Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Waterschap Vallei & Eem

Beleidsregels verondiepen van waterplassen

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieWaterschap Vallei & Eem
Officiële naam regelingBeleidsregels verondiepen van waterplassen
CiteertitelBeleidsregels verondiepen van waterplassen
Vastgesteld doordagelijks bestuur
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerpmilieu – water

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Datum ondertekening inwerkingtredingsbesluit: 18-12-2008

Bron bekendmaking inwerkingtredingsbesluit: -

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend.

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

19-12-200801-01-200811-12-2012nieuwe regeling

18-12-2008

-

2007/6864

Tekst van de regeling

Beleidsregels verondiepen van waterplassen

Overwegende,

dat het Besluit bodemkwaliteit en de daarop gebaseerde Regeling bodemkwaliteit op 1 januari 2008 gedeeltelijk in werking zijn getreden,

dat deze regelingen voorschriften bevatten om (verontreinigde) bouwstoffen, grond en baggerspecie op of in de bodem, dan wel in het oppervlaktewater nuttig toe te passen ter vervanging van primaire grondstoffen,

dat ingevolge artikel 5 van het Besluit bodemkwaliteit het toepassen van een bouwstof of grond en baggerspecie uitsluitend is toegestaan in een toepassing die voldoet aan de daarin vermelde criteria voor functionaliteit (functionele toepassing),

dat om te voldoen aan een functionele toepassing er onder meer geen grotere hoeveelheid van die bouwstof, grond of baggerspecie mag worden toegepast dan volgens gangbare maatstaven nodig is voor het functioneren van de toepassing en tevens de toepassing volgens gangbare maatstaven nodig is op de plaats waarop deze wordt toegepast, of onder de omstandigheden waarin deze wordt toegepast, 

dat ingevolge artikel 7 van het Besluit bodemkwaliteit bij het toepassen van bouwstoffen, grond en baggerspecie in oppervlaktewater voldoende zorg in acht moet worden genomen om verontreiniging van het oppervlaktewater te voorkomen,

dat deze zorgplicht in ieder geval betekent dat degene die weet of redelijkerwijs had kunnen weten dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor het oppervlaktewater ontstaan of kunnen ontstaan, die niet of onvoldoende worden voorkomen of beperkt door naleving van de bij of krachtens het Besluit bodemkwaliteit gestelde regels, verplicht is dergelijke gevolgen te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken, voor zover voorkomen niet mogelijk is en voor zover dit redelijkerwijs van hem kan worden gevergd,

dat deze zorgplicht voor het oppervlaktewater mede inhoudt dat wanneer bij de toepassing van bouwstoffen, grond of baggerspecie in oppervlaktewater wordt voldaan aan de overige voorschriften uit het Besluit bodemkwaliteit, deze toch strijdig kunnen zijn met de zorgplichtbepaling in het Besluit,

dat dit met name geldt voor onderdelen van de toepassing van bouwstoffen, grond of baggerspecie die niet uitdrukkelijk zijn genormeerd krachtens het Besluit bodemkwaliteit, maar waarvan men weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zij de kwaliteit van het oppervlaktewater kunnen aantasten,

dat het derhalve wenselijk wordt geacht met het oog op een eenduidige toepassing van het Besluit bodemkwaliteit en de daarop gebaseerde regelgeving, een nadere uitleg te geven van zowel het vereiste van een functionele toepassing als de zorgplicht voor het oppervlaktewater,

dat een dergelijke nadere toelichting  met name gewenst is in situaties waarin sprake is van het verondiepen van waterplassen,

dat voorgaande overwegingen de waterkwaliteitsbeheerder heeft doen besluiten deze beleidsregels vast te stellen, waarin is aangegeven hoe zij om zal gaan met het Besluit bodemkwaliteit en de daarop gebaseerde uitvoeringsregels bij de uitleg van de betreffende normstelling in het kader van het toezicht en de bestuursrechtelijke handhaving,

besluiten wij tot het vaststellen van de volgende beleidsregels:

Beleidsregels verondiepen waterplassen met grond en/of bagger.

