpen of huisdieren te brengen of te hebben of te (be)houden op andere dan daarvoor bestemde plaatsen:

e. activiteiten te houden op andere dan daarvoor aangewezen plaatsen;

f. zich anders dan als rechthebbende, wandelaar, roeier, kanoër, schaatser of visser te bevinden;

g. buiten openbare verharde wegen met rij– of voertuigen dan wel met lastdier te rijden of vee te drijven;

h. op andere wijze bemesting toe te passen dan door het bestuur is bepaald.

2. Het is verboden zonder vergunning van het bestuur watergangen aan te leggen.

Artikel 4.3        Watervergunning beschermingszones

Het is verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van een beschermingszone door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder:

a. afgravingen en seismische onderzoeken te verrichten;

b. werken met een overdruk van 10 bar te brengen en te hebben;

c. explosiegevaarlijk materiaal of explosiegevaarlijke inrichtingen te hebben.

Artikel 4.4        Watervergunning profiel van vrije ruimte

Het is verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van het profiel van vrije ruimte door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder bouwwerken op te richten.

Artikel 4.5        Watervergunning bergingsgebieden

Het is verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van bergingsgebieden door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder:

a. watergangen te dempen;

b. gronden op te hogen;

c. overige werken aan te brengen of werkzaamheden uit te voeren die tot doel of als uitwerking hebben deze bergingsgebieden geheel/gedeeltelijk van overstroming te vrijwaren, danwel het bergend vermogen te doen afnemen, met uitzondering van die gedeelten die in het bestemmingsplan zijn aangeduid als bouwvlak.

Artikel 4.6        Watervergunning solitaire wateren

1.  Het is verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van solitaire wateren door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder:

a. deze te dempen, te ontgraven of te verondiepen;

b. de waterstand te brengen en te houden op een ander peil dan het streefpeil danwel het gangbare peil zoals deze ter plaatse kennelijk blijkt.

2.  Het is verboden zonder vergunning van het bestuur solitaire wateren aan te leggen.

Artikel 4.7        Watervergunning onttrekken aan en lozen op watergangen

1.     Het is verboden zonder vergunning van het bestuur water afkomstig van een werk, te lozen op watergangen

a. zijnde een primaire watergang, indien meer dan 50 m³ per uur wordt geloosd;

b. zijnde een secundaire watergang en tertiaire watergang, indien meer dan 15 m³ water per uur wordt geloosd.

2.     Het is verboden zonder vergunning van het bestuur water afkomstig uit een uitbreiding van verhard oppervlak te lozen op watergangen, indien de uitbreiding groter of gelijk is aan 0,25 ha, tenzij de uitbreiding betrekking heeft op een agrarisch bedrijf.

3.     Het is verboden zonder vergunning van het bestuur water afkomstig uit een uitbreiding van verhard oppervlak te lozen op watergangen, indien de uitbreiding groter of gelijk is aan 1,00 ha en betrekking heeft op een agrarisch bedrijf.

4.     Het is verboden zonder vergunning van het bestuur water met drainagemiddelen te lozen uit de bodem op watergangen indien de watergang

a.     zich bevindt in een gebied met natuurfunctie, zoals aangegeven op de bij deze keur behorende en als zodanig gewaarmerkte kaart;

b.     zich niet in het in onder a bedoelde gebied bevindt voorzover het drainagemiddel is gelegen op een diepte van meer dan 1,00 meter onder maaiveld.

5.     Het is verboden zonder vergunning water te onttrekken aan watergangen indien er meer dan 20 m3 water per uur wordt onttrokken.

Artikel 4.8        Watervergunning onttrekken van grondwater en infiltreren in de bodem

1.  Het is verboden zonder vergunning van het bestuur:

a. grondwater te onttrekken ten behoeve van het permanent droog houden of beschermen van ondergrondse bouwwerken;

b. onverminderd het bepaalde onder a, grondwater te onttrekken of water te infiltreren indien de hoeveelheid te onttrekken water meer bedraagt dan 10 m³ per uur en meer dan 12.000 m³ per kwartaal;

2. Geen vergunning krachtens het vorige lid sub b is vereist, indien het betreft het onttrekken van grondwater uitsluitend voor:

a. bronbemaling, indien de hoeveelheid te onttrekken grondwater minder bedraagt dan 100 m³ per uur en de onttrekking niet langer duurt dan 6 maanden, mits de verlaging van de grondwaterstand niet meer is dan 0,5 meter ten opzichte het gewenste ontgravings- of saneringsniveau en de onttrekking plaatsvindt op een diepte hoger dan 9 meter onder maaiveld;

b. grondwatersanering, indien de hoeveelheid te onttrekken grondwater minder bedraagt dan 25 m³ per uur en de onttrekking niet langer duurt dan 5 jaar;

c. beregening of veedrenking, indien de hoeveelheid te onttrekken grondwater minder bedraagt dan 60 m³ per uur;

d. een noodvoorziening of proef.

Artikel 4.9        Vrijstelling melden en meten onttrekken van grondwater en infiltreren in de bodem

Geen melding dan wel meting krachtens artikel 6.11 van het Waterbesluit is vereist voor onttrekkingen of infiltraties minder dan of gelijk aan 12.000 m3 per jaar en voor tijdelijke onttrekkingen of infiltraties van in totaal minder dan of gelijk aan 12.000 m3.

Artikel 4.10      Vrijstellingen, meldplicht

1.     Het bestuur kan voor het verrichten van handelingen als bedoeld in de artikelen 4.1 tot en met 4.8, een vrijstelling verlenen van de vergunningplicht.

2.     Bij regeling krachtens het voorgaande lid, kan de verplichting worden opgelegd handelingen te melden, metingen uit te voeren, gegevens te registreren en daarvan opgave te doen aan het bestuur.

Artikel 4.11      Algeheel verbod bij calamiteiten

1.     In geval van grote schaarste of overvloed aan water, aanmerkelijke verslechtering van de kwaliteit daarvan of bij het in ongerede raken van een waterstaatswerk, dan wel indien zodanige omstandigheid dreigt te ontstaan, kan het bestuur zonodig in afwijking van verleende vergunningen  of geldende peilbesluiten, verbieden:

a. water af te voeren naar en / of aan te voeren uit oppervlaktewaterlichamen;

b. water te lozen op of te ontrekken aan oppervlaktewaterlichamen;

c. grondwater te onttrekken of water te infiltreren.

2.  Zodra het bestuur handhaving van het verbod krachtens het eerste lid niet langer noodzakelijk acht, maakt het onverwijld de intrekking van het verbod bekend.

Artikel 4.12      Vrijstelling watervergunningplicht voor beheershandelingen

Geen vergunning krachtens artikel 4.1 tot en met 4.8 is vereist voor handelingen die plaats hebben door of in opdracht van het bestuur ten behoeve van het aan het waterschap op grond van artikel 2 Waterschapswet opgedragen beheer.

Artikel 4.13      Zorgplicht

1.  Ieder die handelingen verricht of nalaat en die weet of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat door die handelingen of het nalaten daarvan inbreuk kan worden gemaakt op door het waterschap in het kader van zijn beheer uitgevoerde maatregelen in het watersysteem, is verplicht alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van hem verwacht mogen worden, ten einde die inbreuk te voorkomen, dan wel indien daarvan reeds sprake is, al het mogelijke te doen om de gevolgen daarvan zoveel mogelijk ongedaan te maken. Indien de inbreuk het gevolg is van een ongewoon voorval, worden de maatregelen onverwijld genomen.

2.  Degene die handelingen verricht als bedoeld in het vorige lid en daarbij kennis neemt van een inbreuk die door die handelingen wordt veroorzaakt, meldt die inbreuk en de maatregelen die hij voornemens is te treffen of reeds heeft getroffen, zo spoedig mogelijk aan het bestuur.

3.  Het bestuur kan aanwijzingen geven over die maatregelen.

Hoofdstuk 5                        Toezicht en handhaving
Artikel 5.1        Schouw

1.     Door of namens het bestuur wordt schouw gevoerd over de waterstaatswerken volgens een door dat bestuur vastgesteld schema.

2.     Het bestuur kan indien het zulks nodig acht besluiten een extra schouw te voeren.

3.     Het bestuur stelt de datum van de schouw vast en maakt die tenminste twee weken tevoren bekend door kennisgeving ervan in een dag-, nieuws- of huis aan huisblad, dan wel op andere geschikte wijze.

4.     De in het derde lid voorgeschreven bekendmaking kan in spoedeisende gevallen voor de aanvang van een extra schouw worden vervangen door een persoonlijke mededeling. Daarbij kan met een kortere termijn dan genoemd in het derde lid worden volstaan.

Artikel 5.2        Aanwijzing toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde in of krachtens deze keur zijn belast de daartoe door het bestuur aangewezen ambtenaren of andere personen.

Artikel 5.3        Strafbepalingen

1.     Overtreding van de bepalingen van deze keur en de daarop gebaseerde regelgeving wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete tot ten hoogste het bedrag van de tweede categorie als genoemd in artikel 23 Wetboek van strafrecht, al dan niet met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

2.     Indien ten tijde van het plegen van de in het eerste lid genoemde overtreding nog geen jaar is verlopen sedert een vroegere veroordeling van de overtreder wegens gelijke overtreding onherroepelijk is geworden, kan hechtenis tot het dubbele van het gestelde maximum worden opgelegd.

Hoofdstuk 6              Overgangs– en slotbepalingen
Artikel 6.1        Vergunningen

1.     Een vergunning of ontheffing verleend vóór inwerkingtreding van deze Keur voor een ingevolge deze keur vergunningplichtig handelen, wordt geacht ingevolge deze Keur te zijn verleend.

2.     Voor al hetgeen vóór de inwerkingtreding van deze Keur rechtmatig tot stand is gebracht, wordt geacht vergunning ingevolge deze Keur te zijn verleend.

Artikel 6.2        Keurkaart

1.  Voor waterstaatswerken waarvoor krachtens artikel 5.1 van de Wet vaststelling van een legger is voorgeschreven, maar waarvoor vaststelling nog niet heeft plaatsgehad, wordt als legger aangemerkt de bij deze keur behorende kaart, waarop de ligging en indien mogelijk vorm, afmetingen en constructie van de betrokken waterstaatswerken zijn aangegeven.

