Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Waterschap Vallei & Eem

Kostentoedelingsverordening watersysteembeheer Waterschap Vallei & Eem 2009

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieWaterschap Vallei & Eem
Officiële naam regelingKostentoedelingsverordening watersysteembeheer Waterschap Vallei & Eem 2009
CiteertitelKostentoedelingsverordening watersysteembeheer Waterschap Vallei & Eem 2009
Vastgesteld dooralgemeen bestuur
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerpbestuur – waterschappen

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

De verordening vervangt de Kostentoedelingsverordening Waterschap Vallei & Eem 2004 en de Omslagklassenverordening Waterschap Vallei & Eem 1997

Goedkeuringsbesluit  van Gedeputeerde Staten van Gelderland en Utrecht d.d. 20 november 2008, kenmerk 2008-016990

Deze verordening vindt voor het eerst toepassing op het belastingjaar dat aanvangt op 1 januari 2009.

Datum ondertekening inwerkingtredingsbesluit: 20-11-2008

Bron bekendmaking inwerkingtredingsbesluit: AD/Amersfoortse Courant, 10-12-2008

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Waterschapswet, art. 120, art. 122

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

20-12-200801-01-2010nieuwe regeling

18-09-2008

AD/Amersfoortse Courant, 10-12-2008

2008/6621

Tekst van de regeling

Waterschap Vallei & Eem

07.35

Besluit tot vaststelling van de ‘Kostentoedelingsverordening watersysteembeheer Waterschap Vallei & Eem 2009’

Het algemeen bestuur van Waterschap Vallei & Eem;

overwegende dat het noodzakelijk is de Kostentoedelingsverordening Waterschap Vallei & Eem 2004, vastgesteld op 15 mei 2003, te herzien;

gezien het voorstel van Dijkgraaf en Heemraden van 28 augustus 2008;

gezien het “Kostentoedelingsonderzoek Waterschap Vallei en Eem” van Arcadis van 26 juni 2008

gelet op de artikelen 120 en 122 van de Waterschapswet (Stb. 2007, nr. 208) en artikel 51 van het ‘Algemeen reglement voor het waterschap Vallei en Eem’;

Besluit:

Vast te stellen de ‘Kostentoedelingsverordening watersysteembeheer Waterschap Vallei & Eem 2009’:

Kostentoedelingsverordening Waterschap Vallei & Eem 2009

Begripsbepalingen

Artikel 1

Deze verordening verstaat onder:

a.      kosten: kosten van de kostendrager watersysteembeheer zoals opgenomen in de begroting van het waterschap en die gedekt worden met behulp van de watersysteemheffing;

b.      gebied van het waterschap: het gebied dat is aangegeven op de bij het provinciaal reglement behorende kaart waarin het waterschap zijn taken inzake het watersysteembeheer uitoefent;

c.      ingezetenen: degenen die blijkens de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens bij het begin van het kalenderjaar woonplaats hebben in het gebied van het waterschap en aldaar gebruik hebben van woonruimte;

d.      zakelijk gerechtigden ongebouwd, niet zijnde natuurterreinen: degenen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterreinen zijn in het gebied van het waterschap;

e.      zakelijk gerechtigden natuurterreinen: degenen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht in het gebied van het waterschap het genot hebben van natuurterreinen;

f.        zakelijk gerechtigden gebouwd: degenen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van gebouwde onroerende zaken in het gebied van het waterschap;

g.      bemalen gebieden: delen van het waterschapsgebied die niet vrij afwateren en delen van het waterschapsgebied waarin uit lager gelegen gebieden water wordt opgemalen;

Bijlagen

Artikel 2

Bij deze verordening behoren de volgende bijlagen:

-          Bijlage I: het onderzoeksrapport ‘Kostentoedelingsonderzoek Waterschap Vallei & Eem’ van Arcadis van 26 juni 2008.

-          Bijlage II: een topografische kaart van het beheersgebied van Waterschap Vallei & Eem waarop de bemalen deelgebieden zijn aangegeven als bedoeld in artikel 4 van deze verordening.

Kostentoedeling watersysteembeheer

Artikel 3

1. De kosten voor het watersysteembeheer worden als volgt toegedeeld:

a.      42,0 % aan de ingezetenen;

b.      7,3% aan de zakelijk gerechtigden van ongebouwde onroerende zaken, niet zijnde natuurterreinen;

c.      0,2% aan de zakelijk gerechtigden van natuurterreinen;

d.      50,5% aan de zakelijk gerechtigden van gebouwde onroerende zaken.

2. De waarde van de onroerende zaken bedoeld in het vorige artikellid, onderdelen b, c en d, wordt bepaald naar de waarde die de onroerende zaken op de waardepeildatum hebben naar de staat en hoedanigheid waarin zij op die datum verkeren.

3. De waardepeildatum is 1 januari 2007.

Tariefdifferentiatie bemalen gebieden

Artikel 4

Voor ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterreinen zijn gelegen in bemalen gebieden wordt een gedifferentieerd tarief gehanteerd dat 50% hoger is dan het tarief dat blijkens de verordening op de watersysteemheffing voor elk van deze categorieën geldt.

Inwerkingtreding, overgangsbepaling en citeertitel

Artikel 5

1.      De Kostentoedelingsverordening Waterschap Vallei & Eem 2004 wordt ingetrokken met ingang van de in het vierde lid van deze bepaling genoemde datum, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastingjaren waarvoor zij heeft gegolden.

