Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Waterschap Vallei & Eem

Beleidsregels voor keurvergunningen met betrekking tot watergangen

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieWaterschap Vallei & Eem
Officiële naam regelingBeleidsregels voor keurvergunningen met betrekking tot watergangen
CiteertitelBeleidsregels voor keurvergunningen met betrekking tot watergangen
Vastgesteld doordagelijks bestuur
Onderwerpmilieu
Eigen onderwerpmilieu – water

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze beleidsregels zijn ingetrokken met ingang van 22-12-2009.

Datum ondertekening inwerkingtredingsbesluit:

Bron bekendmaking inwerkingtredingsbesluit: De Nieuwsbode 09-05-2007

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Algemene wet bestuursrecht, art. 4:81, lid 1

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-05-200722-12-2009nieuwe regeling

26-04-2007

De Nieuwsbode 09-05-2007

2007/2305

Tekst van de regeling

Beleidsregels voor keurvergunningen met betrekking tot watergangen

1.      INLEIDING

1.1   KEUR

De op artikel 78 van de Waterschapswet gebaseerde Keur van Waterschap Vallei & Eem bevat gebods- en verbodsbepalingen ten aanzien van toestanden en handelingen met betrekking tot de waterstaatswerken in het waterschapsgebied, waaronder de watergangen. Artikel 20 van de Keur bepaalt dat het dagelijks bestuur van de in de Keur gestelde gebods- en verbodsbepalingen ontheffing kan verlenen door middel van een vergunning.

Aan de keurvergunning kunnen voorschriften worden verbonden. Bij de beslissing omtrent het verlenen van een keurvergunning en het daaraan verbinden van voorschriften, is de bescherming van waterstaat-kundige belangen de invalshoek, waarbij ook de vastgelegde functie van het waterstaatswerk een belangrijke rol vervult. Bescherming van de waterkwaliteit speelt daarbij alleen een rol als het gaat om de ecologische toestand (de bescherming van de fysisch/chemische waterkwaliteit wordt namelijk al uitputtend geregeld in de Wet verontreiniging oppervlaktewateren).

Een vergunning kan worden verleend onder de voorwaarde dat binnen een gestelde termijn van de vergunning gebruik moet zijn gemaakt. Ook kan de vergunning zélf een beperkte geldingsduur hebben. Het is ook mogelijk financiële voorschriften op te nemen: de vergunninghouder kan worden verplicht zekerheid te stellen voor de kosten van verwijdering van de met vergunning aangebrachte werken. Ook kan aan de vergunninghouder de verplichting worden opgelegd een compensatie te verrichten dan wel zorg te dragen in financiële zin dat het bestuursorgaan op zijn kosten de compensatie verricht (artikel 21 van de Keur).

1.2 BELEIDSREGELS – DE THEORIE

Artikel 20 laat dus beslissingsruimte open aan het bestuur. Aan het gebruik van deze beslissingsruimte wordt volgens wet- en regelgeving, de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en jurisprudentie de eis gesteld dat gehandeld wordt volgens een vaste lijn. Door het schriftelijk vastleggen van de criteria die worden gehanteerd bij de toepassing van deze bevoegdheid, wordt

  • de consistentie in de vergunningverlening vergroot waardoor strijdig handelen met het willekeurverbod wordt voorkomen;

  • het voor het bestuur eenvoudiger om voor belanghebbenden zichtbaar te maken dat een voorgenomen besluit steunt op een weloverwogen beleid (motiveringsplicht), waardoor de kans op conflicten over dit besluit zal afnemen;

  • voor de burger van tevoren duidelijk welke beslissing in een bepaalde situatie mag worden verwacht (kenbaarheid).

Op grond van artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht kunnen Dijkgraaf en Heemraden beleidsregels vaststellen met betrekking tot een hem toekomende of onder zijn verantwoordelijkheid uitgeoefende dan wel door hem gedelegeerde bevoegdheid.