2.  De daarbij aangegeven grenzen bepalen de toepassing van de verbodsbepalingen bedoeld in deze Keur.

3.  Daar waar op de bij deze keur behorende kaart wordt gesproken van kant water is dat in geval van watergangen in de bebouwde kom als bedoeld in artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994 en watergangen met een natuurvriendelijke oever het snijpunt van het talud met het water en in de overige gevallen de bovenkant van de insteek.

4.  In afwijking van het derde lid dient ten aanzien van de volgende watergangen de bovenkant van de insteek als kant water te worden beschouwd:

- de Nieuwe Broerswetering te Bunschoten;

- de Blokhuiswetering te Bunschoten;

- de Rengerswetering te Bunschoten;

- de Malewetering te Amersfoort;

- het Valleikanaal te Amersfoort;

- de Woudenbergse Grift te Woudenberg;

- de Spoorsloot te Leusden;

- de Hoevelakense Beek te Hoevelaken;

- de Arkervaart te Nijkerk;

- de Kleine Barneveldse Beek te Barneveld;

- de Grote Barneveldse Beek te Barneveld;

- de Fliertse Beek te Renswoude;

- de Polderhoefse Wetering te Veenendaal;

- de Zijdewetering te Veenendaal;

- het Valleikanaal te Veenendaal;

- de Doesburgse Wetering te Ede;

- de Rijkswegsloot te Ede;

- de Krakerswijk te Ede;

- het Nieuwe Kanaal te Wageningen.

Artikel 6.3        Waterkeringen

Daar waar in de legger voor de Grebbedijk wordt gesproken van:

a. kernzone, dient men te lezen: waterkering;

b. beschermingszone, dient men te lezen: waterkering;

c. buitenbeschermingszone, dient men te lezen: beschermingszone.

Artikel 6.4        Watergangen

1.  Voor zover van een waterstaatswerk, zijnde een watergang, op de legger geen grenzen zijn aangegeven die de toepassing van de verbodsbepalingen bedoeld in deze keur bepalen, geldt artikel 4.2 voor

a. primaire en secundaire watergangen welke als zodanig zijn aangegeven op de bij deze keur behorende en als zodanig gewaarmerkte kaart, met inbegrip van de op deze kaart aangegeven natuurvriendelijke oever, onderhoudsstrook of 1-meter zone.

b. tertiaire watergangen welke als zodanig zijn aangegeven op de bij deze keur behorende en als zodanig gewaarmerkte kaart.

2.  Voor zover van een waterstaatswerk, zijnde een watergang, op de legger geen grenzen zijn aangegeven die de toepassing van de verbodsbepalingen bedoeld in deze keur bepalen, geldt artikel 4.3 voor

a. primaire en secundaire watergangen welke als zodanig zijn aangegeven op de bij deze keur behorende en als zodanig gewaarmerkte kaart, met inbegrip van de op deze kaart aangegeven natuurvriendelijke oever, onderhoudsstrook of 1-meter zone alsmede de beschermingszone;

b. tertiaire watergangen welke als zodanig zijn aangegeven op de bij deze keur behorende en als zodanig gewaarmerkte kaart, met inbegrip de op deze kaart aangegeven beschermingszone.

Artikel 6.5        Bergingsgebieden

Voor zover de aanduiding van een waterstaatswerk, zijnde een bergingsgebied, op de legger niet heeft plaatsgevonden of het betreffende waterstaatswerk krachtens de Wet ruimtelijke ordening niet voor waterstaatkundige doeleinden is bestemd, geldt artikel 4.5 voor de gebieden die als waterbergingsgebied zijn aangegeven op de bij deze keur behorende en als zodanig gewaarmerkte kaart.

Artikel 6.6        Solitaire wateren

Voor zover de aanduiding van een waterstaatswerk, zijnde een solitair water op de legger niet heeft plaatsgevonden, geldt artikel 4.6 voor de oppervlaktewaterlichamen die als solitair water zijn aangegeven op de bij deze keur behorende en als zodanig gewaarmerkte kaart.

Artikel 6.7        Onderhoud aan waterstaatswerken

1.     Voor waterstaatswerken, waarvoor bij of krachtens artikel 78, tweede lid, Waterschapswet, bij provinciale verordening of bij waterschapsreglement het vaststellen van een legger is voorgeschreven, maar waarvoor vaststelling nog niet heeft plaatsgehad, wordt het jaarlijks en groot onderhoud uitgevoerd door degene die vóór inwerkingtreding van deze keur het onderhoud verrichtte.

2.   De onderhoudsplichtigen van waterstaatswerken zijn, in het geval bedoeld in het eerste lid, verplicht tot instandhouding van het waterstaatswerk overeenkomstig het bepaalde betreffende ligging, vorm, afmeting en constructie op de kaart bedoeld in artikel 6.2.

Artikel 6.8        Inwerkingtreding

1.  Deze Keur treedt met uitzondering van het eerste lid van artikel 2.1 in werking op 22 december 2009. Op die datum wordt de tot dan toe geldende keur ingetrokken.

2.  Inwerkingtreding van het eerste lid van artikel 2.1 vindt plaats op een door het bestuur te bepalen tijdstip.

Artikel 6.9        Citeertitel

Deze Keur wordt aangehaald als: Keur Waterschap Vallei & Eem 2009.

Toelichting bij de Keur Waterschap Vallei & Eem 2009

Toelichting bij de Keur Waterschap Vallei & Eem 2009

Algemeen

Wetgeving en beleid

Deze keur is gebaseerd op de Waterschapswet, de Waterwet (EK vergaderjaar 2007-2008, 30 818), het Waterbesluit, de Waterregeling en de Waterverordening Vallei & Eem. Een nieuwe keur is nodig vanwege de totstandkoming van de Waterwet, daarmee verschuivende bevoegdheden in onderdelen van het waterbeheer en door uitbreiding van het juridisch instrumentarium. Het waterschap heeft daarnaast in belangrijke mate te maken met de provincie als bevoegd gezag voor het vaststellen van regionale waterplannen en andere relevante omgevingsplannen, waarin zij de meer strategische aspecten van het waterbeheer opneemt. Zij verwacht dat het waterschap dat beheer dan ook adequaat uitvoert, mede om provinciale doelstellingen te verwezenlijken. De provincies Utrecht en Gelderland bieden het waterschap daartoe nadere regels betreffende het regionale waterbeheer in de Waterverordening Vallei & Eem.

De Waterschapswet (artikel 78) verleent de waterschappen de bevoegdheid om verordeningen vast te stellen. Op grond van de Waterwet (hierna: Wet) is het waterschap bevoegd bij verordening (keur) nadere regels te stellen. In het kader van de nieuwe regelgeving is het waterschap de regionale waterbeheerder voor het stellen van gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot de bij het waterschap in beheer zijnde watersystemen, indien en voor zover het waterschap door de Wet met de zorg voor onderdelen van dat watersysteem is belast. De keur heeft betrekking op de uitoefening van het regionale waterbeheer door het waterschap. Bij dit alles streeft het waterschap naar minder regels, minder lasten voor burgers en bedrijven, een vereenvoudiging van regelgeving en het werken met meer algemene regels, waarbij vergunningverlening indien mogelijk vermeden wordt.

Nieuwe Keur

De voorliggende keur komt in de plaats van de Keur van Waterschap Vallei & Eem 2007(hierna: keur 2007). De keur 2007 is als gevolg van de introductie van de Wet en de provinciale Waterverordeningen niet langer bruikbaar. Qua systematiek is de modelkeur van de Unie van Waterschappen (december 2008) als uitgangspunt gebruikt. Evenwel is de inhoud van deze keur voor een groot deel gelijk aan die van de keur 2007, met dien verstande dat onderwerpen die nu in de Waterwet geregeld worden, niet meer in de keur staan en dat met name de regels met betrekking tot het grondwater en de zorgplicht nieuw zijn.

De waterkwaliteitszorg is in deze keur geen onderwerp van regeling waar het betreft de regulering van lozingen van schadelijke of verontreinigende stoffen op een oppervlaktewaterlichaam met het oog op de bescherming van de fysisch/chemische waterkwaliteit. De toekomstige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Wet regelen dit nagenoeg uitputtend en laten daarom weinig tot geen ruimte voor aanvullende regeling op decentraal niveau. Wel kunnen in de keur bepalingen ter bescherming van de ecologische waterkwaliteit worden opgenomen, indien en voor zover andere wetgeving daarin niet voorziet. Zo is een bepaling over visbeheer (die overigens ook al in de keur 2007 stond) opgenomen. De in het beheergebied van het waterschap functionerende Vis Beheer Organisaties (Eenheden en Commissies) en andere visrechthebbenden krijgen de plicht opgelegd een visplan op te stellen en aan het bestuur ter goedkeuring voor te leggen. Doel daarvan is om daarmee de ecologische kwaliteit van de (vis)wateren veilig te stellen, dan wel te verbeteren. In een dergelijk visplan zijn regels gesteld over het uitzetten van bepaalde soorten, het vissen op bepaalde soorten en andere visbeheersmaatregelen die aan de aquatische ecologie ten goede komen.

Verder is aan deze keur een aantal bepalingen toegevoegd over het onttrekken van grondwater en het mogelijk daarmee gepaard gaande infiltreren van water in de bodem. Waterschappen worden met de inwerkingtreding van de Wet bevoegd onderdelen van deze taak uit te oefenen. Het gaat om de onttrekkingen van grondwater behoudens die ten behoeve van industriële toepassingen, als de onttrokken hoeveelheid water meer dan 150.000 m³ per jaar bedraagt en als het gaat om onttrekkingen voor de openbare drinkwatervoorziening of een bodemenergiesysteem. De regulering van die onttrekkingen blijft een bevoegdheid van de provincie. Waterschappen krijgen van de Wet instrumenten ter regulering van dergelijke handelingen van derden. Overigens ziet de regulering van grondwateronttrekkingen in de keur alleen op kwantitatieve aspecten van de onttrekking. Voor wat betreft de kwaliteit is de Wet bodembescherming van toepassing en is de gemeente dan wel de provincie bevoegd gezag.

