Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Waterschap Vallei & Eem

Keur van het Waterschap Vallei & Eem 2007

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieWaterschap Vallei & Eem
Officiële naam regelingKeur van het Waterschap Vallei & Eem 2007
CiteertitelKeur van Waterschap Vallei & Eem 2007
Vastgesteld dooralgemeen bestuur
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerpWATERSCHAP.regelingen

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling is ingetrokken met ingang van 22-12-2009.

Deze regeling vervangt de Keur Waterschap Vallei & Eem van 01-09-2000.

Datum ondertekening inwerkingtredingsbesluit: 22-2-2007

Bron bekendmaking inwerkingtredingsbesluit: Nieuwsbode, 09-05-2007

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Waterschapswet, art. 78

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-05-200722-12-2009nieuwe regeling

22-02-2007

Nieuwsbode, 09-05-2007

2007/787 - 1.791.136

Tekst van de regeling

Keur van het Waterschap Vallei & Eem 2007

I Algemene bepalingen
Artikel 1 – Begripsomschrijvingen

In deze keur wordt verstaan onder:

  • a.

    Bestuursorgaan: het dagelijks bestuur van het waterschap;

  • b.

    Waterstaatswerken: waterkeringen, watergangen en waterbergingsgebieden, die als zodanig in de legger zijn aangegeven;

  • c.

    Waterkeringen: kunstmatige hoogten en (die gedeelten van) natuurlijke hoogten of hooggelegen gronden, beiden inclusief eventuele steun- en/of pipingbermen en stroken afhankelijk van de situatie aan weerszijden daarvan met inbegrip van de daarin of daaraan aangebrachte werken, die een waterkerende of mede een waterkerende functie hebben, welke naar de mate van hun belang worden onderscheiden in primaire, regionale en overige waterkeringen;

  • d.

    Watergangen: oppervlaktewaterlichamen of delen daarvan die dienen voor de afvoer, aanvoer en berging van water (met inbegrip van de daarin gelegen en daartoe ten dienst staande kunstwerken) en ondergrondse waterberging en waterafvoer ter vervanging van oppervlaktewaterlichamen of delen daarvan, onder welke benaming dan ook, met inbegrip van eventuele onderhoudsstroken en natuurvriendelijke oevers, welke in de legger naar de mate van hun belang worden onderscheiden in primaire, secundaire en tertiaire watergangen.

  • e.

    Waterbergingsgebieden: als zodanig door het bestuursorgaan aangewezen gebieden die periodiek kunnen overstromen en een functie hebben als tijdelijke waterberging;

  • f.

    Beschermingszones: de zones langs waterstaatswerken, die als zodanig in de legger zijn aangegeven;

  • g.

    Onderhoudsstrook: een strook grond dienend voor het uitvoeren van onderhoud die als zodanig is aangegeven op de legger;

  • h.

    Natuurvriendelijke oever: een oever die de watervoerende aspecten van een watersysteem combineert met een zo natuurlijk mogelijke ontwikkeling, zodat een ruimtelijke samenhang ontstaat tussen land en water die als zodanig is aangegeven op de legger;

  • i.

    Werken: alle door menselijk toedoen ontstane of te maken constructies of inrichtingen met toebehoren;

  • j.

    Visplan: het door de visrechthebbenden in samenwerking met het waterschap op te stellen plan waarin tenminste een beschrijving van de visstand, de streefbeelden voor de visstand en het door de visrechthebbenden te voeren visserijbeheer in de in het waterschapsgebied aanwezige watergangen is opgenomen;

  • k.

    Kant water: in geval van watergangen in stedelijk gebied en (primaire en secundaire) watergangen met een natuurvriendelijke oever het snijpunt van het talud met het water en in de overige gevallen: bovenkant insteek;

  • l.

    Dijklichaam: de kruin en de wederzijdse taluds van de waterkering met inbegrip van de bermen tot aan de bodem van de naastliggende watergangen en de daarin of daaraan aangebrachte werken;

  • m.

    Keurzone: in de legger aangegeven zones met betrekking tot waterstaatswerken waarop de artikelen 4 tot en met 16 van deze keur van toepassing zijn;

  • n.

    Legger: legger van waterstaatswerken waarvan de vaststelling is voorgeschreven bij of krachtens Wet of bij verordening, en waarop onderhoudsplichtigen, onderhoudsverplichtingen en de ligging zijn aangegeven en de vorm, afmetingen en constructie van de betrokken waterstaatswerken kunnen zijn aangegeven.

1

Artikel 2 – Hoofdelijke aansprakelijkheid
  • 1 Wanneer percelen met een beperkt recht zijn bezwaard, dan wel krachtens persoonlijk recht in gebruik zijn gegeven, rusten de in deze keur aan de eigenaar opgelegde verplichtingen op de beperkt gerechtigden en in geval er sprake is van een persoonlijk gebruiksrecht op de gebruikers.

  • 2 Voor de nakoming van de in deze keur aan de eigenaar opgelegde verplichtingen is ieder van de in het eerste lid genoemde gerechtigden alsmede de eigenaar hoofdelijk aansprakelijk.

  • 2

II Gedoogbepalingen
Artikel 3 – Gedoogbepalingen onderhoud en uitvoering van werkzaamheden
  • 1 De eigenaren van waterstaatswerken of van nabij waterstaatswerken gelegen percelen zijn verplicht, voor zover zulks nodig is ten behoeve van werkzaamheden vanwege het waterschap ter behartiging van de opgedragen waterstaatszorg:

    • a.

      degenen, die met het onderhoud van waterstaatswerken en het toezicht daarop zijn belast op hun percelen toe te laten;

    • b.

      materieel waaronder machines en materialen op hun percelen toe te laten;

    • c.

      alle tijdelijke werken en verrichtingen in en op hun percelen toe te laten.

  • 2 Van de uit te voeren werken en verrichtingen worden, gewoon onderhoud en spoedeisende gevallen uitgezonderd, de eigenaren van de gronden, en de in artikel twee, eerste lid, genoemde gerechtigden tot de desbetreffende gronden ten minste twee maal vierentwintig uren tevoren schriftelijk in kennis gesteld.

  • 3

III Gebodsbepalingen
Artikel 4 – Afrasteringen

De eigenaren van percelen die gebruikt worden voor het houden van huisdieren en die gelegen zijn nabij waterstaatswerken, zijn op eerste aanzegging door of namens het bestuursorgaan verplicht langs hun percelen een voldoende kerende afrastering aan te brengen

4

Artikel 5 – Stuwen en peilregelende kunstwerken

De eigenaren van stuwen dragen zorg dat deze op eerste aanzegging door of namens het bestuursorgaan op een peil worden gesteld als in de aanzegging is aangegeven.

5

III.1 Onderhoud aan waterstaatswerken
Artikel 6 – Onderhoudsplicht

Onderhoudsplichtig zijn diegenen, die in de legger, bedoeld in artikel 78, tweede lid, Waterschapswet tot het plegen van gewoon en of buitengewoon onderhoud aan waterstaatswerken zijn aangewezen.

6

III.2 Onderhoud aan waterstaatswerken bestaande uit waterkeringen
Artikel 7 – Jaarlijks onderhoud

De onderhoudsplichtigen dragen zorg voor de goede staat van de waterkeringen door het bestrijden van schadelijk wild, het herstellen van geringe beschadigingen en het in stand houden van begroeiingen, dienstig aan de waterkering.

7

Artikel 8 – Groot onderhoud

De onderhoudsplichtigen van waterkeringen zijn verplicht tot instandhouding overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent richting, vorm, afmeting en constructie.

8

Artikel 9 – Werken

De onderhoudsplichtigen van werken die in, op, aan of boven waterkeringen of de beschermingszone zijn aangebracht en een (mede)waterkerende functie hebben zijn verplicht deze waterkerend

te houden.

9

III.3 Onderhoud aan waterstaatswerken bestaande uit watergangen
Artikel 10 – Jaarlijks onderhoud

De onderhoudsplichtigen dragen zorg voor een goede staat van de watergangen door het schonen en maaien van de watergangen, door het verwijderen van begroeiingen en materialen uit de watergangen en het instandhouden van de oevers en taluds met de daartoe behorende kunstwerken.

10

Artikel 11 – Groot onderhoud

De onderhoudsplichtigen van watergangen zijn verplicht tot instandhouding overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent richting, vorm, afmeting en constructie.

11

Artikel 12 – Specieberging

Op percelen gelegen aan watergangen, waarvan het onderhoud geschiedt door of onder toezicht van het waterschap, moeten de specie en het maaisel worden ontvangen, die tot behoorlijk onderhoud ten behoeve van de afvoer en/of aanvoer van water uit die watergangen worden verwijderd.