Een beleidsregel is een bij besluit vastgestelde algemene regel, niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift, omtrent de afweging van belangen, de vaststelling van feiten of de uitleg van wettelijke voorschriften bij het gebruik van een bevoegdheid van een bestuursorgaan. Een beleidsregel dient te worden bekendgemaakt. Afwijking van een beleidsregel is alleen mogelijk in bijzondere omstandigheden. Bijzondere omstandigheden zijn die situaties waarbij handelen conform de beleidsregel voor één of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die onevenredig zouden zijn in verhouding tot het doel van de beleidsregel. Het gaat om omstandigheden waarmee Dijkgraaf en Heemraden bij het vaststellen van de beleidsregels geen rekening hebben gehouden.

1.3 SYSTEMATIEK

De systematiek van de beleidsregels is als volgt. Allereerst worden de algemene toetsingscriteria aangegeven waar de vergunningaanvragen aan worden getoetst. Vervolgens wordt per artikelonderdeel of cluster van artikelonderdelen aangegeven in welke gevallen geen vergunning wordt verleend (absoluut verbod). In de overige gevallen is vergunningverlening mogelijk, mits de activiteit voldoet aan de algemene toetsingscriteria én – indien van toepassing - de aanvullende toetsingscriteria.

1.4   TOEPASSINGSGEBIED

Stedelijk gebied én landelijk gebied

De beleidsregels geven een uitwerking van de Keur van Waterschap Vallei & Eem met betrekking tot de watergangen in zowel bebouwd gebied als landelijk gebied. Op de Stedelijke Gebieden-kaart (bijlage) staan de begrenzingen van het bebouwd gebied ten opzichte van het landelijk gebied aangegeven.

Keurzones

De verboden van artikel 14 van de Keur gelden binnen een bepaalde zone welke afhankelijk is van het type watergang. Deze zones, te weten de zone watergang (deze zone is inclusief de aanwezige onderhoudstro(o)k(en) en/of natuurvriendelijke oever dan wel een strook van 1 meter breed vanuit kant water (in landelijk gebied is dat de insteek en in stedelijk gebied het snijpunt van het talud en het water)) en de beschermingszone, zijn aangegeven in de legger. Omdat niet voor alle onder keur vallende watergangen zones in de legger zijn aangegeven is voor de betreffende watergangen een (tijdelijke) voorziening opgenomen in het overgangsrecht (artikel 28 van de keur).

2. BELEIDSREGELS
2.1 ALGEMENE TOETSINGSCRITERIA VERGUNNINGEN

Indien een activiteit onder een of meer keurverboden valt en er is geen vrijstelling op van toepassing, dan dient er een vergunning bij het bestuursorgaan te worden aangevraagd. Vergunningaanvragen voor activiteiten in of nabij watergangen worden - voor zover voor de betreffende activiteit geen absoluut verbod geldt - getoetst op:

1. Afname bergingscapaciteit afwateringsgebied

Doel van de bepalingen in de keur is het behouden van de bestaande bergingscapaciteit van het betreffende afwateringsgebied. In de nieuwe situatie moet verloren bergingscapaciteit geheel worden gecompenseerd. Bij het bepalen van de bergingscapaciteit houdt het waterschap rekening met de waterstand die eens per honderd jaar op kan treden. Daarvoor hanteert het waterschap in bebouwd gebied de T=100 lijn (dat wil zeggen de lijn waarbij de kans op het buiten zijn oevers treden kleiner is dan 1/100 per jaar) en in landelijk gebied de T=10 lijn (idem maar dan kleiner dan 1/10 per jaar).

2  Afname doorstroomcapaciteit watergang

Doel van de bepalingen in de keur is het voorkomen van stremming, stuwing en wijziging van de afvoer en aanvoer van water. Als in de nieuwe situatie de doorstroomfunctie wordt aangetast, moet deze functie geheel worden gecompenseerd.

3. Stabiliteit taluds

Doel van de bepalingen in de keur is het behouden van een goede stabiliteit van het talud. In de nieuwe situatie mag het talud niet steiler zijn dan 1:1,5. Tevens moet worden voorkomen dat de stabiliteit van het talud wordt aangetast. Deze kan onder meer in gevaar komen door:

  • ontbreken van begroeiing op talud. Bij een onbegroeid talud neemt de kans op erosie toe.

  • schaduwwerking. Hierdoor neemt de dichtheid van de eventueel aanwezige grasmat van het talud af, hetgeen de kans op erosie vergroot.

