Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Waterschap Velt en Vecht

Besluit Keur waterschap Velt en Vecht 2009

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieWaterschap Velt en Vecht
Officiële naam regelingBesluit Keur waterschap Velt en Vecht 2009
CiteertitelKeur waterschap Velt en Vecht 2009
Vastgesteld dooralgemeen bestuur
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerpbestuur – waterschappen

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Datum ondertekening inwerkingtredingsbesluit: 15-12-2009

Bron bekendmaking inwerkingtredingsbesluit: De Zuidoosthoeker, 22-12-2009 Krant van Hoogeveen, 22-12-2009 De Toren, 23-12-2009

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Waterschapswet, art. 56, eerste lid, art. 77 en art. 78, eerste lid

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

28-02-201401-01-201428-02-2014intrekking

02-01-2014

Waterschapsblad, 2014, 1013

WVS - 20
23-12-200901-01-2014nieuwe regeling

15-12-2009

De Zuidoosthoeker, 22-12-2009 Krant van Hoogeveen, 22-12-2009 De Toren, 23-12-2009

5641u/BS/wo/2009

Tekst van de regeling

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

  • In deze Keur en de daarop berustende bepalingen wordt, tenzij anders bepaald, verstaan onder:

  • a. aanvoeren: het door middel van een werk of langs natuurlijke weg halen of laten stromen van water naar een oppervlaktewaterlichaam uit een ander oppervlaktewaterlichaam;

  • b. afvoeren: het door middel van een werk of langs natuurlijke weg brengen of laten stromen van water uit een oppervlaktewaterlichaam naar een ander oppervlaktewaterlichaam;

  • c. bergingsgebied: een krachtens de Wet ruimtelijke ordening voor waterstaatkundige doeleinden bestemd gebied, niet zijnde een oppervlaktewaterlichaam of onderdeel daarvan, dat dient ter verruiming van de bergingscapaciteit van een of meer watersystemen en ook als bergingsgebied op de legger is opgenomen;

  • d. beschermingszone: aan een waterstaatswerk grenzende zone, die als zodanig in de legger is opgenomen, waarin ter bescherming van dat waterstaatswerk voorschriften krachtens deze Keur van toepassing zijn,

  • e. bestuur: het dagelijks bestuur van waterschap Velt en Vecht;

  • f. bodemsanering; een activiteit voor het beperken en zoveel mogelijk ongedaan maken van verontreinigingen en de directe gevolgen daarvan of van dreigende verontreinigingen van de bodem;

  • g. bronbemaling: het onttrekken van grondwater ten behoeve van de droge uitvoering van bouwactiviteiten of ontgravingen;

  • h. buitenbeschermingszone: een strook grond ter weerszijden van de regionale waterkering, grenzend aan de beschermingszone;

  • i. coupure: een doorsnijding van een waterkering, die bij hoogwater afgedicht kan worden;

  • j. grondwater: water dat vrij onder het aardoppervlak voorkomt met de daarin aanwezige stoffen, voor zover het waterschap door of krachtens de Wet met het beheer over dat grondwater is belast;

  • k. grondwatersanering: activiteit voor het beperken en zoveel mogelijk ongedaan maken van verontreinigingen en de directe gevolgen daarvan of van dreigende verontreinigingen van het grondwater;

  • l. infiltreren: water in de bodem brengen ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater;

  • m. legger: als bedoeld in artikel 5.1 van de Wet en in artikel 78, tweede lid, van de Waterschapswet;

  • n. lozen: het door middel van een werk brengen van water in een oppervlaktewaterlichaam zonder dat het water daarbij uit een ander oppervlaktewaterlichaam wordt gehaald;

  • o. noodvoorziening: al dan niet reeds bestaande inrichting die onverwijld moet worden ingezet ter bestrijding van calamiteiten;

  • p. onttrekken: onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam of van grondwater door middel van een onttrekkingsinrichting;

  • q. oppervlaktewaterlichaam: samenhangend geheel van vrij aan het aardoppervlak voorkomend water met de daarin aanwezige stoffen, alsmede de bijbehorende waterbodem, oevers en voor zover uitdrukkelijk aangewezen krachtens de Wet, drogere oevergebieden, alsmede flora en fauna;

  • r. overige keringen:  waterkeringen niet zijnde primaire en secundaire waterkeringen en als zodanig aangegeven op de bij de keur behorende kaart met overige keringen;

  • s. peilregulerend kunstwerk: een constructie met toebehoren waarmee het waterpeil in een oppervlaktewaterlichaam regelbaar is;

  • t. pompcapaciteit: het door de fabrikant opgegeven maximum wateropbrengend vermogen van de pomp in m³ per uur;

  • u. profiel van vrije ruimte: de ruimte ter weerszijden van en boven een regionale waterkering die naar het oordeel van de beheerder nodig is voor toekomstige verbeteringen aan de waterkering;

  • v. regionale waterkering: waterkering zoals aangewezen bij provinciale verordening;

  • w. schouwsloot: oppervlaktewaterlichaam, met inbegrip van de daarin gelegen en daartoe behorende ten dienste staande kunstwerken, dat niet behoort tot het waterhuishoudkundige hoofdsysteem en als zodanig in de legger is opgenomen;

  • x. teen: de als zodanig in de legger aangegeven lijn, of voor zover daarin niet aangegeven, de lijn die overeenkomt met de snijlijn van de waterkering met het horizontaal gelegen maaiveld, dan wel met de bodem van het aangrenzende water;

  • y. waterkering: kunstmatige hoogte, (gedeelten van) natuurlijke hoogten of hoge gronden met ondersteunende kunstwerken die een waterkerende of mede een waterkerende functie hebben;

  • z. waterstaatswerk: oppervlaktewaterlichaam, bergingsgebied, waterkering, ondersteunend kunstwerk, dat als zodanig in de legger is aangegeven, tenzij dat werk is vrijgesteld van de opneming in de legger als bedoeld in artikel 5.1 van de Wet;

  • aa. watersysteem: samenhangend geheel van een of meer oppervlaktewaterlichamen met bijbehorende bergingsgebieden, waterkeringen en ondersteunende kunstwerken en grondwaterlichamen;

  • bb. watervergunning: vergunning als bedoeld in de Wet;

  • cc. werken: alle door menselijk toedoen ontstane of te maken constructies met toebehoren;

  • dd. Wet: Waterwet.

Artikel 1.2 Hoofdelijke aansprakelijkheid

  • 1. De verplichtingen ingevolge deze Keur berusten op de eigenaar van gronden.

  • 2. Wanneer die gronden met een beperkt recht zijn bezwaard, dan wel krachtens persoonlijk recht in gebruik zijn gegeven, rusten de verplichtingen ingevolge deze Keur ook op de beperkt gerechtigden en in geval sprake is van een persoonlijk gebruiksrecht op de gebruikers.

  • 3. Voor de nakoming van de in deze Keur aan de eigenaar opgelegde verplichtingen is ieder van de in het tweede lid genoemde gerechtigden, alsmede de eigenaar hoofdelijk aansprakelijk.

Hoofdstuk 2 Beheer van waterstaatswerken

Gebodsbepalingen

Artikel 2.1 Afrasteringen
  • 1. De eigenaren van gronden, die gebruikt worden voor het houden van dieren, welke gronden zijn gelegen aan waterstaatswerken, kunnen door het bestuur verplicht worden langs hun gronden een voldoende kerende afrastering aan te brengen.

  • 2. Het bestuur kan nadere regels stellen omtrent afrasteringconstructies en wijze van plaatsing.

Artikel 2.2 Coupures en sluizen

De eigenaren van in waterkeringen voorkomende coupures en sluizen kunnen door het bestuur verplicht worden deze terstond te sluiten.

Artikel 2.3 Peilregulerende (kunst)werken
  • 1. De eigenaren van peilregulerende (kunst)werken kunnen door het bestuur verplicht worden deze op een daarbij bepaald stuwpeil te stellen.

  • 2. Het bestuur besluit omtrent de aanwijzing van stuwen en van stuwpeilen bedoeld in het eerste lid.

Onderhoud aan waterstaatswerken

Artikel 2.4 Onderhoudsplicht

Onderhoudsplichtig zijn diegenen, die in de legger tot het plegen van gewoon en of buitengewoon onderhoud aan waterstaatswerken zijn aangewezen.

Onderhoud aan waterkeringen en ondersteunende kunstwerken  

Artikel 2.5 Gewoon onderhoud

De onderhoudsplichtigen van de waterkeringen dragen zorg voor een goede toestand van de waterkeringen door het bestrijden van schadelijk wild, het herstellen van geringe beschadigingen en het in stand houden van begroeiingen en materialen, dienstig aan de waterkering.

