Overheidsorganisatie | Waterschap Vallei & Eem |
---|---|
Officiële naam regeling | Keur Waterschap Vallei & Eem |
Citeertitel | Keur van Waterschap Vallei en Eem |
Vastgesteld door | algemeen bestuur |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp | milieu – water |
Deze regeling is vervangen door de Keur van het Waterschap Vallei en Eem 2007
Datum ondertekening inwerkingtredingsbesluit: 29-6-2000
Bron bekendmaking inwerkingtredingsbesluit: Gelders Dagblad, 13-07-2000
Geen
Datum inwerking- treding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerking- treding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-09-2000 | 01-05-2007 | nieuwe regeling | 29-06-2000 Gelders Dagblad, 13-07-2000 | 2000/3152 - 07.76 |
Begripsomschrijvingen
1. In deze keur wordt verstaan onder:
Het waterschap: Waterschap Vallei en Eem.
Het bestuur: het dagelijks bestuur van het waterschap.
Waterstaatswerken: waterkeringen, watergangen en zuiveringstechnische werken.
Werken: alle door menselijk toedoen ontstane of te maken constructies of inrichtingen met toebehoren.
Bouwwerken: alle constructies van enig omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke op de plaats van bestemming direct of indirect steun vinden in of op de grond.
Rechthebbende: de eigenaar en beperkt zakelijk en persoonlijk gerechtigden.
Legger: overzicht van waterstaatswerken als bedoeld in artikel 78, tweede lid, van de Waterschapswet, dat strekt tot vaststelling van de daarin vermelde onderhoudsplichtigen en onderhoudsverplichtingen, dan wel de omschrijving waaraan primaire waterkeringen naar richting, vorm, afmeting en constructie moeten voldoen als bedoeld in artikel 13, onder b van de Wet op de waterkering.
2. Voor waterstaatswerken waarvoor het vaststellen van een legger nog niet heeft plaatsgehad, wordt als legger aangemerkt de overzichtskaarten als bedoeld in de artikelen 6 en 18 van de keur van het voormalig waterschap Gelderse Vallei en de overzichtskaarten als bedoeld in artikel 23, tweede lid van de keur van het voormalig waterschap Noord-Veluwe.
Hoofdelijke aansprakelijkheid
1. Wanneer percelen met een beperkt recht zijn bezwaard, dan wel krachtens persoonlijk recht in gebruik zijn gegeven, rusten de in deze keur aan de eigenaar opgelegde verplichtingen op de beperkt gerechtigden en in geval er sprake is van een persoonlijk gebruiksrecht op de gebruikers.
2. Indien een perceel is onderworpen aan meer beperkte rechten heeft voor de toepassing van deze keur de vruchtgebruiker voorrang boven zowel de opstaller als de erfpachter en heeft de opstaller voorrang boven de erfpachter.
3. Indien in het kader van de uitvoering van een landinrichtingsproject percelen tijdelijk in gebruik zijn gegeven overeenkomstig een plan van tijdelijk gebruik, als bedoeld in artikel 189 van de Landinrichtingswet (Stb. 1985, 299), dan wel aan de toekomstige gerechtigden in gebruik is gegeven, overeenkomstig het plan van toedeling, bedoeld in artikel 196 van genoemde wet, treden voor de toepassing van deze keur de in elk van beide plannen aangegeven gebruikers in de plaats van degenen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van die percelen.
4. Voor de nakoming van de in deze keur aan de eigenaar opgelegde verplichtingen is ieder van de in het eerste lid genoemde gerechtigden alsmede de eigenaar hoofdelijk aansprakelijk.
Gedoogplichten
1. De eigenaren van waterstaatswerken of van nabij waterstaatswerken gelegen percelen zijn verplicht, voor zover zulks nodig is ten behoeve van werkzaamheden vanwege het waterschap ter behartiging van de opgedragen waterstaatszorg:
materieel, waaronder machines, op hun percelen toe te laten;
alle tijdelijke werken en verrichtingen in en op hun percelen, toe te laten;
degenen, die met het onderhoud van waterstaatswerken en het toezicht daarop zijn belast op hun percelen toe te laten;
alle beletselen weg te nemen die de uitvoering van het onderhoud of het toezicht in de weg staan.
2. Van de uit te voeren werken en verrichtingen worden, gewoon onderhoud en spoedeisende gevallen uitgezonderd, de eigenaren van de gronden, en de in artikel 2, eerste lid, genoemde gerechtigden tot de desbetreffende gronden tenminste achtenveertig uren van tevoren schriftelijk in kennis gesteld.
Begripsomschrijvingen
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
Waterkeringen: kunstmatige hoogten en die (gedeelten van) natuurlijke hoogten of hooggelegen gronden, met inbegrip van de daarin of daaraan aangebrachte werken, die een waterkerende of mede een waterkerende functie hebben, en als zodanig in de legger zijn aangegeven;
Talud: het hellende oppervlak van een waterkering;
Teen: het knikpunt waar het maaiveld overgaat in een talud;
Kernzones: de centrale gedeelten van waterkeringen, die als zodanig in de legger zijn aangewezen;
Beschermingszones: de gronden aan weerszijden van de kernzones, die als zodanig in de legger zijn aangegeven;
Buitenbeschermingszones: de buiten de beschermingszones gelegen gronden aan weerszijden van de kernzones, die zich uitstrekken tot een afstand van 100 meter vanaf de buitengrens van de beschermingszone binnendijks en 150 meter vanaf de buitengrens van de beschermingszone buitendijks.