12

IV Verbodsbepalingen
IV.1 Waterstaatswerken
Artikel 13 – Waterkeringen
  • 1 Het is verboden in, op en boven waterkeringen:

    • a.

      werkzaamheden te verrichten;

    • b.

      werken of opgaande houtbeplantingen aan te brengen of te hebben en de aanwezige vegetatie te verwijderen;

    • c.

      stoffen, materialen, voorwerpen of huisdieren te brengen of te hebben op andere dan daarvoor bestemde plaatsen;

    • d.

      activiteiten te houden op andere dan daarvoor aangewezen plaatsen;

    • e.

      zich anders dan als rechthebbende, wandelaar of visser te bevinden;

    • f.

      buiten verharde wegen met rij– of voertuigen dan wel lastdier te rijden of vee te drijven;

    • g.

      op andere wijze bemesting toe te passen dan door het bestuursorgaan is bepaald.

  • 2 Het is verboden waterkeringen aan te leggen.

  • 13

Artikel 14 – Watergangen
  • 1 Het is verboden in, op, onder en boven watergangen:

    • a.

      werkzaamheden te verrichten;

    • b.

      de waterstand te brengen en te houden op een ander peil dan

      1. het peil zoals voor de desbetreffende watergang danwel het betreffende gebied door het waterschap is vastgesteld;

      2. indien geen peil voor de desbetreffende watergang danwel het betreffende gebied is vastgesteld, het streefpeil dan wel het gangbare peil zoals deze ter plaatse kennelijk blijkt.

    • c.

      werken of opgaande houtbeplantingen aan te brengen of te hebben;

    • d.

      stoffen, materialen, voorwerpen of huisdieren te brengen of te hebben op andere dan daarvoor bestemde plaatsen:

    • e.

      activiteiten te houden op andere dan daarvoor aangewezen plaatsen;

    • f.

      zich anders dan als rechthebbende, wandelaar, roeier, kanoër, schaatser of visser te bevinden;

    • g.

      buiten verharde wegen met rij– of voertuigen dan wel met lastdier te rijden of vee te drijven;

    • h.

      op andere wijze bemesting toe te passen dan door het bestuursorgaan is bepaald.

  • 2 Het is verboden watergangen aan te leggen.

  • 14

Artikel 15 - Waterbergingsgebieden

Het is verboden in waterbergingsgebieden

  • a.

    watergangen te dempen;

  • b.

    gronden op te hogen;

  • c.

    overige werken aan te brengen of werkzaamheden uit te voeren die tot doel of als uitwerking hebben deze waterbergingsgebieden geheel/gedeeltelijk van overstroming te vrijwaren, danwel het bergend vermogen te doen afnemen, met uitzondering van die gedeelten die in het bestemmingsplan zijn aangeduid als bebouwingsvlak.

15

Artikel 16 – Beschermingszones

Het is verboden in de beschermingszone:

  • a.

    afgravingen en seismische onderzoeken te verrichten;

  • b.

    werken met een overdruk van 10 bar te brengen en te hebben;

  • c.

    explosiegevaarlijk materiaal of explosiegevaarlijke inrichtingen te hebben.

16

IV.2 Bijzondere (verbods)bepalingen ter uitvoering van de Wet op de waterhuishouding

17

Artikel 17 – Onttrekken en lozen
  • 1 Het is verboden water afkomstig van een werk, te lozen op watergangen

    • a.

      zijnde een primaire watergang, indien meer dan 50 m3 per uur kan worden geloosd; 

    • b.

       zijnde een secundaire watergang en tertiaire watergang, indien meer dan 15 m3 water per uur kan worden geloosd.

  • 2 Het is verboden water afkomstig uit een uitbreiding van verhard oppervlak te lozen op watergangen, indien de uitbreiding groter of gelijk is aan 0,10 ha en zich bevindt in een woonwijk of bedrijventerrein of daarop aansluit.

  • 3 Het is verboden water te lozen uit de bodem op watergangen in de gebieden die zijn aangewezen op de bij deze keur behorende en als zodanig gewaarmerkte kaart.

  • 4 Het is verboden water te lozen uit de bodem op watergangen

    • a.

      indien de lozing plaatsvindt door middel van drainagebuizen die zijn gelegen op een diepte van meer dan 1,00 meter onder maaiveld:

    • b.

      indien de lozing plaatsvindt door middel van een bronnering, met uitzondering van bronneringen ten behoeve van bouwactiviteiten die korter duren dan één jaar.

  • 5 Het is verboden water te onttrekken aan watergangen indien meer dan 10 m3 water per dag kan worden onttrokken.

  • 6 De in lid 3 bedoelde kaart kan worden gewijzigd door een besluit van het bestuursorgaan.

  • 18

IV.3 Bijzondere bepalingen betreffende verbodsbepalingen
Artikel 18 – Vrijstellingen verboden – algemene regels
  • 1 De in de artikelen 13 tot met 17 genoemde verboden zijn niet van toepassing op handelingen, werken, werkzaamheden, gedragingen en activiteiten ten behoeve van het herstel van, jaarlijks onderhoud of groot onderhoud aan waterstaatswerken.

  • 2 Het bestuursorgaan bepaalt bij algemene regeling voor welke handelingen, werken, werkzaamheden, gedragingen en activiteiten daarbij te stellen algemene regels gelden en de verboden in de artikelen 13 tot en met 17 geen toepassing vinden.

  • 3 Bij de algemene regeling bedoeld in het tweede lid, kan de verplichting worden opgelegd handelingen, werken, werkzaamheden, gedragingen en activiteiten te melden.

  • 19

Artikel 19 – Algeheel verbod aan– en afvoer, onttrekken en lozen van water

Het is verboden water aan en af te voeren, te onttrekken of te lozen indien het bestuursorgaan zodanig verbod heeft bekendgemaakt op grond van grote schaarste of overvloed aan water, aanmerkelijke verslechtering van de kwaliteit daarvan of in ongerede raken van een waterstaatswerk dan wel indien zodanige omstandigheid dreigt te ontstaan.

20

IV.4 Ontheffing van gebods– en verbodsbepalingen
Artikel 20 – Ontheffing
  • 1 Het bestuursorgaan kan van de in deze keur gestelde gebods– en verbodsbepalingen in de artikelen 4 tot en met 17 ontheffing verlenen.

  • 2 Een verleende ontheffing kan door het bestuursorgaan worden gewijzigd en geheel of gedeeltelijk worden ingetrokken.

  • 3 De ontheffing kan voor een bepaalde termijn worden verleend

  • 21

Artikel 21 – Beperkingen en voorschriften bij ontheffing op grond van artikel 20
  • 1 Een ontheffing kan onder beperkingen worden verleend. Aan een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.

  • 2 Een ontheffing kan worden verleend onder de beperking dat daarvan binnen een daarbij te stellen termijn gebruik moet zijn gemaakt ter voorkoming dat de ontheffing van rechtswege vervalt.

  • 3 Aan een ontheffing kan het voorschrift worden verbonden dat de houder van de ontheffing financiële zekerheid stelt voor de kosten van verwijdering van het op grond van de ontheffing aangebrachte werk na beëindiging van het gebruik daarvan.

  • 4 Aan een ontheffing kan het voorschrift worden verbonden dat de houder van de ontheffing een betaling of anderszins compensatie verricht met het oog op de bescherming van de belangen, waarom het vereiste van een ontheffing is gesteld.

  • 5 Een ontheffing geldt, tenzij in de ontheffing anders is bepaald, voor de rechtsopvolgers van de houder van de ontheffing. Binnen twaalf weken, te rekenen vanaf de dag van de rechtsopvolging, dient wijziging van de tenaamstelling te worden gevraagd bij het bestuursorgaan.

  • 22

V Algemene regels met betrekking tot het vissen in watergangen
Artikel 22 – Onttrekken, verplaatsen en uitzetten van vis
  • 1

  • 2 Het bestuursorgaan is bevoegd bij besluit regels te stellen met betrekking tot de inhoud en de wijze van totstandkoming van het in het eerste lid bedoelde visplan.

  • 23

VI Toezicht op de naleving
Artikel 23 – Schouw
  • 1 Door of namens het bestuursorgaan wordt schouw gevoerd over de waterstaatswerken volgens een door het bestuur vastgesteld schema.

  • 2 Het bestuursorgaan kan indien het zulks nodig acht besluiten een extra schouw te voeren.

  • 3 Het bestuursorgaan stelt de datum van de schouw vast en maakt die ten minste twee weken tevoren bekend door kennisgeving ervan in een dag–, nieuws– of huis aan huis-blad, dan wel op andere geschikte wijze.

  • 4 De in het derde lid voorgeschreven bekendmaking kan in spoedeisende gevallen voor de aanvang van een extra schouw worden vervangen door een persoonlijke mededeling. Daarbij kan met een kortere termijn dan genoemd in het derde lid worden volstaan.

  • 24

Artikel 24 – Toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde in of krachtens deze keur zijn belast de daartoe door het bestuursorgaan aangewezen ambtenaren.

Artikel 25 – Strafbepalingen
  • 1 Overtreding van de bepalingen van deze keur en de daarop gebaseerde regelgeving wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete tot ten hoogste het bedrag van de tweede categorie als genoemd in artikel 23 Wetboek van strafrecht, al dan niet met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

  • 2 Indien ten tijde van het plegen van de in het eerste lid genoemde overtreding nog geen jaar is verlopen, sedert een vroegere veroordeling van de overtreder wegens gelijke overtreding onherroepelijk is geworden, kan hechtenis tot het dubbele van het gestelde maximum worden opgelegd.