De opbouw van de Keur

De opbouw van de Keur is als volgt:

  • hoofdstuk 1: begripsomschrijvingen en hoofdelijke aansprakelijkheid,

  • hoofdstuk 2: ecologische kwaliteit van oppervlaktewaterlichamen

  • hoofdstuk 3: gebodsbepalingen en onderhoudsverplichtingen (gedoogplichten zijn niet langer opgenomen, omdat de Wet nu in een gemoderniseerde redactie van alle gedoogplichten voorziet, noodzakelijk om als beheerder de regionale waterbeheertaken te kunnen uitvoeren),

  • hoofdstuk 4: watervergunning voor het gebruik van waterstaatswerken, het lozen en onttrekken van water met betrekking tot watergangen en tot grondwater en het infiltreren. Ook staan hier algehele verboden, meld - en registratieplicht en de mogelijkheid van vrijstellingen. Het hoofdstuk eindigt met een zorgplichtartikel,

  • hoofdstuk 5: schouw, toezicht en handhaving,

  • hoofdstuk 6: overgangs- en slotbepalingen.

Aan het bestuursorgaan (het dagelijks bestuur) wordt de bevoegdheid gegeven nadere regels te stellen (artikel 4.10), met als gevolg dat Keurbepalingen in bepaalde gevallen, eventueel onder voorwaarden geen toepassing vinden. Aan de houder van een vergunning kan de verplichting worden opgelegd financiële zekerheid te stellen voor de bekostiging van de verwijdering van het op grond van de ontheffing aangebrachte werk na de beëindiging van het gebruik daarvan. Voorts bestaat de mogelijkheid een voorschrift aan de vergunning te verbinden op grond waarvan de houder van een vergunning een financiële zekerheid stelt met het oog op de bescherming van het belang of de belangen waarom het vereiste van vergunning is gesteld. Bepalingen die dat mogelijk maken, behoeven nu niet meer in de Keur zelf te worden opgenomen, omdat artikel 6.16 van de Wet daarin voorziet. Het zelfde geldt voor het verzoek om schadevergoeding door een derde. Dit staat in artikel 7.11 van de Wet.

Beleid en beleidsregels voor toepassing van de keur

De bepalingen in de keur dienen te worden toegepast met inachtneming van het geldende beleid. Het in het beheerplan van het waterschap verwoorde beleid is richtinggevend bij de uitvoering van de keur door het waterschap. In concreto betekent dit dat als een beek ingevolge het beheerplan een ecologische functie heeft, een vergunningaanvraag die bij inwilliging daarvan tot gevolg heeft dat die functie verdwijnt dan wel wordt ondermijnd, geweigerd kan worden omdat de waterstaatkundige functie van de beek zich verzet tegen de inwilliging van de aanvraag.

Voor de toepassing van de Keur kan het waterschapsbestuur beleidsregels vaststellen die richting gevend zijn voor op grond van de keur te nemen besluiten en waarnaar ter motivering van de besluiten kan worden verwezen en waarvan slechts gemotiveerd kan worden afgeweken (Titel 4.3 Awb). Waterschap Vallei & Eem heeft beleidsregels vastgesteld met betrekking tot watergangen, waterkeringen en grondwateronttrekkingen.

Niet langer een vergunning voor de eigen dienst

In die gevallen waarin het waterschap optreedt als een ‘derde’ (bijvoorbeeld als het een nieuw kantoorgebouw realiseert en daarbij ook water aanlegt), heeft het voor de uitvoering van verboden handelingen een vergunning nodig, net zoals die derde.

De in de Keur vermelde verboden zijn echter niet van toepassing op handelingen, werken, werkzaamheden en gedragingen ten behoeve van het herstel van, onderhoud- of groot onderhoud aan waterstaatswerken die door het waterschap als beheerder worden verricht. De in de Keur gestelde bepalingen over het onttrekken en lozen van water ter uitvoering van de Wet (hoofdstuk 6) hebben evenmin betrekking op normale beheersactiviteiten van de beheerder. Een beheerder voert water aan of af. Onder normale beheersactiviteiten worden hier verstaan die activiteiten of werkzaamheden die niet leiden tot leggeraanpassing.

Indien het waterschap als beheerder evenwel nieuwe werken uitvoert of wijzigingen aanbrengt in bestaande waterstaatswerken, waardoor de legger wijzigt, stelt het bestuur een projectplan vast, als bedoeld in artikel 5.4 van de Wet. Het heeft geen vergunning nodig van zich zelf, zie artikel 4.12. Zo’n projectplan doorloopt één van de totstandkomingprocedures uit de Algemene wet bestuursrecht, zodat de rechtsbescherming van derden is gewaarborgd. Op genoemde besluiten is bovendien ingevolge artikel 79 Waterschapwet de Inspraakverordening van het waterschap van toepassing. Het projectplan moet zodanig concreet zijn dat voor belanghebbenden duidelijk is wat voor hen de gevolgen zijn.

Keur en legger

Voor het merendeel van de bij waterschappen in beheer zijnde waterstaatswerken geldt dat de begrenzingen van deze werken ingevolge wettelijke regeling dienen te worden vastgelegd in leggers. Artikel 5.1 van de Wet vereist van de waterbeheerders dat zij voor hun waterstaatswerken leggers op orde hebben. Het aangeven van de begrenzingen van waterkeringen en oppervlaktewaterlichamen, waarop de gebods- en verbodsbepalingen van de Keur van toepassing zijn, heeft niet plaats door de fysieke begrenzingen van deze waterstaatswerken in de Keur zelf te omschrijven, maar door verwijzing naar de legger, waarin die begrenzingen zijn vastgelegd. Hierdoor zijn de begrenzingen van de waterstaatswerken niet direct uit de keur af te lezen.

Deze constructie heeft als voordeel dat door het ontbreken van een omschrijving van de fysieke begrenzingen in de keur, van slechts een paar typen waterstaatswerk kan worden uitgegaan waardoor in de Keur niet voor elke afzonderlijke categorie waterkering (primair, regionaal en overig) en watergang (primair, secundair en tertiair) een onderscheiden gebods- en verbodsregime behoeft te worden opgenomen.

In dit systeem is uit de legger - naast de vermelding van de onderhoudsplichtigen - op te maken tot hoever waterstaatswerken en beschermingszones zich uitstrekken, ofwel waar het gebods- en verbodsregime van de Keur van toepassing is. De legger bepaalt met de daarin opgenomen maten de reikwijdte van de verbodsbepalingen en onderhoudsverplichtingen van de Keur (zgn. gelede normstelling). Wijziging van de legger betekent dan ook een wijziging in de toepassing van de Keur. Voor belanghebbenden dienen ligging, vorm, afmeting en constructie en de consequenties daarvan in relatie tot de Keurbepalingen duidelijk te worden gemaakt, bijvoorbeeld door het verstrekken van informatie. Internet maakt het mogelijk om de Keur en de veelal reeds in digitale vorm beschikbare leggers voor het publiek toegankelijk te maken.

Voor de vaststelling of wijziging van de Keur is in de artikelen 79 en 80 Waterschapswet een aantal specifieke procedurevoorschriften gesteld die op de vaststelling van de legger op overeenkomstige wijze dienen te worden toegepast, zodat deze toepassing van de legger ook uit oogpunt van rechtsbescherming te legitimeren is. Voor de beheerder heeft het onderhavige systeem het voordeel dat hij op duidelijke wijze voor zijn beheersobjecten gegradeerde beschermingsregimes van verschillende zwaarte in de legger kan vaststellen.

Artikel 5.1 van de Wet voorziet in een vrijstelling, als het gaat om tertiaire onderdelen van het watersysteem (greppels bijvoorbeeld) of meanderende wateren. Voor waterstaatswerken, waarvoor het vaststellen van een legger niet is voorgeschreven of waarvoor nog geen legger is vastgesteld, voorziet de Keur in het overgangsrecht in het aangeven van ligging en - indien mogelijk - afmetingen van de betrokken werken op een bij de Keur behorende kaart. De Waterverordening Vallei & Eem geeft aan voor welke delen van oppervlaktewaterlichamen en waterkeringen die vrijstelling van kracht is.

De vraag kan worden gesteld of de leggerplicht van artikel 5.1 gecombineerd kan worden met de reeds bestaande leggerplicht voor onderhoud, zoals vereist op grond van de Waterschapswet. Volgens de Memorie van Toelichting op de Waterwet bestaat de mogelijkheid tot het integreren van de leggerplicht in één document van beide leggers. De leggerplicht van artikel 78 Waterschapswet is van een andere aard. In die wet gaat het om de zgn. onderhoudslegger, dat wil zeggen een register van onderhoudsplichtigen of onderhoudsverplichtingen. De materie van de onderhoudslegger hoort niet thuis in de Waterwet, omdat het bij die leggerplicht gaat om de relatie van het waterschap met zijn ingezetenen/ingelanden. De onderhoudslegger registreert voor welke onderdelen van het watersysteem onderhoudsverplichtingen van kracht zijn, dat wil zeggen voor welke rechthebbenden (met private rechten op onroerende zaken die grenzen aan die onderdelen) deze verplichtingen gelden. Deze verplichtingen tot betaling in natura maken van oudsher onderdeel uit van het waterschapsbestel.

Het systeem van watervergunningen vloeit voort uit de Waterwet. Deze wet biedt de mogelijkheid voor de waterbeheerder bij verordening nadere regels te stellen. Door de in de keur opgenomen regulering bij beschikking (vergunning), is er sprake van een watervergunning als bedoeld in de Waterwet. In geval van watervergunningen voor verschillende samenhangende handelingen (behorend bij hetzelfde initiatief) vindt samenloop van vergunningen plaats en wordt er één watervergunning afgegeven. De Waterwet voorziet bij samenloop in het gezag dat bevoegd is tot vergunningverlening, zie artikel 6.15 van de Waterwet.