Onderhoud
Onderhoudsplichtig zijn degenen die in de legger tot het plegen van onderhoud aan de waterkeringen zijn aangewezen. De onderhoudsplichtige van een waterkering is verplicht deze te onderhouden overeenkomstig het bepaalde in de legger.
Coupures
1. De eigenaren van de in waterkeringen voorkomende coupures dragen zorg dat deze op eerste aanzegging door of namens het bestuur terstond worden gesloten.
2. De schotbalken en de sponningen bestemd tot afsluiting van coupures in de waterkeringen dienen door de eigenaren in goede staat te worden gehouden. De schotbalken dienen zo vaak als door het bestuur nodig wordt geoordeeld, te worden getoond.
Afrasteringen
De eigenaren van percelen, welke worden gebruikt voor het houden van huisdieren en welke zijn gelegen nabij waterkeringen waarop ingevolge artikel 8, eerste lid, onder d, het houden van huisdieren is verboden, zijn, op schriftelijk bevel van het bestuur, verplicht daarlangs een voldoende kerende afrastering aan te brengen, op een zodanige plaats en van een zodanige constructie dat het waterkerend vermogen van de waterkering en het onderhoud van de waterkering niet wordt gehinderd.
1. Het is verboden:
binnen kernzones te spitten, te graven of op enigerlei andere wijze grondroeringen te verrichten;
binnen kernzones en beschermingszones beplantingen en aanwezige natuurlijke begroeiing dienende tot verdediging van de waterkering, of andere verdedigingsmaterialen te beschadigen, te vernietigen, te verplaatsen of te verwijderen;
binnen kernzones, buiten verharde wegen, met rij- of voertuigen dan wel paarden te rijden of vee te drijven;
binnen kernzones huisdieren te houden;
binnen kernzones anders dan op de door het bestuur toegestane wijzen te bemesten en daarbij andere meststoffen te gebruiken dan door het bestuur zijn toegestaan;
binnen kernzones en binnen beschermingszones:
1e. werken te maken, te hebben, te herstellen, te vernieuwen, te wijzigen of op te ruimen;
2e. opgaande houtbeplantingen aan te brengen, te hebben of te rooien;
3e. boringen te verrichten, waaronder boringen benodigd voor het exploreren of winnen van gas, vloei- of delfstoffen;
binnen beschermingszones:
1e. (ont)gravingen te verrichten;
2e. grond af te graven, te egaliseren of af te voeren;
binnen kernzones en binnen beschermingszones, anders dan op kennelijk daartoe ingerichte plaatsen:
1e. vaartuigen of vlotten te laten liggen;
2e. voorwerpen of stoffen te deponeren of op te slaan;
3e. zich van afval te ontdoen;
4e. tenten, caravans, woonwagens en dergelijke te plaatsen of te hebben;
5e. evenementen te houden, kramen te plaatsen of met voertuigen, aanhangwagens en dergelijke standplaatsen in te nemen;
zich anders dan als rechthebbende, binnen kernzones en binnen beschermingszones op te houden, indien dat door of namens het bestuur op een voor het publiek kenbare wijze is aangegeven;
binnen buitenbeschermingszones:
1e. afgravingen voor het winnen van delfstoffen of specie, alsmede seismische onderzoekingen te verrichten;
2e. leidingen, tanks, drukvaten of andere werken met een overdruk van 10 bar of meer te leggen, op te richten, te hebben, te herstellen, te wijzigen, te vernieuwen of op te ruimen;
3e. explosiegevaarlijk materiaal of explosiegevaarlijke inrichtingen te hebben;
2. Het bestuur kan algemene regels stellen omtrent toegestane wijzen van bemesting van kernzones en daarbij toegestane meststoffen.
3. De in het eerste lid genoemde verboden zijn niet van toepassing op handelingen ten behoeve van de uitvoering van herstel en onderhoud als bedoeld in paragraaf 2.1.
Begripsomschrijvingen
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
Watergangen: de oppervlaktewateren die dienen voor de afvoer of aanvoer of berging van water, de boven water gelegen taluds, alsmede de oeverstroken die geacht worden met het water een eenheid te vormen daaronder begrepen;
zij worden in de legger naar de mate van hun belang onderscheiden in primaire, secundaire en tertiaire watergangen.
Taluds: de hellende kanten van watergangen.
Insteek: de lijn waar talud en maaiveld elkaar snijden of geacht worden elkaar te snijden.
Aangeland: degene die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot heeft van een aan een watergang grenzend perceel.
Lozen: het door middel van een werk brengen van water in een oppervlaktewater, zonder dat het water daarbij uit een ander
oppervlaktewater wordt gehaald.
Onttrekken: het door middel van een werk halen van water uit een oppervlaktewater, zonder dat het daarbij in een ander oppervlaktewater wordt gebracht.
Specie: al hetgeen dat vrijkomt bij het onderhoud van de watergangen.
Onderhoud
Onderhoudsplichtig zijn degenen die in de legger tot het plegen van onderhoud aan de watergangen zijn aangewezen. De onderhoudsplichtige van een watergang is verplicht deze te onderhouden overeenkomstig het bepaalde in de legger.