Artikel 2.6 Buitengewoon onderhoud
  • 1. De onderhoudsplichtigen van waterkeringen zijn verplicht tot instandhouding daarvan overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent ligging, vorm, afmeting en constructie.

  • 2. Buitengewoon onderhoud mag niet worden uitgevoerd in de periode van 15 oktober tot 15 april.

Artikel 2.7 Ondersteunende kunstwerken en werken

De onderhoudsplichtigen van ondersteunende kunstwerken of werken die in, op, aan of boven de waterkeringen of de beschermingszone zijn aangebracht en (mede) een waterkerende functie hebben, zijn verplicht deze waterkerend te houden.

Onderhoud aan oppervlaktewaterlichamen en ondersteunende kunstwerken

Artikel 2.8 Gewoon onderhoud
  • De onderhoudsplichtigen van oppervlaktewaterlichamen zijn verplicht tot:

  • a. het in stand houden van de oppervlaktewaterlichamen;

  • b. het onderhouden van begroeiingen, dienstig aan de waterhuishoudkundige functies die aan die oppervlaktewaterlichamen zijn toegekend;

  • c. het verwijderen van het maaisel en het afval uit het oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.9 Buitengewoon onderhoud

De onderhoudsplichtigen van oppervlaktewaterlichamen en ondersteunende kunstwerken zijn verplicht tot instandhouding daarvan overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent ligging, vorm, afmeting en constructie.

Artikel 2.10 Kunstwerken en werken

De onderhoudsplichtigen van kunstwerken of werken die in, op, aan of boven oppervlaktewaterlichamen zijn aangebracht en (mede) dienstig zijn aan de waterhuishoudkundige functies die aan die oppervlaktewaterlichamen zijn toegekend, zijn verplicht deze werken te onderhouden.

Hoofdstuk 3 Handelingen in het watersysteem

Watervergunning en algemene regels voor het gebruik van waterstaatswerken

Artikel 3.1 Watervergunning waterstaatswerken en (buiten)beschermingszones
  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van een waterstaatswerk, door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder:

    • a.

      werkzaamheden te verrichten;

    • b.

      werken of opgaande (hout)beplantingen te plaatsen, te wijzigen of te behouden dan wel aanwezige (hout)beplantingen en oeverbescherming te verwijderen of te beschadigen;

    • c.

      stoffen, voorwerpen of dieren te brengen of te hebben of te (be)houden, 

    • d.

      activiteiten te houden op andere dan daarvoor aangewezen plaatsen;

    • e.

      buiten verharde en onverharde wegen met rij- of voertuigen dan wel met een last- of rijdier te rijden of vee te drijven;

    • f.

      een wijze van bemesting toe te passen, die afwijkt van nadere regels die het bestuur kan stellen;

    • g.

      de waterstand op een peil te brengen of te houden, anders dan het peil dat voor het betreffende peilgebied is vastgesteld of dat normaal wordt aangehouden;

    • h.

      zich anders dan als rechthebbende te bevinden;

    • i.

      vaartuigen onbeheerd te laten drijven;

    • j.

      binnen twintig meter boven- of benedenstrooms van een peilregulerend werk een ligplaats in te nemen met een vaartuig dan wel te zwemmen, te duiken of watersport te beoefenen, tenzij anders is aangegeven.

    • k.

      binnen een afstand van twintig meter van een installatie voor wind- en zonne-energie werken of beplantingen hoger dan twee meter te plaatsen of te hebben.

  • 2. Het is verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van een bergingsgebied door, anders dan in overeenstemming met de (deel)functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder:

    • a.

      oppervlaktewaterlichamen te dempen;

    • b.

      gronden op te hogen;

    • c.

      werken of objecten aan te brengen of werkzaamheden uit te voeren die tot doel of als uitwerking hebben deze bergingsgebieden geheel of gedeeltelijk van de overstroming te vrijwaren, dan wel het bergend vermogen te doen afnemen, met uitzondering van die gedeelten die in het bestemmingsplan zijn aangeduid als bebouwingsvlak.

  • 3. De verboden bedoeld in het eerste lid zijn ook van toepassing op waterstaatswerken binnen een bergingsgebied.

  • 4. Het is verboden zonder vergunning van het bestuur in, op, boven, over of onder de beschermingszone:

    • a.

      werkzaamheden te verrichten;

    • b.

      afgravingen en seismische onderzoeken te verrichten;

    • c.

      werken met een overdruk van tien bar of meer te plaatsen en te hebben;

    • d.

      explosiegevaarlijk materiaal of explosiegevaarlijke inrichtingen te hebben;

    • e.

      werken of opgaande (hout)beplantingen te plaatsen of te behouden dan wel aanwezige (hout)beplantingen te verwijderen, met dien verstande dat dit verbod niet van toepassing is op een afstand van meer dan tien meter uit de teen van een waterkering;

    • f.

      stoffen, voorwerpen of dieren te brengen of te hebben of te (be)houden;

    • g.

      zich anders dan als rechthebbende te bevinden;

    • h.

      opgaande houtbeplanting lager dan vier meter, gerekend vanaf het maaiveld, te hebben hangen.

  • 5. De verboden, bedoeld in het derde lid van dit artikel onder a, f, g en h beperken zich tot:

    • a.

      de strook grond ter breedte van het onderhoudspad dat langs een oppervlaktewaterlichaam ligt;  

    • b.

      de strook grond die zich uitstrekt tot een afstand van vijftig centimeter vanuit de boveninsteek van een oppervlaktewaterlichaam waarlangs geen onderhoudspad ligt; 

    • c.

      de strook grond die zich uitstrekt tot een afstand van vijftig centimeter vanuit de teen van een waterkering.

  • 6. Het is verboden zonder vergunning van het bestuur in, op, boven, over of onder de buitenbeschermingszone:

    • a.

      afgravingen en seismische onderzoeken te verrichten;

    • b.

      werken met een overdruk van tien bar of meer te plaatsen en te hebben; 

    • c.

      explosiegevaarlijk materiaal of explosiegevaarlijke inrichtingen te hebben;

    7. Het is verboden zonder vergunning van het bestuur in het profiel van de vrije ruimte werken te plaatsen of te behouden.

Algehele verboden, watervergunning, meld-, meet- en registratieplicht voor het af- en aanvoeren, het lozen op of onttrekken van water aan oppervlaktewaterlichamen en voor het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem

Artikel 3.2 Algeheel verbod bij calamiteiten
  • 1. In geval van grote schaarste of overvloed aan water, aanmerkelijke verslechtering van de kwaliteit daarvan of bij het in ongerede raken van een waterstaatswerk dan wel indien zodanige omstandigheid dreigt te ontstaan, kan het bestuur zo nodig in afwijking van verleende vergunningen of geldende peilbesluiten, verbieden:

    • a.

      water af te voeren naar of aan te voeren uit oppervlaktewaterlichamen;

    • b.

      water te lozen op of te ontrekken aan oppervlaktewaterlichamen;

    • c.

      grondwater te onttrekken of water te infiltreren.

  • 2. Zodra het bestuur handhaving van het verbod krachtens het eerste lid niet langer noodzakelijk acht, maakt het onverwijld de intrekking van het verbod bekend.

Artikel 3.3 Handelingen in kwetsbare oppervlaktewaterlichamen en gebieden

Het is verboden zonder vergunning direct of indirect water af te voeren naar of aan te voeren uit oppervlaktewaterlichamen, water te lozen op of te ontrekken aan oppervlaktewaterlichamen dan wel grondwater te onttrekken door middel van een onttrekkingsinrichting in de gebieden die door het bestuur worden aangewezen.

Artikel 3.4 Watervergunning af- en aanvoeren

Het is verboden zonder vergunning van het bestuur water af te voeren naar of aan te voeren uit oppervlaktewaterlichamen indien de te verplaatsen hoeveelheid meer kan bedragen dan 50 m3 per uur.

Artikel 3.5 Meldplicht af- en aanvoeren

Degene die water afvoert naar of aanvoert uit een oppervlaktewaterlichaam, doet daarvan melding aan het bestuur, indien de hoeveelheid te verplaatsen water meer kan bedragen dan 10 m3 per uur.

Artikel 3.6 Watervergunning lozen en onttrekken
  • Het is verboden zonder vergunning van het bestuur:

  • a. water te lozen in een oppervlaktewaterlichaam, indien de hoeveelheid te lozen water meer kan bedragen dan 100 m3 per uur;

  • b. water te onttrekken aan een oppervlaktewaterlichaam, indien de hoeveelheid te onttrekken water meer kan bedragen dan 70 m3 per uur.