2.      De Omslagklassenverordening Waterschap Vallei en Eem 1997 wordt ingetrokken met ingang van de in het vierde lid van deze bepaling genoemde datum, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastingjaren waarvoor zij heeft gegolden.

3.      Deze verordening treedt in werking op de 8ste dag na die van haar bekendmaking.

4.      Deze verordening vindt voor het eerst toepassing op het belastingjaar dat aanvangt op 1 januari 2009.

5.      Deze verordening wordt aangehaald als ‘Kostentoedelingsverordening watersysteembeheer Waterschap Vallei & Eem 2009’.

Aldus besloten in de openbare vergadering van 18 september 2008,

mr. G.P. Dalhuisen                               K. van de Langemheen

secretaris                                             dijkgraaf

Toelichting op de Kostentoedelingsverordening Waterschap Vallei & Eem 2009

Toelichting op de Kostentoedelingsverordening watersysteembeheer Waterschap Vallei & Eem 2009

Algemeen

1. Wettelijke basis

Ingevolge artikel 120, eerste lid, van de Waterschapswet (Stb. 2007, 208) stelt het algemeen bestuur van een waterschap ten behoeve van de watersysteemheffing een verordening, waarin voor elk van de categorieën van heffingplichtigen de toedeling van het kostendeel is opgenomen. Het waterschap kan bij de kostentoedelingsverordening bepalen dat kosten van heffing en invordering en kosten van de verkiezing van de leden van het algemeen bestuur rechtstreeks worden toegerekend aan de betrokken categorieën van heffingplichtigen. Het waterschap kan ook gebruik maken van de mogelijkheid om tarieven te differentiëren. Deze mogelijkheid is in artikel 122 van de Waterschapswet opgenomen. Een eventuele tariefdifferentiatie moet in de kostentoedelingsverordening worden geregeld. De kostentoedelingsverordening behoeft de goedkeuring van gedeputeerde staten van de provincie en moet tenminste eenmaal in de vijf jaren worden herzien.

2. Kostentoedelingsmethode Delfland wettelijk voorgeschreven

De wijze waarop de kosten van de taakuitoefening aan de categorieën van heffingplichtigen worden toegedeeld, is wettelijk vastgelegd. Ingevolge het tweede lid van artikel 120 van de Waterschapswet wordt de toedeling van het kostendeel aan de categorie ingezetenen bepaald aan de hand van de gemiddelde inwonerdichtheid per vierkante kilometer in het gebied van het waterschap. De toedeling van kosten aan de overige drie heffingplichtige categorieën (ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterreinen zijn, natuurterreinen en gebouwde onroerende zaken) vindt ingevolge het vierde lid van deze bepaling plaats aan de hand van de waarde van de onroerende zaken in het economische verkeer. Deze wijze van kostentoedeling staat bekend als de methode Delfland.

3. Toedelen van kosten aan de categorie ingezetenen

De eerste stap in het toedelingsproces is de toedeling van kosten aan de categorie ingezetenen Dit gebeurt aan de hand van de gemiddelde inwonerdichtheid per vierkante kilometer. Afhankelijk van de inwonerdichtheid wordt aan de ingezetenen tenminste 20% en ten hoogste 50% van de kosten van het watersysteembeheer toegedeeld. De toedeling is als volgt:

  • Bij een gemiddeld aantal inwoners van 500 of minder, bedraagt het toedelingspercentage minimaal 20% en maximaal 30%;

  • Bij een gemiddeld aantal inwoners van meer dan 500 maar niet meer dan 1000, bedraagt het toedelingspercentage minimaal 31% en maximaal 40%;

  • Bij een gemiddeld aantal inwoners van meer dan 1000, bedraagt het toedelingspercentage minimaal 41% en maximaal 50%.

Het binnen de bandbreedtes bepalen van het exacte ingezetenenaandeel behoort tot de bestuurlijke vrijheid van het waterschap.

3.1 Ophogen ingezetenenaandeel

Het algemeen bestuur van een waterschap kan de zojuist genoemde maximale kostentoedelingspercentages met 10% verhogen. Dit is in het derde lid van artikel 120 geregeld. Blijkens de wetsgeschiedenis kan verhoging in bijzondere omstandigheden plaatsvinden. Als voorbeeld zijn daarbij twee situaties genoemd, namelijk de situatie waarin in het gebied van het waterschap een relatief groot aantal natuurterreinen voorkomt en de situatie waarin in het gebied van het waterschap sprake is van een zeer grote inwonerdichtheid. De Waterschapswet zegt echter niet wat hieronder moet worden verstaan. De Unie van waterschappen relateert deze begrippen in de modelverordening omwille van de eenduidigheid aan het objectief fiscaal criterium ‘in betekenende mate’. Dit staat voor 25% of meer. Toepassing van dit criterium leidt er toe dat voor een eventuele ophoging van het ingezetenenaandeel in bovenstaande voorbeelden kan worden gekozen indien 25% of meer van het gebied van het waterschap uit natuurterreinen bestaat of indien het gemiddelde inwoneraantal 1250 (125% x 1000 inwoners) of meer bedraagt. Tot natuurterreinen worden in verband met het bepaalde in artikel 116, onderdeel c, van de Waterschapswet, ook bossen en open wateren met een oppervlakte van tenminste één hectare gerekend. Het verhogen van het maximale ingezetenenaandeel is geen verplichting, maar behoort tot de bestuurlijke vrijheid van het waterschap. Het criterium  van 25% of meer  geeft een zekere denkrichting aan. Bij de besluitvorming tot ophoging van het ingezetenenaandeel kunnen echter ook andere bestuurlijke overwegingen een rol spelen.