Specieberging
1. Op percelen gelegen aan watergangen, waarvan het onderhoud geschiedt door of onder toezicht van het waterschap moet de specie worden ontvangen, die tot behoorlijk onderhoud ten behoeve van de afvoer, aanvoer of berging van water uit die watergangen wordt verwijderd.
2. De aangelanden zijn verplicht de specie, die tot behoorlijk onderhoud ten behoeve van de afvoer, aanvoer of berging van water door of onder toezicht van het waterschap of door henzelf uit die watergangen is verwijderd, van de grondstrook langs de watergang die zich uitstrekt over een breedte van 5 meter, gemeten vanuit de insteek van de watergang, te verwijderen binnen twee maanden of zoveel eerder als het bestuur dat nodig oordeelt.
Afrasteringen
De eigenaren van percelen, welke worden gebruikt voor het houden van huisdieren en welke zijn gelegen nabij watergangen zijn, op schriftelijk bevel van het bestuur, verplicht daarlangs een voldoende kerende afrastering aan te brengen, op een zodanige plaats en van een zodanige constructie dat de afvoer of aanvoer van water en het onderhoud aan de watergangen door of onder toezicht van het waterschap niet worden gehinderd.
1. Het is verboden:
watergangen aan te leggen;
de richting, vorm, afmeting of constructie van watergangen te veranderen;
watergangen direct of indirect met elkaar in verbinding te brengen of watergangen geheel of gedeeltelijk te dempen;
in watergangen de waterstand te brengen of te houden op een ander peil dan voor de desbetreffende watergang dan wel het desbetreffende gebied door het waterschap is vastgesteld, onverminderd het bepaalde in artikel 13 van de Verordening waterhuishouding Vallei en Eem;
de doorstroming van het water op enigerlei wijze te belemmeren of te stremmen;
in, boven of onder watergangen:
1e. in de bodem te graven;
2e. werken te maken, te hebben, te herstellen, te vernieuwen, te wijzigen of op te ruimen;
3e. opgaande houtbeplantingen aan te brengen, te hebben of te rooien;
oevers en taluds te beschadigen of te vernielen;
beplantingen of materialen dienende tot verdediging van oevers, taluds of de waterbodem te beschadigen, te vernietigen, te verplaatsen of te verwijderen;
zich anders dan als rechthebbende, op of in watergangen, al dan niet met vaar- of voertuigen of vlotten op te houden, indien dat door of namens het bestuur op een voor het publiek kenbare wijze is aangegeven.
op of in watergangen:
1e. vistuigen, anders dan sportvistuigen, te plaatsen of te hebben;
2e. zich met vaartuigen of vlotten te bevinden of vaartuigen of vlotten onbeheerd te laten drijven;
in watergangen anders dan op daartoe kennelijk ingerichte plaatsen, vaartuigen of vlotten af te meren, te laden of te lossen, of daarmee ligplaats te nemen of te hebben, tenzij in verband met door het bestuur toegestane recreatieve activiteiten;
in watergangen, anders dan op daartoe kennelijk ingerichte plaatsen
1e. voorwerpen of stoffen te deponeren, te lozen of op te slaan;
2e. afval, vuilnis of andere dergelijke stoffen, daaronder mede begrepen meststoffen en chemische middelen, te storten, te laten vloeien of te hebben;
nabij watergangen:
1e. afgravingen voor het winnen van delfstoffen of specie, alsmede seismische onderzoekingen te verrichten;
2e. leidingen, tanks, drukvaten of andere werken met een overdruk van 10 bar of meer te leggen, op te richten, te hebben, te herstellen, te wijzigen, te vernieuwen of op te ruimen;
3e. boringen te verrichten, zoals benodigd voor het exploreren van of winnen van gas, vloei- of delfstoffen.
2. De in het eerste lid genoemde verboden zijn niet van toepassing op handelingen ten behoeve van de uitvoering van herstel en onderhoud als bedoeld in paragraaf 3.1.
Toepassingsgebied
1. Het bepaalde in artikel 13, eerste lid onder f, i, en l, geldt voor:
primaire en secundaire watergangen, met inbegrip van de grond gelegen binnen een afstand van vijf meter gemeten vanuit de insteek;
tertiaire watergangen tot de insteek.
2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid geldt voor de tertiaire watergangen ten aanzien van bouwwerken en andere werken, daaronder mede begrepen kabels en leidingen: de tertiaire watergangen met inbegrip van de grond gelegen binnen een afstand van twee meter gemeten vanuit de insteek.
3. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid geldt voor primaire en secundaire watergangen ten aanzien van normale bemesting met drijfmest en het gebruik van chemische middelen: de primaire en secundaire watergangen met inbegrip van de grond gelegen binnen een afstand van 0,5 meter gemeten vanuit de insteek.
4. Het bepaalde in artikel 13, eerste lid onder m, geldt voor:
primaire en secundaire watergangen, met inbegrip van de grond gelegen binnen een afstand van 10 meter gemeten vanuit de insteek;
tertiaire watergangen, met inbegrip van de grond gelegen binnen een afstand van 5 meter gemeten vanuit de insteek.