Artikel 3.7 Meldplicht onttrekken oppervlaktewater

Degene die water onttrekt aan een oppervlaktewaterlichaam, doet daarvan melding aan het bestuur, indien de hoeveelheid te verplaatsen water meer kan bedragen dan 10 m3 per uur.

Artikel 3.8 Watervergunning onttrekken van grondwater en infiltreren in de bodem
  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het bestuur:

    • a.

      grondwater te onttrekken;  

    • b.

      water in de bodem te infiltreren.

  • 2. Geen vergunning krachtens het eerste lid, onderdeel a, is vereist voor:

    • a.

      onttrekkingen uitsluitend voor het droog houden van een bouwput ten behoeve van bouwkundige of civieltechnische werken en onttrekkingen bij wijze van proef of ten behoeve van een bodemsanering, waarbij:

      • de te onttrekken hoeveelheid grondwater niet meer bedraagt dan 50.000 m3 per aaneengesloten periode van dertig dagen met een maximum van 200.000 m3 per aaneengesloten periode van zes maanden en

      • de onttrekking niet langer duurt dan een aaneengesloten periode van zes maanden;

    • b.

      onttrekkingen uitsluitend voor grondwatersanering, waarbij de te onttrekken hoeveelheid grondwater niet meer bedraagt dan 50.000 m3 per aaneengesloten periode van dertig dagen met een maximum van 200.000 m3 per aaneengesloten periode van twaalf maanden;

    • c.

      onttrekkingen uitsluitend of nagenoeg uitsluitend voor beregenings- of bevloeiingsdoeleinden, waarbij de pompcapaciteit niet meer bedraagt dan 60 m3 per uur met een maximum van 25.000 m3 per aaneengesloten periode van drie maanden;

    • d.

      onttrekkingen ten behoeve van noodvoorzieningen;

    • e.

      overige doeleinden, indien de pompcapaciteit niet meer bedraagt dan 10 m3 per uur.

Artikel 3.9 Vrijstellingen melden en meten van onttrekkingen grondwater
  • 1. De verplichtingen ingevolge artikel 6.11 eerste, tweede en vierde lid van het Waterbesluit gelden niet voor:

    • a.

      onttrekkingen uitsluitend of nagenoeg uitsluitend voor beregenings- of bevloeiingsdoeleinden, waarbij de pompcapaciteit niet meer bedraagt dan 10 m3 per uur; 

    • b.

      onttrekkingen als bedoeld in artikel 3.8, tweede lid, onderdeel e.

  • 2. De verplichtingen ingevolge artikel 6.11, tweede en vierde lid van het Waterbesluit gelden niet voor:

    • a.

      onttrekkingen van maximaal 10 m3 grondwater per uur;

    • b.

      onttrekkingen van maximaal 50.000 m3 grondwater per jaar ten behoeve van beregening en bevloeiing dan wel ten behoeve van een noodvoorziening.

  • 3. Vrijstellingen krachtens lid 1 en2 gelden niet indien het onttrekkingen betreffen van meer dan 50.000 m3 per jaar of tijdelijke onttrekkingen van in totaal meer dan 50.000 m3 per jaar.

Artikel 3.10 Nadere regels melding
  • 1. De melding bedoeld in de artikelen 3.5 en 3.7 gaan vergezeld van:

    • a.

      een situatietekening, waarop de plaats van het handelen is aangegeven;

    • b.

      een beschrijving van de wijze van onttrekken;

    • c.

      een opgave van aard en herkomst van het water;

    • d.

      het maximum debiet in m3 per uur;

    • e.

      het gemiddelde debiet in m3 per uur;

    • f.

      aanvang en duur van de handeling;

    • g.

      dagtekening;

    • h.

      naam, adres, telefoonnummer en e.mailadres van de meldplichtige.

  • 2. De melding, bedoeld in artikel 6.11, eerste lid van het Waterbesluit, vindt plaats door toezending aan het bestuur van een volledig ingevuld en ondertekend meldingsformulier, zoals dat is vastgesteld door het bestuur.

  • 3. Het bestuur kan nadere regels stellen met betrekking tot de wijze van melden en het verstrekken van gegevens.

  • 4. Indien wijziging optreedt in de in het eerste lid bedoelde gegevens, doet de meldplichtige daarvan onverwijld melding aan het bestuur.

Artikel 3.11 Nadere regels
  • 1. Het bestuur kan voor het verrichten van handelingen als bedoeld in de artikelen 3.1, 3.4, 3.6 en 3.8 nadere regels geven, die mede kunnen inhouden een vrijstelling van de vergunningplicht dan wel een algeheel verbod voor het verrichten van die handelingen.

  • 2. Bij regeling krachtens het voorgaande lid kan de verplichting worden opgelegd handelingen te melden, metingen uit te voeren, gegevens te registreren en daarvan opgave te doen aan het bestuur.

Vrijstelling en zorgplicht

Artikel 3.12 Vrijstelling watervergunningplicht voor beheershandelingen

Geen vergunning krachtens de artikelen 3.1, 3.4, 3.6 en 3.8 is vereist voor handelingen die plaats hebben door of in opdracht van het bestuur ten behoeve van het aan het waterschap op grond van artikel 2 van de Waterschapswet opgedragen taken.

Artikel 3.13 Nadere vrijstellingen

Het bestuur kan andere oppervlaktewaterlichamen, grondwateren of gebieden aangegeven op de bij deze Keur behorende kaarten, aanwijzen, waarop of waarin de in dit hoofdstuk bedoelde vrijstellingen van toepassing zijn.

Artikel 3.14 Zorgplicht
  • 1. Ieder die handelingen verricht of nalaat en die weet of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat door die handelingen of het nalaten daarvan inbreuk kan worden gemaakt op door het waterschap in het kader van zijn beheer uitgevoerde maatregelen in het watersysteem, is verplicht alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van hem verwacht mogen worden, ten einde die inbreuk te voorkomen, dan wel indien daarvan reeds sprake is, al het mogelijke te doen om de gevolgen daarvan zoveel mogelijk ongedaan te maken. Indien de inbreuk het gevolg is van een ongewoon voorval, worden de maatregelen onverwijld genomen.

  • 2. Degene die handelingen verricht als bedoeld in het vorige lid en daarbij kennis neemt van een inbreuk die door die handelingen wordt veroorzaakt, meldt die inbreuk en de maatregelen die hij voornemens is te treffen of reeds heeft getroffen, zo spoedig mogelijk aan het bestuur.

  • 3. Het bestuur kan aanwijzingen geven over die maatregelen.

Hoofdstuk 4 Toezicht en Handhaving

Artikel 4.1 Schouw

  • 1. Door of namens het bestuur kan schouw worden gevoerd over de waterstaatswerken volgens een door dat bestuur vastgesteld schema.

  • 2. Het bestuur kan, indien het zulks nodig acht, besluiten een extra schouw te voeren.

  • 3. Het bestuur stelt de datum van de schouw vast en maakt die tenminste twee weken tevoren bekend door kennisgeving ervan in een dag-, nieuws- of huis aan huisblad, dan wel op andere geschikte wijze.

  • 4. De in het derde lid voorgeschreven bekendmaking kan in spoedeisende gevallen voor de aanvang van een extra schouw worden vervangen door een persoonlijke mededeling. Daarbij kan met een kortere termijn dan genoemd in het derde lid worden volstaan.

Artikel 4.2 Aanwijzing toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde in of krachtens deze Keur zijn belast de daartoe door het bestuur aangewezen ambtenaren of andere personen.

Artikel 4.3 Strafbepalingen

  • 1. Overtreding van de bepalingen van deze Keur en de daarop gebaseerde regelgeving wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete tot ten hoogste het bedrag van de tweede categorie als genoemd in artikel 23 van het Wetboek van strafrecht, al dan niet met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

  • 2. Indien ten tijde van het plegen van de in het eerste lid genoemde overtreding nog geen jaar is verlopen sedert een vroegere veroordeling van de overtreder wegens gelijke overtreding onherroepelijk is geworden, kan hechtenis tot het dubbele van het gestelde maximum worden opgelegd.

Hoofdstuk 5 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 5.1 Vergunningen

  • 1. Een vergunning of ontheffing verleend vóór inwerkingtreding van deze Keur voor een ingevolge deze Keur vergunningplichtig handelen, wordt geacht ingevolge deze Keur te zijn verleend.