Beleidsregels verondiepen van waterplassen

Artikel 1   Begripsbepalingen

In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

a)      Besluit: het Besluit bodemkwaliteit.

b)      verondiepen waterplassen: het minder diep maken van waterplassen door middel van het toepassen van grond en/of   baggerspecie, niet zijnde het dempen van oppervlaktewater of het aanbrengen van waterbouwkundige constructies.

c)      functionele toepassing: toepassing zoals bedoeld in artikel 5 van het Besluit bodemkwaliteit.

d)      handelingen: handelingen met grond en bagger zoals bedoeld in artikel 35 van het Besluit bodemkwaliteit.

e)      initiatiefnemer: degene die de verondieping uitvoert dan wel laat uitvoeren.

f)       waterkwaliteitsbeheerder: Waterschap Vallei & Eem.

g)      dagelijks bestuur: het dagelijks bestuur van het Waterschap Vallei & Eem of zijn rechtsopvolger.

h)      beheerder: degene die de toepassing in stand houdt in de vorm en hoeveelheid waarin deze in de eindsituatie is gerealiseerd.

i)        eindsituatie: situatie waarin de functionele einddoelstelling is bereikt.

j)        einddatum: datum waarop de vulfase gerealiseerd dient te zijn.

k)      vulfase: fase tussen aanvang van de toepassing en herstelfase, inclusief het aanbrengen van een afdeklaag.

l)        deelfase: ruimtelijk afgebakend deel van een plas, die afzonderlijk wordt verondiept.

m)    herstelfase: de periode na de beëindiging van de toepassing totdat de eindsituatie is bereikt.

n)      ecologie ondersteunende parameters: chlorofyl, zwevend stof, EGV, O2, doorzicht, chloride, sulfaat, stikstof, fosfaat, zuurgraad en alkaliniteit.

o)      P/Fe-ratio: verhouding tussen gehalte fosfaat (P) en ijzer (Fe) in grond en baggerspecie. De verhouding wordt uitgedrukt in massa/massa.

Artikel 2   Reikwijdte

Deze beleidsregels beperken zich tot handelingen voor zover deze als 'grootschalige bodemtoepassing' plaatsvinden bij het verondiepen van plassen ten behoeve van het bevorderen van de natuurwaarden of met het oog op de doelstellingen van artikel 4 uit de Kaderrichtlijn Water.

Artikel 3   Afbakening criteria voor functionaliteit

De initiatiefnemer van de verondieping dient aan te kunnen tonen dat de verondieping een functionele toepassing is als bedoeld in artikel 5 van het Besluit. Indien de toepassing plaatsvindt met het oog op de bevordering van de natuurwaarden óf met het oog op de doelstellingen uit de Kaderrichtlijn Water, dient hierbij het volgende in acht te worden genomen:

Voor het omschrijven en de definiëring van het begrip “natuurwaarden” moet gebruik worden gemaakt van het reeds geldende of het nieuw beoogde watertype uit de Kaderrichtlijn Water inclusief de uitwerking daarvan in de regionale normering (dit ongeacht of de plas is of zal worden aangewezen binnen het KRW-kader). Dit type dient door de initiatiefnemer na overleg met de waterkwaliteitsbeheerder te worden vastgesteld.

Artikel 4   Kwaliteit oppervlaktewater

  • 1. Om ongewenste verslechtering van de oppervlaktewaterkwaliteit tijdens de toepassing te voorkomen en eventuele verslechtering tijdig te detecteren, moet de initiatiefnemer gedurende de vulfase de volgende zorgvuldigheidbepalingen in acht nemen:

    • a.

      Monitoring oppervlaktewaterkwaliteit: maandelijks moet de oppervlaktewaterkwaliteit worden gemeten op minimaal de ecologie ondersteunende parameters. De analyse­resultaten worden per ommegaande verstuurd naar de waterkwaliteitsbeheerder en dienen aan te tonen dat er geen verontreiniging van het oppervlaktewater optreedt danwel dreigt op te treden die schadelijk zijn voor natuurwaarden of voor zover die verontreiniging niet kan worden voorkomen, deze zoveel mogelijk wordt beperkt of ongedaan wordt gemaakt. Afhankelijk van de resultaten kan de monitoringsfrequentie op aanwijzing van de waterkwaliteitsbeheerder omlaag worden bijgesteld.