4. Toedelen van de resterende kosten aan de specifieke categorieën

Nadat het aandeel van de ingezetenen in de kostentoedeling is bepaald, worden de resterende kosten van de taakuitoefening aan de categorieën ongebouwd niet zijnde natuurterreinen, natuurterreinen en gebouwd toegedeeld. Deze toedeling vindt plaats ingevolge op basis van de waarde van de onroerende zaken in het economische verkeer  (artikel 120, vierde lid, Waterschapswet). In het Waterschapsbesluit zijn over de waardebepaling nadere regels gesteld. De onderlinge waardeverhouding tussen de categorieën is bepalend voorde kostentoedeling.

4.1 Waardebepaling en waardepeildatum

De waarde van de onroerende zaken moet worden bepaald naar de hoedanigheid en de staat van de onroerende zaken op de waardepeildatum. In artikel 6.10, eerste lid, van het Waterschapsbesluit  is dit voor natuurterreinen en voor andere ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterreinen zijn, uitdrukkelijk bepaald. Voor gebouwde onroerende zaken bevat het Waterschapsbesluit een dergelijke expliciete regeling niet. Dit is ook niet nodig, omdat voor de waardebepaling van deze categorie wordt aangesloten bij de WOZ-gegevens en in de Wet WOZ al geldt dat de waarde naar de hoedanigheid en de staat van de onroerende zaken op de waardepeildatum moet worden bepaald.

Ingevolge artikel 6.10, tweede lid, van het Waterschapsbesluit ligt de waardepeildatum maximaal twee jaar voor het begin van het eerste belastingjaar waarop de kostentoedelingsverordening betrekking heeft. Bij de onderhavige kostentoedeling moet dus een keuze worden gemaakt tussen de waardepeildatum 1 januari 2007 en de waardepeildatum 1 januari 2008. Uit praktische  overwegingen is in deze verordening voor de waardepeildatum 1 januari 2007 gekozen.  Zo is rekening gehouden met het feit dat de waardegegevens van gebouwde onroerende zaken via de WOZ-gegevensleveringen van de gemeenten beschikbaar komen. Deze gegevens ‘ijlen’ één jaar na. De WOZ-waarden die naar de waardepeildatum 1 januari 2008 zijn vastgesteld, komen met andere woorden in de eerste acht weken van 2009 beschikbaar. Dit is met het oog op een ordentelijke vaststelling van de onderhavige kostentoedelingsverordening te laat. Een soortgelijke redenering geldt voor de waardegegevens van gronden die via de Dienst Landelijk Gebied van het ministerie van LNV beschikbaar komen. De waardepeildatum ten behoeve van de kostentoedeling is daarom vastgesteld op 1 januari 2007.

In het proces van kostentoedeling wordt geen rekening gehouden met wijzigingen die zich in de staat of de hoedanigheid van de onroerende zaken hebben voorgedaan of nog zullen voordoen tussen de waardepeildatum (in dit geval 1-1-2007) en het begin van het eerste belastingjaar waarop de kostentoedelingsverordening betrekking heeft (1-1-2009). Zo zullen bouwpercelen die na de waardepeildatum zijn bebouwd, voor de kostentoedeling als ongebouwde onroerende zaken worden aangemerkt  en zal landbouwgrond die na de waardepeildatum is omgevormd tot natuur of tot bouwgrond, nog wel als landbouwgrond in de waardebepaling worden meegenomen.

5. Natuurterreinen
Natuurterreinen vormen binnen de kostentoedeling (en de belastingheffing) een nieuwe categorie. Ingevolge artikel 116, onderdeel c, van de Waterschapswet is een natuurterrein een ongebouwde onroerende zaak, waarvan de inrichting en het beheer geheel of nagenoeg geheel en duurzaam is afgestemd op het behoud en de ontwikkeling van natuur. De feitelijke situatie (en niet de toekomstige situatie of een situatie volgens het bestemmingsplan) bepaalt dus of sprake is van een natuurterrein. Bossen, al dan niet bedrijfsmatig geëxploiteerd, en open wateren worden bij wetsfictie mede als natuurterreinen aangemerkt. Voorwaarde is wel dat deze objecten een oppervlakte van tenminste één hectare hebben.

6. De watersysteemtaak

De watersysteemtaak wordt in artikel 1, tweede lid, van de Waterschapswet genoemd en omvat

de taken van het waterschap op het gebied van het waterkeringsbeheer, het waterkwantiteitsbeheer en het kwaliteitsbeheer van oppervlaktewateren, voor zover laatstgenoemde activiteiten

niet vallen onder het transporteren en/of behandelen van afvalwater.