  • 2. Voor al hetgeen vóór de inwerkingtreding van deze Keur rechtmatig tot stand is gebracht, wordt geacht vergunning ingevolge deze Keur te zijn verleend.

Artikel 5.2 Keurkaart

Voor waterstaatswerken waarvoor krachtens artikel 5.1 van de Wet vaststelling van een legger is voorgeschreven, maar waarvoor vaststelling nog niet heeft plaatsgehad, zijn de ligging van de betrokken waterstaatswerken aangegeven op de bij deze keur behorende beheerskaart waterkeringen en beheerskaart watergangen en schouwsloten.

Artikel 5.3 Onderhoud aan waterstaatswerken

  • 1. Voor waterstaatswerken, waarvoor bij of krachtens artikel 78, tweede lid van de Waterschapswet, bij provinciale verordening of bij waterschapsreglement het vaststellen van een legger is voorgeschreven, maar waarvoor vaststelling nog niet heeft plaatsgehad, is de onderhoudsplicht als volgt geregeld:

    • a.

      Voor regionale waterkeringen en waterkerende kunstwerken berust het gewoon onderhoud bij de eigenaren van de (gedeelten van) waterkeringen en het buitengewoon onderhoud bij het waterschap;

    • b.

      Voor overige keringen en waterkerende kunstwerken berust het gewoon bij de aangrenzende eigenaren en het buitengewoon onderhoud bij het waterschap;

    • c.

      Voor oppervlaktewaterlichamen en ondersteunende kunstwerken berust het gewoon en buitengewoon onderhoud bij het waterschap en voor zover het oppervlaktewaterlichamen betreffen die zijn aangemerkt als schouwsloot berust het gewoon en buitengewoon onderhoud bij de eigenaren van de aangrenzende gronden, ieder voor de halve breedte van de sloot.

  • 2. De onderhoudsplichtigen van waterstaatswerken zijn, in het geval bedoeld in het eerste lid, verplicht tot instandhouding van het waterstaatswerk overeenkomstig hun functie.

  • 3. Voor waterkeringen en voor oppervlaktewaterlichamen waarvoor vaststelling van een legger is voorgeschreven, maar deze nog niet heeft plaats gevonden, zijn de breedtes van:

    • a.

      de beschermingszones als volgt: voor regionale waterkeringen vier meter uit de teen en voor oppervlaktewaterlichamen vijf meter uit de boven-insteek, met dien verstande dat bij de Overijsselse Vecht hieronder wordt verstaan de strook grond gelegen tussen de boveninsteek van het zomerbed en de buitenkruinlijn van de waterkering aangevuld met de lijn van hoogwaterkerende gronden, zoals aangegeven op de kaart behorend bij deze keur;

    • b.

      de buitenbeschermingszones voor regionale waterkeringen 45 meter uit de grens van de beschermingszone.

Artikel 5.4 Inwerkingtreding

  • 1. De Keur waterschap Velt en Vecht 2005, vastgesteld bij besluit van 13 september 2005 en gewijzigd bij besluit van 12 juni 2007, wordt ingetrokken met ingang van de in het tweede lid genoemde datum.

  • 2. Deze Keur treedt in werking op de dag na bekendmaking.

Artikel 5.5 Citeertitel

Deze Keur wordt aangehaald als: Keur waterschap Velt en Vecht 2009.

Toelichting

Algemene Toelichting

Inleiding

De bevoegdheden ten aanzien van het reguleren van het watersysteem zijn verdeeld over het Rijk, voor de rijkswateren, en de waterschappen voor de regionale wateren. Daarnaast hebben ook provincies en gemeenten een aantal taken. De provincies hebben kaderstellende bevoegdheden ten aanzien van waterkwantiteit, waterkwaliteit en functievervulling en zijn bevoegd als er sprake is van een in de Waterwet genoemde categorie grondwateronttrekkingen, de gemeenten hebben watertaken op het gebied van hemelwater en grondwater in stedelijk gebied.

In de Waterschapswet is in artikel 56 de bevoegdheid tot regeling en bestuur ter behartiging van de opgedragen taken vastgelegd. Artikel 78, eerste lid verleent het waterschap de bevoegdheid tot het vaststellen van verordeningen.

De opgedragen taken worden benoemd in de hoofdstukken 3, 5 en 6 van de Waterwet, waarbij hoofdstuk 3 ingaat op de organisatie van het waterbeheer en hoofdstuk 5 de aanleg en het beheer van waterstaatswerken regelt. In deze regelgeving is het waterschap als regionale waterbeheerder bevoegd voor het stellen van gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot de bij het waterschap in beheer zijnde watersystemen, indien en voor zover het waterschap door de Wet met de zorg voor onderdelen van dat watersysteem is belast. Hoofdstuk 6  van de Waterwet regelt tenslotte de handelingen in watersystemen en de watervergunning. Ook vergunningen en ontheffingen op grond van de keur vallen hieronder,

Naast de Waterwet dragen ook het Waterbesluit, de Waterregeling, de provinciale omgevingsverordeningen en het Reglement voor het waterschap Velt en Vecht taken en nadere regels op aan het waterschap.

De Keur is een verordening die strekt tot bescherming van de waterstaatswerken in beheer bij het waterschap, en bevat met het oog daarop een stelsel van geboden en verboden, evenals straf- en handhavingsbepalingen.

De waterkwaliteitszorg is in deze Keur geen onderwerp van regeling waar het betreft de regulering van lozingen van schadelijke of verontreinigende stoffen op een oppervlaktewaterlichaam met het oog op de bescherming van de fysisch/chemische waterkwaliteit. De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Waterwet regelen dit nagenoeg uitputtend en laten daardoor weinig ruimte voor aanvullende regeling op decentraal niveau.

Degenen die handelingen in het watersysteem uitvoeren en waarop de Keur van toepassing is, kunnen bij de uitvoering van deze handelingen ook te maken krijgen met onder andere het Besluit bodemkwaliteit, met het Activiteitenbesluit en het Besluit lozingen buiten inrichtingen. Deze besluiten zijn van toepassing bij bijvoorbeeld dempingen en verondiepingen van oppervlaktewaterlichamen, lozingen hierop en verspreiding van baggerspecie. Zij kennen eigen regels voor bescherming van de kwaliteit van oppervlaktewaterlichamen, naast de bepalingen in de Keur.

Keur en het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water

In de Keur is een aantal bepalingen opgenomen over het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem. Het waterschap is bevoegd onderdelen van de grondwatertaak uit te oefenen en te reguleren. Het gaat om de onttrekkingen van grondwater met uitzondering van de onttrekkingen ten behoeve van industriële toepassingen als de onttrokken hoeveelheid water groter is dan 150.000 m³ per jaar. Evenmin is het waterschap bevoegd als het gaat om onttrekkingen voor de openbare drinkwatervoorziening of een bodemenergiesysteem. De regulering van deze onttrekkingen is een bevoegdheid van de provincie op grond van de Waterwet.

In de Waterwet zijn de instrumenten opgenomen waarmee de waterschappen het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water door derden kunnen reguleren.

Beleid en beleidsregels voor toepassing van de Keur

De bepalingen in de Keur dienen te worden toegepast met inachtneming van het geldende beleid. Het in het beheerplan van het waterschap verwoorde beleid zal richtinggevend moeten zijn bij de uitvoering van de Keur door het waterschap.

Het waterschapsbestuur kan beleidsregels vaststellen die richtinggevend zijn voor op grond van de Keur te nemen besluiten en waarnaar ter motivering van de besluiten kan worden verwezen en waarvan slechts gemotiveerd kan worden afgeweken (titel 4.3 Algemene wet bestuursrecht).

Keur en legger

De legger op grond van artikel 78 van de Waterschapswet is een onderhoudslegger, er staat in vermeld wie onderhoudsplichtig zijn en/of welke onderhoudsverplichtingen gelden voor onderdelen van het watersysteem.

Artikel 5.1 van de Waterwet vereist van de waterbeheerders dat zij ten aanzien van de bij hen in beheer zijnde waterstaatswerken een legger vaststellen die fysieke ligging, vorm, afmeting en constructie vastlegt. Om doublures en onzekerheid over de grenzen te voorkomen, worden deze niet in de Keur vastgelegd, maar wordt volstaan met een verwijzing naar de legger. De legger bepaalt met de daarin opgenomen maten, de reikwijdte van de verbodsbepalingen en onderhoudsverplichtingen van de Keur. Wijziging van de legger betekent dan ook een wijziging in de toepassing van de Keur.