Conserverende werking van de Keur en profiel van vrije ruimte

Van de Keur gaat een conserverende werking uit, indien daarin het toekomstig tracé van een waterstaatswerk wordt beschermd. De Rechtbank Middelburg (Awb 07/3891, 29 januari 2008) oordeelde inzake de Keur van Waterschap Zeeuws Vlaanderen met een Nota begrenzingen, waarin Keurzones en bebouwingscontouren waren aangeduid, dat de in de Wet op de ruimtelijke ordening aan provincie Zeeland gegeven bevoegdheid, onverlet laat de aan een waterschap gegeven bevoegdheid om in het belang van de waterstaatszorg voorzieningen te treffen. Deze voorzieningen betroffen het aangeven van bebouwingscontouren, contouren langs waterkeringen waarbinnen vooralsnog niet mag worden gebouwd. Deze contouren waren bepaald door uit te gaan van toekomstige klimaatscenario’s. De Rechtbank nam daarbij in aanmerking dat de conserverende werking kon worden opgeheven na belangenafweging in het concrete geval van een aanvraag om ontheffing door betreffende bedrijven. Deze uitspraak is van groot belang voor het waterschap die zijn belangen bij een mogelijk toekomstig grondgebruik voor het verbeteren van zijn watersystemen voor de (lange) toekomst veilig wil stellen. Dit onderstreept het belang dat waar nodig een profiel van vrije ruimte wordt opgenomen.

Artikelsgewijze toelichting
Hoofdstuk 1        Algemene bepalingen
Artikel 1.1      Begripsomschrijvingen

In deze keur is er voor gekozen in de lijst met begripsomschrijvingen de meest essentiële begrippen voor het waterschap en voor de in het beheergebied gevestigde burgers en bedrijven een plaats te geven. Daarmee wordt beoogd van de Keur van Waterschap Vallei & Eem 2009 een zelfstandig leesbaar document te maken, zij het dat de lijst niet uitputtend is. Voor het in alle opzichten goed kunnen doorzien wat de nieuwe waterbeheerwetgeving voor alle partijen betekent, ontkomt men er niet helemaal aan ook de Waterwet zelf en haar Memorie van Toelichting (MvT), de Invoeringswet Waterwet en haar MvT, het Waterbesluit en de betreffende provinciale Waterverordening en aanpalende wet- en regelgeving er op na te slaan.

Dit impliceert dat de belangrijkste begrippen in deze keur zijn opgenomen:

  • a. bergingsgebied: dit begrip is overgenomen uit de Wet, waarbij de relatie met de Wet ruimtelijke ordening is gelegd.

  • b. beschermingszone: dit begrip is deels overgenomen uit de Wet, met de toevoeging dat die zone in de legger is vermeld en dat het betreffende waterstaatswerk wordt beschermd door voorschriften krachtens deze Keur. In deze omschrijving wordt de relatie gelegd tussen de legger met de ligging, vorm, afmetingen en constructie van dat waterstaatswerk en de Keur met haar instrumentarium om die waterstaatswerken daadwerkelijk te beschermen tegen ingrepen van derden.

  • c. bestuur: het bevoegde bestuursorgaan voor het nemen van besluiten krachtens deze Keur is het Dagelijks Bestuur van het waterschap.

  • d. grondwater: de omschrijving van dit begrip is uit de Wet overgenomen, met de toevoeging dat het in deze Keur om een onderdeel van het grondwater gaat. Het gaat om dat grondwater, voor zover het waterschap door de Wet belast is met het beheer van dat onderdeel van het grondwater. De Wet gaat uit van het toekennen aan waterschappen van het passieve, kwantitatieve beheer van grondwater, voor zover het betreft de regulering van het onttrekken van water aan grondwater voor industriële toepassingen met een hoeveelheid van niet meer dan 150.000 m3 per jaar, dan wel voor zover het niet gaat om onttrekkingen voor de openbare drinkwatervoorziening of voor bodemenergiesystemen.

  • e. grondwaterlichaam: dit is geheel overgenomen uit de Wet.

  • f. infiltreren: dit is geheel overgenomen uit de Wet.

  • g. legger: dit begrip is voor de waterbeheerder van groot belang. Zeker nu artikel 5.1 van de Wet verplicht stelt dat de beheerder zijn waterstaatswerken vastlegt in de zgn. Waterwetlegger. Daarnaast hanteren de waterschappen al sinds lange tijd de Waterschapswetlegger, als bedoeld in artikel 78, tweede lid van de Waterschapswet. Daarin nemen zij de lijst van onderhoudsplichtigen voor waterstaatswerken op. Het onderhoud van bepaalde waterstaatswerken door de aanliggende eigenaren komt veelvuldig in het regionale waterbeheer voor. Er is geen enkel beletsel om deze twee verschillende leggers te integreren tot 1 waterschapslegger. De leggers zijn verschillend in die zin dat zij hun grondslag vinden in verschillende wetten met een andere strekking. Belangrijk bij het integreren van die beide leggers is dat de strekking van beide leggerartikelen tot gelding komen. In artikel 4.1 van de Waterverordening Vallei & Eem is aangegeven welke gegevens in ieder geval in de (waterwet)legger dienen te worden opgenomen. Artikel 4.1a van de Waterverordening bepaalt dat tertiaire watergangen zoals deze zijn opgenomen in de legger van het waterschap, zijn vrijgesteld van de leggerplicht als bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de Wet met betrekking tot vorm, afmeting en constructie. Dit laatste geldt ook voor de waterbergingsgebieden. Met betrekking tot het bepaalde in dit onderdeel zijn de artikelen 6.3 tot en met 6.6 van het overgangsrecht van toepassing.

  • h. natuurvriendelijke oever: aangegeven op de overzichtskaarten behorende bij de keur;

  • i. onderhoudsstrook: is aangegeven op de overzichtskaarten behorende bij de keur;

  • j. onttrekken: dit begrip is deels overgenomen uit de Wet en heeft betrekking op zowel het onttrekken van grondwater, als ook op het onttrekken van water aan een watergang. In artikel 1 derde lid van de Grondwaterwet is / was opgenomen dat ontwaterings- en afwateringsactiviteiten zijn uitgezonderd van het onttrekkingsbegrip. Dat geldt ook voor het hier opgenomen begrip ‘onttrekken van grondwater’. De artikelen 4.8 en 4.9 van de Keur zien dus niet op ont- en afwateren. De regulering van ont- en afwateren vindt plaats door middel van de watervergunningvoor ontrekken aan en lozen op watergangen (artikel 4.7) In hoofdstuk 4 van deze Keur is een instrumentarium opgenomen voor de regulering van onttrekkingen aan oppervlaktewaterlichamen en voor het onttrekken van grondwater in combinatie met infiltraties. Zeker nu de waterschappen deels de taak hebben tot regulering van het kwantitatieve grondwaterbeheer, is dat hoofdstuk van groot belang voor de beheerspraktijk van de waterschappen.

  • k. oppervlaktewaterlichaam: dit begrip is overgenomen uit de Wet. Het betreft oppervlaktewater met de daarin aanwezige stoffen, de waterbodem de oevers en flora en fauna. Het gaat verder dan de op grond van de Kaderrichtlijn Water door de waterbeheerders als oppervlaktewaterlichamen bestempelde wateren. Deze ruime omschrijving gaat ook verder dan de omschrijving van het begrip ‘oppervlaktewater’, zoals dat door de jurisprudentie in de jaren ’80 en ’90 is gevormd. Het gaat bij het oppervlaktewaterlichaam om oppervlaktewater, zoals de sloot, de wetering, de beek, de rivier, het meer; kortom het gaat om de bak waarin het water zit. Daarnaast kunnen we niet om het begrip ‘water’ heen, omdat daarmee wordt bedoeld de substantie in de formule H2O. Dat begrip komt voor in hoofdstuk 4, waarin het aanvoeren van water of het onttrekken van water aan het grondwater is gereguleerd. Het begrip ‘oppervlaktewaterlichaam’ is in de keur opgenomen omdat het beheersobject “watergang’ op die manier in de Waterwet is gedefinieerd: de regionale waterbeheerder voert zijn beheerstaken uit in en om oppervlaktewater. Evenwel is er vanwege de herkenbaarheid voor gekozen het begrip watergang (als species van het begrip oppervlaktewater; wat overigens ook geldt voor het begrip solitair water) in de keur op te nemen. Het begrip oppervlaktewaterlichaam is onderdeel van het meer omvattende begrip waterstaatswerk, welk begrip op zijn beurt weer deel uitmaakt van het brede begrip watersysteem. Watersysteem is het meest omvattende van alle in de Wet en hier gebruikte begrippen. Het is hét object van beheer in de Wet. Voor de waterbeheerder en voor derden is het essentieel dat een ieder weet waarover het gaat en vooral wat de reikwijdte is van ge- en verbodsbepalingen in relatie tot bepaalde beheerobjecten. De begrippen moeten onderscheiden worden, omdat het beheer gericht kan zijn op onderdelen van het watersysteem. Scheiden is niet mogelijk, want we voeren het waterbeheer integraal uit. Uitoefening van de beheertaak waterkeringen mag in principe niet ten koste gaan van bijvoorbeeld het aquatische ecosysteem van oppervlaktewateren in de nabijheid. Op zijn minst zal de beheerder dan moeten proberen achteruitgang te compenseren. Het gaat immers om het behalen van de doelstellingen, zoals die in Hoofdstuk 2 paragraaf 1 van de Wet in algemene termen zijn omschreven. Paragraaf 2 en 3 van dat hoofdstuk leggen normen voor de onderscheiden beheerobjecten vast om daarmee die doelstellingen nader te concretiseren.

  • l. profiel van vrije ruimte: dit begrip is gevormd door jurisprudentie en opgenomen in de Waterverordening Vallei & Eem. Het profiel is noodzakelijk om in de toekomst nodige gronden te vrijwaren van onomkeerbare ingrepen. Het is in het algemene gedeelte van deze toelichting nader toegelicht.

  • m. solitair water; aangegeven op de overzichtskaarten behorende bij de keur;

  • n. visplan: het door visrechthebbende op te stellen plan dat dient te worden goedgekeurd door het bestuur.

  • o. watergang: bij waterstaatswerken bestaande uit watergangen gaat het om de zone watergang (het water met inbegrip van de werken en gronden die een functie hebben voor af– aanvoer en/of berging van water, voor onderhoud met het oog op af– aanvoer en/of berging van water of de zogenaamde natuurvriendelijke oevers) en de beschermingszone. Naast oppervlaktewaterlichamen (watergangen, vijvers, greppels, wadi’s) worden ook vormen van ondergrondse waterberging en waterafvoer ter vervanging van oppervlaktewaterlichamen of delen daarvan als watergangen in de zin van de keur beschouwd. Deze objecten vallen echter alleen onder de keur als zij dienen ter vervanging van bestaand of in de plaats komen van gepland oppervlaktewater.