  • 25

VII Overige bepalingen
Artikel 26 – Schadevergoeding

De belanghebbende die schade lijdt of zal lijden, als gevolg van de toepassing van bepalingen van deze keur, welke schade redelijkerwijze niet of niet geheel ten zijnen laste behoort te blijven, wordt een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding verstrekt, indien de vergoeding niet anderszins is verzekerd.

26

VIII Overgangs– en slotbepalingen
Artikel 27 – Vergunningen en ontheffingen
  • 1 Een vergunning of ontheffing, verleend vóór inwerkingtreding van deze keur, waarbij een ingevolge deze keur ontheffingplichtig werk of handelen door het bevoegd gezag is toegestaan, wordt geacht ingevolge deze keur te zijn verleend.

  • 2 Daar waar in de in het eerste lid bedoelde vergunning of ontheffing wordt gesproken van:

    • a.

      kernzone, dient men te lezen: waterkering; 

    • b.

      beschermingszone, dient men te lezen: waterkering;

    • c.

      buitenbeschermingszone, dient men te lezen: beschermingszone.

  • 3 Voor al hetgeen ten tijde van inwerkingtreding van deze keur rechtmatig tot stand is gebracht, wordt geacht ontheffing ingevolge deze keur te zijn verleend.

  • 27

Artikel 28 - Watergangen

1 Voor zover de aanduiding van een waterstaatswerk, zijnde een watergang, op de legger niet

zodanig is dat de keurzones daaruit kunnen worden afgeleid, geldt artikel 14 voor

  • a.

    primaire en secundaire watergangen welke als zodanig zijn aangegeven op de bij deze keur behorende en als zodanig gewaarmerkte kaart, met inbegrip van de op deze kaart aangegeven natuurvriendelijke oever, onderhoudsstrook of 1-meter zone.

  • b.

    tertiaire watergangen welke als zodanig zijn aangegeven op de bij deze keur behorende en als zodanig gewaarmerkte kaart.

2 Voor zover de aanduiding van een waterstaatswerk, zijnde een watergang, op de legger niet

zodanig is dat de keurzones daaruit kunnen worden afgeleid, geldt artikel 16 voor

  • a.

    primaire en secundaire watergangen welke als zodanig zijn aangegeven op de bij deze keur behorende en als zodanig gewaarmerkte kaart, met inbegrip van de op deze kaart aangegeven natuurvriendelijke oever, onderhoudsstrook of 1-meter zone alsmede de beschermingszone;

  • b.

    tertiaire watergangen welke als zodanig zijn aangegeven op de bij deze keur behorende en als zodanig gewaarmerkte kaart, met inbegrip van de op deze kaart aangegeven beschermingszone.

28

Artikel 29 – Waterkeringen
  • 1 Voor zover de aanduiding van een waterstaatswerk, zijnde een waterkering, op de legger niet zodanig is dat de keurzones daaruit kunnen worden afgeleid, geldt artikel 13 voor primaire, regionale en overige waterkeringen voor zover deze op de bij deze keur behorende en als zodanig gewaarmerkte kaart als zone waterkering zijn aangegeven.

  • 2 Voor zover de aanduiding van een waterstaatswerk, zijnde een waterkering, op de legger niet zodanig is dat de keurzones daaruit kunnen worden afgeleid, geldt artikel 16 voor primaire, regionale en overige waterkeringen voor zover deze op de bij deze keur behorende en als zodanig gewaarmerkte kaart als zone waterkering en beschermingszone zijn aangegeven.

  • 3 Daar waar in de legger voor de Grebbedijk wordt gesproken van:

    • a.

      kernzone, dient men te lezen: waterkering;

    • b.

      beschermingszone, dient men te lezen: waterkering;

    • c.

      buitenbeschermingszone, dient men te lezen: beschermingszone.

    29

Artikel 30 – Waterbergingsgebieden

Voor zover de aanduiding van een waterstaatswerk, zijnde een waterbergingsgebied, op de legger, niet heeft plaatsgevonden, geldt artikel 15 voor de gebieden die als waterbergingsgebied zijn aangegeven op de bij deze keur behorende en als zodanig gewaarmerkte kaart.

30

Artikel 31 – Onderhoudsplichtigen waterstaatswerken

Voor waterstaatswerken waarvoor geen legger is vastgesteld waarin onderhoudsplichtigen en onderhoudsverplichtingen zijn aangegeven, geldt dat het jaarlijks en het groot onderhoud wordt uitgevoerd door degene die vóór inwerkingtreding van deze keur het onderhoud verrichtte.

31

Artikel 32 – Groot onderhoud aan waterstaatswerken

De onderhoudsplichtigen van waterstaatswerken waarvoor geen legger is vastgesteld waarin onderhoudsverplichtingen zijn aangegeven, zijn verplicht tot instandhouding overeenkomstig de oorspronkelijke richting, vorm, afmeting en constructie.

32

IX Inwerkingtreding
Artikel 33
  • 1 Deze keur treedt met uitzondering van het eerste lid van artikel 22, in werking met ingang van 1 mei 2007, waarbij de tot dan toe in het waterschapsgebied geldende keuren komen te vervallen.

  • 2 Inwerkingtreding van het eerste lid van artikel 22 vindt plaats op een door het bestuursorgaan te bepalen tijdstip.

  • 33

X Citeertitel
Artikel 34
  • 1 Dit besluit kan worden aangehaald als “Keur van Waterschap Vallei & Eem 2007”

  • 2 Aldus vastgesteld in de vergadering van het Algemeen Bestuur van 22 februari 2007.

  • De voorzitter,

  • De secretaris,

Toelichting op de Keur Waterschap Vallei & Eem

Algemeen
Wetgeving en beleid

Deze keur is gebaseerd op de Waterschapswet, de Wet op de waterhuishouding en de Waterstaatswet 1900. De keur ziet derhalve op de uitoefening van de natte waterstaatszorg door waterschappen. In het kader van deze wetten gaan regering en parlement ervan uit dat het waterschap het geroepen instituut is voor het stellen van gebods– en verbodsregels met betrekking tot de bij het waterschap in beheer zijnde waterstaatswerken. Bij het opstellen van de keur is met name rekening gehouden met de wijziging van de Wet op de waterhuishouding (Wet van 23 februari 2004, houdende wijziging van enige bepalingen van de Wet op de waterhuishouding ten behoeve van de introductie van algemene regels in het waterkwantiteitsbeheer en enkele andere onderwerpen, Staatsblad 2004, 191) en met de Kabinetsvisie ‘Andere overheid’ van 1 december 2003 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2003 – 2004, 29 362, nr.1). De grondslag van deze stukken is het streven naar minder regels, minder lasten voor burgers en bedrijven, een vereenvoudiging van regelgeving en het werken met meer algemene regels, waarbij vergunningverlening indien mogelijk vermeden wordt.

Nieuwe Keur

De voorliggende keur komt in de plaats van de keur die door het Algemeen Bestuur van Waterschap Vallei & Eem is vastgesteld op 5 juni 1997 en gewijzigd bij besluit van 29 juni 2000. Deze keur is als gevolg van de wijziging van de Wet op de waterhuishouding en de kabinetsvisie ‘Andere overheid’ minder actueel. Qua systematiek is de Modelkeur van de Unie van waterschappen (juni 2005) als uitgangspunt gebruikt. Evenwel is de inhoud en opbouw van deze keur voor een groot deel gelijk aan die van de keur van 1997, zij het vereenvoudigd. De keur stelt regels in het belang van de waterkeringszorg en het waterkwantiteitsbeheer.

De waterkwaliteitszorg is in het model geen onderwerp van regeling waar het betreft de regulering van lozingen van schadelijke of verontreinigende stoffen op oppervlaktewater (bescherming van de fysisch/chemische waterkwaliteit). De Wet verontreiniging oppervlaktewateren regelt dit uitputtend en laat derhalve geen ruimte voor aanvullende regeling op decentraal niveau. Wel kunnen de in de keur opgenomen bepalingen ten behoeve van het kwantiteitsbeheer en beheer van waterstaatwerken dienen ter bescherming van de ecologische toestand van een waterstaatswerk.

De opbouw van deze keur volgt zoals gezegd die van de keur van 1997. Eerst komen de algemene bepalingen aan de orde, daarna de gedoogbepalingen, de gebodsbepalingen en verbodsbepalingen, vervolgens de bepalingen omtrent toezicht, overige bepalingen en het overgangsrecht. Het feit dat de wetgever voornemens is de vigerende waterbeheerswetten te integreren in één integrale waterwet heeft ertoe geleid niet in de richting van aparte keuren te koersen.