    • b.

      Meetvoorschriften: de meetpunten van de monitoring worden in overleg met de waterkwaliteitsbeheerder vastgesteld en moeten zodanig worden gekozen dat er een representatief en betrouwbaar beeld wordt verkregen van de mogelijke beïnvloeding van de waterkwaliteit door de toepassing. Chemische parameters worden gemeten op basis van een steekmonster en conform de voorschriften uit bijlage 1 van deze beleidsregels.

    • c.

      Toepassen best beschikbare techniek: bij het toepassen van partijen slib- of leemhoudend materiaal in oppervlaktewater wordt gebruik gemaakt van een valpijp of een andere techniek waarvoor de initiatiefnemer aan de waterkwaliteitsbeheerder aannemelijk heeft gemaakt dat de effecten op de oppervlaktewaterkwaliteit gelijk of minder zijn dan de valpijp.

    • d.

      Kwaliteit partijen:

    • Vanuit de kans op verzilting mag ongespoeld zeezand niet worden toegepast in zoet oppervlaktewater. Gespoeld zeezand mag slechts worden toegepast indien aan de hand van resultaten van uitloogproeven aannemelijk gemaakt kan worden dat toepassing niet leidt tot ongewenste verslechtering van de oppervlaktewaterkwaliteit.

    • Ter beperking van de kans op eutrofiëring mogen geen partijen grond of bagger worden toegepast met een totaal fosfaatgehalte hoger dan 1,36 g P/kg. Aanvullend hierop mogen in de leeflaag geen partijen bagger worden toegepast met en een P/Fe-ratio groter dan 0,055. In overleg met de waterkwaliteitsbeheerder kan bepaling van de gehalten P en Fe achterwege worden gelaten voor partijen die gezien hun herkomst onverdacht zijn met betrekking tot nutriënten (bijvoorbeeld geel zand afkomstig uit diepere ondergrond of van onbelaste gebieden).

  • 2. Bij de herinrichting van de plas moet voorzien zijn in een slibvangput van 7 tot 10 meter diepte, tenzij met de waterkwaliteitsbeheerder overeen is gekomen dat dit vanwege de beperkte omvang van de plas niet mogelijk is en ongewenste eutrofiëring via andere maatregelen kan worden voorkomen.

Artikel 5   Fasering van de vulfase en termijn van realisatie

  • 1. Initiatiefnemer draagt er zorg voor dat de vulfase zo kort mogelijk is doch maximaal 10 jaar bedraagt.

  • 2. De initiatiefnemer voert de verondieping zodanig uit dat gedurende de vulfase respectievelijk een deelfase jaarlijks gemiddeld 60.000 m3 materiaal wordt toegepast.

  • 3. Om de verstoring van de oppervlaktewaterkwaliteit zoveel mogelijk te beperken moet bij een vulfase langer dan drie jaar een  ruimtelijke fasering worden aangebracht waarbij een deel van de plas wordt verondiept en opgeleverd voordat met de verondieping van een ander deel van de plas wordt begonnen.

  • 4. Een volgende deelfase kan pas starten indien de initiatiefnemer vooraf aannemelijk maakt dat de toepassing van grond en bagger behorende bij de volgende deelfase vóór de einddatum kan worden gerealiseerd.

  • 5. De initiatiefnemer draagt er zorg voor dat de gerealiseerde verondieping respectievelijk deelfase(n) vóór de einddatum wordt afgewerkt met een afdeklaag.

  • 6. De verondieping kan slechts na een deeloplevering en na overleg met de waterkwaliteits­beheerder en de toekomstige beheerder van de plas, geheel of voor langere tijd worden stopgezet.