  • p. waterkering: deze begripsomschrijving komt in de Wet niet voor. De omschrijving is nodig om aan te geven wanneer het waterschap een object als waterkering aanduidt. Hij beheert niet alleen de primaire, maar ook de regionale waterkeringen. Het begrip dekt beide soorten kering. De zones met betrekking tot de waterkering die in de legger worden onderscheiden zijn de waterkering (het dijklichaam inclusief eventuele steun- en/of pipingbermen en stroken afhankelijk van de situatie aan weerszijden daarvan met inbegrip van de daarin of daaraan aangebrachte werken die een waterkerende of medewaterkerende functie hebben) en de beschermingszone. De beschermingszone bestaat uit de gebieden aan weerszijden van de zone waterkering waarbinnen een verstoring van de ondergrond negatieve gevolgen kan hebben voor de stabiliteit van de dijk.

  • q. waterstaatswerk: overgenomen uit de Wet, met toegevoegd de onderhoudsstroken en voorts dat het werk als zodanig in de (Waterwet)legger is aangegeven, tenzij dat van de leggerplicht is vrijgesteld of op een overzichtskaart als bedoeld in artikel 6.2 staat aangegeven.

  • r. watersysteem: dit begrip is overgenomen uit de Wet, met de opmerking dat de zinsnede ‘en grondwaterlichamen’ hier achteraan is gezet, omdat die geen waterkeringen en ondersteunende kunstwerken behoeven.

  • s. watervergunning: het gaat om de vergunning die de Wet introduceert voor bepaalde handelingen in het watersysteem en die de Keur voor het beheergebied van het waterschap concretiseert. We spreken dus niet langer van een keurontheffing of -vergunning, maar van een watervergunning.

  • t. werken: dit begrip komt niet voor in de Wet. Het is nodig omdat het realiseren van dergelijke werken in watersystemen afbreuk kan doen aan de functies die aan die watersystemen of onderdelen daarvan, zijn toegekend. De regionale waterbeheerder kan daartoe zijn keurinstrumentarium inzetten om dergelijke ingrepen van derden te voorkómen door de handeling te verbieden, dan wel de realisatie van voorschriften te voorzien via een watervergunning. Als de aspirant-bouwer van het werk bekend is met de algemene regels van het waterschap, kan hij, afhankelijk van de aard van zijn constructie en de locatie, ook volstaan met het doen van een melding aan het waterschap.

  • u. Wet: dit is de Waterwet, waarop het keurinstrumentarium inhoudelijk is gestoeld, naast de betreffende provinciale Waterverordening.

Artikel 1.2      Hoofdelijke aansprakelijkheid

Ingevolge het bepaalde in het eerste lid van dit artikel zijn de gebruikers verplicht de ingevolge de keur op de eigenaar rustende verplichtingen na te komen ingeval er sprake is van een zakelijk of persoonlijk gebruiksrecht.

Ingevolge het bepaalde in artikel 1.2, tweede lid, zijn de eigenaren, overige zakelijk gerechtigden tot, en gebruikers van de grond hoofdelijk aansprakelijk voor de nakoming van verplichtingen, die ingevolge de keur op de eigenaar van de grond rusten. Veelal is immers niet de eigenaar maar de feitelijke gebruiker van de grond degene die bij machte is aan die verplichtingen te voldoen of die bij de voldoening aan die verplichtingen is gebaat.

Hoofdstuk 2        Ecologische kwaliteit van oppervlaktewaterlichamen
Artikel 2.1     Onttrekken, verplaatsen en uitzetten van vis

In de Visserijwet 1963 zelf of in de ministeriële regeling zal op termijn worden opgenomen dat het verboden is de binnenvisserij uit te oefenen, anders dan op basis van en in overeen-stemming met het visplan. Een dergelijk visplan behoeft de instemming van de waterbeheerder. Het visplan wordt door het bestuursorgaan getoetst aan de doelstellingen van de Kaderrichtlijn Water( KRW) dan wel de door het waterschap op te stellen kwaliteitsbeelden voor niet KRW-wateren. De visrechthebbende stelt het visplan met inhoudelijke ondersteuning door de Visstand Beheer Commissie (VBC). Voor zover het regionale wateren betreft die eigendom van het waterschap zijn, is de verplichting tot het opstellen van een visplan in de huurovereenkomst met de visrechthebbende opgenomen. Ten aanzien van regionale wateren die geen eigendom zijn van het waterschap, is het opstellen van een visplan in de keur verplicht gesteld en is tevens bepaald dat de binnenvisserij dient plaats te vinden overeenkomstig een dergelijk plan.

Het visplan beoogt ten eerste de visserijactiviteiten in te passen in de KRW-doelstellingen wat betreft de visstand dan wel de door het waterschap vastgestelde kwaliteitsbeelden, en ten tweede een vastlegging van de verplichtingen voor de visrechthebbenden.

Hoofdstuk 3       Gebodsbepalingen
Artikel 3.1        Afrasteringen

Deze bepaling geeft het bestuursorgaan de mogelijkheid aan te geven welke waterstaatswerken beschermd moeten worden tegen aftrap door dieren. De bepaling geeft het bestuursorgaan tevens de mogelijkheid nadere regels te stellen over afrasteringconstructies en wijzen van plaatsing. Ook deze regels moeten worden beschouwd als een onderdeel van de Keur. Dit betekent dat zowel voor de aanwijzing op de kaartbijlage bij de Keur, als voor de vaststelling van de nadere regels over de afrasteringconstructies en wijzen van plaatsing de procedure voor de vaststelling nodig is. Dit betekent dat de reguliere procedurebepalingen voor vaststelling of wijziging van de Keur moeten worden gevolgd.

Artikel 3.2        Coupures, afsluiters en sluizen

De eigenaren van coupures, sluizen, uitwateringen en andere doorgangen in waterkeringen, zijn verplicht deze op eerste aanzegging door of namens het bestuursorgaan te sluiten met het oog op het voorkomen van overstroming van achter de waterkering gelegen gronden. Zowel voor de aanwijzing op de kaartbijlage bij de Keur, als voor de vaststelling van de nadere regels betreffende coupures en sluizen is de procedure voor de vaststelling nodig is (zie de toelichting op artikel 3.1)

Artikel 3.3        Stuwen

Meestal zijn de stuwen in beheer bij het waterschap. In het geval dat het beheer/bediening van een stuw bij een particulier berust en hij bij de afstemming van die bediening op zijn belangen een situatie schept die voor het verdere beheer van het waterschap nadelig uitpakt, is het noodzakelijk dat het waterschap dat kan reguleren. Met het oog op de rechtszekerheid moet het bestuursorgaan aangeven voor welke stuwen een aanzegging met rechtsgevolg mogelijk is. Op de aanwijzing en de vaststelling van nadere regels is de procedure van de keur van toepassing (zie de toelichting op artikel 3.1).

3.1  Onderhoud aan waterstaatswerken

Artikel 3.4        Onderhoudsplicht

Onderhoudsplichtigen worden ingevolge artikel 78, tweede lid, Waterschapswet aangewezen in de legger. De keur sluit hierop aan door als onderhoudsplichtigen aan te wijzen degenen die in de legger tot het plegen van jaarlijks of groot onderhoud zijn vermeld. Over het algemeen zal die aanwijzing niet naar individu geschieden maar een categorie personen betreffen, bijvoorbeeld de aangrenzende grondgebruikers of -eigenaren. Door het bepaalde in dit artikel geeft de legger de reikwijdte van de bepalingen van de Keur aan. Keur en legger doorlopen ingevolge de Waterschapswet een vaststellingsprocedure van overeenkomstige aard, zodat ook bij de onderhavige wijze van aanwijzing van onderhoudsplichtigen een voldoende rechtsbescherming van belanghebbenden is verzekerd.

Voor onderhoudsactiviteiten ten behoeve van de waterstaatszorg is een Gedragscode voor de waterschappen opgesteld. Hierin is omschreven hoe te voldoen aan het vereiste van zorgvuldig handelen in gevolge artikel 2 van de wet. Door te werken volgens die Gedragscode is een vrijstelling op basis van de Flora- en Faunawet gegeven. Dit geldt ook voor particulieren die onderhoudsplichtig zijn, als zij aantoonbaar in overeenstemming met de bestaande Gedragscode handelen en dit passend is binnen de eigen werkprocessen..

3.2  Onderhoud aan waterstaatswerken bestaande uit waterkeringen
Artikel 3.5      Jaarlijks onderhoud aan waterkeringen

In deze bepaling wordt omschreven waartoe derden-onderhoudsplichtigen bij de uitvoering van het jaarlijks onderhoud aan waterkeringen gehouden zijn. De bestrijding van muskusratten op waterkeringen gebeurt, met uitsluiting van derden, van overheidswege (provincie of waterschap).

Artikel 3.6      Groot onderhoud aan waterkeringen

In deze bepaling wordt omschreven waartoe derden-onderhoudsplichtigen gehouden zijn bij de uitvoering van het groot onderhoud aan waterkeringen. Als groot onderhoud wordt in de keur aangemerkt het in stand houden van de waterkering overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent richting, vorm afmeting en constructie. Dit onderhoud aan waterkeringen wordt waar het ‘primaire waterkeringen’ betreft, maar veelal ook bij overige waterkeringen, door het waterschap waarbij de waterkering in beheer is, uitgevoerd. De onderhavige bepaling ziet zoals in de algemene toelichting is vermeld niet op de situaties waarin het vorenstaande het geval is maar op de omstandigheid waarin dit onderhoud bij derden berust en richt zich niet tot het waterschap als waterkeringbeheerder, maar tot derden-onderhoudsplichtigen. De situatie waarin derden-onderhoudsplichtigen tot instandhouding van waterkeringen verplicht zijn, doet zich met name regelmatig voor bij  kaden in de uiterwaarden van rivieren. In de situatie dat geen legger aanwezig is en op de kaart geen vorm, afmetingen of constructie zijn aangegeven, voorziet het overgangsrecht van deze Keur.