  • belastingtoename. Een (bouw)werk of grondlichaam oefent een zekere druk uit op de ondergrond.Door deze belastingtoename kan het gebeuren dat het talud instabiel wordt en vervolgens gaat afschuiven of dat de beschoeiing bezwijkt. Uitgangspunt is dat binnen 1 meter vanaf kant water bij normaal waterpeil (bouw)werken alleen zijn toegestaan mits zij deugdelijk zijn gefundeerd en geen extra druk uitoefenen op talud en/of beschoeiing.

4. Negatief effect op de fysisch/chemische waterkwaliteit

Doel van de bepalingen in de keur is het voorkomen van aantasting van de waterkwaliteit. Ofschoon de Wvo voorziet in de bescherming van de chemisch/fysische waterkwaliteit, wordt bij de behandeling van de vergunningaanvraag getoetst op wat het effect is op de waterkwaliteit. Als algemeen criterium geldt dat er geen negatief effect mag zijn op de waterkwaliteit. Volgens de Wvo, het Bouwstoffenbesluit en het Besluit Bodemkwaliteit gelden de volgende voorwaarden:

  • Bij de aanleg te gebruiken materialen mogen geen uitloogbare zwarte lijst of grijze lijst stoffen bevatten (bijvoorbeeld gewolmaniseerd hout, gecreosoteerd hout of verzinkte steigerdelen)

  • Bij de aanleg te gebruiken bouwstoffen (bijvoorbeeld grond, puin of granulaat, e.d.) dienen te voldoen aan de eisen van het bouwstoffenbesluit.

5. Negatief effect op ecologische toestand van de watergang

Doel van de bepalingen van de keur is het beschermen van de ecologische toestand van watergangen, natuurvriendelijke oevers en ecologische verbindingszones. Bij de behandeling van de vergunningaanvraag wordt beoordeeld wat het effect is op de ecologische toestand van een watergang. Als algemeen criterium geldt dat er geen negatief effect mag zijn op aanwezige of nog te ontwikkelen ecologische waarden van de watergang. Zo is het niet toegestaan om werken (bijvoorbeeld steigers en vlonders) op locaties te leggen waar natuurvriendelijke oevers of ecologische verbindingszones liggen of zijn gepland, indien het negatieve effect op de ecologie niet volledig wordt gecompenseerd. Een goede ecologische toestand conform de Europese Kaderrichtlijn Water betekent dat water, oever en waterbodem voldoende leefmogelijkheden bieden aan de daar van nature thuishorende planten en dieren.

6. Negatief effect op het grondwaterregime

Doel van de bepalingen in de keur is het beschermen van de gewenste grondwatersituatie. Deze is afhankelijk van de functie en het gebruik van de langs de watergang gelegen gronden. Het is onwenselijk dat peilen zodanig wijzigen dat natuur verdroogt raakt of funderingen van woningen worden aangetast.

7. Doelmatig onderhoud watergang

Doel van de bepalingen in de keur is het onbelemmerd kunnen uitvoeren van het onderhoud van de watergang. Bij de behandeling van de vergunningaanvraag wordt beoordeeld of het onderhoud van de watergang naar behoren kan worden uitgevoerd. Uitgangspunt is wat in de legger is bepaald over het onderhoud. Gezien de grote variëteit aan watergangen binnen het beheergebied van het waterschap is het niet mogelijk voor elke denkbare situatie dekkende criteria op te stellen. In ieder geval worden de volgende eisen aan de afmetingen van watergangen en kunstwerken gesteld:

Rijdend onderhoud:

  • De watergang dient bij watergangbreedtes tot 8 meter (gerekend vanuit de insteek) aan één zijde te zijn voorzien van een obstakelvrije vlakke strook van minimaal 5 meter breedte, waarbij rekening wordt gehouden met de hoogte van onderhoudsmaterieel van 4 m;

  • De watergang dient bij watergangbreedtes van meer dan 8 meter (gerekend vanuit de insteek) aan twee zijden voorzien te zijn van een obstakelvrije vlakke strook van minimaal 5 meter breedte, waarbij rekening wordt gehouden met de hoogte van onderhoudsmaterieel van 4 m;

  • De maximale breedte van de watergang die met rijdend materieel te onderhouden is, bedraagt 16 meter (gerekend vanuit de insteek);

  • In de watergang aanwezige boten mogen geen belemmering vormen voor het reguliere rijdende onderhoud.