De zorg voor het watersysteem is een samenhangende taak die het waterschap in het gehele

waterschapsgebied uitoefent. Onder het waterschapsgebied moet het reglementaire gebied

worden verstaan, de buitengrenzen van het waterschap derhalve, inclusief eventuele buitendijkse  gebieden. Omdat de watersysteemtaak in het gehele waterschapsgebied wordt uitgeoefend, komen gebieden zonder enig belang in de nieuwe situatie niet meer voor. Ook de situatie

waarin per taak verschillende taakgebieden kunnen worden onderscheiden, behoort tot het verleden. Uitzondering hierop kan overigens de wegentaak vormen. Indien deze taak niet in het

hele gebied van het waterschap wordt uitgeoefend, is wel sprake van een taakgebied voor het

wegenbeheer.

7. Relatie met de begroting van het waterschap

In het traject van belastingheffing (kostentoedeling-tariefbepaling-aanslagvervaardiging-heffinginvordering) zijn de kosten van de watersysteemtaken van het waterschap bepalend. Deze kosten worden in de begroting van het waterschap geraamd en in de jaarverslaggeving verantwoord. Gelet op het belang van de belastingheffing voor de waterschappen en gelet op het feit dat inzicht moet bestaan in de lasten voor de belastingplichtigen, vormt een specificatie van de bedragen die uiteindelijk tot lasten van de belastingplichtigen leiden, een apart onderdeel van de begroting (de begroting naar kostendragers). Een en ander is in de nieuwe verslaggevingsvoorschriften van het Waterschapsbesluit vastgelegd. Het gaat in deze verordening om de kostendrager watersysteembeheer.

Eveneens op grond van de nieuwe verslaggevingsvoorschriften wordt in de begroting naar kostendragers voor iedere taak allereerst op basis van de netto-kosten, het bedrag voor onvoorzien, de bedragen die voor kwijtschelding en oninbaarverklaring worden geraamd, verwachte

dividenden en overige algemene opbrengsten een saldo berekend, het resultaat. Daarna wordt

aangegeven hoe het begrote resultaat zal worden gedekt of bestemd. In de regel wordt er eerst

onttrokken of toegevoegd aan reserves en ontstaat daarna het bedrag dat het waterschap door

middel van belastingheffing zal moeten ontvangen. Dit laatste bedrag is het startpunt voor de

kostentoedeling.

8. Tariefdifferentiatie

In artikel 122 van de Waterschapswet wordt de mogelijkheid van tariefdifferentiatie geopend. Blijkens de Memorie van Toelichting heeft de wetgever deze regeling opgenomen omdat zij niet voorbij heeft willen gaan aan het feit dat het belang bij de watersysteemtaak voor bepaalde onroerende zaken duidelijk anders kan liggen dan dat van andere onroerende. De wetgever heeft daarbij nadrukkelijk aangegeven dat de waterschappen ter zake een bestuurlijke vrijheid hebben.(Zie hiervoor  Memorie van Toelichting, blz. 26).

Het uitgangspunt dat in artikel 121, eerste lid , onderdelen b, c en d, van de Waterschapswet is neergelegd, is dat het tarief van de belasting per heffingsmaatstaf gelijk is. De regeling van de tariefdifferentiatie brengt hierin verandering, omdat in dat geval geen sprake meer is van gelijke tarieven per heffingsmaatstaf, maar van tarieven die naar gelang de situatie hoger of lager kunnen zijn vastgesteld. De situaties waarin tariefdifferentiatie mogelijk is, zijn limitatief in de wet opgesomd.

Ook de mate waarin kan worden gedifferentieerd is in de Waterschapswet vastgelegd. Tariefdifferentiatie is ingevolge artikel 122 uitsluitend in de volgende gevallen en binnen de volgende bandbreedtes mogelijk:

1.      buitendijks gelegen onroerende zaken (maximaal 75% lager tarief);

2.      onroerende zaken die blijkens de legger van het waterschap als waterberging worden gebruikt (maximaal 75% lager tarief);

3.      onroerende zaken gelegen in bemalen gebieden (maximaal 100% hoger tarief);

4.      onroerende zaken die in hoofdzaak uit glasopstanden bestaan (maximaal 100% hoger tarief);

5.      verharde openbare wegen (maximaal 100% hoger tarief).

Het algemeen bestuur is niet tot het differentiëren van tarieven verplicht. De differentiaties kunnen blijkens het vierde lid van artikel 122 naast elkaar worden toegepast.

Het algemeen bestuur heeft besloten om slechts één tariefdifferentiatie toe te passen, te weten voor ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterreinen gelegen in bemalen gebieden. 

Op de kaart behorende bij deze verordening is aangegeven wat de begrenzing is van de bemalen gebieden.

Artikelsgewijs

Artikel 1           Begripsbepalingen

In artikel 1 zijn enkele begrippen, die in de modelverordening vaker voorkomen, nader gedefinieerd.

In onderdeel a wordt een omschrijving van het begrip kosten gegeven. De kosten die in de kostentoedeling een rol spelen zijn de kosten die in de begroting van het waterschap zijn opgenomen en die met behulp van de watersysteemheffing worden gedekt. Kosten waarvoor dit niet geldt, worden niet in de kostentoedeling watersysteembeheer betrokken.

In onderdeel b wordt het gebied van het waterschap omschreven als het gebied dat is aangegeven op de bij het provinciale reglement behorende kaart waarin het waterschap zijn watersysteemtaken uitoefent. Het gaat om de buitenste grenzen van het waterschapsgebied, inclusief eventuele buitendijkse gebieden.