Artikel 3.7      Ondersteunende kunstwerken en werken

Het bepaalde in dit artikel richt zich in principe tot onderhoudsplichtigen van in, op, aan of over waterkeringen of beschermingszones van waterkeringen gelegen werken die een waterkerende of mede een waterkerende functie hebben, en die anders dan met vergunning zijn aangebracht. Immers voor met vergunning aangebrachte werken zullen bepalingen met een strekking als die van artikel 2.6 in de vergunningsvoorschriften zijn opgenomen.

3.3  Onderhoud aan watergangen
Artikel 3.8      Jaarlijks onderhoud aan oppervlaktewaterlichamen

In deze bepaling wordt omschreven waartoe derden-onderhoudsplichtigen bij de uitvoering van het gewone onderhoud aan watergangen gehouden zijn. De onderhoudsplichtigen zijn te allen tijde gehouden voorwerpen, materialen en stoffen uit watergangen te verwijderen die af- en/of aanvoer, dan wel de berging van water hinderen. Het gaat dan om die wateren waartoe zij onderhoudsplichtig zijn. Daarnaast schonen onderhoudsplichtigen de wateren. Dat gebeurt een aantal malen per jaar (meestal in het voor- en najaar), vóór de vooraf aan te kondigden schouw. Daarbij gaat het er om de maatgevende af- en/of aanvoer van water veilig te stellen. De oevers en taluds alsmede de daartoe behorende oeververdedigingswerken dienen behoorlijk in stand te worden gehouden, voor zover dat nodig is om te voorkomen dat door inzakking de af- en/of aanvoer van water wordt gehinderd dan wel aangelegde onderhoudsstroken en/of afrasteringen door inzakking worden bedreigd. Waar de feitelijke afmetingen van het profiel de voor de af- en/of aanvoer van water noodzakelijke profielafmetingen overtreffen, kan de onderhoudsplichtige niet worden verplicht de overprofilering (lees: maaien) in stand te houden als niet tevens ook de instandhouding van een onderhoudsstrook en/of afrastering in het geding is.

Artikel 3.9      Groot onderhoud aan watergangen

In deze bepaling wordt omschreven waartoe derden-onderhoudsplichtigen, die tot de uitvoering van het buitengewoon onderhoud aan watergangen zijn verplicht, gehouden zijn. Als groot onderhoud wordt in de Keur aangemerkt het in stand houden van de watergangen overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent richting, vorm afmeting en constructie.

Het groot onderhoud wordt waar het betreft watergangen van overwegend belang voor de af- en/of aanvoer van water voor een groter gebied veelal uitgevoerd door het waterschap dat de kwantiteitsbeheerder van de betrokken watergangen is. De onderhavige bepaling ziet niet op deze situatie, maar op de omstandigheid waarin dit onderhoud bij derden berust en richt zich dus niet tot het waterschap als kwantiteitsbeheerder, maar tot derden-onderhoudsplichtigen. De situatie waarin derden-onderhoudsplichtigen tot instandhouding van watergangen verplicht zijn, doet zich met name voor bij sloten en greppels die uitsluitend de afwatering van een bepaald aantal percelen dienen.

In de situatie dat geen legger aanwezig is en op de kaart geen vorm, afmetingen of constructie zijn aangegeven, voorziet het overgangsrecht van deze keur.

Hoofdstuk 4       Verbodsbepalingen
Algemeen

De Wet heeft in hoofdstuk 6 de regulering van handelingen van derden in het watersteem opgenomen. Dat reguleringsstelsel voorziet in de introductie van de watervergunning en algemene regels. Centraal daarbij staan de doelmatige bescherming van het watersysteem en een efficiënte dienstverlening voor burgers en bedrijven. Zo komt er voor samenhangende activiteiten in het watersysteem één watervergunning. Voorts vallen meer handelingen in het watersysteem onder algemene regels. Dit leidt tot lastenvermindering voor burgers en bedrijven. Voor de waterbeheerder is deze introductie op een andere manier van groot belang: tegenstrijdigheden tussen verschillende waterwetten behoren tot het verleden. Tot slot is de afstemming met andere vergunningstelsels geborgd door het instellen van 1 loket voor de uitvoering van het behandelen van vergunningaanvragen. De reglementaire bevoegdheid van de waterschappen om bij Keur regels te stellen, blijft bestaan. Een dergelijke benadering past ook bij het aan de Wet ten grondslag liggende uitgangspunt van ‘decentraal wat kan, centraal wat moet’. 

Wat centraal moet, is ook te vinden in hoofdstuk 6 van de Waterwet. Dat wordt ingegeven door internationale verplichtingen of bovenregionale belangen. Het is dan wenselijk of zelfs noodzakelijk om bepaalde handelingen – of die nu betrekking hebben op een watersysteem in beheer bij het Rijk of bij een waterschap – voor alle watersystemen op uniforme wijze te regelen. Een voorbeeld van dergelijke handelingen zijn de voorheen op grond van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren gereguleerde lozingen van afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen. Voor zover derhalve het Rijk een bepaald onderwerp heeft geregeld, zijn waterschappen niet langer onverkort bevoegd om daarin nog zelfstandig bij verordening te voorzien, mede ook op grond van artikel 59 van de Waterschapswet.

De bevoegdheid van waterschappen om bij verordening (bedoeld wordt: de Keur) regels te stellen inzake handelingen in de onder hun beheer vallende watersystemen, is neergelegd in artikel 56 van de Waterschapswet. In dat kader staat het de waterschappen ook vrij om naast de reeds op grond van de artikelen 6.2 en 6.3 van de Waterwet vergunningplichtige handelingen, nog andere handelingen vergunningplichtig te stellen. Het gevolg daarvan is dat zodra een waterschap ervoor kiest om nog andere handelingen vergunningplichtig te maken of anderszins aan een toestemmingsvereiste te binden, die handelingen automatisch onder de watervergunning vallen. De waterschappen creëren dus geen zelfstandige vergunningstelsels meer. Bedoeling daarvan is dat de uitgangsgedachte van 1 watervergunning daarmee overeind blijft en nog belangrijker dat de integrale afweging van de bij het waterbeheer betrokken belangen blijft gewaarborgd. Dit laatste doet zich bijvoorbeeld voor ten aanzien van een gedeelte van het Randmeer waar zowel Rijkswaterstaat als het waterschap bevoegdheden op grond van de Waterwet hebben. In geval van samenloop van watervergunningen moet deze worden samengevoegd tot één watervergunning. Dit vereist afstemming.

Afstemming met de gemeenten is ook nodig. In artikel 3.8 van de Wet is bepaald dat waterschappen en gemeenten zorgdragen voor de met het oog op een doelmatig en samenhangend waterbeheer benodigde afstemming van taken en bevoegdheden. Op grond van artikel 3.4 tot en met 3.6 van de Wet hebben de gemeenten zorgplichten ten aanzien van regenwater en grondwater.

Artikel 4.1        Watervergunning waterkeringen

Ingevolge dit artikel worden de in de legger als waterkering en beschermingszone aangeduide zones beschermd. 

Het verbod in artikel 4.1., eerste lid sub a betreft het verrichten van werkzaamheden. Bij het begrip ‘werkzaamheden’ moet een verband gelegd worden met verrichten van handelingen. Onder werkzaamheden vallen onder andere aanleg–,  boor–, bouw–, graaf–,  herstel–, onderhoud–, plant–, reparatie–, revisie–, sloop–, uitbreiding–, verbouw– en herbouwwerkzaamheden. Werkzaamheden betreffen zowel werkzaamheden die tot doel hebben verandering te brengen in de staat van waterstaatswerken, als werkzaamheden die dat niet tot doel hebben, maar waarvan onbedoeld effect is dat verandering wordt gebracht in de staat van die werken. 

Van het begrip ‘werken’ is in artikel 1 een definitie gegeven. Het bepaalde in artikel 4.1, eerste lid sub c, geeft een regeling voor het brengen, plaatsen en hebben van vaste stoffen, voorwerpen of dieren. Het verbod geldt niet voor plaatsen, die voor opslag van vaste stoffen en voorwerpen of houden van dieren bestemd zijn.

Ingevolge het bepaalde in artikel 4.1, eerste lid sub d  is het verboden activiteiten te houden op andere dan de daarvoor aangewezen plaatsen. Onder activiteiten worden verstaan: wedstrijden, tentoonstellingen, feesten, markten, kermissen en evenementen etc.

Het verbod ingevolge artikel 4.1, eerste lid sub e, om zich anders dan als rechthebbende, wandelaar of visser op te houden op waterkeringen, heeft als achtergrond dat waterkeringen in principe toegankelijk zijn voor recreatief medegebruik in individuele gevallen. De toegang kan aan de eigenaar of anderszins zakelijk gerechtigde niet worden ontzegd, omdat hij dan praktisch ieder genot van de zaak komt te ontberen.

Het verbod ingevolge artikel 4.1, eerste lid sub f, geldt voor zover de waterkering niet bestaat uit een verharde weg.

Met het bepaalde in artikel 4.1, eerste lid sub g, kan worden voorkomen dat door de wijze van bemesting een waterkering in het ongerede raakt door het effect op de daar aanwezige vegetatie/zode.

Artikel 4.2      Watervergunning watergangen

Ingevolge dit artikel worden de in de legger als watergang en beschermingszone aangeduide zones beschermd. Bij het stellen van verbodsbepalingen ten aanzien van wateren die (tevens) scheepvaartweg zijn in de zin van de Scheepvaartverkeerswet, moet worden bedacht dat ook het bevoegd gezag ingevolge die wet regels kan stellen, onder meer in het belang van de instandhouding van de vaarweg, ter bescherming van de waterhuishouding, de oevers en waterkeringen en ter bescherming van in of boven de vaarweg aanwezige werken tegen schade door scheepvaart. De bevoegdheden van het bevoegd gezag ingevolge de Scheepvaartverkeerswet en de waterbeheerder kunnen elkaar op dit punt overlappen. Dit kan gevolgen voor de keurbevoegdheid van het waterschapsbestuur hebben, als het waterschap niet als bevoegd gezag ingevolge de Scheepvaartverkeerswet is aangewezen. In artikel 42 Scheepvaartverkeerswet wordt de betrokken competentievraag geregeld. Hier is bepaald dat de bevoegdheid van onder andere waterschappen tot het stellen van regels in het belang van het waterbeheer gehandhaafd blijft voor zover deze regels niet in strijd zijn met het krachtens de Scheepvaartverkeerswet bepaalde. Bij strijdigheid van de Keur met het krachtens de Scheepvaartverkeerswet bepaalde houdt het in de Keur bepaalde van rechtswege op te gelden. Overigens is daarvan op grond van deze keur geen sprake.