Varend onderhoud:

  • Voldoende waterdiepte (ook naast eventueel mee te maaien natuurvriendelijke oevers): > 1,0 meter bij minimale bodembreedte van 2 meter;

  • Voldoende lengte van de te onderhouden watergang;

  • Voldoende doorvaarthoogte van de aanwezige kruisingen met infrastructuur: 1 meter ten opzichte van normaalpeil of, wanneer zomer- en winterpeil worden gehanteerd, tot zomerpeil;

  • Beperkte breedte van de aangrenzende natuurvriendelijke oevers: maximaal 2 - 2,5 meter;

  • Aanwezigheid van locaties waar een maaiboot te water kan worden gelaten: trailerhelling met ten minste een halfverharding, tenminste 3 meter breed, taludhelling 1:5 of flauwer;

  • Aanwezigheid van een locatie waar maaisel uit de watergang kan worden verwijderd en op een voertuig kan worden geladen om zo te worden afgevoerd;

  • Aanwezigheid van een locatie van 10 meter bij 10 meter (met een waterdiepte > 1,0 meter) waar maaiboot gekeerd kan worden (zodat maaisel kan worden opgeduwd);

  • In de watergang aanwezige boten mogen geen belemmering vormen voor het varend onderhoud.

Groot onderhoud (baggeren en vervangen van de beschoeiing):

  • bouw(werken)/ steigers/ terrassen binnen 1 meter vanaf kant water dienen voorafgaand aan groot onderhoud verwijderd te worden door de vergunninghouder.

2.2 BELEIDSREGELS PER KEURBEPALING

Per onderdeel van artikel 14 van de Keur worden hieronder de toetsingscriteria en de aanvullende specifieke beleidsregels weergegeven

2.2.1  Artikel 14.1 a / 14.2

Artikel 14, eerste lid, sub a: Het is verboden in, op, onder of boven watergangen werkzaamheden te verrichten.

Artikel 14, tweede lid: het is verboden watergangen aan te leggen.

Toetsingscriteria vergunningaanvraag

Voor werkzaamheden waarvoor geen vrijstelling geldt, wordt vergunning verleend – eventueel met voorschriften - mits deze voldoen aan de algemene toetsingscriteria (zie paragraaf 2.1).

Aanvullend gelden de volgende (specifieke) toetsingscriteria:

  • Talud. Geen vergunning wordt verleend indien door de werkzaamheden een steiler talud ontstaat dan 1:1.5, zonder dat er maatregelen getroffen worden om de belasting van de beschoeiing tegen te gaan.

  • Dempingen. Geen vergunning wordt verleend voor dempingen met duikers (overkluizingen) t.b.v. andere vormen van medegebruik dan overgangen, tenzij er grote belangen in het geding zijn. Deze belangen zullen ten behoeve van een goede afweging inzichtelijk moeten worden gemaakt en per geval worden getoetst. In stedelijke en poldergebieden wordt geen demping toegestaan zonder volledige compensatie van het verloren gegane watergangoppervlak dan wel de bergingscapaciteit.

  • Alternatieve waterberging.Het verbodstelsel is naast open water ook van toepassing op ondergrondse waterberging ter vervanging van open water. Voor de aanleg van nieuwe ondergrondse waterberging dient in alle gevallen vergunning te worden aangevraagd bij het waterschap, zowel door particulieren als door gemeenten. Bij werken en handelingen met betrekking tot bestaande ondergrondse waterberging, geldt de vergunningplicht alleen indien de ondergrondse waterberging op de legger staat.

Uitgangspunt bij de vergunningverlening is dat de door het waterschap op te leggen verplichtingen complementair zijn aan de van gemeentewege van toepassing zijnde regels.

Vergunningaanvragen voor (1) de aanleg van nieuwe ondergrondse waterberging ter vervanging van open water en (2) werken, handelingen en gedragingen met betrekking tot bestaande ondergrondse waterberging worden getoetst aan de criteria zoals opgenomen in het van toepassing zijnde waterstructuur- of waterhuishoudingsplan. Deze criteria zijn o.a. de maximale afvoer uit het plangebied, de stroomsnelheid en de maximale peilstijging. Of en welke voorschriften aan de vergunning worden verbonden is afhankelijk van de wijze waarop de gemeente het waterbergingsobject al dan niet juridisch heeft vastgelegd, bijvoorbeeld in het bestemmingsplan.