Onttrekken en lozen
1. Het is verboden water afkomstig van een werk, te lozen op watergangen
zijnde een primaire watergang, indien meer dan 50 m3 per uur kan worden geloosd;
zijnde een secundaire en tertiaire watergang, indien meer dan 15 m3 water per uur kan worden geloosd.
2. Het is verboden water afkomstig van een uitbreiding van verhard oppervlak te lozen op watergangen, indien de uitbreiding groter of gelijk is aan 0,10 ha en zich bevindt in een woonwijk of bedrijventerrein danwel daarop aansluit..
3. Het is verboden water afkomstig uit de bodem te lozen op watergangen, indien de lozing plaatsvindt door middel van drainagebuizen die zijn gelegen op een diepte van meer dan 1.00 m ten opzichte van het plaatselijk maaiveld, met uitzondering van lozingen in geval van bronneringen ten behoeve van bouwactiviteiten die korter duren dan één jaar.
4. In afwijking van het bepaalde in het derde lid geldt het verbod in alle gevallen van lozen van water afkomstig uit de bodem op watergangen in de gebieden met de funktie natuur en de functie verweving natuur en landbouw zoals aangegeven op de funktiekaart behorend bij het waterbeheersplan Waterschap Vallei & Eem 2000 – 2004 en in het gebied dat in rood is aangegeven op de tekening behorend bij het gezamenlijk besluit van Gedeputeerde Staten van Utrecht en Gelderland d.d. 21 december 1999 nr. MW 1999.14733 waarbij goedkeuring is onthouden aan dat deel van het waterbeheersplan Waterschap Vallei & Eem dat betrekking heeft op het betreffende gebied.
5. Het is verboden water te onttrekken aan oppervlaktewateren indien meer dan 1 m3 water per uur kan worden onttrokken
Begripsomschrijving
In deze keur wordt verstaan onder kunstwerken: waterstaatkundige bouwwerken die van belang zijn voor de waterkering of het waterbeheer, dan wel uit andere hoofde behoren tot een waterkering of gelegen zijn in of over een watergang, met inbegrip van zuiveringstechnische werken.
Onderhoud
Onderhoudsplichtig zijn degenen die in de legger tot het plegen van onderhoud aan de kunstwerken zijn aagewezen. De onderhoudsplichtige van een kunstwerk is verplicht deze te onderhouden overeenkomstig het bepaalde in de legger.
Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van bij het waterschap in beheer zijnde waterkerende en peilregelende kunstwerken en kunstwerken die dienen tot aanvoer of afvoer van water en zuiveringstechnische werken, dan wel deze te bedienen of hun geregelde werking te belemmeren of te veranderen.
Het in artikel 18 bepaalde geldt niet voor zover artikel 350 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Vergunningen
1. Het bestuur kan van de in deze keur gestelde gebods- en verbodsbepalingen ontheffing verlenen.
2. Aan de ontheffing kunnen beperkingen en voorschriften worden verbonden ter bescherming van de waterstaatkundige verzorging van het beheersgebied.
3. De toepassing van het bepaalde in het tweede lid kan mede strekken ter bescherming van de aan de waterstaatkundige verzorging van het beheersgebied verbonden belangen, voor zover daarin niet is voorzien door eenandere wettelijke regeling.
Samenstelling
1. De inwoners van het waterschap zijn, met inachtneming van het bepaalde in de volgende artikelen van dit hoofdstuk, gehouden om op eerste oproep door het bestuur tijdelijk persoonlijke diensten te verrichten, tot bewaking en verdediging van waterkeringen bij dreigend gevaar of tot verlening van hulp, ingeval van dijkdoorbraak.
2. De inwoners van het waterschap en de aangelanden, die geen inwoner zijn, zijn gehouden op eerste oproep door het bestuur voer- en vaartuigen, tractoren, grondverzetmachines en andere werktuigen, alsmede last- en trekdieren, materialen en gereedschappen ter beschikking te stellen.
Vrijstelling
Van de oproeping in artikel 21 zijn vrijgesteld:
personen die blijkens een geneeskundige verklaring niet in staat zijn de diensten te verrichten;
politieambtenaren;
brandweerpersoneel;
in werkelijke dienst zijnde militairen;
artsen, verloskundigen en verplegend personeel;
politieke ambtsdragers;
personeel in overheidsdienst, dat door de uitoefening van zijn functie niet in staat is aan een oproeping gevolg te geven;
personen die jonger dan 18 jaar dan wel ouder dan 60 jaar zijn.
Verplichtingen opgeroepenen
1. De voorzitter voert het bevel over het dijkleger.
2. De opgeroepenen zijn verplicht binnen de bepaalde tijd op de aangewezen plaats te zijn en door of vanwege de voorzitter of diens plaatsvervanger opgedragen taak onmiddellijk en naar behoren te vervullen.
3. Alle eigenaren en gebruikers van door de voorzitter of diens plaatsvervanger aangewezen voer- en vaartuigen, tractoren, grondverzetmachines en andere werktuigen, alsmede materialen en gereedschappen zijn verplicht zorg te dragen dat deze onmiddellijk op de in zijn oproeping genoemde tijd en plaats in bruikbare staat aanwezig zijn.