Bij het opstellen van de keur zijn definitiebepalingen waarin waterstaatswerken en de begrenzingen daarvan worden omschreven zoveel mogelijk vermeden door te werken met leggers en kaarten, waarop de waterstaatswerken qua ligging, vorm, afmeting en constructie zijn aangegeven. Verder zijn de verbodsbepalingen veel abstracter geformuleerd. Aan het bestuursorgaan (het dagelijks bestuur: Dijkgraaf en Heemraden) wordt in de keur meer dan in de vorige Keur op grond van artikel 85, vierde lid, Waterschapswet de bevoegdheid gegeven nadere regels te stellen (artikel 18, tweede en derde lid) dan wel kaartbijlagen bij de keur aan te vullen met als gevolg dat keurbepalingen een ruimere strekking hebben dan wel niet van toepassing zijn (artikel 17 en 18 van de keur). Nieuw is verder dat door opneming van een daartoe strekkende bepaling in de keur buiten twijfel wordt gesteld dat de houder van een vergunning de verplichting kan worden opgelegd financiële zekerheid te stellen voor de bekostiging van de verwijdering van het op grond van de ontheffing aangebrachte werk na de beëindiging van het gebruik daarvan. Voorts is de mogelijkheid opgenomen een voorschrift aan de vergunning te verbinden op grond waarvan de houder van een ontheffing een betaling of anderszins compensatie verricht met het oog op de bescherming van het belang of de belangen waarom het vereiste van vergunning is gesteld (artikel 21 van de keur).

Beleid en beleidsregels voor toepassing van de keur

De bepalingen in de keur dienen te worden toegepast met inachtneming van het voor het zorggebied van het waterschap geldende beleid. Het in het beheersplan van het waterschap verwoorde beleid is richtinggevend bij de uitvoering van de keur door het waterschap. In concreto betekent dit dat als een beek ingevolge het beheersplan een ecologische functie heeft, een ontheffingsaanvraag, die bij inwilliging daarvan tot gevolg heeft dat die functie verdwijnt dan wel wordt ondermijnd, geweigerd kan worden omdat de waterstaatkundige functie van de beek zich verzet tegen de inwilliging van de aanvraag. Voor de toepassing van de keur kan het dagelijks bestuur beleidsregels vaststellen die richtinggevend zijn voor op grond van de keur te nemen besluiten en waarnaar ter motivering van de besluiten kan worden verwezen en waarvan slechts gemotiveerd kan worden afgeweken (Titel 4.3 Awb).

Vergunning eigen dienst

In die gevallen waarin het waterschap optreedt als ieder ander particulier persoon heeft het voor de uitvoering van verboden handelingen een vergunning nodig net zoals ieder ander privaat persoon. De in de artikelen 13 tot en met 16 van de keur genoemde verboden zijn niet van toepassing op handelingen, werken, werkzaamheden en gedragingen ten behoeve van het herstel van, onderhoud of buitengewoon onderhoud aan waterstaatswerken die door het waterschap als beheerder worden verricht. De in de keur gestelde bepalingen over het onttrekken en lozen van water ter uitvoering van de Wet op de waterhuishouding zien evenmin op normale beheersactiviteiten van de beheerder. Een beheerder voert water aan of af.

Indien het waterschap als beheerder evenwel nieuwe werken uitvoert, of wijzingen aanbrengt in bestaande waterstaatswerken geldt in principe dat het zich zelf daarvoor een ontheffing ingevolge de keur moet verlenen.

In die gevallen waarin een besluit tot aanleg of verbetering van waterstaatwerken wordt genomen dat ingevolge artikel 148 en 153 Waterschapswet aan de goedkeuring van gedeputeerde staten is onderworpen, dan wel waartegen administratief beroep bij dat college openstaat, is in principe een vergunning eigen dienst niet nodig. Immers, vanwege de goedkeuring dan wel het administratief beroep en het beroep en hoger beroep dat tegen besluiten van gedeputeerde staten in deze mogelijk is, beschikken belanghebbenden reeds over rechtsmiddelen om zich tegen de aanleg of verbetering van waterstaatswerken te keren. Op genoemde besluiten is bovendien ingevolge artikel 79 Waterschapwet de inspraakverordening van het waterschap van toepassing. Het besluit tot aanleg of verbetering moet dan wel zodanig concreet zijn dat voor belanghebbenden duidelijk is wat voor hem de gevolgen zijn. Zo niet, dan ligt verlening van een vergunning eigen dienst in de rede.

Keur en legger

De begrenzingen van de bij het waterschap in beheer zijnde waterstaatswerken dienen ingevolge wettelijke regeling te worden vastgelegd in leggers. In de legger wordt daarnaast aangegeven wie onderhoudsplichtig is, waaruit de onderhoudsverplichting bestaat en hoever de zones met betrekking tot de waterstaatswerken waarop het ge- en verbodsgerime van de keur van toepassing is, zich uitstrekken. De begrenzingen van de waterstaatswerken zijn dus niet direct uit de keur af te lezen.

Deze constructie heeft als voordeel dat door het ontbreken van een omschrijving van de fysieke begrenzingen in de keur, van één type waterstaatswerk kan worden uitgegaan (immers, er hoeft niet per type waterkering en watergang een omschrijving van de fysieke begrenzingen te worden gegeven), waardoor in de keur niet voor elk type een onderscheiden gebods– en verbodsregime behoeft te worden opgenomen.

De legger is in deze te beschouwen als een onderdeel van de keur. Wijziging van de legger betekent dan ook een wijziging in de inrichting en de toepassing van de keur. Voor belanghebbenden dient dit te worden duidelijk gemaakt. Het huidige digitale internettijdperk maakt het mogelijk om de keur en de veelal al digitale leggers voor het publiek op internet toegankelijk te maken. Voor de vaststelling of wijziging van de keur is in de artikelen 79 en 80 Waterschapswet een aantal specifieke procedurevoorschriften gesteld die op de vaststelling van de legger op overeenkomstige wijze dienen te worden toegepast, zodat de voorbedoelde toepassing van de legger ook uit oogpunt van rechtsbescherming te legitimeren is. Voor de beheerder heeft het onderhavige systeem het voordeel dat hij op duidelijke wijze voor zijn beheersobjecten gegradeerde beschermingsregimes van verschillende zwaarte in de legger kan vaststellen.

Niet alle bij het Waterschap Vallei & Eem in beheer zijnde waterstaatswerken zijn reeds in een legger opgenomen. Voor waterstaatswerken, waarvoor het vaststellen van een legger niet is voorgeschreven, waarvoor nog geen legger is vastgesteld of waarvoor wél een legger is vastgesteld maar deze legger (nog) niet alle voor de keur relevante gegevens bevat, voorziet de keur in het overgangsrecht in het aangeven van ligging en indien mogelijk zones met betrekking tot de waterstaatswerken waarop de keur van toepassing is op een bij de keur behorende kaart.