Of een aan te leggen nieuwe ondergrondse waterberging waarvoor vergunning verleend wordt, ook op de legger wordt geplaatst (waardoor ook de vervanging van en wijzigingen met betrekking tot die ondergrondse waterberging vergunningplichtig worden), is afhankelijk van

  • het belang van de instandhouding daarvan voor een goede waterhuishouding in het betreffende gebied;

  • het al dan niet anderszins juridisch vastgelegd zijn, bijvoorbeeld in een bestemmingsplan.

Wadi’s en overloopgebieden als vormen van alternatieve waterberging ter vervanging van open water worden hetzelfde “behandeld” als ondergrondse waterberging.

2.2.2          Artikel 14.1 b

Artikel 14, eerste lid, sub b  Het is verboden in watergangen de waterstand te brengen en te houden op een ander peil dan

1.       het peil zoals voor de desbetreffende watergang dan wel het betreffende gebied door het waterschap is vastgesteld;

2.       indien geen peil voor de desbetreffende watergang dan wel het betreffende gebied is vastgesteld, het streefpeil dan wel het gangbare peil zoals deze ter plaatse kennelijk blijkt.

Toetsingscriteria vergunningaanvraag

Voor de onder dit verbod vallende activiteiten of handelingen wordt vergunning verleend - eventueel met voorschriften - mits deze voldoen aan de algemene toetsingscriteria (zie paragraaf 2.1). Aanvullend geldt het volgende (specifieke) toetsingscriterium:

  • In poldergebieden worden in principe geen onderbemalingen toegestaan.

2.2.3     Artikel  14.1 c

Artikel 14, eerste lid, sub c: Het is verboden in, op, onder en boven watergangen werken of opgaande houtbeplantingen aan te brengen of te hebben

In deze paragraaf komen de volgende activiteiten aan de orde:

1.       kabels en leidingen (niet zijnde kabels ten dienste van een openbaar elektronisch communicatienetwerk waarvoor ingevolge de Telecommunicatiewet een gedoogplicht geldt).

2.       Duikers

3.       Bruggen

4.       Bouwwerken

5.       Beschoeiing

6.       Stuwen

7.       Opgaande houtbeplantingen

ad 1 Kabels en leidingen

Toelichting

Kabels en leidingen kunnen zowel parallel aan als kruisend ten opzichte van een watergang worden gelegd. Daarnaast kan de kruising ten opzichte van de watergang plaatsvinden aan of over kunstwerken of onder de watergang door.

Toetsingscriteria vergunningaanvraag

Voor kabels en leidingen waarvoor geen vrijstelling geldt, wordt vergunning verleend - eventueel met voorschriften - mits deze voldoen aan de algemene toetsingscriteria (zie paragraaf 2.1). Aanvullend gelden het volgende (specifieke) toetsingscriteria:

  • Vrij verval riolering. Vergunning wordt verleend in geval van vrij verval rioleringen tussen 0,5 meter en 1 meter onder de bodem van een watergang mits met speciale voorzieningen (stelconplaten, gobimatten etc.)

  • Bovengrondse leidingen. Geen vergunning wordt verleend voor bovengrondse leidingen tot een hoogte van  5 meter, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn. In dat geval zullen er in aan de vergunning voorschriften worden verbonden teneinde de kans op gevaar/schade zo veel mogelijk uit te sluiten. Voor bovengrondse kabels door een kunstwerk wordt alleen vergunning verleend als daardoor de watergang niet beschadigd wordt /de doorstroming niet wordt belemmerd.