4. Bij verstrekkingen van de onder het derde lid bedoelde voer- en vaartuigen, tractoren, grondverzetmachines en andere werktuigen, alsmede materialen en gereedschappen materialen, materieel, gereedschappen, wordt het bedienend personeel geacht tot het verrichten van persoonlijke diensten te zijn aangewezen
Beloningen/vergoedingen
1. Voor de verrichte diensten en voor de inzet van de in artikel 23, derde lid, genoemde verstrekkingen, stelt het bestuur beloningen en vergoedingen vast, een en ander aan de hand van de dan geldende loonpeilen en normen.
2. Bij deze vaststelling wordt rekening gehouden met de dag en het uur waarop is gewerkt.
1. Door of namens het bestuur wordt schouw gevoerd over de niet of niet geheel bij het waterschap in onderhoud zijnde waterstaatswerken volgens een door het bestuur vastgesteld schema.
2. Het bestuur kan, indien het zulks nodig acht, besluiten een extra schouw te voeren.
3. Het bestuur stelt de datum van de schouw vast en maakt die tenminste twee weken tevoren bekend door kennisgeving ervan in een dag-, nieuws- of huisaan-huisblad, danwel op andere geschikte wijze.
4. De in het derde lid voorgeschreven bekendmaking kan in spoedeisende gevallen voor de aanvang van een extra schouw worden vervangen door een persoonlijke schriftelijke mededeling. Daarbij kan met een kortere termijn dan genoemd in het derde lid worden volstaan.
5. Op de datum van schouwvoering moeten alle onderhoudsplichtigen zonder nadere aanzegging aan hun verplichtingen ingevolge de bepalingen van deze keur hebben voldaan.
6. Indien bij een schouwvoering overtredingen zijn geconstateerd, voert het bestuur een herschouw binnen een door hen te bepalen termijn.
De belanghebbende die schade lijdt of zal lijden als gevolg van de toepassing van bepalingen van deze keur, welke schade redelijkerwijze niet of niet geheel ten laste van belanghebbende behoort te blijven, wordt een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding verstrekt, voor zover niet op andere wijze in een geldelijke vergoeding is of kan worden voorzien.
Het bestuur wijst ambtenaren aan die zijn belast met de handhaving en het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze keur bepaalde.
Strafbepalingen
1. Overtreding van de bepalingen van deze keur wordt gestraft met een hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete tot ten hoogste het bedrag van de tweede categorie als genoemd in artikel 23 van het Wetboek van strafrecht, al dan niet met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.
2. Indien ten tijde van het plegen van de in het eerste lid genoemde overtreding nog geen jaar is verlopen, sedert een vroegere veroordeling van de schuldige wegens gelijke overtreding onherroepelijk is geworden, kan hechtenis tot het dubbele van het gestelde maximum worden opgelegd.
Vergunningen
1. Een vergunning of ontheffing, verleend vóór de inwerkingtreding van deze keur, waarbij een ingevolge deze keur vergunningplichtig werk of handelen door het bevoegd gezag is toegestaan, wordt geacht ingevolge deze keur te zijn verleend.
2. Voor al hetgeen ten tijde van inwerkingtreding van deze keur rechtmatig tot stand is gebracht, wordt geacht vergunning ingevolge deze keur te zijn verleend.
Waterkeringen
Zolang en voor zover er met betrekking tot de waterkeringen in het gebied van het voormalig waterschap Gelderse Vallei geen legger is vastgesteld waarin kernzones, beschermingszones en buitenbeschermingszones als bedoeld in artikel 4 van deze keur, blijven de artikelen 6 tot en met 17 van de keur van het voormalig waterschap Gelderse Vallei van kracht, onverminderd het bepaalde in artikel 2, vierde lid van het Overgangsrecht voor het waterschap Vallei en Eem.
Zolang en voor zover er met betrekking tot de waterkeringen in het gebied van het voormalig waterschap Noord-Veluwe dat deel uitmaakt van het gebied van het waterschap Vallei en Eem geen legger is vastgesteld waarin kernzones, beschermingszones en buitenbeschermingszones als bedoeld in artikel 4 van de keur, blijven de artikelen 13 tot en met 22 van de keur van het voormalig waterschap Noord-Veluwe van kracht, onverminderd het bepaalde in artikel 67 van het Reglement voor de Gelderse waterschappen.
Zolang en voor zover er met betrekking tot de Grebbedijk geen legger is vastgesteld waarin kernzones, beschermingszones en buitenbeschermingszones als bedoeld in artikel 4 van de keur, blijven de gebods- en verbodsbepalingen in verband met de waterkering uit hoofdstuk V van het Gelders waterschapsreglement, vastgesteld bij besluit van provinciale staten van 8 mei 1962, nr. F - 88, laatstelijk gewijzigd bij besluit van provinciale staten van 30 juni 1993, nr. F - 373, voor zover deze betrekking hebben op de Grebbedijk van kracht.
Zolang en voor zover er met betrekking tot de waterkeringen in het gebied van het voormalig waterschap Vallei en Eem geen legger is vastgesteld waarin kernzones, beschermingszones en buitenbeschermingszones als bedoeld in artikel 4 van de keur, blijven de artikelen 26 tot en met 32 van de keur van het voormalig waterschap Vallei en Eem van kracht, met dien verstande dat daar waar in de legger van het voormalig waterschap De Eem wordt gesproken van:
buitenwaterkeringen, men moet lezen: hoofdwaterkering;
binnenwaterkering, men moet lezen: secundaire waterkering;
peilscheidingen, men moet lezen: tertiaire waterkering.