Noot
1[Toelichting: Waterstaatswerken De objecten (waterkeringen, watergangen en waterbergingsgebieden), die in de legger als waterstaatswerk zijn aangeduid vormen de te beschermen en te onderhouden waterstaatswerken. De objecten zijn primaire, regionale en overige waterkeringen, primaire, secundaire en tertiaire watergangen, waterpartijen en waterbergingsgebieden etc. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat ook de onderhoudszones (in de Keur van 1991 gelegen binnen de ‘beschermingszones’) tot het waterstaatswerk worden gerekend. In principe kan ieder object met een waterstaatkundige functie voor plaatsing in de legger als waterstaatswerk in aanmerking komen. Door de omvang te beperken tot dat deel dat bescherming behoeft, wordt bewerkstelligd dat een keur op maat wordt bereikt. De in de legger aangegeven omvang van het waterstaatswerk en beschermingszone bepalen de werking van de ge- en verbodsbepalingen van artikel 14 tot en met 16.Waterkeringen De zones met betrekking tot de waterkering die in de legger worden onderscheiden zijn de waterkering (het dijklichaam inclusief eventuele steun- en/of pipingbermen en stroken afhankelijk van de situatie aan weerszijden daarvan met inbegrip van de daarin of daaraan aangebrachte werken die een waterkerende of medewaterkerende functie hebbben) en de beschermingszone. De beschermingszone bestaat uit de gebieden aan weerszijden van de zone waterkering waarbinnen een verstoring van de ondergrond negatieve gevolgen kan hebben voor de stabiliteit van de dijk.Watergangen Bij waterstaatswerken bestaande uit watergangen gaat het om de zone watergang (het water met inbegrip van de werken en gronden die een functie hebben voor af– aanvoer en/of berging van water, voor onderhoud met het oog op af– aanvoer en/of berging van water of de zogenaamde natuurvriendelijke oevers) en de beschermingszone. De aanduiding “watersysteem” uit de ontwerp-Waterwet is niet geschikt voor hantering in de keur: deze term past niet bij het benaderingsniveau van de keur. Naast oppervlaktewaterlichamen (watergangen, vijvers, greppels, wadi’s) worden ook vormen van ondergrondse waterberging en waterafvoer ter vervanging van oppervlaktewaterlichamen of delen daarvan als watergangen in de zin van de keur beschouwd. Deze objecten vallen echter alleen onder de keur als zij dienen ter vervanging van bestaand of in de plaats komen van gepland oppervlaktewater.Beschermingszones Deze zones (in de Keur van 1991 aangeduid als ‘buitenbeschermingszones’) liggen naast de waterstaatswerken, die in de legger zijn vermeld. In deze zones gelden minder verbodsbepalingen. De Keur sluit niet uit dat er meer dan één beschermingszone langs een waterstaatswerk komt te liggen met verschillende verbodsregimes.Waterbergingsgebieden Bij besluit van 21 april 2005 heeft het algemeen bestuur de vergoedingsregeling waterberging Waterschap Vallei & Eem vastgesteld. In deze regeling is bepaald dat het waterschap de begrenzing van de waterbergingsgebieden vastlegt in de legger.Legger Op grond van artikel 78 van de Waterschapswet stelt het algemeen bestuur de legger vast op grond waarvan onderhoudsplichtigen of onderhoudsverplichtingen worden aangewezen. Ingevolge artikel 79 van de Waterschapswet is de legger onder de werking van de Inspraakverordening van het waterschap gebracht. De Wet op de waterkering verplicht de beheerders van ‘primaire waterkeringen’ tot het vaststellen van een legger, waarin is omschreven waaraan de waterkering moet voldoen naar richting, vorm, afmeting en constructie. Met betrekking tot het bepaalde in dit onderdeel zijn de artikelen 28 tot en met 30 van het overgangsrecht van belang.]
Noot
2[Toelichting: Ingevolge het bepaalde in het eerste lid van dit artikel zijn de gebruikers verplicht de ingevolge de keur op de eigenaar rustende verplichtingen na te komen ingeval er sprake is van een zakelijk of persoonlijk gebruiksrecht. Ingevolge het bepaalde in artikel 2, tweede lid, zijn de eigenaren, overige zakelijk gerechtigden tot en gebruikers van de grond hoofdelijk aansprakelijk voor de nakoming van verplichtingen, die ingevolge de keur op de eigenaar van de grond rusten. Veelal is immers niet de eigenaar maar de feitelijke gebruiker van de grond degene die bij machte is aan die verplichtingen te voldoen of die bij de voldoening aan die verplichtingen is gebaat.]
Noot
3[Toelichting: De gedoogplichten voor de eigenaren van nabij waterstaatswerken gelegen gronden als neergelegd in dit artikel zijn gedeeltelijk dezelfde als verwoord in de artikelen 9 en 10 Waterstaatswet 1900. Ingevolge het bepaalde in het tweede lid worden eigenaren en gebruikers ten minste twee maal vierentwintig uren tevoren schriftelijk in kennis gesteld van de werken en/of verrichtingen die op hun gronden worden uitgevoerd. Dit laatste hoeft echter niet indien het betreft de uitvoering van gewoon onderhoud of spoedeisende gevallen.]
Noot
4[Toelichting: Deze bepaling verplicht de eigenaren van percelen die worden gebruikt voor het houden van vee en andere gedomesticeerde dieren (aangeduid als huisdieren) en die gelegen zijn nabij waterstaatswerken daarlangs afrasteringen te plaatsen, indien zij daartoe door of namens het bestuur verplicht worden. Dit om waterstaatswerken te beschermen tegen aftrap of het vertrappen van de vegetatie of de bovengrond. Het plaatsen van deze afrasteringen valt niet onder de verbodsbepalingen vervat in de artikelen 13 en 14. ]
Noot
5[Toelichting: Meestal zijn de stuwen in beheer bij het waterschap. In het geval dat het beheer/bediening van een stuw bij een particulier berust en hij bij de afstemming van die bediening op zijn belangen een situatie schept die voor het verdere beheer van het waterschap nadelig uitpakt, is het noodzakelijk dat het waterschap voor harmonie zorg kan dragen.]
Noot
6[Toelichting: Onderhoudsplichtigen worden ingevolge artikel 78, tweede lid, Waterschapswet aangewezen in de legger. De keur sluit hierop aan door als onderhoudsplichtigen aan te wijzen degenen die in de legger tot het plegen van gewoon of buitengewoon onderhoud zijn vermeld. Over het algemeen zal die aanwijzing niet naar individu geschieden maar een categorie personen betreffen, bijvoorbeeld de aangrenzende grondgebruikers of eigenaren. Door het bepaalde in dit artikel gaat de legger als het ware deel uitmaken van de keur. Keur en legger doorlopen ingevolge de Waterschapswet een vaststellingsprocedure van overeenkomstige aard, zodat ook bij de onderhavige wijze van aanwijzing van onderhoudsplichtigen een voldoende rechtsbescherming van belanghebbenden is verzekerd. Bij de invoering van de Flora– en Faunawet in 2002 ontstond onduidelijkheid over het al dan niet onder de verbodsbepalingen van deze wet vallen van onderhoudsactiviteiten ten behoeve van de waterstaatszorg. Door aanpassing van het Besluit beschermde dier– en plantensoorten, waarin de vrijstellingen van verboden ingevolge de Flora– en Faunawet zijn geregeld, en het opstellen van een gedragscode voor het beheer en onderhoud van waterstaatswerken, waarin is omschreven hoe te voldoen aan het vereiste van zorgvuldig handelen ingevolge artikel 2 van de wet, wordt uitvoering van onderhoud van waterstaatswerken in overeenstemming met het gestelde in de Flora– en Faunawet mogelijk gemaakt.]
Noot
7[Toelichting: In deze bepaling wordt omschreven waartoe derden-onderhoudsplichtigen bij de uitvoering van het jaarlijkse onderhoud aan waterkeringen gehouden zijn. De bestrijding van muskusratten op waterkeringen gebeurt, met uitsluiting van derden, van overheidswege.]
Noot
8[Toelichting: In deze bepaling wordt omschreven waartoe derden-onderhoudsplichtigen die verplicht zijn tot de uitvoering van het groot onderhoud aan waterkeringen gehouden zijn. Als groot onderhoud wordt in de keur aangemerkt het instandhouden van de waterkering overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent richting, vorm, afmeting en constructie. Dit onderhoud aan waterkeringen wordt waar het ‘primaire waterkeringen’ betreft, maar veelal ook bij overige waterkeringen, door het waterschap waarbij de waterkering in beheer is, uitgevoerd. De onderhavige bepaling ziet zoals in de algemene toelichting is vermeld niet op de situaties waarin het vorenstaande het geval is maar op de omstandigheid waarin dit onderhoud bij derden berust en richt zich dus niet tot het waterschap als waterkeringbeheerder maar tot derden - onderhoudsplichtigen. De situatie waarin derden - onderhoudsplichtigen tot instandhouding van waterkeringen verplicht zijn, doet zich met name regelmatig voor bij kaden in de uiterwaarden van rivieren. Voor de situatie dat geen legger aanwezig is en op de kaart geen vorm, afmetingen of constructie zijn aangegeven, wordt in het overgangsrecht voorzien.]
Noot
9[Toelichting: Het bepaalde in dit artikel richt zich in principe tot onderhoudsplichtigen van in, op, aan of over waterkeringen of beschermingszones van waterkeringen gelegen werken die een waterkerende of mede waterkerende functie zoals een damwand of keermuur hebben, en die anders dan met vergunning zijn aangebracht. Immers, voor met vergunning aangebrachte werken zullen bepalingen met een strekking als die van artikel 8 in de vergunningsvoorschriften behoren zijn opgenomen.]
Noot