  • Leidingen in watergangen met een natuurfunctie. Kabels en leidingen langs of door watergangen met een natuurfunctie mogen geen belemmering betekenen voor de aanwezige of nog te ontwikkelen ecologische waarden. Dit betekent dat ligging, diepte e.d. van de kabels en leidingen waarvoor vergunning wordt aangevraagd daarop moet worden afgestemd. Indien e.e.a. niet verenigbaar is met de natuurfunctie, kan de vergunning zelfs mogelijk worden geweigerd.

ad 2 Duikers

Toetsingscriteria vergunningaanvraag

Voor duikers wordt vergunning verleend - eventueel met voorschriften - mits deze voldoen aan de algemene toetsingscriteria (zie paragraaf 2.1). Aanvullend gelden de volgende (specifieke) toetsingscriteria:

  • Aantal. Alleen voor duikers ten behoeve van een verkeersfunctie (overgangen) wordt vergunning verleend waarbij wordt uitgegaan van maximaal 1 duiker per perceelszijde. In bijzondere gevallen kunnen 2 duikers worden toegestaan (bijv. bij percelen die over een lengte van meer dan 250 meter grenzen aan een watergang)

  • Duiker met bocht. Indien in de duiker een bocht moet worden aangebracht, dient in de bocht een inspectieput met mangat en stroomprofiel worden aangebracht. De put dient te worden afgesloten met een afneembaar deksel, met een mangat rond 0,6 meter, op maaiveldhoogte.

  • Diameter. De minimaal vereiste diameter van een duiker is afhankelijk van de locatie, breedte en maatgevende afvoer van de watergang. Uitgangspunt is dat de duiker een minimale diameter dient te bezitten van 0,40 meter.

  • Algemeen. Afhankelijk van de inrichting en vorm van de watergang en duiker moet er een bodem- en oeververdediging worden aangebracht ter voorkoming van uitspoeling.

  • Duikers in watergangen met een natuurfunctie. Duikers in watergangen met een natuurfunctie mogen geen belemmering betekenen voor de aanwezige of nog te ontwikkelen ecologische waarden. Dit betekent dat ligging, diepte e.d. van de duiker waarvoor vergunning wordt aangevraagd daarop moeten worden afgestemd. Indien e.e.a. niet verenigbaar is met de natuurfunctie, kan de vergunning zelfs mogelijk worden geweigerd.

In het geval van doorvaarbare duikers gelden ook nog de volgende (specifieke) toetsingscriteria

  • Minimale doorvaarthoogte. Indien de betreffende watergang wordt onderhouden met een maaiboot dient de doorvaarthoogte (afstand bovenkant binnezijde duiker tot normaal waterpeil, of – wanneer zomer- en winterpeil wordt gehanteerd – het zomerpeil) minimaal 1 meter te zijn.

  • Minimale doorvaartbreedte. Indien de betreffende watergang wordt onderhouden met een maaiboot dient de doorvaartbreedte minimaal 2,5 meter te zijn.

ad 3 Bruggen

Toetsingscriteria vergunningaanvraag

Voor bruggen wordt vergunning verleend - eventueel met voorschriften - mits deze voldoen aan de algemene toetsingscriteria (zie paragraaf 2.1). Aanvullend gelden de volgende (specifieke) toetsingscriteria:

  • Functie: vergunning wordt in beginsel alleen verleend als aangetoond wordt dat de brug nodig is om op een efficiënte manier van het ene perceel op het andere te komen, dus dienst doet als overgang.

  • Minimale aanleghoogte. Om te voorkomen dat de brug bij de hoogste waterstand in het watergang komt te liggen, dient de onderzijde van de brug minimaal even hoog te liggen als de insteek van de watergang.

  • Minimale doorvaarthoogte. Indien de betreffende watergang wordt onderhouden met een maaiboot dient de doorvaarthoogte (afstand onderkant brug tot normaal waterpeil, of – wanneer zomer- en winterpeil wordt gehanteerd – het zomerpeil) minimaal 1 meter te zijn.

  • Minimale doorvaartbreedte. Indien de betreffende watergang wordt onderhouden met een maaiboot dient de doorvaartbreedte (afstand tussen landhoofden of steunpunten) minimaal 2,5 meter te zijn.

  • Bruggen in of over watergangen met een natuurfunctie. Bruggen in of over watergangen met een natuurfunctie mogen geen belemmering betekenen voor de aanwezige of nog te ontwikkelen ecologische waarden. Dit betekent dat ligging, afmetingen e.d. van de brug waarvoor vergunning wordt aangevraagd daarop moeten worden afgestemd. Indien e.e.a. niet verenigbaar is met de natuurfunctie, kan de vergunning zelfs mogelijk worden geweigerd.

ad 4 Bouwwerken

Toelichting

Tot bouwwerken worden onder andere gerekend: steigers, vlonders, keerwanden, zitkuilen en terrassen, schuttingen, schuren en tuinhuisjes e.d.