Watergangen
1. Zolang en voor zover er met betrekking tot de watergangen in het gebied van het voormalig waterschap Gelderse Vallei en het gebied van het voormalig waterschap Noord-Veluwe, dat deel uitmaakt van het gebied van het waterschap Vallei en Eem, geen legger is vastgesteld waarin wordt uitgegaan van de indeling in primaire, secundaire en tertiaire watergangen, blijft het bepaalde in artikel 18 van de keur van het voormalig waterschap Gelderse Vallei respectievelijk artikel 23 van de keur van het voormalig waterschap Noord-Veluwe van kracht, met dien verstande dat:
voor 'A-watergang' moet worden gelezen: primaire watergang;
voor 'B-watergang' moet worden gelezen: tertiaire watergang;
de watergangen in het gebied van het voormalig waterschap Gelderse Vallei en het gebied van het waterschap Noord-Veluwe, dat deel uitmaakt van het gebied van het waterschap Vallei en Eem, niet zijnde een Awatergang of een B-watergang worden aangeduid als: tertiaire watergangen.
2. Het onderhoud van de in het eerste lid onder b en c genoemde watergangen geschiedt door de aangelanden.
3. De onderhoudsplichtigen van de in het eerste lid onder b en c genoemde watergangen dienen er voor zorg te dragen dat deze voortdurend in een voor de waterbeheersing geschikte toestand verkeren en dat in ieder geval tegen elke schouw
het gras van de kanten, danwel taluds, is gemaaid en het maaisel is verwijderd;
de kanten, dan wel taluds, behoorlijk zijn afgehakt dan wel opgezet;
de watergang is gezuiverd van planten en vuil, waaronder begrepen drijvend vuil.
Vervallen
1. Zolang en voor zover er met betrekking tot de watergangen in de gemeente Renkum geen legger is vastgesteld waarin wordt uitgegaan van de indeling in primaire, secundaire en tertiaire watergangen, blijft
de Bekenverordening van de gemeente Renkum, vastgesteld bij raadsbesluit van 19 februari 1969, van toepassing op de watergangen waarvoor een legger als bedoeld in artikel 6 van de bekenverordening is vastgesteld;
de Verordening op de beken in de gemeente Renkum, vastgesteld bij raadsbesluit van 19 oktober 1955, van toepassing op de overige watergangen.
2. Daar waar in de in het eerste lid genoemde verordeningen wordt gesproken van de gemeenteraad of burgemeester en wethouder en wethouder moet worden gelezen: algemeen bestuur respectievelijk dagelijks bestuur.
Inwerkingtreding
1. Deze keur treedt in werking met ingang van 1 september 1997.
2. Met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 31 tot en met 37, worden de keuren van de voormalige waterschappen Gelderse Vallei en Eem en Noord-Veluwe ingetrokken op het in het eerste lid vermelde tijdstip.
3. De Verordening van het waterschap Noord-Veluwe op het afvoeren naar, aanvoeren uit, lozen in of onttrekken van water aan oppervlaktewater wordt ingetrokken op het in het eerste lid vermelde tijdstip.
Citeertitel
Dit besluit wordt aangehaald als: Keur van Waterschap Vallei en Eem.
Formeel-wettelijk kader
Ingevolge artikel 78 van de Waterschapswet dient het algemeen bestuur de verordeningen te maken die het nodig oordeelt voor de behartiging van de taken die het waterschap zijn opgedragen. De keur is zo'n verordening en wordt opgesteld teneinde gebods- en verbodsbepalingen toe te kunnen passen op toestanden en handelingen met betrekking tot waterstaatswerken die van belang zijn voor de taakuitoefening van het waterschap. De taken die het waterschap zijn opgedragen, zijn omschreven in het waterschapsreglement, aangeduid als reglementaire taken. Artikel 2 van het Algemeen reglement voor het waterschap Vallei en Eem bepaalt dat het waterschap Vallei en Eem de zorg voor de waterkeringen, het oppervlaktewaterkwantiteitsbeheer en het oppervlaktewaterkwaliteitsbeheer, bedoeld in de Verordening waterkwaliteitsbeheer voor het waterschap Vallei en Eem tot taak heeft. Hierbij dient als kanttekening te worden geplaatst dat het waterschap slechts bevoegd is tot het stellen van keurbepalingen ter bescherming van de waterkwaliteit voor zover daarin bij hogere regeling niet is voorzien. De werkingssfeer van artikel 4 van het Uitvoeringsbesluit ex artikel 1, derde lid van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren is zodanig breed dat geen ruimte bestaat om bij keur nadere regels te stellen ten aanzien van activiteiten waardoor anders dan met behulp van een werk (resten van) verontreinigende of schadelijke stoffen in oppervlaktewater worden gebracht, Naast uitvoering van de reglementaire taken kan er sprake zijn van opdracht tot uitvoering van taken in medebewind. Ingevolge de Wet op de waterhuishouding en de daarop gebaseerde Verordening waterhuishouding Vallei en Eem heeft het waterschap de bevoegdheid de vergunningplicht voor het lozen en onttrekken nader uit te werken in een verordening. Hieraan wordt in de keur invulling gegeven.