De onderdelen c tot en met f geven een omschrijving van de begrippen ingezetenen, zakelijk gerechtigden ongebouwd niet zijnde natuurterreinen, zakelijk gerechtigden natuurterreinen en zakelijk gerechtigden gebouwd. Dit zijn de heffingplichtige categorieën. De omschrijvingen zijn overeenkomstig de in artikel 116, onder a en artikel 117 onder b t/m d van de Waterschapswet gegeven definities.

Onderdeel g geeft een omschrijving van wat onder bemalen gebieden moet worden verstaan. Onder bemalen gebieden worden zowel delen van het waterschapsgebied die niet vrij afwateren verstaan als delen van het waterschapsgebied waarin uit lager gelegen gebieden water wordt opgemalen.

Artikel 2           Bijlagen

Dit artikel somt de bijlagen op die behoren bij deze kostentoedelingsverordening.

Artikel 3           Kostentoedeling watersysteembeheer

In artikel 3 is aangegeven op welke wijze de kosten van de taakuitoefening over de vier heffingplichtige categorieën worden verdeeld. Artikel 2 vormt daarmee het kernartikel van de verordening. De kostentoedeling geschiedt in twee stappen. In de eerste stap wordt het kostenaandeel van de categorie ingezetenen bepaald en in de tweede stap worden de resterende kosten van de taakuitoefening over de categorieën ongebouwd niet zijnde natuur, natuur en gebouwd verdeeld.

Stap 1 kostentoedelingsproces: Toedelen van kosten aan de categorie ingezetenen

De eerste stap in het kostentoedelingsproces is het toedelen van kosten aan de categorie ingezetenen. Dit gebeurtop basis van de gemiddelde inwonerdichtheid in het gebied van het waterschap. Voor het bepalen van de gemiddelde inwonerdichtheid wordt uitgegaan van het totaal aantal inwoners zoals dat uit de GBA-gegevens van de in het waterschapsgebied liggende gemeenten blijkt en de totale oppervlakte (buitenste grenzen) van het waterschapsgebied. Het minimum kostenaandeel voor de ingezetenen bedraagt 20% en het maximum -indien van de mogelijkheid van verhoging gebruik is gemaakt- 60%. Deze percentages zijn in artikel 3, lid 1, van de verordening genoemd. De exacte onderverdeling is als volgt.

§         Bedraagt het gemiddeld aantal inwoners per vierkante kilometer in het gebied van het waterschap 500 of minder, dan bedraagt het kostenaandeel minimaal 20 en maximaal 30%.

§         Bedraagt het gemiddeld aantal inwoners per vierkante kilometer in het gebied van het waterschap meer dan 500 maar minder dan 1000, dan bedraagt het kostenaandeel minimaal 31 en maximaal 40%.

§         Bedraagt de gemiddelde inwonerdichtheid meer dan 1000, dan is het kostenaandeel minimaal 41 en maximaal 50%.

Er is dus steeds sprake van een bandbreedte van 10% per inwonerdichtheidsklasse. Het algemeen bestuur van het waterschap moet binnen deze bandbreedte het percentage bepalen dat in het concrete geval aan de categorie ingezetenen wordt toegedeeld. Dit behoort tot de bestuurlijke vrijheid van het waterschap.

Verhoging maximale percentages ingezetenenaandeel

Het algemeen bestuur van het waterschap kan op grond van artikel 120, lid 3, van de Waterschapswet de genoemde maximale kostentoedelingspercentages in bijzondere gevallen met 10% verhogen. Indien een waterschap hiervoor kiest, bedragen de maximale kostentoedelingspercentages voor de categorie ingezetenen dus 40%, onderscheidenlijk 50%, onderscheidenlijk 60%. De wetgever heeft bij wijze van voorbeeld twee situaties genoemd waarin ophoging van het ingezetenenaandeel aan de orde kan zijn, te weten:

§         de situatie waarin in het gebied van het waterschap relatief veel natuurterreinen voorkomen en

§         de situatie waarin sprake is van een zeer grote inwonerdichtheid.

Wat onder een relatief groot aantal natuurterreinen of een zeer grote inwonerdichtheid moet worden verstaan, wordt door de wetgever niet nader omschreven. In de modelverordening van de Unie van Waterschappen zijn deze begrippen, bij wijze van gedachtelijn, gerelateerd aan het fiscaal criterium ‘in betekenende mate’.  Dit staat voor 25% of meer.

Binnen deze gedachtelijn is het dus zo dat indien  het gebied van een waterschap voor 25% of meer uit natuurterreinen bestaat, dat een reden voor ophoging van het ingezetenenaandeel kan zijn. Van een zeer grote inwonerdichtheid is binnen deze gedachtelijn sprake als het gemiddelde inwoneraantal 1250 (125% x 1000, waarbij 1000 voor een hoge inwonerdichtheid staat) of meer bedraagt. Een waterschap is niet tot verhoging van het ingezetenenaandeel verplicht.

Gelet op de grote oppervlakte natuur, het instellen van de aparte categorie natuur en het profijt van belang voor ingezetenen heeft het Algemeen Bestuur van Waterschap Vallei & Eem besloten het percentage voor ingezetenen met 10 % te verhogen.