Artikel 5.1 van de Waterwet voorziet in een vrijstelling, als het gaat om tertiaire onderdelen van het watersysteem (onder andere greppels) of meanderende wateren. Voor waterstaatswerken, waarvoor het vaststellen van een legger niet is voorgeschreven of waarvoor nog geen legger is vastgesteld, voorziet de Keur in het overgangsrecht in het aangeven van ligging en indien mogelijk afmetingen van de betrokken werken op een bij de Keur behorende kaart. De provinciale Omgevingsverordeningen van de provincies Drenthe en Overijssel geven aan voor welke (delen van) oppervlaktewaterlichamen binnen het gebied van Velt en Vecht die vrijstelling van kracht is.

Voor de vaststelling of wijziging van de Keur is in de artikelen 73, 74, 75 en 80 Waterschapswet een aantal specifieke procedurevoorschriften gesteld die op de vaststelling van de waterschapswetlegger op overeenkomstige wijze dienen te worden toegepast, zodat de toepassing van deze legger ook uit oogpunt van rechtsbescherming te legitimeren is. Voor de beheerder heeft het onderhavige systeem het voordeel dat hij op duidelijke wijze voor zijn beheersobjecten gegradeerde beschermingsregimes van verschillende zwaarte in de legger kan vaststellen.

De Memorie van Toelichting op de Waterwet opent de mogelijkheid tot het integreren van de beide leggers in één document en digitaal bestand.

Watervergunningen

De Waterwet is gericht op de volgende doelstellingen:

  • voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, in samenhang met

  • bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen en

  • vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen.

Deze doelstellingen vormen de basis van het waterbeheer en werken ook door in de vergunningverlening. Ze zijn het kader voor belangenafwegingen op grond van de wet en daarmee ook voor vergunningen op basis van de Keur.

Naast vergunningplichtige handelingen op grond van de Waterwet zullen tevens handelingen in het watersysteem op grond van een Keur van het waterschap vergunningplichtig kunnen zijn. Deze op grond van de Keur verleende vergunning is opgenomen in het vergunningstelsel van hoofdstuk 6 van de Waterwet. Dit betekent dat voor alle handelingen in een watersysteem steeds slechts één vergunning zal zijn vereist: de watervergunning. Wanneer sprake is van meer dan één bevoegd gezag, dan is in principe het hoogste bevoegde gezag de vergunningverlener, tenzij de beheerders daarover van te voren andere afspraken hebben gemaakt (artikel 6.17 Waterwet). Een vergunning dient te worden geweigerd indien verlening daarvan niet verenigbaar is met de in de Waterwet vastgelegde doelstellingen

Op grond van de Waterwet kan vervolgens aan de houder van een vergunning kan de verplichting worden opgelegd financiële zekerheid te stellen voor de bekostiging van de verwijdering van het op grond van de vergunning aangebrachte werk, na de beëindiging van het gebruik daarvan. Voorts bestaat de mogelijkheid een voorschrift aan de vergunning te verbinden op grond waarvan de houder van een vergunning een financiële zekerheid stelt met het oog op de bescherming van het belang of de belangen waarom het vereiste van vergunning is gesteld.

Conserverende werking van de Keur en profiel van vrije ruimte

Van de Keur gaat een conserverende werking uit, indien daarin het toekomstig tracé van een waterstaatswerk wordt beschermd. Dit houdt in dat voor nieuwe ontwikkelingen binnen aangegeven grenzen in beginsel geen plaats is. De Rechtbank Middelburg (AWB 07/3891, 29 januari 2008) heeft in een zaak die was aangespannen tegen het Waterschap Zeeuws Vlaanderen geoordeeld dat het onder voorwaarden mogelijk is om voorzieningen te treffen zoals het aangeven van contouren langs waterkeringen waarbinnen voorlopig niet gebouwd mag worden. In deze zaak betrof het een gebied waar op grond van toekomstige klimaatscenario's gedurende een lange periode niet mocht worden gebouwd, maar waarbij na belangenafweging afwijking hiervan mogelijk was. Deze uitspraak is van groot belang voor waterschappen die hun belangen bij een mogelijk toekomstig grondgebruik voor het verbeteren van hun watersystemen voor de (lange) toekomst veilig willen stellen. In dit verband is het belangrijk waar nodig een profiel van vrije ruimte op te nemen.

Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 1    Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen
  • In deze Keur is ervoor gekozen in de lijst met begripsomschrijvingen de meest essentiële begrippen voor de regionale waterbeheerder en voor de in het beheergebied gevestigde burgers en bedrijven een plaats te geven. Daarmee wordt beoogd van de Keur een zelfstandig leesbaar document te maken, zij het dat de lijst niet uitputtend is. Voor een volledig inzicht in de reikwijdte van de waterbeheerwetgeving, is het noodzakelijk ook de Waterwet zelf inclusief de Memorie van Toelichting, de Invoeringswet Waterwet en Memorie van Toelichting, het Waterbesluit en de betreffende provinciale Omgevingsverordening en aanpalende wet- en regelgeving er op na te slaan.

  • a. bergingsgebied: dit begrip is overgenomen uit de Waterwet, waarbij de relatie met de Wet ruimtelijke ordening is gelegd.

  • b. beschermingszone: dit begrip is deels overgenomen uit de Waterwet, met de toevoeging dat die zone in de legger is vermeld en dat het betreffende waterstaatswerk wordt beschermd door voorschriften krachtens deze Keur. In deze omschrijving wordt de relatie gelegd tussen de legger met de ligging, vorm, afmetingen en constructie van dat waterstaatswerk en de Keur met haar instrumentarium om die waterstaatswerken daadwerkelijk te beschermen tegen ingrepen van derden. Tot de beschermingszone behoort ook het onderhoudspad, voor zover aanwezig langs een waterstaatswerk. De overgangsbepalingen regelen de breedte van de beschermingszone zolang deze nog niet op de legger is opgenomen. Langs een oppervlaktewaterlichaam dat is aangemerkt als schouwsloot grenst geen beschermingszone.

  • c. bodemsanering: de omschrijving van dit begrip is uit de provinciale regelgeving overgenomen.

  • g. buitenbeschermingszone: de gronden die grenzen aan beschermingszone. Alleen langs de beschermingszone van een regionale waterkering ligt een buitenbeschermingszone. Deze zone dient ter bescherming van het waterstaatswerk. De aanwezigheid en de breedte van een buitenbeschermingszone is in de legger aangegeven. De overgangsbepalingen regelen de breedte van de buitenbeschermingszone zolang deze nog niet op de legger is opgenomen.

  • i. grondwater: de omschrijving van dit begrip is uit de Waterwet overgenomen, met de toevoeging dat het in deze Keur om een onderdeel van het grondwater gaat. Het gaat om dat grondwater, voor zover het waterschap door de Waterwet belast is met het beheer van dat onderdeel van het grondwater. De Waterwet gaat uit van het toekennen aan waterschappen van het passieve, kwantitatieve beheer van grondwater, voor zover het betreft de regulering van het onttrekken van water aan grondwater voor industriële toepassingen met een hoeveelheid van niet meer dan 150.000 m3 per jaar, dan wel voor zover het niet gaat om onttrekkingen voor de openbare drinkwatervoorziening of voor bodemenergiesystemen.

  • j. grondwatersanering: de omschrijving van dit begrip is uit de provinciale regelgeving overgenomen.

  • m. legger: dit begrip is voor de waterbeheerder van groot belang. Zeker nu artikel 5.1 van de Wet verplicht stelt dat de beheerder zijn waterstaatswerken vastlegt in de Waterwetlegger. Daarnaast hanteren de waterschappen al sinds lange tijd de Waterschapswetlegger, als bedoeld in artikel 78, tweede lid van de Waterschapswet. Daarin nemen zij de lijst van onderhoudsplichtigen voor waterstaatswerken op. Het onderhoud van bepaalde waterstaatswerken door de aanliggende eigenaren komt nog veelvuldig in het regionale waterbeheer voor. De leggers zijn verschillend in die zin dat zij hun grondslag vinden in verschillende wetten met een andere strekking. De Memorie van Toelichting bij de Waterwet voorziet in de mogelijkheid tot het integreren van beide leggers in één document.

  • o. noodvoorziening: hiermee wordt bedoeld bluswatervoorzieningen, zoals geboorde putten en andere bestaande onttrekkingsinrichtingen die in geval van een calamiteit worden ingezet.