Bij het opstellen van deze keur is uitgegaan van de model-keur van de Unie van waterschappen. Daarnaast is rekening gehouden met de model-keur voor de waterschappen in Gelderland die is opgesteld door de werkgroep Algemene Bestuurlijke Juridische Zaken van de Gelderse Waterschapsbond. De keur is afgestemd op nieuwe wetgeving zoals de Waterschapswet, de Wet op de waterhuishouding, de Algemene wet bestuursrecht en het Algemeen reglement voor het waterschap Vallei en Eem.
Aanleiding
Uit het oogpunt van doelmatigheid, effectiviteit en uniformiteit is het wenselijk dat de keuren van de rechtsvoorgangers van het waterschap Vallei en Eem worden samengevoegd tot één integrale keur.
In dit kader is het van belang dat de keuren van de voormalige waterschappen Gelderse Vallei en Vallei en Eem in 1996 reeds zijn samengevoegd tot de keur van het waterschap Gelderse Vallei en Eem.
Hierbij deed zich het volgende probleem voor. De keur van het voormalig waterschap Gelderse Vallei kende een geheel andere indeling in categorieën van watergangen dan de keur van het voormalig waterschap Vallei en Eem. Naast verschil in de op de waterstaatswerken van toepassing zijnde ge- en verbodsbepalingen had het verschil in indeling ook gevolgen voor de onderhoudsplichtigen en onderhoudsverplichtingen. Deze verschillen konden niet in de nieuwe keur worden gelijkgetrokken zolang er geen nieuwe eenvormige legger was vastgesteld waarin wordt uitgegaan van de indeling in primaire, secundaire en tertiaire watergangen. Door middel van overgangsbepalingen zijn hiervoor voorzieningen getroffen. Omdat er nog steeds geen nieuwe eenvormige legger is, dienen deze overgangsbepalingen ook in deze keur te worden opgenomen.
Hetzelfde probleem doet zich hier nu voor ten aanzien van de keur van het voormalig waterschap Noord-Veluwe. Ook hiervoor is een voorziening opgenomen in het overgangsrecht.
Reikwijdte
De verordenende bevoegdheid van het waterschap en daarmee ook de reikwijdte van de keur, is niet onbegrensd. Het volgende is hiervoor van belang:
1. Hogere regelgeving
Het waterschapsbestuur is op grond van artikel 59 van de Waterschapswet niet bevoegd ten aanzien van onderwerpen waarin door een hogere wettelijke regeling is voorzien, verordeningen te maken die met die hogere regelingen in strijd zijn.
Bovendien mag het waterschapsbestuur geen regels stellen met betrekking tot onderwerpen, waarin door een hogere wettelijke regeling uitputtend wordt voorzien. Hogere wettelijke regelingen, waarin dezelfde materie als in de keur wordt geregeld en waarmee afstemming heeft plaatsgevonden, zijn de Wet op de waterkering, de Waterstaatswet, de Waterschapswet, de Wet milieubeheer, de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, de Wet op de waterhuishouding, de Verordening waterhuishouding provincie Utrecht en de Verordening waterhuishouding Gelderland. De genoemde wetten bieden zeer geringe ruimte tot aanvulling. In de keur zijn bijvoorbeeld geen bepalingen over de waterkwaliteit opgenomen aangezien de Wet milieubeheer en de Wet verontreiniging oppervlaktewateren dit onderwerp uitputtend regelen.
2. Vastgesteld beleid
De bepalingen in deze keur dienen te worden toegepast met inachtneming van het voor het betrokken waterstaatkundige zorggebied geldende beleid. Voor de waterhuishoudingszorg is dit beleid op rijksniveau vastgelegd in de Nota waterhuishouding en op provinciaal niveau in waterhuishoudingsplannen. Het in het door het waterschap vastgestelde beheersplan verwoorde beleid is richtinggevend bij de uitvoering van de keur door het waterschap.
3. Specialiteitsbeginsel
Het waterschap mag uitsluitend regels stellen ter behartiging van de taken die aan het waterschap zijn opgedragen. Op grond van het in de artikelen 56 en 78 van de Waterschapswet opgenomen specialiteitsbeginsel kan het waterschap alleen regels stellen ter behartiging van zijn reglementaire taken. Tijdens de parlementaire behandeling van de Waterschapswet is er evenwel op gewezen dat het waterschap bij de besluitvorming naast de waterstaatkundige belangen ook rekening moet houden met andere publieke belangen. Met andere woorden: bij de vervulling van zijn taak moet het waterschap met een brede kijk te werk gaan. Concreet betekent dit dat het waterschap zijn aandacht niet uitsluitend moet richten op het water zelf maar ook op de relevante omgeving daarvan, zoals de waterbodem, de oever, de infrastructuur e.d.. In het licht van de in 1989 verschenen derde Nota waterhuishouding – en in vervolg daarop de vierde Nota waterhuishouding - zijn watersysteembenadering en integraal waterbeheer hierbij de centrale thema's. Ook de relatie met andere beleidsterreinen zoals milieubeheer, ruimtelijke ordening en natuur- en landschapsbeheer moeten tot uitdrukking komen.