Toetsingscriteria vergunningaanvraag

Voor bouwwerken waarvoor geen vrijstelling geldt, wordt vergunning verleend – eventueel met voorschriften - mits deze voldoen aan de algemene toetsingscriteria (zie paragraaf 2.1).

De algemene toetsingscriteria voor het wel of niet verlenen van een vergunning hebben enkel betrekking op afmetingen, plaats en materiaalgebruik. Het spreekt voor zich dat de vergunninghouder verantwoordelijk blijft voor de constructie die wordt aangelegd. De constructie moet berekend zijn op het beoogd gebruik en mag de uitvoering van normaal onderhoud aan de watergang inclusief beschoeiing niet hinderen.

Ad 5 Beschoeiingen

Toelichting

In verband met de oeverbescherming streeft het waterschap ernaar waar mogelijk natuurvriendelijke oevers aan te leggen, dan wel aan te laten leggen door een eigenaar van een aangrenzend perceel. Langs particuliere erven grenzend aan een ‘stedelijke watergang’ is een harde beschoeiing in principe toegestaan.

Toetsingscriteria vergunningaanvraag

Voor beschoeiingen wordt vergunning verleend – eventueel met voorschriften - mits deze voldoen aan de algemene toetsingscriteria (zie paragraaf 2.1). Aanvullend geldt het volgende (specifieke) toetsingscriterium:

  • Deugdelijke verankering. De beschoeiing dient te worden voorzien van een deugdelijke verankering en constructie, waarbij rekening wordt gehouden met de belasting.

  • Gronddichte beschoeiing. De beschoeiing dient zodanig te worden afgewerkt dat er geen grond naar de watergang kan uitspoelen.

ad 6 Stuwen

Toelichting

Doel van de bepalingen in de Keur ten aanzien van stuwen is een zo optimaal mogelijk peilbeheer.

Toetsingscriteria vergunningaanvraag

Voor stuwen wordt vergunning verleend - eventueel met voorschriften - mits deze voldoen aan de algemene toetsingscriteria (zie paragraaf 2.1).

Ad 7 Opgaande houtbeplantingen

Toetsingscriteria vergunningaanvraag

Voor opgaande houtbeplantingen wordt, indien geen vrijstelling geldt, vergunning verleend - eventueel met voorschriften - mits deze voldoen aan de algemene toetsingscriteria (zie paragraaf 2.1). Aanvullend geldt voor hoogopgaande beplanting de volgende (specifieke) toetsingscriteria:

  • Het profiel van de watergang moet geschikt zijn voor de aanwezigheid van opgaande beplanting. Het mag geen nadelige invloed hebben op de waterhuishouding. Dit kan o.a. veroorzaakt worden door beplanting die in de loop der jaren zo groot wordt dat deze kan omwaaien of de beschoeiing kan beschadigen en op deze wijze de waterhuishouding frustreren;

  • De aanwezigheid van wortels en van opgaande beplanting mogen de doorstroming of het onderhoud niet belemmeren en de beschoeiing niet beschadigen.

2.2.4     Artikel 14.1 d

Artikel 14, eerste lid, sub d: het is verboden in, op, onder of boven watergangen stoffen, materialen,  voorwerpen of huisdieren te brengen of te hebben op andere dan daarvoor bestemde plaatsen

Toetsingscriteria vergunningaanvraag

Voor deze activiteiten of handelingen wordt, indien geen vrijstelling geldt, vergunning verleend – eventueel met voorschriften - mits deze voldoen aan de algemene toetsingscriteria (zie paragraaf 2.1).

2.2.5.    Artikel 14.1 e

Artikel 14, eerste lid, sub e: Het is verboden in, op onder en boven watergangen activiteiten te houden op andere dan daarvoor aangewezen plaatsen

Toelichting:

Onder activiteiten worden verstaan: het organiseren van recreatieve activiteiten (in groepsverband), het houden van wedstrijden, tentoonstellingen, feesten, markten en kermissen etc.