Stap 2 kostentoedelingsproces: Toedelen van de resterende kosten aan de specifieke categorieën

Nadat is bepaald welk aandeel in de kosten van het watersysteembeheer aan de ingezetenen wordt toegedeeld, vindt in stap 2 de toedeling van de resterende kosten van de taakuitoefening aan de categorieën ongebouwd niet zijnde natuur, natuur en gebouwd plaats. Dit gebeurt op basis van hun onderlinge waardeverhouding. In verband hiermee moet de waarde in het economische verkeer van deze categorieën worden bepaald. In de algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 120, lid 4, van de Waterschapswet (ook wel het Waterschapsbesluit genoemd), is neergelegd hoe de waardebepaling precies dient te geschieden.

Waardebepaling categorie ongebouwde onroerende zaken, niet zijnde natuurterreinen

Deze categorie valt in het kader van de kostentoedeling uiteen in vijf ‘subcategorieën’ (groepen), te weten:

§         Agrarische gronden;

§         Openbare landwegen, inclusief kunstwerken;

§         Banen voor openbaar vervoer per rail, inclusief kunstwerken;

§         Bouwpercelen en

§         Overige ongebouwde onroerende zaken.

Ingevolge het Waterschapsbesluit is een onderverdeling in groepen noodzakelijk, omdat tussen de groepen zowel de wijze van waardebepaling als de waarde per hectare verschilt.

Van elke groep moet de waarde worden bepaald. Dit gebeurt globaal, hetgeen in dit geval betekent dat het waterschap niet van elk individueel object dat tot de betreffende groep behoort een exacte waarde hoeft te bepalen, maar dat kan worden volstaan met het bepalen van de waarde van het geheel van de onroerende zaken van de betreffende groep. Het product van de oppervlakte in hectare en de gemiddelde waarde per hectare vormt dan de waarde van de betreffende subcategorie. De optelsom van de waarden van de subcategorieën is de totale waarde van de categorie ongebouwd, niet zijnde natuur.  

Waardebepaling ‘subcategorie’ agrarische gronden

Onder agrarische grond wordt de ten behoeve van de landbouw als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Pachtwet bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond verstaan. Natte veenweidegebieden behoren ook tot deze categorie. Niet tot de categorie agrarische gronden behoren evenwel de ondergrond van glasopstanden (deze worden tezamen met de glasopstanden zelf als gebouwde eigendommen beschouwd) en bossen. Bossen behoren op grond van artikel 116, onder c, van de Waterschapswet immers tot de categorie natuurterreinen. 

De gemiddelde waarde per hectare van de agrarische gronden wordt bepaald of afgeleid uit verkooptransacties van deze gronden in het gebied van het waterschap. In het tweede lid van artikel 5.4, van het Waterschapsbesluit is neergelegd dat de waarde wordt bepaald op de waarde die aan de gronden moet worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de gronden als agrarische gronden in gebruik zouden blijven. Dit betekent dat transacties waarbij geen marktconforme prijs tot stand is gekomen (dit kan bij transacties in de familiesfeer het geval zijn), niet in de berekeningen mogen worden betrokken. Verder dient bij de waardebepaling van gronden die zijn bezwaard met beperkte rechten of die worden verpacht, te worden geabstraheerd van de waardedrukkende invloed die van deze feiten uitgaat. Er kan blijkens het Waterschapsbesluit voor de waardebepaling van agrarische gronden worden aangesloten bij onderzoeksgegevens van de Dienst Landelijk Gebied (DLG) van het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit. Deze dienst rapporteert jaarlijks aan de Tweede Kamer over de prijzen van agrarische gronden.

Door DLG is Nederland ingedeeld in 66 agrarische gebieden en op basis van de grondverkopen 2006 is de agrarische waarde per 1-1-2007 af te leiden. Ons waterschap valt in drie landbouwgebieden. De prijs per ha landbouwgrond is:

- 28 Westelijke Veluwe                          € 41.439

- 33 Eemland                                        € 34.271

- 34 Zandgebied Utrecht                        € 41.585

Het gemiddelde hiervan is € 39.100 (afgerond). De totale oppervlakte landbouwgrond is 43.464 hectare. Dit geeft een waarde van € 1.699.429.237.

Waardebepaling ‘subcategorieën’ openbare landwegen en banen voor openbaar vervoer per rail, inclusief kunstwerken

In feite is voor de kostentoedeling sprake van twee afzonderlijke subcategorieën. Omdat de wijze waarop de waarde van deze subcategorieën moet worden bepaald aan elkaar gelijk is, worden ze hier gezamenlijk besproken.

Bij de waardebepaling van openbare landwegen en banen voor openbaar vervoer per rail worden behalve de landwegen en spoorbanen als zodanig ook verkeersvoorzieningen en kunstwerken betrokken. Voorbeelden van kunstwerken zijn bruggen, viaducten en tunnels. Bij verkeersvoorzieningen moet worden gedacht aan grond die dienstbaar is aan het verkeer over de weg (grond die een bijdrage levert aan de verkeerskundige functionaliteit van de weg), zoals tussenbermen, geluidswerende voorzieningen, obstakelvrije zone’s, bermsloten, e.d.