  • p. onttrekken: dit begrip is deels overgenomen uit de Waterwet en gaat in op zowel het onttrekken van grondwater, als ook op het onttrekken van water aan het oppervlaktewaterlichaam. In artikel 1 derde lid van de Grondwaterwet was opgenomen dat ontwaterings- en afwateringsactiviteiten zijn uitgezonderd van het onttrekkingsbegrip. Dat geldt ook voor het hier opgenomen begrip ‘onttrekken van grondwater'. De artikelen 3.7 en 3.8 van de Keur slaan dus niet op ont- en afwateren. In hoofdstuk 3 van deze Keur is een instrumentarium opgenomen voor de regulering van onttrekkingen aan oppervlaktewaterlichamen en voor het onttrekken van grondwater in combinatie met infiltraties.

  • q. oppervlaktewaterlichaam: dit begrip is overgenomen uit de Waterwet. Het betreft oppervlaktewater met de daarin aanwezige stoffen, de waterbodem, de oevers (dat kunnen ook de drogere oevergebieden zijn, voor zover die uitdrukkelijk krachtens de Waterwet zijn aangewezen) en flora en fauna. Watersysteem is het meest omvattende van alle in de Waterwet en hier gebruikte begrippen. Het is hét object van beheer in de Waterwet. Voor de waterbeheerder en voor derden is het essentieel dat een ieder weet waarover het gaat en vooral wat de reikwijdte is van ge- en verbodsbepalingen in relatie tot bepaalde beheerobjecten. De begrippen moeten onderscheiden worden, omdat het beheer gericht kan zijn op onderdelen van het watersysteem. Scheiden is niet mogelijk, want we voeren het waterbeheer integraal uit. Uitoefening van de beheertaak waterkeringen mag in principe niet ten koste gaan van bijvoorbeeld het aquatische ecosysteem van oppervlaktewateren in de nabijheid. Op zijn minst zal de beheerder dan moeten proberen achteruitgang te compenseren. Het gaat immers om het behalen van de doelstellingen, zoals die in Hoofdstuk 2 paragraaf 1 van de Waterwet in algemene termen zijn omschreven. Paragraaf 2 en 3 van dat hoofdstuk leggen normen voor de onderscheiden beheerobjecten vast om daarmee die doelstellingen nader te concretiseren.

  • t. profiel van vrije ruimte: dit begrip is gevormd door jurisprudentie en opgenomen in de model Waterverordening van het IPO. Het profiel is noodzakelijk om in de toekomst nodige gronden te vrijwaren van onomkeerbare ingrepen. Het is in het algemene gedeelte nader toegelicht.

  • u. regionale waterkering: deze begripsomschrijving komt in de Waterwet niet voor. De omschrijving is nodig om aan te geven wanneer het waterschap een object als waterkering aanduidt. Waterschap Velt en Vecht beheert uitsluitend de regionale waterkeringen, die als zodanig zijn aangewezen door de provincies Drenthe en Overijssel.

  • y. waterstaatswerk: dit begrip is overgenomen uit de Waterwet, met toegevoegd de onderhoudsstroken en voorts dat het werk als zodanig in de (Waterwet)legger is aangegeven, tenzij dat van de leggerplicht is vrijgesteld of op een overzichtskaart als bedoeld in artikel 32 staat aangegeven. De relatie met de legger komt hier tot uitdrukking.

  • z. watersysteem: dit begrip is overgenomen uit de Waterwet, met de opmerking dat de zinsnede ‘en grondwaterlichamen' hier achteraan is gezet, omdat die geen kazerneringen en ondersteunende kunstwerken behoeven

  • aa. watervergunning: het gaat om de vergunning die de Waterwet introduceert voor bepaalde handelingen in het watersysteem en die de Keur voor het beheergebied van het waterschap concretiseert. We spreken dus niet langer van een keurontheffing of -vergunning, maar van een watervergunning.

  • bb. werken: dit begrip komt niet voor in de Waterwet. Het is nodig omdat het realiseren van dergelijke werken in watersystemen afbreuk kan doen aan de functies die aan die watersystemen of onderdelen daarvan, zijn toegekend. De regionale waterbeheerder kan daartoe zijn Keurinstrumentarium inzetten om dergelijke ingrepen van derden te voorkómen door de handeling te verbieden, dan wel de realisatie van voorschriften te voorzien via een watervergunning. Als de aspirant-bouwer van het werk bekend is met de regels van het waterschap, kan hij, afhankelijk van de aard van zijn constructie en de locatie, ook volstaan met het doen van een melding aan het waterschap.

  • cc. Wet: de Waterwet, waarop het Keurinstrumentarium inhoudelijk is gestoeld, naast de betreffende provinciale Waterverordening.

Artikel 1.2 Hoofdelijke aansprakelijkheid

Als gevolg van het bepaalde in dit artikel zijn de gebruikers verplicht de ingevolge de Keur op de eigenaar rustende verplichtingen na te komen ingeval er sprake is van een zakelijk of persoonlijk gebruiksrecht. Eigenaren, overige zakelijk gerechtigden tot, en gebruikers van de grond zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de nakoming van verplichtingen, die ingevolge de Keur op de eigenaar van de grond rusten. Veelal is immers niet de eigenaar, maar de feitelijke gebruiker van de grond degene die bij machte is aan die verplichtingen te voldoen of die bij de voldoening aan die verplichtingen is gebaat.

Hoofdstuk 2    Beheer van waterstaatswerken

Gebodsbepalingen

Artikel 2.1 Afrasteringen

Deze bepaling geeft het bestuursorgaan de mogelijkheid aan te geven welke waterstaatswerken beschermd moeten worden tegen aftrap door dieren. De bepaling geeft het bestuursorgaan tevens de mogelijkheid nadere regels te stellen over afrasteringconstructies en wijzen van plaatsing.

Artikel 2.2 Coupures en sluizen

De eigenaren van coupures, sluizen, uitwateringen en andere doorgangen in waterkeringen, zijn verplicht deze op eerste aanzegging door of namens het bestuursorgaan te sluiten met het oog op het voorkomen van overstroming van achter de waterkering gelegen gronden.

Artikel 2.3 Peilregulerende kunstwerken

Meestal zijn de peilregulerende kunstwerken in beheer bij het waterschap. In het geval dat het beheer/bediening van een dergelijk kunstwerk bij een particulier berust en hij bij de afstemming van die bediening op zijn belangen een situatie schept die voor het verdere beheer van het waterschap nadelig uitpakt, is het noodzakelijk dat het waterschap dat kan reguleren. Met het oog op de rechtszekerheid moet het bestuursorgaan aangeven voor welke stuwen een aanzegging met rechtsgevolg mogelijk is.

Onderhoud aan waterstaatswerken

Artikel 2.4 Onderhoudsplicht

Onderhoudsplichtigen worden ingevolge artikel 78, tweede lid, Waterschapswet aangewezen in de legger. De Keur sluit hierop aan door als onderhoudsplichtigen aan te wijzen degenen die in de legger tot het plegen van gewoon of buitengewoon onderhoud zijn vermeld. Over het algemeen zal die aanwijzing niet naar individu geschieden maar een categorie personen betreffen, bijvoorbeeld de aangrenzende grondgebruikers of -eigenaren. Door het bepaalde in dit artikel geeft de legger de reikwijdte van de bepalingen van de Keur aan. Keur en legger doorlopen ingevolge de Waterschapswet een vaststellingsprocedure van overeenkomstige aard, zodat ook bij de onderhavige wijze van aanwijzing van onderhoudsplichtigen een voldoende rechtsbescherming van belanghebbenden is verzekerd.

Onderhoud aan waterkeringen en ondersteunende kunstwerken

Artikel 2.5 Gewoon onderhoud

In deze bepaling wordt omschreven waartoe derden-onderhoudsplichtigen bij de uitvoering van het gewone onderhoud aan waterkeringen gehouden zijn. De bestrijding van muskusratten op waterkeringen gebeurt, met uitsluiting van derden, van overheidswege.

Artikel 2.6 Buitengewoon onderhoud

In deze bepaling wordt omschreven waartoe derden-onderhoudsplichtigen gehouden zijn bij de uitvoering van het buitengewoon onderhoud aan waterkeringen. Als buitengewoon onderhoud wordt in de Keur aangemerkt het in stand houden van de waterkering overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent richting, vorm afmeting en constructie. Dit onderhoud aan waterkeringen wordt door het waterschap waarbij de waterkering in beheer is, uitgevoerd. De onderhavige bepaling ziet niet op de situaties waarin het vorenstaande het geval is maar op de omstandigheid waarin dit onderhoud bij derden berust en richt zich niet tot het waterschap als waterkeringbeheerder, maar tot derden-onderhoudsplichtigen. De situatie waarin derden-onderhoudsplichtigen tot instandhouding van waterkeringen verplicht zijn, doet zich met name regelmatig voor bij boezemkaden of kaden in de uiterwaarden van rivieren. In de situatie dat geen legger aanwezig is en op de kaart geen vorm, afmetingen of constructie zijn aangegeven, voorziet het overgangsrecht van deze Keur.