Het verbod in artikel 4.2, eerste lid sub a  betreft het verrichten van werkzaamheden.  Bij het begrip ‘werkzaamheden’ moet een verband gelegd worden met verrichten van handelingen. Onder werkzaamheden vallen onder andere aanleg–, bagger–, boor–, bouw –, graaf–, demping–, herstel–, onderhoud–, plant–, reparatie–, revisie–, sloop–, uitbreiding–, verbouw– en herbouwwerkzaamheden. Werkzaamheden betreffen zowel werkzaamheden die tot doel hebben verandering te brengen in de staat van de watergang, als werkzaamheden die dat niet tot doel hebben, maar waarvan onbedoeld effect is dat verandering wordt gebracht in de staat van die watergang. 

Artikel 4.2, eerste lid, sub b verbiedt het wijzigen van de waterstand. Het waterschapsbestuur is in daartoe aangewezen gevallen (zie Waterverordening Vallei & Eem) verplicht voor watergangen in beheer bij het waterschap één of meer peilbesluiten vast te stellen en zorgt ervoor dat de in het peilbesluit aangegeven waterstanden gedurende een daarbij aangegeven periode zoveel mogelijk worden gehandhaafd. Deze waterstanden worden vastgesteld met het oog op de functies die aan de betrokken watergangen en gebieden zijn toegekend in het provinciale waterhuishoudingsplan en/of aanvullend in het beheersplan van het waterschap. Het is in principe ongewenst dat het in genoemde plannen neergelegde waterhuishoudkundige beleid en beheer wordt doorkruist door particulieren, die de waterstand op een ander peil  brengen of houden dan in het peilbesluit voor de betrokken watergang is vastgesteld. In de gebieden waarvoor geen peilbesluit behoeft te worden vastgesteld, worden de waterpeilen vastgelegd zoveel mogelijk in peilenplannen.

Van het begrip ‘werken’ (artikel 4.2, eerste lid sub c) is in artikel 1 een definitie gegeven. Onder opgaande houtbeplanting vallen zowel bomen (eiken, beuken, populieren etc.) als lagere beplanting (bosschages van hakhout, heesters etc.). Met name voor wat betreft de onderhoudsstroken is het vanuit onderhoudsoogpunt van belang dat deze vrij zijn van beplanting en voor wat betreft de 1-meter keurzone bij watergangen waarlangs geen natuurvriendelijke oever of onderhoudsstrook ligt, is het vanwege de stabiliteit van het talud wenselijk dat zich in deze strook geen hoogopgaande beplanting bevindt.

Het bepaalde in artikel 4.2, eerste lid sub d,  geeft een regeling voor het brengen, plaatsen en hebben van vaste stoffen, materialen, voorwerpen of dieren. Het verbod geldt niet voor plaatsen, die voor opslag van vaste stoffen en voorwerpen of houden van dieren bestemd zijn.

Ingevolge het bepaalde in artikel 4.2, eerste lid sub e, is het verboden activiteiten te houden op andere dan de daarvoor aangewezen plaatsen. Onder activiteiten worden verstaan: wedstrijden, tentoonstellingen, feesten, markten, kermissen, evenementen etc.

Het verbod ingevolge artikel 4.2, eerste lid sub f, om zich anders dan als rechthebbende, wandelaar, roeier, kanoër, schaatser of visser op te houden in, op, onder en boven watergangen, heeft als achtergrond dat waterstaatswerken in principe toegankelijk zijn voor recreatief medegebruik in individuele gevallen. De toegang kan aan de eigenaar of anderszins zakelijk gerechtigde niet worden ontzegd, omdat hij dan praktisch ieder genot van de zaak komt te ontberen.

Het verbod ingevolge artikel 4.2, eerste lid sub g, geldt voor zover zich binnen de zone welke in de legger is aangeduid als watergang een pad bevindt niet zijnde een verharde weg.

Met het bepaalde in artikel 4.2, eerste lid sub h, kan worden voorkomen dat door de wijze van bemesting een watergang in het ongerede raakt dan wel de ecologische kwaliteit wordt aangetast.

Artikel 4.3      Watervergunning beschermingszones

Deze zones liggen naast de waterstaatswerken en zijn als zodanig in de legger aangegeven. De verboden ingevolge de artikelen 4.1 en 4.2, die het waterstaatswerk inclusief eventuele onderhoudstroken beschermen zijn verdergaand dan de verboden voor de beschermingszone.  In de beschermingszone wordt het verboden die handelingen te verrichten die een bedreiging kunnen vormen voor de stabiliteit van het waterstaatswerk. De handelingen ingevolge de artikelen 4.1 en 4.2 mogen wel verricht worden in de beschermingszone, omdat ze de stabiliteit van het waterstaatswerk niet aantasten.

Artikel 4.4      Watervergunning profiel van vrije ruimte

In dit artikel wordt gesproken over werken. Deze worden nader geconcretiseerd in beleidsregels, omdat dit voor ieder gebied weer anders zal zijn.

Artikel 4.5      Watervergunning bergingsgebieden

In de keur is ter uitvoering van het besluit van het bestuur (21 april 2005 - vergoedingsregeling waterberging) de begrenzing van de waterbergingsgebieden vastgelegd op de keurkaarten. In de keur is een vergunningplicht opgenomen voor maatregelen en activiteiten in de waterbergingsgebieden die het waterbergend vermogen aantasten.

Artikel 4.6      Watervergunning solitaire wateren

Het toetsingskader bij vergunningverlening voor wat betreft solitaire wateren betreft de waterkwantiteitsaspecten en de ecologie. Voor zover het solitaire water een zwemwaterinrichting is dient de Zwemwaterrichtlijn bij de vergunningverlening betrokken te worden.

Artikel 4.7      Watervergunning ontrekken aan en lozen op watergangen

De artikelen 4.7 tot en met 4.9 hebben betrekking op de watervergunning voor het het lozen of onttrekken van water met betrekking tot oppervlaktewaterlichamen en voor het onttrekken van water aan grondwater of het infiltreren van water in de bodem en de meld- en registratieplicht voor onttrekking en infiltratie van grondwater. Indien door één en dezelfde natuurlijke of rechtspersoon op meerdere punten (grond)water wordt onttrokken en deze onttrekkingen aan elkaar gerelateerd zijn, wordt het totaal van deze onttrekkingen als één onttrekking beschouwd.

Op het ontwateren en afwateren van gronden ziet de Keur in artikel 4.7. Het waterschap heeft hiermee de bevoegdheid via het keurinstrumentarium bijvoorbeeld het draineren van gronden en de daarmee gemoeide afvoer naar een oppervlaktewaterlichaam te reguleren. De regulering is afgestemd op het bepaalde in de Waterverordening Vallei & Eem

In de keur zijn geen definities gegeven van lozen en ontrekken van water. Er is van uitgegaan dat deze begrippen inmiddels eenduidig worden uitgelegd in die zin dat onder lozen van water: het door middel van een werk brengen van water in een oppervlaktewater, zonder dat het water daarbij uit een ander oppervlaktewater wordt gehaald en onder onttrekken van water: het door middel van een werk halen van water uit een oppervlaktewater, zonder dat het water daarbij in een ander oppervlaktewater wordt gebracht.

In het geval er door middel van een werk water wordt geloosd op oppervlaktewater, kan er tevens sprake zijn van onttrekking van grondwater. Wanneer er langs een natuurlijke weg geloosd wordt is artikel 4.7 van toepassing. Indien er door middel van een werk bemalen wordt is er sprake van bronbemaling als bedoeld in artikel 4.8.

Lozingen

In de keur wordt onderscheid gemaakt tussen lozingen afkomstig van een werk (proces- en koelwater), lozingen afkomstig van verhard oppervlak (bijvoorbeeld regenwaterafvoer) en lozingen afkomstig uit de bodem (bijvoorbeeld door middel van drainage). De ontheffingsplicht ontstaat wanneer de in de keur genoemde ondergrens overschreden wordt.

a.       Lozingen afkomstig van een werk

De vergunningplicht van lozen op primaire watergangen is gesteld op debieten groter dan 50 m³ per uur: primaire watergangen hebben voldoende capaciteit om deze hoeveelheid af te voeren. Voor secundaire en tertiaire watergangen is om dezelfde reden gekozen voor debieten groter dan 15 m³ per uur.

b.       Lozingen afkomstig uit een uitbreiding van verhard oppervlak

Lozingen afkomstig uit een uitbreiding van verhard oppervlak dat groter is dan 0,25 ha zijn vergunningplichtig, tenzij de verharding deel uitmaakt van een agrarisch bedrijf. In dat geval geldt de vergunningplicht vanaf 1 ha. Enerzijds om te voorkomen dat het ontvangende oppervlaktewater het regenwater van het extra afvoerend oppervlak niet kan bergen of afvoeren. Anderzijds om te voorkomen dat het regenwater niet meer ten goede komt van de bodem, waardoor er verdroging kan optreden.

c.       Lozingen afkomstig uit de bodem

Alle lozingen door middel van drainage waarbij het lozingspunt van de het drainagemiddel dieper dan 1,00 meter onder maaiveld is gelegen, zijn ontheffingplichtig. In gebieden met de natuurfunctie zoals aangegeven op de bij de keur behorende natuurkaart geldt de ontheffingsplicht voor alle gevallen van drainage.

Onttrekkingen

Bij onttrekkingen boven 20 m³ per uur geldt – nog meer dan voor lozingen – dat deze, met name bij kleine watergangen, invloed kunnen hebben op het beheer, in het bijzonder de peilregeling. Vooral in droge perioden kan onttrekking uit oppervlaktewateren snel leiden tot onderschrijding van het peil volgens het peilbesluit of het streefpeilenplan. Aan onttrekkingsvergunningen ten behoeve van beregening zal daarom in ieder geval het voorschrift worden verbonden dat de onttrekking dient te worden gestaakt zodra het peil volgens het peilbesluit of peilenplan onderschreden wordt.