10[Toelichting: In deze bepaling wordt omschreven waartoe derden - onderhoudsplichtigen bij de uitvoering van het jaarlijks onderhoud aan watergangen gehouden zijn. De onderhoudsplichtigen zijn te allen tijde gehouden voorwerpen, materialen en stoffen die af– en/of aanvoer dan wel de berging van water hinderen uit de watergangen te verwijderen. Dit is anders bij het schonen van de watergangen, dat een aantal malen per jaar (meestal in het voor– en najaar), vóór de vooraf aan te kondigden schouw moet gebeuren om de maatgevende af– en/of aanvoer van water veilig te stellen. De oevers en taluds alsmede de daartoe behorende oeververdedigingswerken dienen behoorlijk in stand te worden gehouden, voor zover dat nodig is om te voorkomen dat door inzakking de af– en/of aanvoer van water wordt gehinderd dan wel aangelegde onderhoudsstroken en/of afrasteringen door inzakking worden bedreigd. Waar de feitelijke afmetingen van het profiel de voor de af– en/of aanvoer van water noodzakelijke profielafmetingen overtreffen, kan de onderhoudsplichtige niet worden verplicht de overprofilering in stand te houden als niet tevens ook de instandhouding van een onderhoudsstrook en/of afrastering in het geding is.]
Noot
11[Toelichting: In deze bepaling wordt omschreven waartoe derden - onderhoudsplichtigen, die tot de uitvoering van het groot onderhoud aan watergangen zijn verplicht, gehouden zijn. Als groot onderhoud wordt in de Keur aangemerkt het instandhouden van de watergangen overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent richting, vorm, afmeting en constructie. Het buitengewoon onderhoud wordt waar het betreft watergangen van overwegend belang voor de af– en/of aanvoer van water voor een groter gebied veelal uitgevoerd door het waterschap. De onderhavige bepaling ziet niet op deze situatie maar op de omstandigheid waarin dit onderhoud bij derden berust en richt zich dus niet tot het waterschap als kwantiteitsbeheerder maar tot derden - onderhoudsplichtigen. De situatie waarin derden - onderhoudsplichtigen tot instandhouding van watergangen verplicht zijn, doet zich met name voor bij tertiaire watergangen. Voor de situatie dat geen legger aanwezig is en op de kaart geen vorm, afmetingen of constructie zijn aangegeven, wordt in het overgangsrecht een voorziening getroffen.]
Noot
12[Toelichting: Artikel 11 van de Waterstaatswet 1900 bepaalt dat bij verordening kan worden bepaald, dat op erven en gronden gelegen aan een watergang, waarvan het onderhoud geschiedt door of onder toezicht van het openbaar gezag, de specie moet worden ontvangen, die tot behoorlijk onderhoud voor de af– of aanvoer van water, uit de watergang moet worden verwijderd. Artikel 12 van de keur regelt naast de ontvangstplicht voor specie ook een ontvangstplicht voor het maaisel dat vrijkomt in het kader van het onderhoud. De bevoegdheid regels omtrent de ontvangstplicht van maaisel te stellen ontleent het algemeen bestuur van het waterschap rechtstreeks aan artikel 78, eerste lid, Waterschapswet. Bij het onderhoud vrijkomende bagger en groenresten (maaisel) worden beschouwd als afvalstoffen in de zin van de Wet milieubeheer. Artikel 10.2 van die wet verbiedt in principe het storten van afvalstoffen buiten een inrichting. Het op de kant zetten van baggerspecie is onder de daarbij bepaalde condities vrijgesteld van dit stortverbod in het ‘Besluit vrijstellingen stortverbod buiten inrichtingen’. Voorzien is in een wijziging van dit besluit, waarbij ook het storten van groenafval vrijkomend bij onderhoudsactiviteiten wordt toegestaan (Stcrt. 12 oktober 2004, nr. 196, pag. 10). Bedacht dient te worden dat de ontvangstplicht van specie of maaisel niet onder alle omstandigheden onverkort kan worden gehandhaafd. Fysieke belemmeringen als bebouwing of smalle wegbermen kunnen er aan in de weg staan dat de specie of maaisel op aan wateren gelegen percelen kan worden ontvangen. Voorts kunnen de hoeveelheid uitkomende specie of maaisel en verontreiniging of besmetting aanleiding zijn om specie of maaisel af te voeren respectievelijk de veroorzaakte schade aan gronden te vergoeden voor zover deze redelijkerwijze niet ten laste van de betrokken aangeland dient te blijven.]
Noot
13[Toelichting: Ingevolge dit artikel worden de in de legger als waterkering en beschermingszone aangeduide zones beschermd. In tegenstelling tot de regeling in de vorige Keur wordt in deze nieuwe Keur beoogd met een meer globale regeling die bescherming te bieden. In de vorige Keur zijn vele specifieke verbodsbepalingen opgenomen. Bij nadere beschouwing blijkt dat deze specifiek verboden handelingen gepaard gaan met het verrichten van werkzaamheden of het aanbrengen van werken. Het streven naar minder regels en naar vereenvoudiging van regelgeving dat aan deze nieuwe Keur ten grondslag ligt brengt mee dat in deze keur dan ook een meer algemene verbodsregeling is opgenomen, die voldoende bescherming kan bieden. In de Wet beheer rijkswaterstaatswerken vindt de bescherming van rijkswaterstaatswerken op nagenoeg gelijke wijze plaats. Het verbod in artikel 13, eerste lid sub a betreft het verrichten van werkzaamheden. Bij het begrip ‘werkzaamheden’ moet een verband gelegd worden met verrichten van handelingen. Onder werkzaamheden vallen onder andere aanleg–, boor–, bouw–, graaf–, herstel–, onderhoud–, plant–, reparatie–, revisie–, sloop–, uitbreiding–, verbouw– en herbouwwerkzaamheden. Werkzaamheden betreffen zowel werkzaamheden die tot doel hebben verandering te brengen in de staat van waterstaatswerken, als werkzaamheden die dat niet tot doel hebben, maar waarvan onbedoeld effect is dat verandering wordt gebracht in de staat van die werken. Van het begrip ‘werken’ is in artikel 1 een definitie gegeven. Het bepaalde in artikel 13, eerste lid sub c, geeft een regeling voor het brengen, plaatsen en hebben van stoffen, voorwerpen of huisdieren. Het verbod geldt niet voor plaatsen, die voor opslag van stoffen en voorwerpen of houden van huisdieren bestemd zijn. Voor het begrip ‘huisdier’ wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 4. Ingevolge het bepaalde in artikel 13, eerste lid sub d is het verboden activiteiten te houden op andere dan de daarvoor aangewezen plaatsen. Onder activiteiten worden verstaan: wedstrijden, tentoonstellingen, feesten, markten, kermissen en evenementen etc. Het verbod ingevolge artikel 13, eerste lid sub e, om zich anders dan als rechthebbende, wandelaar of visser op te houden op waterkeringen, heeft als achtergrond dat waterkeringen in principe toegankelijk zijn voor recreatief medegebruik in individuele gevallen. De toegang kan aan de eigenaar of anderszins zakelijk gerechtigde niet worden ontzegd, omdat hij dan praktisch ieder genot van de zaak komt te ontberen. Het verbod ingevolge artikel 13, eerste lid sub f, geldt voor zover de waterkering niet bestaat uit een verharde weg. Met het bepaalde in artikel 13, eerste lid sub g, kan worden voorkomen dat door de wijze van bemesting een waterkering in het ongerede raakt door het effect op de daar aanwezige vegetatie/zode.]
Noot
14[Toelichting: Ingevolge dit artikel worden de in de legger als watergang en beschermingszone aangeduide zones beschermd. Bij het stellen van verbodsbepalingen ten aanzien van watergangen, welke scheepvaartweg zijn in de zin van de Scheepvaartverkeerswet dient te worden bedacht dat ook het bevoegd gezag (de provincie Utrecht) ingevolge die wet regels kan stellen, onder meer in het belang van de instandhouding van de vaarweg, ter bescherming van de waterhuishouding, de oevers en waterkeringen en ter bescherming van in of boven de vaarweg aanwezige werken tegen schade door scheepvaart. De bevoegdheden van het bevoegd gezag ingevolge de Scheepvaartverkeerswet en de waterbeheerder kunnen elkaar op dit punt overlappen. Dit kan gevolgen voor de keurbevoegdheid van het waterschapsbestuur hebben als het waterschap niet als bevoegd gezag ingevolge de Scheepvaartverkeerswet is aangewezen. In artikel 42 Scheepvaartverkeerswet wordt de betrokken competentievraag geregeld. Hier is bepaald dat de bevoegdheid van onder andere waterschappen tot het stellen van regels in het belang van het waterbeheer gehandhaafd blijft voor zover deze regels niet in strijd zijn met het krachtens de Scheepvaartverkeerswet bepaalde. Bij strijdigheid van de keur met het krachtens de Scheepvaartverkeerswet bepaalde houdt het in de keur bepaalde van rechtswege op te gelden. Overigens is daarvan op grond van deze keur geen sprake. Het verbod in artikel 14, eerste lid sub a betreft het verrichten van werkzaamheden. Bij het begrip ‘werkzaamheden’ moet een verband gelegd worden met verrichten van handelingen. Onder werkzaamheden vallen onder andere aanleg–, bagger–, boor–, bouw –, graaf–, demping–, herstel–, onderhoud–, plant–, reparatie–, revisie–, sloop–, uitbreiding–, verbouw– en herbouwwerkzaamheden. Werkzaamheden betreffen zowel werkzaamheden die tot doel hebben verandering te brengen in de staat van de watergang, als werkzaamheden die dat niet tot doel hebben, maar waarvan onbedoeld effect is dat verandering wordt gebracht in de staat van die watergang. Artikel 14, eerste lid, sub b verbiedt het wijzigen van de waterstand. Het waterschapsbestuur is in daartoe aangewezen gevallen (zie Verordening waterhuishouding Vallei