Artikel 6   Afwerking, oplevering en beheer

  • 1. Voor de einddatum moet een afdeklaag van minimaal 0,5 meter dikte worden aangebracht. In het Besluit zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van de kwaliteit van de afdeklaag indien de verondieping wordt uitgevoerd als een grootschalige toepassing. Gezien de doelstelling om de natuurwaarde te vergroten of gezien de doelstelling vanuit de Kaderrichtlijn Water, moet de kwaliteit van de afdeklaag worden bepaald aan de hand van de volgende criteria:

    • a.

      De afdekking bestaat uit schone grond of bagger (klasse AW2000 conform het Besluit).

    • b.

      Hiervan kan worden afgeweken indien het herverontreinigingsniveau (de kwaliteit van de waterbodem die in de loop van de tijd ontstaat door sedimentatie van slib) aantoonbaar hoger ligt wat betreft concentraties. In dat geval kan voor de afdeklaag de kwaliteit worden aangehouden die in overleg met de waterkwaliteitsbeheerder is bepaald als representatief voor het herverontreinigingsniveau.

    • c.

      Verder kan van het bepaalde onder sub a worden afgeweken indien wordt aangetoond dat een eventueel aanwezige verontreiniging in de ontvangende waterbodem uitsluitend is veroorzaakt door diffuse belasting.

    • d.

      Het bepaalde onder sub c is niet van toepassing indien de kwaliteit van de leeflaag in de situatie na de verondieping risico's voor onder meer de ecologie kan opleveren.

  • 2. Gedurende twee jaar na het aanbrengen van de afdeklaag moet de initiatiefnemer het oppervlaktewater monitoren op de stoffen die van belang zijn vanuit de doelstelling van de toepassing. Als referentiekader bij de beoordeling van de oppervlaktewaterkwaliteit wordt de norm voor het betreffende type uit de Kaderichtlijn Water inclusief de regionale normdoelstellingen en, indien beschikbaar, de ecologische maatlat voor het betreffende KRW-type gehanteerd, tenzij initiatiefnemer en waterkwaliteitsbeheerder, onderbouwd vanuit de functionaliteit en nuttige toepassing, overeen zijn gekomen een ander kader te hanteren.

    De gegevens worden per ommegaande opgestuurd naar de waterkwaliteitsbeheerder. Indien er sprake is van overschrijding van de norm in combinatie met het ecologisch slecht functioneren van het watersysteem, moet de initiatiefnemer na overleg met de waterkwaliteitsbeheerder aanvullende maatregelen nemen om de (ecologische) waterkwaliteit te verbeteren.Gedurende twee jaar na uitvoering van de aanvullende maatregelen moet het oppervlaktewater opnieuw door de initiatiefnemer worden gemonitoord en wordt daarna opnieuw een beoordeling uitgevoerd en getoetst of aan de eindsituatie wordt voldaan.

  • 3. De meetpunten voor de monitoring moeten een representatief gedeelte van de plas vertegenwoordigen en worden in overleg met de waterkwaliteitsbeheerder vastgesteld. Het monitoren van chemische parameters vindt plaats conform de voorschriften uit bijlage 1 van deze beleidsregels. De beoordeling van de chemische parameters wordt uitgevoerd conform de heersende normen of beoordelingssystemen.

  • 4. De verantwoordelijkheid om de toepassing ook na het bereiken van de eindsituatie in stand te houden in de vorm en hoeveelheid waarin deze is toegepast, ligt bij de initiatiefnemer tenzij de initiatiefnemer alle verantwoordelijkheden voor het beheer contractueel heeft overgedragen aan een andere beheerder.

Artikel 7   Hardheidsclausule

  • 1. Indien bijzondere omstandigheden leiden tot een te strikte toepassing van deze beleidsregels waardoor er sprake is van onbillijkheden van overwegende aard, kan het dagelijks bestuur van deze regels afwijken.

  • 2. In gevallen waarin deze beleidsregels niet voorzien, beslist het dagelijks bestuur.

Artikel 8   Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden met terugwerkende kracht per 1 januari 2008 in werking.

Artikel 9   Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als Beleidsregels verondiepen van waterplassen.

Leusden,

Het dagelijks bestuur

voornoemd,

voorzitter,                                 secretaris,