Artikel 4.8      Watervergunning onttrekken van grondwater en infiltreren in de bodem

Dit artikel is tot stand gekomen na overleg met de provincies Utrecht en Gelderland.

Uitgangspunt bij de regulering van onttrekkingen, al of niet in combinatie met infiltratie, is het toestaan van het gebruik van grondwater, mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. Deze voorwaarden hebben betrekking op het voorkomen van schadelijke effecten voor derden, zoals natuur, landbouw, archeologie, kwaliteit van het grondwater, bebouwing en dergelijke. Tevens zijn deze voorwaarden er op gericht voldoende zicht te houden op de onttrekkingen en het gebruik van het grondwater. Het gebruik van hoogwaardige toepassingen van grondwater zoals energie- of KWO-systemen en de openbare drinkwatervoorziening hebben voorrang boven laagwaardige toepassingen als bijvoorbeeld doorstroomkoeling en bronbemaling.

Voor de laagwaardige toepassingen wordt waar mogelijk gestreefd naar beperking van het grondwater gebruik. Bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van onttrekkingen zal worden getoetst aan GGOR (Gewenste Grond- en Oppervlaktewater Regiem) en aan de functies die aan gebieden zijn toegekend. In de beleidsregels zal aan deze uitgangspunten nader invulling worden gegeven.

In dit artikel is aangegeven voor welke situaties een vergunning nodig is, alsmede de uitzonderingen. Onttrekkingen met een grote capaciteit, maar ook langdurige onttrekkingen met een lage capaciteit zijn vergunningplichtig. Bij bonbemaling zijn beperkingen opgenomen om te voorkomen dat onnodige peilverlaging optreedt en afsluitende lagen worden aangetast.

In sub d wordt gesproken van een proef. Hiervan is sprake als bij wijze van proef water wordt ontrokken teneinde een beeld te krijgen van de doorlaatbaarheid van de bodem.

Onder de genoemde “noodvoorziening” wordt verstaan een systeem ten behoeve van brandbestrijding e.d. zoals sproei-installaties en bluswaterbassins.

Artikel 4.9        Vrijstelling melden en meten onttrekken van grondwater en infiltreren in de bodem

Artikel 6.11 van het Waterbesluit regelt een meld- en meetplicht voor alle onttrekkingen van grondwater of infiltratie waarvoor geen vergunningplicht geldt. De gegevens die bij een melding moeten worden verstrekt zijn opgenomen in de artikelen 6.27 en 6.28 van het Waterregeling. Het vijfde lid van artikel 6.11 maakt het mogelijk dat bij waterschapsverordening gevallen kunnen worden aangegeven waarin deze meld- en meetplicht niet geldt. In artikel 5.2 van de Waterverordening waterschap Vallei en Eem is bepaald dat de in het vijfde lid van artikel 6.11 bedoelde vrijstellingsmogelijkheid niet kan worden toegepast voor onttrekkingen of infiltraties van meer dan 12.000 m3 per jaar en voor tijdelijke onttrekkingen of infiltraties van in totaal meer.

Omdat een meld- en meetplicht voor alle onttrekkingen niet altijd noodzakelijk is, wordt met artikel 4.9 gebruik gemaakt van deze vrijstellingsmogelijkheid met inachtneming van de in de Waterverordening waterschap Vallei & Eem opgenomen beperking.

Artikel 4.10    Vrijstellingen, meldplicht

De vrijstellingen waartoe artikel 4.10 de mogelijkheid biedt, zien toe op het vaststellen van nadere regels door het bestuur. Het gaat dan om de handelingen in de vorige artikelen 4.1 tot en met artikel 4.8. Voordeel van een dergelijke bepaling is dat het waterschap maatwerk kan verrichten.

Artikel 4.11   Algeheel verbod bij calamiteiten

In artikel 4.11 worden regels gesteld in geval zich calamiteiten voordoen. Het bestuur kan dan bijvoorbeeld verbieden water af te voeren of water te onttrekken. Er wordt dan afgeweken van de normaal geldende regels, welke afwijking tijdelijk is en waarvoor geen vergunning nodig of mogelijk is en ook geen algemene regels gelden. De Waterwet (artikelen 5.23 tot en met 5.26) stelt regels omtrent het gevaar voor waterstaatswerken. Deze artikelen geven de waterbeheerder ruime bevoegdheden. Deze bepaling is een invulling daarvan.

Artikel  4.12   Vrijstelling vergunningplicht voor beheershandelingen

Beheers- of onderhoudswerkzaamheden door of in opdracht van het waterschap (dus ook onderhoud door derden) vallen hier onder.

Artikel 4.13    Zorgplicht

Dit artikel betreft de zorgplicht die ieder moet betrachten als het gaat om de maatregelen die het waterschap heeft getroffen in watersystemen met het oog op het bereiken van de waterhuishoudkundige doelstellingen die aan die onderdelen van watersystemen zijn verbonden. De formulering is geënt op de artikelen 6.22a en 6.22b zoals de Invoeringswet Waterwet deze aanreikt. Verder is ook gekeken naar titel 17.2 van de Wet milieubeheer. Het artikel zoals dat nu in deze Keur is opgenomen, voorziet er in dat derden die schade toebrengen aan watersystemen voor die schade daadwerkelijk zullen moeten opdraaien. In dit geval toegespitst op de schade aan werken die het waterschap in het kader van zijn beheertaak heeft uitgevoerd.

Dit artikel draagt er toe bij dat het waterschap maatregelen van de derde kan eisen of alvast zelf maatregelen kan treffen bij (dreigende) schade, als omschreven in dit artikel. De kosten kan het waterschap verhalen op die derde, indien en voor zover die schade aan die derde is toe te rekenen. Het waterschap voorkomt hiermee dat investeringen gedaan om maatregelen aan het watersysteem uit te voeren om zo aan zijn verschillende wateropgaven te voldoen, niet weer teniet worden gedaan. Het waterschap moet er immers alles aan doen om die wateropgaven te halen, mede in het licht van de straks geldende Wet Naleving Europese regelgeving door mede overheden. Dat betekent dat het waterschap alle instrumenten waarover het beschikt, inzet om Europese verplichtingen na te komen. Het komt er derhalve op neer dat hij moet voorkómen dat anderen het werk van het waterschap frustreren. Naast een goed toezicht op de naleving van regels waarvoor het waterschap het bevoegde gezag is, dus ook een dergelijk afdwingen van de zorgplicht die burger en bedrijf hebben ten aanzien van watersystemen.

Hoofdstuk 5  Toezicht en handhaving
Artikel 5.1      Schouw

De schouwvoering als bedoeld in deze bepaling betreft met name de schouw op het onderhoud aan waterkeringen en watergangen. Schouwvoering betreft de uitoefening van toezicht op naleving van met name de onderhoudsbepalingen in de Keur. Daarnaast wordt bij de schouw gelet op eventuele overtreding van verbodsbepalingen. Het aantal malen dat per jaar de schouw wordt gevoerd, is neergelegd in de legger. Daarnaast biedt de Keur de mogelijkheid dat bijvoorbeeld in jaren waarin watergangen snel dichtgroeien het bestuursorgaan kan besluiten een extra schouw te voeren.

Artikel 5.2              Aanwijzing toezichthouders

Aanwijzing van toezichthoudende ambtenaren geschiedt krachtens het bepaalde in artikel 5.2 van de Keur door het bestuursorgaan (art. 5.11 Algemene wet bestuursrecht). Afdeling 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht bevat bepalingen omtrent de bevoegdheden van toezichthoudende ambtenaren.

Artikel 5.3      Strafbepalingen

In artikel 81 Waterschapswet is bepaald welke maximum straf op overtreding van de Keur kan worden gesteld. In deze Keur is deze maximum straf opgenomen (drie maanden hechtenis of een geldboete van de tweede categorie als genoemd in artikel 23, Wetboek van strafrecht).

De opsporingsambtenaar kan de overtreder van een keurvoorschrift een schikkingsvoorstel doen om strafvervolging te voorkomen (artikel 85, derde lid, Waterschapswet).

Deze strafbepalingen staan los van het bestuursrechtelijk instrumentarium – bestuursdwang en last onder dwangsom - waarover het bestuursorgaan ingeval van overtreding kan beschikken.

Hoofdstuk 6 Overgangs- en slotbepalingen
Artikel 6.1      Vergunningen

Het eerste lid van dit artikel beoogt werken die vóór inwerkingtreding van de keur met vergunning of ontheffing zijn aangebracht en ook ingevolge de geldende keur vergunningplichtig zijn de status te geven van werken die met een vergunning ingevolge de keur zijn aangebracht.

Ingevolge het tweede lid worden werken, die vóór inwerkingtreding van de keur zonder vergunning of ontheffing legaal konden worden aangelegd en ingevolge de geldende keur vergunningplichtig zijn, aangemerkt als met vergunning ingevolge de geldende keur aangebracht.

Artikel 6.2      Keurkaart

In het geval dat leggers ontbreken, kan ingevolge dit artikel een kaart als overgangsmaatregel de functie van legger vervullen.

Artikel 6.3      Waterkeringen

Dit artikel regelt de afstemming van de keur op de in de legger voor de Grebbedijk voorkomende begrippen.

Artikel 6.4      Watergangen

Zolang legger als bedoeld in artikel 5.1 van de Wet ontbreken, vervult ingevolge dit artikel een kaart als overgangsmaatregel de functie van legger.

Artikel 6.5      Bergingsgebieden

Zolang legger als bedoeld in artikel 5.1 van de Wet ontbreken, vervult ingevolge dit artikel een kaart als overgangsmaatregel de functie van legger.

Artikel 6.6      Solitaire wateren

Zolang legger als bedoeld in artikel 5.1 van de Wet ontbreken, vervult ingevolge dit artikel een kaart als overgangsmaatregel de functie van legger.

Artikel 6.7        Onderhoud aan waterstaatswerken

Het bepaalde in dit artikel beoogt te bewerkstelligen dat bij het nog ontbreken van een legger als bedoeld in artikel 78 van de Waterschapswet (onderhoudslegger) het onderhoud aan waterstaatswerken wordt voortgezet door degene die vóór inwerkingtreding van de keur het onderhoud feitelijk verrichtte.