en Eem) verplicht voor watergangen in beheer bij het waterschap één of meer peilbesluiten vast te stellen en zorgt ervoor dat de in het peilbesluit aangegeven waterstanden gedurende een daarbij aangegeven periode zoveel mogelijk worden gehandhaafd. Deze waterstanden worden vastgesteld met het oog op de functies die aan de betrokken watergangen en gebieden zijn toegekend in het provinciale waterhuishoudingsplan en/of aanvullend in het beheersplan van het waterschap. Het is in principe ongewenst dat het in genoemde plannen neergelegde waterhuishoudkundige beleid en beheer wordt doorkruist door particulieren, die de waterstand op een ander peil brengen of houden dan in het peilbesluit voor de betrokken watergang is vastgesteld. In de gebieden waarvoor geen peilbesluit behoeft te worden vastgesteld, worden de waterpeilen vastgelegd zoveel mogelijk in peilenplannen. Van het begrip ‘werken’ (artikel 14, eerste lid sub c) is in artikel 1 een definitie gegeven. Onder opgaande beplanting vallen zowel bomen (eiken, beuken, populieren etc.) als lagere beplanting (bosschages van hakhout, heesters etc.). Met name voor wat betreft de onderhoudsstroken is het vanuit onderhoudsoogpunt van belang dat deze vrij zijn van beplanting en voor wat betreft de 1-meter keurzone bij watergangen waarlangs geen natuurvriendelijke oever of onderhoudsstrook ligt, is het vanwege de stabiliteit van het talud wenselijk dat zich in deze strook geen hoogopgaande beplanting bevindt. Het bepaalde in artikel 14, eerste lid sub d, geeft een regeling voor het brengen, plaatsen en hebben van stoffen, materialen, voorwerpen of huisdieren. Het verbod geldt niet voor plaatsen, die voor opslag van stoffen en voorwerpen of houden van huisdieren bestemd zijn. Voor het begrip ‘huisdier’ wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 4. Ingevolge het bepaalde in artikel 14, eerste lid sub e, is het verboden activiteiten te houden op andere dan de daarvoor aangewezen plaatsen. Onder activiteiten worden verstaan: wedstrijden, tentoonstellingen, feesten, markten, kermissen, evenementen etc. Het verbod ingevolge artikel 14, eerste lid sub f, om zich anders dan als rechthebbende, wandelaar, roeier, kanoër, schaatser of visser op te houden in, op, onder en boven watergangen, heeft als achtergrond dat waterstaatswerken in principe toegankelijk zijn voor recreatief medegebruik in individuele gevallen. De toegang kan aan de eigenaar of anderszins zakelijk gerechtigde niet worden ontzegd, omdat hij dan praktisch ieder genot van de zaak komt te ontberen. Het verbod ingevolge artikel 14, eerste lid sub g, geldt voor zover zich binnen de zone welke in de legger is aangeduid als watergang een pad bevindt niet zijnde een verharde weg. Met het bepaalde in artikel 14, eerste lid sub h, kan worden voorkomen dat door de wijze van bemesting een water in het ongerede raakt dan wel de ecologische kwaliteit wordt aangetast.]
Noot
15[Toelichting: Deze bepaling heeft als doel te voorkomen dat het waterbergend vermogen van een door het bestuursorgaan aangewezen waterbergingsgebied wordt aangetast. Zoals gezegd heeft het algemeen bestuur van het waterschap bij besluit van 21 april 2005 de vergoedingsregeling waterberging Waterschap Vallei & Eem vastgesteld. In deze regeling is bepaald dat het waterschap de begrenzing van de waterbergingsgebieden vastlegt in de legger en dat in de keur zal worden bepaald dat in de waterbergingsgebieden een vergunningplicht van kracht is voor de fysieke maatregelen en activiteiten die het waterbergend vermogen aantasten.]
Noot
16[Toelichting: Deze zones (in de Keur van 1991 aangeduid als ‘buitenbeschermingszones’) liggen naast de waterstaatswerken en zijn als zodanig in de legger aangegeven. De verboden ingevolge de artikelen 13 en 14, die het waterstaatswerk inclusief eventuele onderhoudstroken beschermen zijn verdergaand dan de verboden voor de beschermingszone. In de beschermingszone wordt het verboden die handelingen te verrichten die een bedreiging kunnen vormen voor de stabiliteit van het waterstaatswerk. De handelingen ingevolge de artikelen 13 en 14 mogen wel verricht worden in de beschermingszone, omdat ze de stabiliteit van het waterstaatswerk niet aantasten.]
Noot
17[Toelichting: Op 1 juni 2004 is de Wet houdende wijziging van enige bepalingen van de Wet op de waterhuishouding ten behoeve van de introductie van algemene regels in het kader van het kwantiteitsbeheer en enkele andere onderwerpen in werking getreden. Ingevolge deze wetswijziging zijn niet langer gedeputeerde staten, maar is slechts de waterbeheerder bevoegd om bij verordening de gevallen aan te wijzen waarin een registratie– of een vergunningplicht geldt. Bij de aanwijzing van vergunningplichtige gevallen wordt rekening gehouden met het beheersplan. In de keur zijn geen definities gegeven van aan– en afvoer, lozen en ontrekken van water. Er is ervan uitgegaan dat deze begrippen inmiddels eenduidig worden uitgelegd in die zin dat onder aanvoeren van water wordt verstaan: het door middel van een werk of langs natuurlijke weg halen of laten stromen van water uit een ander oppervlaktewater; onder afvoeren van water: het door middel van een werk of langs natuurlijke weg brengen of laten stromen van water uit een oppervlaktewater naar een ander oppervlaktewater; onder lozen van water: het door middel van een werk brengen van water in een oppervlaktewater, zonder dat het water daarbij uit een ander oppervlaktewater wordt gehaald en onder onttrekken van water: het door middel van een werk halen van water uit een oppervlaktewater, zonder dat het water daarbij in een ander oppervlaktewater wordt gebracht.]
Noot
18[Toelichting: In de keur wordt onderscheid gemaakt tussen lozingen afkomstig van verhard oppervlak (bijvoorbeeld regenwaterafvoer), lozingen afkomstig uit de bodem (bijvoorbeeld door middel van drainage of bronnering) en lozingen afkomstig van een werk (proces- en koelwater). De ontheffingsplicht ontstaat wanneer de in de keur genoemde ondergrens overschreden wordt. a. Lozingen afkomstig van verhard oppervlak Lozingen afkomstig van een verhard oppervlak dat groter is dan 0,10 ha zijn vergunningplichtig. Enerzijds om piekafvoeren te reduceren en anderzijds om te bewerkstelligen dat dit (regen) water – in het kader van de verdrogingsbestrijding – in plaats van te worden geloosd op riolering zoveel mogelijk wordt hergebruikt dan wel in de bodem wordt geïnfiltreerd. Gekozen is voor de oppervlakte van 0,10 ha omdat dit correspondeert met een strook grond van 10 bij 100 meter (de gemiddelde oppervlakte van een blok huizen of een bedrijfsgebouw met parkeerterrein). b. Lozingen afkomstig uit de bodem Alle lozingen door middel van drainage die dieper dan 1,00 meter onder maaiveld is gelegen, zijn ontheffingplichtig. In gebieden met de natuurfunctie zoals aangegeven op de bij de keur behorende natuurkaart geldt de ontheffingsplicht voor alle gevallen van drainage. c. Lozingen afkomstig van een werk De vergunningplicht van lozen op primaire watergangen is gesteld op debieten groter dan 50 m3 per uur: de meeste primaire watergangen hebben voldoende capaciteit om deze hoeveelheid zonder al te veel problemen af te voeren. Voor secundaire en tertiaire watergangen is om dezelfde reden gekozen voor debieten groter dan 15 m3 per uur. Bij onttrekkingen boven 10 m3 per dag geldt – nog meer dan voor lozingen – dat deze, met name bij kleine watergangen, invloed kunnen hebben op het beheer, in het bijzonder de peilregeling. Vooral in droge perioden kan onttrekking uit oppervlaktewateren snel leiden tot onderschrijding van het peil volgens het peilbesluit of het streefpeilenplan. Aan onttrekkingsvergunningen ten behoeve van beregening zal daarom in ieder geval het voorschrift worden verbonden dat de onttrekking dient te worden gestaakt zodra het peil volgens het peilbesluit of peilenplan onderschreden wordt.]
Noot
19[Toelichting: De verboden ingevolge de artikelen 13 tot en met 17 zijn breed geformuleerd. Dit kan tot gevolg hebben dat handelingen, werkzaamheden en het aanbrengen van werken vergunningplichtig zijn, terwijl de noodzaak daartoe niet aanwezig is. In artikel 18 van de keur is bij wijze van algemene regeling een vrijstelling opgenomen voor onderhoudswerkzaamheden aan waterstaatswerken door of namens het waterschap. Het tweede lid voorziet in een aanvullende keurbevoegdheid van het dagelijks bestuur op het terrein van algemene regels, die bijvoorbeeld leiden tot vrijstellingen.]
Noot
20[Toelichting: In situaties waarbij het krijgen van een vergunning vanwege de waterstaatkundige belangen die in het geding zijn niet tot de mogelijkheden behoort en iedere vergunningaanvraag tot een weigering leidt, brengt de realiteit mede dat het beter is een absoluut verbod in het leven te roepen. Artikel 19 voorziet in zodanig verbod ingeval van schaarste of overvloed aan water, aanmerkelijke verslechtering van de kwaliteit daarvan of in ongerede raken van een waterstaatswerk dan wel indien zodanige omstandigheid dreigt te ontstaan.]
Noot