Artikel 2.7 Ondersteunende kunstwerken en werken

Het bepaalde in dit artikel richt zich in principe tot onderhoudsplichtigen van in, op, aan of over waterkeringen of beschermingszones van waterkeringen gelegen werken die een waterkerende of mede een waterkerende functie hebben, en die anders dan met vergunning zijn aangebracht. Immers voor met vergunning aangebrachte werken zullen bepalingen met een strekking als die van artikel 8 in de vergunningsvoorschriften zijn opgenomen.

Onderhoud aan oppervlaktewaterlichamen en ondersteunende kunstwerken

Artikel 2.8 Gewoon onderhoud

In deze bepaling wordt omschreven waartoe derden-onderhoudsplichtigen bij de uitvoering van het gewone onderhoud aan wateren en ondersteunende kunstwerken gehouden zijn. De onderhoudsplichtigen zijn te allen tijde gehouden voorwerpen, materialen en stoffen uit wateren te verwijderen die af- en/of aanvoer, dan wel de berging van water hinderen. Het gaat dan om die wateren waartoe zij onderhoudsplichtig zijn. Daarnaast schonen onderhoudsplichtigen de wateren. Dat gebeurt vóór de vooraf aan te kondigden jaarlijkse schouw. Normaliter wordt de schouw één keer per jaar afgekondigd, het dagelijks bestuur kan echter besluiten een extra schouw te voeren. Bij de schouw gaat het er om de maatgevende af- en/of aanvoer van water veilig te stellen. De oevers en taluds alsmede de daartoe behorende oeververdedigingswerken dienen behoorlijk in stand te worden gehouden, voor zover dat nodig is om te voorkomen dat door inzakking de af- en/of aanvoer van water wordt gehinderd dan wel aangelegde onderhoudsstroken en/of afrasteringen door inzakking worden bedreigd. Waar de feitelijke afmetingen van het profiel de voor de af- en/of aanvoer van water noodzakelijke profielafmetingen overtreffen, kan de onderhoudsplichtige niet worden verplicht de overprofilering in stand te houden als niet tevens ook de instandhouding van een onderhoudsstrook en/of afrastering in het geding is.

Artikel 2.9 Kunstwerken en werken

In deze bepaling wordt omschreven waartoe derden-onderhoudsplichtigen, die tot de uitvoering van het buitengewoon onderhoud aan kunstwerken en werken zijn verplicht, gehouden zijn. Als buitengewoon onderhoud wordt in de model Keur aangemerkt het in stand houden van de wateren overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent ligging, vorm, afmeting en constructie. Dit artikel ziet op werken die zonder vergunning tot stand zijn gebracht en waarvoor derhalve geen andere voorwaarden gelden.

Hoofdstuk 3    Handelingen in het watersysteem

Algemeen

De Waterwet heeft in hoofdstuk 6 de regulering van handelingen van derden in het watersysteem opgenomen. Dat reguleringsstelsel voorziet in de introductie van de watervergunning en algemene regels. Centraal daarbij staan de doelmatige bescherming van het watersysteem en een efficiënte dienstverlening voor burgers en bedrijven. Zo komt er voor samenhangende activiteiten in het watersysteem één watervergunning. Voorts vallen meer handelingen in het watersysteem onder algemene regels. Dit leidt tot lastenvermindering voor burgers en bedrijven. Tot slot is de afstemming met andere vergunningstelsels geborgd door het instellen van 1 loket voor de uitvoering van het behandelen van vergunningaanvragen. Het waterschap heeft de reglementaire bevoegdheid om bij Keur regels te stellen. Een dergelijke benadering past ook bij het aan de Waterwet ten grondslag liggende uitgangspunt van ‘decentraal wat kan, centraal wat moet'. Wat centraal moet, is ook te vinden in hoofdstuk 6 van de Waterwet. Dat wordt ingegeven door internationale verplichtingen of bovenregionale belangen. Het is dan wenselijk of zelfs noodzakelijk om bepaalde handelingen - of die nu betrekking hebben op een watersysteem in beheer bij het Rijk of bij een waterschap - voor alle watersystemen op uniforme wijze te regelen. Voor zover derhalve het Rijk een bepaald onderwerp heeft geregeld, zijn waterschappen niet langer onverkort bevoegd om daarin nog zelfstandig bij verordening te voorzien, mede ook op grond van artikel 59 van de Waterschapswet.

De bevoegdheid van waterschappen om bij verordening (bedoeld wordt: de Keur) regels te stellen inzake handelingen in de onder hun beheer vallende watersystemen, is neergelegd in artikel 56 van de Waterschapswet. In dat kader staat het de waterschappen ook vrij om naast de reeds op grond van de artikelen 6.2 en 6.3 van de Waterwet vergunningplichtige handelingen, nog andere handelingen vergunningplichtig te stellen. Het gevolg daarvan is dat zodra een waterschap ervoor kiest om nog andere handelingen vergunningplichtig te maken of anderszins aan een toestemmingsvereiste te binden, die handelingen automatisch onder de watervergunning vallen. De waterschappen creëren dus geen zelfstandige vergunningstelsels. Bedoeling daarvan is dat de uitgangsgedachte van 1 watervergunning daarmee overeind blijft en nog belangrijker dat de integrale afweging van de bij het waterbeheer betrokken belangen blijft gewaarborgd.

Watervergunning en algemene regels voor het gebruik van waterstaatswerken

Artikel 3.1 Watervergunning waterstaatswerken en (buiten)beschermingzones

Ingevolge dit artikel worden waterstaatswerken en zones beschermd. In deze Keur wordt beoogd met een nog meer globale regeling die bescherming te bieden. Het streven naar verdere vermindering van regels en naar vereenvoudiging van regelgeving die aan deze nieuwe model Keur ten grondslag ligt, brengt mee dat in deze Keur dan ook een meer algemene verbodsregeling is opgenomen, die voldoende bescherming kan bieden. Bij het stellen van verbodsbepalingen ten aanzien van wateren die (tevens) scheepvaartweg zijn in de zin van de Scheepvaartverkeerswet, moet worden bedacht dat ook het bevoegd gezag ingevolge die wet regels kan stellen, onder meer in het belang van de instandhouding van de vaarweg, ter bescherming van de waterhuishouding, de oevers en waterkeringen en ter bescherming van in of boven de vaarweg aanwezige werken tegen schade door scheepvaart. De bevoegdheden van het bevoegd gezag ingevolge de Scheepvaartverkeerswet en de waterbeheerder kunnen elkaar op dit punt overlappen. Dit kan gevolgen voor de keurbevoegdheid van het waterschapsbestuur hebben, als het waterschap niet als bevoegd gezag ingevolge de Scheepvaartverkeerswet is aangewezen. In artikel 42 Scheepvaartverkeerswet wordt de betrokken competentievraag geregeld. Hier is bepaald dat de bevoegdheid van onder andere waterschappen tot het stellen van regels in het belang van het waterbeheer gehandhaafd blijft voor zover deze regels niet in strijd zijn met het krachtens de Scheepvaartverkeerswet bepaalde. Bij strijdigheid van de Keur met het krachtens de Scheepvaartverkeerswet bepaalde houdt het in de Keur bepaalde van rechtswege op te gelden.

Het verbod in artikel 3.1, eerste lid aanhef en onder a, betreft het verrichten van werkzaamheden. Bij het begrip, ‘werkzaamheden' moet een verband gelegd worden met verrichten van handelingen. Onder werkzaamheden vallen o.a. aanleg-, bagger-, boor-, bouw-, graaf-, demping-, herstel-, onderhoud-, plant-, reparatie-, revisie-, sloop-, uitbreiding-, verbouw- en herbouwwerkzaamheden. Werkzaamheden betreffen zowel werkzaamheden die tot doel hebben verandering te brengen in de staat van waterstaatswerken, als werkzaamheden die dat niet tot doel hebben maar waarvan onbedoeld effect is dat verandering wordt gebracht in de staat van die werken. Onder dit verbod valt bijvoorbeeld het dempen van een sloot. Van het begrip 'werken' is in artikel 1.1 een definitie gegeven. De verboden onder b tot en met k spreken voor zich.