Gelet op het bovengenoemde specialiteitsbeginsel mogen de belangen van natuur, landschap en milieu evenwel alleen bij de besluitvorming worden meegenomen voor zover ze betrokkken zijn bij de reglementaire taak van het waterschap. Deze brede kijk ten aanzien van de taakbehartiging van het waterschap dient ook in de keur tot uitdrukking te komen en wel om de volgende redenen.
In diverse beheerswetten, de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, de Wet op de waterhuishouding en de Grondwaterwet is deze brede taakopvatting reeds concreet uitgewerkt. Ingevolge de derde en vierde Nota waterhuishouding zal dit ook op het uitvoerende vlak gestalte moeten krijgen. In de provinciale waterhuishoudingsplannen wordt aangegeven dat van het waterschap een verdiepte brede kijk op de taakuitoefening wordt verlangd. In het beheersplan van het waterschap wordt hieraan invulling gegeven en wordt aangegeven hoe het waterschap vanuit het brede perspectief rekening houdt bij de besluitvorming met natuur-, milieu- en landschapsbelangen. In de keur zal deze brede belangenafweging gestalte moeten krijgen. De wenselijkheid van een expliciete regeling van de reikwijdte van het externe belangenkader in de keur wordt tevens ingegeven door de onzekerheid die de jurisprudentie ter zake heeft gewekt.
De verbreding van de reikwijdte van het belangenkader heeft een nadrukkelijk aanvullend karakter. Daar waar andere wettelijke regelingen voorzien in de bescherming van deze belangen zal het waterschap niet mogen optreden.
4. Eigendomsbeperking
Bij de keur wordt het eigendomsrecht beperkt. Artikel 1 van boek 5 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat het eigendomsrecht kan worden beperkt. De eigendomsrechten mogen, in verband met de waterstaatsbelangen, echter niet op onevenredige wijze worden aangetast. Dit aspect dient ook bij de toepassing van de keur in de belangenafweging te worden meegenomen.
Relatie keur-legger
Voor degenen tot wie de keurbepalingen zich richten is het onderscheid naar typen
waterstaatswerken (de onderscheiden typen waterkeringen en wateren) vaak moeilijk duidelijk te maken, zodat niet duidelijk is welk gebods- en verbodsregime op een bepaalde waterkering of een bepaalde watergang van toepassing is. In het onderhavige systeem is uit de legger af te lezen wie onderhoudsplichtig is, waaruit de onderhoudsverplichting bestaat en - voor zover het de waterkeringen betreft - tot hoever waterstaatswerken zich uitstrekken; ofwel waar het gebods- en verbodsregime van de keur van toepassing is. De legger is in deze te beschouwen als een onderdeel van de keur. Wijziging van de legger betekent dan ook een wijziging in de toepassing van de keur. Voor de vaststelling of wijziging van de keur is in de Waterschapswet een overeenkomstige procedure voorgeschreven zodat de voorbedoelde toepassing van de legger ook uit oogpunt van rechtsbescherming te legitimeren is.
Valt het waterschap onder de werking van de keur ?
De bepalingen in deze keur bevatten uitsluitend geboden en verboden die zich richten tot derden en niet tot het waterschap als lichaam van openbaar bestuur, handelend ter uitvoering van zijn taak. Wanneer het waterschap optreedt als ieder ander privaat persoon, heeft het voor de uitvoering van ingevolge de keur vergunningplichtige werken een keurvergunning nodig (bijvoorbeeld voor de bouw van een waterschapskantoor in de veiligheidszone van een waterkering). Gezien het beperkte uitsluitend waterstaatkundige belangenkader van de keur kan worden gesteld dat het waterschap in het kader van de uitvoering van zijn openbare taak in principe geen keurvergunning nodig heeft.
Uitvoering en handhaving
Het dagelijks bestuur is belast met de zorg voor de uitvoering van de keur. Dit betekent enerzijds dat dit bestuur moet zorgen voor de handhaving van de in de keur gestelde geboden en verboden en anderzijds dat het bestuur belast is met de uitvoering van het in de keur opgenomen vergunningenstelsel. De effectieve werking van de keurbepalingen en het daarop gebaseerde vergunningenbesluit staat of valt met de handhaving daarvan. Ingevolge de Waterschapswet kan de handhaving geschieden met gebruikmaking van strafvervolging en van bestuursrechtelijk optreden. Bij overtreding van de keur kunnen boetes op grond van het Wetboek van Strafrecht worden opgelegd. Artikel 85 van de Waterschapswet bepaalt dat de door de leden van het dagelijks bestuur aangewezen ambtenaren belast zijn met de opsporing van de keurovertredingen, onverminderd de bevoegdheid van de bij artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht aangewezen personen (de reguliere bevoegdheid). Deze opsporingsambtenaren kunnen de overtreder van de keur een schikkingsvoorstel doen om strafvervolging te voorkomen (artikel 85, derde lid van de Waterschapswet). Echter de bevoegdheden zoals opgenomen in artikel 85 van de Waterschapswet bezitten bovengenoemde personen van het waterschap niet zonder meer. Nieuwe wetgeving geeft aan dat de betreffende personen dienen te worden aangewezen en beëdigd door de Minister van Justitie en bovendien aan bepaalde bekwaamheidseisen moeten voldoen (in de vorm van het periodiek afleggen van examens). Daarnaast kan het bestuur gebruik maken van de bevoegdheden tot het toepassen van bestuursdwang en het opleggen van een last onder dwangsom.