De gemiddelde waarde per hectare wordt ingevolge het Waterschapsbesluit gesteld op de vervangingswaarde. Dit is het bedrag dat met de herbouw van een identiek vervangend object gepaard zou gaan, waarbij tevens rekening moet worden gehouden met een correctiefactor voor technische en functionele veroudering. Om te voorkomen dat de waterschappen van geval tot geval steeds zelf de component voor de technische en functionele veroudering van de onroerende zaken zouden moeten bepalen, heeft de wetgever de correctiefactor in het Waterschapsbesluit zelf vastgelegd. De correctiefactor bedraagt 25%. De gemiddelde waarde per hectare van openbare landwegen en van openbare railbanen en hun kunstwerken is dus 75% van de vervangingswaarde.  

Taxatiewijzer

Voor wegen en spoorwegen is door de Unie van Waterschappen de Taxatiewijzer wegen opgesteld, waarmee op eenvoudige wijze de totale waarde van de wegen en spoorwegen binnen elk waterschapsgebied globaal kan worden bepaald.

De uitkomst van deze taxatiewijzer is voor Waterschap Vallei & Eem:

Tabel

Wegen

       

A1.1  autosnelwegen

1.092

1.209.000

75%

989.717.625

A1.2  hoofd- en regionale wegen

2.223

764.000

75%

1.273.521.150

A1.3  lokale wegen + beb.kom

3.977

1.165.000

75%

3.474.597.938

A1.4  overige verharde wegen

778

1.214.000

75%

708.733.200

openbare landwegen

8.069

   

6.446.569.913

         

Spoorwegen, incl. kunstwkn.

388

10.605.000

75%

3.088.441.125

Waardebepaling ‘subcategorie’ bouwpercelen
Bouwpercelen zijn ongebouwde onroerende zaken waarop gebouwd mag worden (artikel 6.1, onder b, Waterschapsbesluit).  Binnen Waterschap Vallei & Eem betreft dit 300 hectare en een waarde per hectare van € 1,0 miljoen. De totale waarde van bouwpercelen is daarmee € 300.000.000.
Waardebepaling ‘subcategorie’ overige ongebouwde onroerende zaken

De subcategorie overige ongebouwde onroerende zaken is een restcategorie waartoe onder andere volkstuinen, begraafplaatsen, parken en plantsoenen behoren. De gemiddelde waarde per hectare van deze subcategorie wordt ingevolge het Waterschapsbesluit gesteld op de gemiddelde waarde per hectare van de agrarische gronden in het gebied van het waterschap. In het kader van de kostentoedeling wordt er met andere woorden van uit gegaan dat de gemiddelde waarde van de overige ongebouwde onroerende zaken en de gemiddelde waarde van de agrarische gronden in het gebied van het waterschap aan elkaar gelijk zijn. De wetgever heeft om redenen van eenvoud hiervoor gekozen. Dit blijkt uit de toelichting op artikel 5.7 van het Waterschapsbesluit.

De totale oppervlakte van overige ongebouwde zaken is 1.478 hectare. De gemiddelde waarde van agrarische gronden is € 39.100. Dit geeft een totale waarde van € 57.782.840.

Waardebepaling categorie natuurterreinen

De volgende categorie waarvoor in het kader van de kostentoedeling een waarde moet worden vastgesteld, is de categorie natuurterreinen. Natuurterreinen zijn ongebouwde onroerende zaken waarvan de inrichting en het beheer geheel of nagenoeg geheel en duurzaam zijn afgestemd op het behoud of de ontwikkeling van natuur. Tot de categorie natuurterreinen worden daarom bij voorbeeld heidevelden, moerassen, zandverstuivingen en duingebieden gerekend. Ook bossen en open wateren met een oppervlakte van tenminste 1 hectare behoren tot deze categorie. Dit is in artikel 116, onderdeel c, van de Waterschapswet bepaald. Bij open wateren moet blijkens het Waterschapsbesluit worden gedacht aan vennen, meren, plassen en daarmee vergelijkbare wateren met een open en weids karakter. Ook productiebossen behoren tot de categorie natuurterreinen. De gemiddelde waarde per hectare van natuurterreinen wordt op basis van het Waterschapsbesluit gesteld op 20% van de gemiddelde waarde per hectare van de agrarische gronden in het gebied van het waterschap.  De waarde van agrarische gronden is € 39.100 per hectare. De waarde van natuur is dan ook  € 7.820 per hectare. De totale oppervlakte is 33.876 hectare. Dit geeft een totale waarde van € 264.908.871.

Waardebepaling categorie gebouwde onroerende zaken

Voor het bepalen van de waarde van de gebouwde onroerende zaken moet worden aangesloten bij de waarden, zoals die voor deze objecten in het kader van de Wet WOZ door de gemeenten zijn vastgesteld.

Waardepeildatum

Artikel 6.11 van het Waterschapsbesluit bepaalt dat de waardepeildatum van de categorie ongebouwde onroerende zaken en van de categorie natuurterreinen plaatsvindt naar de hoedanigheid en de staat van deze onroerende zaken op de waardepeildatum. De waardepeildatum

ligt ingevolge het eerste lid van deze bepaling maximaal twee jaren voor het begin van het eerste kalenderjaar waarop de kostentoedelingsverordening betrekking heeft. De waardepeildatum

kan in  het onderhavige geval dus op 1 januari 2008 of op 1 januari 2007 worden vastgesteld.

Omdat het in  het onderhavige geval praktisch evenwel niet mogelijk is om van de waardepeildatum 1 januari 2008 uit te gaan, (zie voor een toelichting hierop onderdeel 4.1 van het Algemeen deel van deze toelichting), wordt in de verordening uitgegaan van de waardepeildatum 1 januari 2007. Deze waardepeildatum is ook gehanteerd in de taxatiewijzer wegen.