21[Toelichting: Van de in de keur gestelde geboden en verboden in artikel 4 tot en met 17 kan het bestuursorgaan ontheffing verlenen. De keur kent traditioneel een ontheffingenregime, waarbij een bepaald handelen in principe verboden is, behoudens in het geval dat het waterschapsbestuur daarvoor ontheffing heeft verleend door middel van een vergunning. Deze bevoegdheid is gebaseerd op artikel 78 van de Waterschapswet. De bevoegdheid tot vergunningverlening voor aan– en afvoer, lozing en onttrekking van water is gebaseerd op de Wet op de waterhuishouding. Reden dat in de keur deze bevoegdheid niet expliciet verleend behoeft/kan worden. Het vergunningenregime van de Wet op de waterhuishouding geldt alleen voor aan- en afvoer, lozing en onttrekking. Deze wet bevat de procedurevoorschriften betreffende deze vergunningverlening in de artikelen 25 tot en met 33. Op de vergunningverlening ingevolge artikel 20 zijn de bepalingen van hoofdstuk 4, titel 4.1 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Voor het opnemen van bepalingen inzake vergunningverlening, die afwijken van het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht wordt geen aanleiding gezien. De Algemene wet bestuursrecht regelt de aanvraag tot het verlenen van een vergunning (Afdeling 4.1.1), de voorbereiding van de beslissing op de aanvraag (Afdeling 4.1.2), en de beslistermijn (Afdeling 4.1.3). Ten aanzien van de voorbereiding en de motivering van de beslissing geldt dat de Algemene wet bestuursrecht een vereenvoudigde procedure toelaat voor spoedeisende beslissingen en beslissingen waarbij uit de aard van de aanvraag of beslissing volgt dat een vereenvoudigde procedure kan worden toegepast (artikel 3:47). Zoals hiervoor vermeld zijn op de vergunningverlening betreffende het lozen of onttrekken dan wel aanvoeren of afvoeren van water, de bepalingen inzake vergunningverlening van de Wet op de waterhuishouding van toepassing (artikelen 25 tot en met 33, Wet op de Waterhuishouding). Bezwaar en beroep kunnen worden ingediend conform de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht.]
Noot
22[Toelichting: Aan een vergunning op grond van de keur kunnen voorschriften worden verbonden. Bij de beslissing omtrent het verlenen van een ontheffing en het daaraan verbinden van voorschriften, is de bescherming van waterstaatkundige belangen de invalshoek, waarbij ook de vastgelegde functie van het waterstaatswerk een belangrijke rol vervult. In het eerste lid wordt de gangbare praktijk vastgelegd. Voor een aantal beperkingen en voorschriften geldt dat niet ondubbelzinnig vast staat dat deze aan een vergunning kunnen worden verbonden zonder expliciete wettelijke grondslag. Het tweede tot en met vierde lid voorziet in die grondslagen. In het tweede lid wordt de mogelijkheid geopend een vergunning te verlenen onder de beperking binnen een gestelde termijn van de vergunning gebruik te maken. Dit ter voorkoming dat een vergunde situatie te lang onzeker blijft. In het derde en vierde lid wordt de bevoegdheid vastgelegd financiële voorschriften te verbinden aan de vergunning. Het bestuursorgaan kan aan de houder van de vergunning verplichten zekerheid te stellen voor de kosten van verwijdering van de met vergunning aangebrachte werken. Indien de houder van de vergunning niet tot verwijdering overgaat na beëindiging van het gebruik van het met vergunning aangebrachte werk kan het bestuursorgaan met gebruikmaking van de consigneerde gelden tot verwijdering overgaan. Het vierde lid geeft de mogelijkheid aan de houder van de vergunning de verplichting op te leggen een compensatie te verrichten dan wel zorg te dragen in financiële zin dat het bestuursorgaan op zijn kosten de compensatie verricht. Bijvoorbeeld als een vergunningsaanvraag wordt ingediend voor werkzaamheden ertoe strekkende dat een deel van het oppervlaktewater, dat blijkens het beheersplan een waterbergende functie heeft, wordt gedempt, dan kan aan de vergunning het voorschrift worden verbonden dat de houder van de vergunning elders in natura voor vervangende berging zorgdraagt dan wel een zodanige betaling verricht dat het bestuursorgaan de berging elders realiseert.]
Noot
23[Toelichting: Op grond van de Europese Kaderrichtlijn Water moeten er doelen worden vastgelegd voor de visstand in de onder het beheer van het waterschap vallende wateren. Om meer invloed te kunnen uitoefenen op de visstand wil het waterschap dat de hengelsportverenigingen (HSV’s) en andere visrechthebbenden in samenspraak met het waterschap visplannen opstellen waarin is vastgelegd hoe de visstand er in een bepaalde watergang uit moet zien. Voorzover het waterschap eigenaar van de betreffende viswateren is, kan dat geregeld worden in de privaatrechtelijke overeenkomst. Omdat dat niet mogelijk is met betrekking tot de niet bij het waterschap in eigendom zijnde wateren, is een algemene regel in de keur opgenomen die er toe strekt visrechthebbenden, die geen huurovereenkomst met het waterschap hebben, te verplichten te vissen binnen de kaders van een door het dagelijks bestuur van het waterschap goedgekeurd visplan. Het opstellen van deze visplannen dient plaats te vinden binnen de op te richten visstandbeheercommissie (VBC) voor het gehele waterschapsgebied waarin in ieder geval de HSV’s, de beroepsvissers en het waterschap zitting hebben.]
Noot
24[Toelichting: De schouwvoering als bedoeld in deze bepaling betreft met name de schouw op het onderhoud aan waterkeringen en watergangen. Schouwvoering betreft de uitoefening van toezicht op naleving van met name de onderhoudsbepalingen in de keur. Daarnaast wordt bij de schouw gelet op eventuele overtreding van verbodsbepalingen. In beginsel wordt over tertiaire watergangen één keer per jaar schouw gevoerd en over primaire en secundaire watergangen twee keer per jaar. Het bepaalde in het tweede lid biedt het bestuur de mogelijkheid om bijvoorbeeld in jaren waarin watergangen snel dichtgroeien een extra schouw te voeren dan wel over een watergang éénmalig schouw te voeren. Ook is het mogelijk een diepteschouw in te stellen waarbij specifiek naar het op diepte zijn van watergangen wordt gekeken.]
Noot
25[Toelichting: In artikel 81 Waterschapswet is bepaald welke maximum straf op overtreding van de keur kan worden gesteld. In de onderhavige keur is deze maximum straf opgenomen (drie maanden hechtenis of een geldboete van de tweede categorie als genoemd in artikel 23, Wetboek van strafrecht). In afwijking van het vorenstaande is op het keurverbod tot het zonder vergunning lozen of onttrekken dan wel aanvoeren of afvoeren van water (artikel 17) het bepaalde inzake strafbedreiging in artikel 59 Wet op de waterhuishouding rechtstreeks van toepassing. Ingevolge deze bepaling wordt overtreding gestraft met een hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de vierde categorie. De opsporingsambtenaar kan de overtreder van de keur een schikkingsvoorstel doen om strafvervolging te voorkomen (artikel 85, derde lid, Waterschapswet). Deze strafbepalingen staan los van het bestuursrechtelijk instrumentarium - bestuursdwang en last onder dwangsom – waarover het bestuursorgaan ingeval van overtreding kan beschikken.]
Noot
26[Toelichting: Ingevolge het bepaalde in dit artikel wordt de belanghebbende die schade lijdt of zal lijden, als gevolg van de toepassing van bepalingen van de keur, welke schade redelijkerwijze niet of niet geheel ten laste van belanghebbende behoort te blijven, een schadevergoeding verstrekt, indien de vergoeding niet anderszins is verzekerd. De Wet op de waterhuishouding kent een soortgelijke schadevergoedingsbepaling (artikel 40). Voor zover de keur een uitwerking van deze wet is vloeit het recht op schadevergoeding rechtstreeks uit de wet voort.]
Noot
27[Toelichting: Het eerste lid van dit artikel beoogt werken die vóór inwerkingtreding van de keur met vergunning of ontheffing zijn aangebracht en ook ingevolge de geldende keur vergunning– of ontheffingplichtig zijn de status te geven van werken die met een vergunning of ontheffing ingevolge de keur zijn aangebracht. Ingevolge het tweede lid worden werken, die vóór inwerkingtreding van de keur zonder vergunning of ontheffing legaal konden worden aangelegd en ingevolge de geldende keur vergunning– of ontheffingplichtig zijn, aangemerkt als met vergunning of ontheffing ingevolge de geldende keur aangebracht.]
Noot
28[Toelichting: Zolang leggers met keurzones ontbreken, vervult ingevolge dit artikel een kaart als overgangsmaatregel de functie van legger.]
Noot
29[Toelichting: Zolang leggers met keurzones ontbreken, vervult ingevolge dit artikel een kaart als overgangsmaatregel de functie van legger.]
Noot
30[Toelichting: Zolang leggers met keurzones ontbreken, vervult ingevolge dit artikel een kaart als overgangsmaatregel de functie van legger.]
Noot
31[Toelichting: Het bepaalde in dit artikel beoogt te bewerkstelligen dat bij het nog ontbreken van een legger en een keurkaart het onderhoud aan waterstaatswerken wordt voortgezet door degenen die vóór inwerkingtreding van de keur het onderhoud feitelijk verrichtte.]
Noot
32[Toelichting: Bij gebreke van een legger geschiedt ingevolge het eerste lid het onderhoud overeenkomstig hetgeen omtrent richting, vorm en afmeting op de kaart is vermeld. Bij ontbreken van legger en kaart is het handhaven – tweede lid – van de bestaande situatie doorslaggevend voor het onderhoud.]
Noot
33[Toelichting: Op bekendmaking van waterschapskeuren zijn de artikelen 73 tot en met 76 Waterschapswet van toepassing.]