Toetsingscriteria vergunningaanvraag:

Voor recreatieve activiteiten welke niet onder de vrijstelling vallen, wordt vergunning verleend – eventueel met voorschriften – mits deze voldoen aan de algemene toetsingscriteria (zie paragraaf 2.1). Er geldt een vergunningplicht voor grootschalige en structurele activiteiten en voor activiteiten waarvoor blijvende voorzieningen moeten worden aangelegd. Bij grootschalige en/of structurele activiteiten moet men denken aan activiteiten die minimaal een keer maand worden georganiseerd en/of naar verwachting door meer dan 100 mensen worden bezocht.

2.2.6     Artikel 14.1 f

Artikel 14, eerste lid, sub f: Het is verboden om in, op, onder of boven watergangen zich anders dan als rechthebbende, wandelaar, roeier, kanoër, schaatser of visser te bevinden

Toelichting

Op grond van deze bepaling kan onwenselijk gebruik van met name de schouw- en onderhoudspaden worden tegengegaan.

Toetsingscriteria vergunningaanvraag

Voor het zich bevinden op een wijze/ onder de omstandigheden waarop geen vrijstelling van toepassing is, wordt vergunning verleend – eventueel met voorschriften – mits deze voldoen aan de algemene toetsingscriteria (zie paragraaf 2.1)

2.2.7     Artikel 14.1 g

Artikel 14, eerste lid sub g: Het is verboden in, op, onder en boven watergangen buiten verharde wegen met rij- of voertuigen dan wel met lastdier te rijden of vee te drijven.

Toelichting:

Op grond van deze bepaling kan onwenselijk gebruik van met name de schouw- en onderhoudspaden worden tegengegaan.

Toetsingscriteria vergunningaanvraag

Voor het zich verplaatsen langs een watergang met een rij- of voertuig of lastdier voor het drijven van vee wordt, indien geen vrijstelling geldt, vergunning verleend – eventueel met voorschriften – mits deze voldoen aan de algemene toetsingscriteria (zie paragraaf 2.1).

2.2.8     Artikel 15

Artikel 15: Het is verboden in waterbergingsgebieden

  • a.

    watergangen te dempen;

  • b.

    gronden op te hogen;

  • c.

    overige werken aan te brengen of werkzaamheden uit te voeren die tot doel of als uitwerking hebben deze waterbergingsgebieden geheel/gedeeltelijk van overstroming te vrijwaren, dan wel het bergend vermogen te doen afnemen, met uitzondering van die gedeelten die in het bestemmingsplan zijn aangeduid als bebouwingsvlak.

Toetsingscriteria vergunningaanvraag

Voor deze werkzaamheden wordt vergunning verleend – eventueel met voorschriften - mits deze voldoen aan de algemene toetsingscriteria (zie paragraaf 2.1).Aanvullend geldt het volgende (specifieke) toetsingscriterium:

In de waterbergingsgebieden zoals deze zijn aangegeven op de kaart met de keurzones watergangen wordt voor ophogingen en slootdempingen alleen vergunning verleend als de verloren gegane bergingscapaciteit volledig wordt gecompenseerd.

2.2.9     Artikel 16

Artikel 16: Het is verboden in de beschermingszone:

  • a.

    afgravingen en seismische onderzoeken te verrichten;

  • b.

    werken met een overdruk van 10 bar te brengen en te hebben;

  • c.

    explosiegevaarlijk materiaal of explosiegevaarlijke inrichtingen te hebben.

Absoluut verbod

Geen vergunning wordt verleend voor het bovengronds plaatsen van tanks en drukvaten binnen de

insteek van de watergang.

Toetsingscriteria vergunningen

Voor de overige onder dit verbod vallende activiteiten of handelingen wordt vergunning verleend - eventueel met voorschriften - mits deze voldoen aan de algemene toetsingscriteria (zie paragraaf 2.1).

Aanvullend gelden de volgende (specifieke) toetsingscriteria:

  • Voor het bovengronds plaatsen van tanks en drukvaten binnen de beschermingszone verleent het waterschap geen ontheffing.

  • Voor ondergrondse tanks en drukvaten binnen de beschermingszone, wordt wel ontheffing verleend, mits deze 1 meter onder het maaiveld worden geplaatst en de mogelijke bovenbelasting ten gevolge van het onderhoudsmaterieel van het waterschap of van derden kan worden opgevangen.