De waarde van het gebouwd is naar de waardepeildatum 1 januari 2007 € 80.360.000.000.

Artikel 4           Tariefdifferentiatie

Het algemeen bestuur van een waterschap kan besluiten de belastingtarieven, zoals die voor

de categorieën ongebouwd, natuur en gebouwd in de verordening op de watersysteemheffing

zijn vastgesteld, te differentiëren. Het gaat hier om een facultatieve bevoegdheid van het waterschapsbestuur en niet om een verplichting. Tariefdifferentiatie is slechts toegestaan in een beperkt aantal gevallen, die in de Waterschapswet (artikel 122) met zoveel woorden zijn genoemd. Ook de maximale omvang van de tariefdifferentiaties (de verhogingen en verlagingen) is in de Waterschapswet geregeld.

De hoofdregel die uit artikel 121, eerste lid, onderdelen b, c en d van de Waterschapswet voortvloeit, is dat het tarief van de belasting per eenheid van de heffingsmaatstaf gelijk is. De regeling van de tariefdifferentiatie maakt het mogelijk om van deze hoofdregel af te wijken. Indien

tarieven worden gedifferentieerd zal voor de betreffende belastingcategorieën geen sprake

meer zijn van gelijke tarieven per heffingsmaatstaf.

De Waterschapswet schrijft in artikel 122 voor dat de tariefdifferentiatie in de kostentoedelingsverordening moet worden geregeld. Blijkens de wetsgeschiedenis moet de provincie het besluit tot toepassing  van tariefdifferentiatie via de kostentoedelingsverordening goedkeuren. Een logische interpretatie is dat de wetgever heeft gewild dat de waterschappen in hun kostentoedelingsverordening de situaties aangeven waarin tariefdifferentiatie zal plaatsvinden alsook de mate waarin dit zal geschieden. Dit wordt in de verordening tot uitdrukking gebracht. Omdat de kostentoedelingsverordening geen bepaling over de tarieven bevat (deze staan in de verordening op de watersysteemheffing), is het nodig om in deze verordening  een verwijzing naar de belastingverordening op te nemen. 

In artikel 122 van de Waterschapswet worden maximale tariefafwijkingen genoemd. Voor welk percentage in specifieke gevallen precies wordt gekozen, behoort tot de bestuurlijke vrijheid van het waterschap. 

Door de Unie van Waterschappen is aanbevolen om:

§         terughoudend gebruik van de tariefdifferentiatie te maken;

§         voor de categorie natuurterreinen geen tariefdifferentiatie in te stellen;

§         cumulatie van tariefdifferentiatie te beperken;

§         zoveel mogelijk gelijke tariefverhogingen/verlagingen per belastingcategorie te hanteren.

Bemalen gebieden

Dit artikellid regelt de tariefdifferentiatie voor onroerende zaken die in bemalen gebieden liggen.  

Dit kan zowel ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterreinen zijn als gebouwde onroerende zaken betreffen.

Het Algemeen Bestuur heeft vastgesteld dat ongebouwde eigendommen, niet zijnde natuur het tarief 50 % hoger is dan het  in de verordening op de watersysteemheffing voor de genoemde categorie vastgestelde tarief.

Op de kaart behorende bij deze verordening zijn de bemalen gebieden aangegeven.

Artikel 5           Inwerkingtreding, overgangsbepaling en citeertitel
Lid 1

Dit lid bepaalt dat de oude kostentoedelingsverordening wordt ingetrokken met ingang van het belastingjaar dat aanvangt op 1 januari 2009. De ingetrokken verordening blijft gelden voor de belastingjaren waarvoor zij heeft gegolden.

Lid 2

Dit lid bepaalt dat de oude omslagklassenverordening wordt ingetrokken met ingang van het belastingjaar dat aanvangt op 1 januari 2009. De ingetrokken verordening blijft gelden voor de belastingjaren waarvoor zij heeft gegolden.

Lid 3

Artikel 73, eerste lid, van de Waterschapswet bepaalt dat besluiten van het waterschap die algemeen verbindende regels inhouden, niet verbinden dan wanneer zij zijn bekendgemaakt. Deze regel is ook op de kostentoedelingsverordening van toepassing. Blijkens het tweede lid van artikel 73 geschiedt bekendmaking door plaatsing in een vanwege het waterschapsbestuur tegen betaling van kosten algemeen verkrijgbaar gestelde publicatie of door het doen van mededeling daarvan in een plaatselijk verschijnend dag- of nieuwsblad. De bekendgemaakte besluiten treden conform artikel 74 van de Waterschapswet in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking, tenzij in deze besluiten een ander tijdstip is aangewezen.

Lid 4

De onderhavige kostentoedelingsverordening vindt voor het eerst toepassing in het belastingjaar dat op 1 januari 2009 aanvangt. De kostentoedelingsverordening moet tenminste eenmaal in de vijf jaar worden herzien. Frequentere herziening is met andere woorden mogelijk. Het noemen van een einddatum is mede hierom niet wenselijk.

Lid 5

In dit artikellid wordt de verordening voorzien van een citeertitel. De naam van het waterschap en het jaartal 2009 maken hiervan onderdeel uit.