In het tweede lid zijn de verbodsbepalingen voor bergingsgebieden opgenomen. Er is voor gekozen om deze in een afzonderlijk lid te plaatsen. Reden hiervoor is het verschil in karakter tussen bergingsgebieden enerzijds en de overige waterstaatswerken anderzijds. Bergingsgebieden hebben (veelal) een dubbelfunctie: bergingsgebieden zijn zowel waterstaatswerken als agrarische gronden. Derhalve moeten de aldaar gevestigde agrarische bedrijven hun normale bedrijf kunnen uitoefenen, waarbij echter de grenzen die het ruimtelijk beleid ten aanzien van bergingsgebieden daar aan stelt in acht moeten worden genomen.

Het derde, vierde en vijfde lid betreffen een aantal specifieke verboden handelingen in de beschermingszone en de buitenbeschermingszone.

Het zesde lid tenslotte verbiedt het plaatsen van werken in het profiel van vrije ruimte. Dit is belangrijk om in de toekomst met name de wateropgaven omtrent dijkverbeteringen te kunnen realiseren.

Algehele verboden, watervergunning, meld-, meet- en registratieplicht voor het af- en aanvoeren, het lozen op of onttrekken van water aan oppervlaktewaterlichamen en voor het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem

Artikel 3.2 Algeheel verbod bij calamiteiten

In artikel 3.2 worden regels gesteld in geval zich calamiteiten voordoen. Het bestuur kan dan bijvoorbeeld verbieden water af te voeren of water te onttrekken. Er wordt dan afgeweken van de normaal geldende regels, welke afwijking tijdelijk is en waarvoor geen vergunning nodig is en ook geen algemene regels gelden. De Waterwet (artikelen 5.23 tot en met 5.26) stelt regels omtrent het gevaar voor waterstaatswerken. Deze artikelen geven de waterbeheerder ruime bevoegdheden.

Artikelen 3.3 tot en met 3.14

De verdere inhoud van hoofdstuk 3 van deze Keur gaat in op algemene regels, de watervergunning, de meldplicht en de meet- en registratieplicht voor het aan- en afvoeren van water, het lozen of onttrekken van water met betrekking tot oppervlaktewaterlichamen en voor het onttrekken van water aan grondwater of het infiltreren van water in de bodem.

De systematiek van dit gedeelte is als volgt: allereerst komen de algemene verboden, dan de watervergunning, de melding, de meting en registratie en de dan de algemene vrijstellingen. Vanwege de overzichtelijkheid zijn de bepalingen over aan- en afvoeren, over lozen en onttrekken op respectievelijk aan oppervlaktewaterlichamen en over het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem bij elkaar gezet. De meet- en registratieverplichting is wel in één bepaling gehandhaafd. Hiermee is door een indeling in soorten handelingen en in onderdelen van het watersysteem te maken, het reguleringsregime overzichtelijk gehouden.

Op het ontwateren en afwateren van kwetsbare gebieden ziet de Keur in het artikel 3.3. Het waterschap moet de bevoegdheid via keurinstrumentarium hebben om bijvoorbeeld het dempen en graven van sloten, het draineren van gronden en de daarmee gemoeide afvoer naar een oppervlaktewaterlichaam te reguleren. Dat doet het waterschap op grond van dit artikel.

Debieten en onttrekkingsdiepten in de verschillende artikelen zijn zoveel als mogelijk voor de vijf waterschappen in Rijn-Oost hetzelfde. Voor het reguleren van grondwateronttrekkingen hebben deze waterschappen het beleid van de verschillende provincies als vertrekpunt genomen, waarbij de onderlinge verschillen tussen de provinciale verordeningen omgezet zijn in één gelijkluidende regeling voor vier van de vijf waterschappen.

Het Waterbesluit (artikel 6.11) bevat bepalingen over melden en meten van onttrekkingen (registreren inbegrepen). De toelichting op het besluit gaat uitgebreid in op dit artikel.

Waar nodig stelt het waterschap voor de wijze van toepassing van het instrumentarium beleidsregels vast. Dit vergemakkelijkt het proces van vergunningverlening.

Artikel 3.12

In die gevallen waarin het waterschap optreedt als een ‘derde' (bijvoorbeeld als het een nieuw kantoorgebouw realiseert en daarbij ook water aanlegt), heeft het voor de uitvoering van verboden handelingen een vergunning nodig, net zoals die derde. De in de Keur vermelde verboden zijn echter niet van toepassing op handelingen, werken, werkzaamheden en gedragingen ten behoeve van het herstel van, onderhoud of buitengewoon onderhoud aan waterstaatswerken die door het waterschap als beheerder worden verricht. De in de Keur gestelde bepalingen over het onttrekken en lozen van water ter uitvoering van hoofdstuk 6 van de Waterwet zien evenmin op normale beheersactiviteiten van de beheerder. Een beheerder voert water aan of af. Onder normale beheersactiviteiten worden hier verstaan die activiteiten of werkzaamheden die niet leiden tot leggeraanpassing.

Indien het waterschap als beheerder evenwel nieuwe werken uitvoert of wijzigingen aanbrengt in bestaande waterstaatswerken, waardoor de legger wijzigt, stelt het bestuur een projectplan vast, als bedoeld in artikel 5.4 van de Waterwet. Het waterschap heeft geen vergunning nodig van zichzelf, zie artikel 3.12. Zo'n projectplan doorloopt één van de totstandkomingsprocedures uit de Algemene wet bestuursrecht, zodat de rechtsbescherming van derden is gewaarborgd. In de Inspraakverordening 2009 is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing verklaard.

Artikel 3.14 Zorgplicht

Artikel 3.14 betreft de zorgplicht die ieder moet betrachten als het gaat om de maatregelen die het waterschap heeft getroffen in watersystemen met het oog op het bereiken van de waterhuishoudkundige doelstellingen die aan die onderdelen van watersystemen zijn verbonden. De formulering is geënt op artikel 6.7 b van de Waterwet. Verder is ook gekeken naar titel 17.2 van de Wet milieubeheer. Het artikel zoals dat nu in deze Keur is opgenomen, voorziet er in dat derden die schade toebrengen aan watersystemen voor die schade daadwerkelijk zullen moeten opdraaien. In dit geval toegespitst op de schade aan werken die het waterschap in het kader van zijn beheertaak heeft uitgevoerd. Dit artikel draagt er toe bij dat het waterschap maatregelen van de derde kan eisen of alvast zelf maatregelen kan treffen bij (dreigende) schade, als omschreven in dit artikel. De kosten kan het waterschap verhalen op die derde, indien en voor zover die schade aan die derde is toe te rekenen. Het waterschap voorkomt hiermee dat investeringen gedaan om maatregelen aan het watersysteem uit te voeren om zo aan zijn verschillende wateropgaven te voldoen, weer teniet worden gedaan. Het waterschap moet er immers alles aan doen om die wateropgaven te halen, mede in het licht van de straks geldende Wet Naleving Europese regelgeving door mede-overheden. Dat betekent dat het waterschap alle instrumenten waarover het beschikt, inzet om Europese verplichtingen na te komen. Het komt er derhalve op neer dat het waterschap moet voorkómen dat anderen het werk van het waterschap frustreren. Naast een goed toezicht op de naleving van regels waarvoor het waterschap het bevoegd gezag is, dus ook een dergelijk afdwingen van de zorgplicht die burger en bedrijf hebben ten aanzien van watersystemen. Van dit artikel zal preventieve werking uitgaan. In de communicatie rondom het vaststellen van de Keur in het beheergebied verdient het daarom aanbeveling hieraan de nodige aandacht te besteden. Bij die communicatie gaat het waterschap dan in op voorbeelden van handelingen van derden die het werk van het waterschap frustreren. Daarbij kan men denken aan het vernielen van een vistrap, aan het in het water gooien van op de kant gedeponeerd maaisel, al dan niet vanaf gronden in eigendom van derden en aan het weer ‘verharden' van de oever.

Hoofdstuk 4    Toezicht en handhaving

Artikel 4.1 Schouw

De schouwvoering als bedoeld in deze bepaling betreft met name de schouw op het onderhoud aan waterkeringen en oppervlaktewaterlichamen. Schouwvoering betreft de uitoefening van toezicht op naleving van met name de onderhoudsbepalingen in de Keur. Daarnaast wordt bij de schouw gelet op eventuele overtreding van verbodsbepalingen. Het aantal malen dat per jaar de schouw wordt gevoerd wordt ter nadere vaststelling aan het bestuursorgaan overgelaten. Verder is de mogelijkheid opgenomen dat bijvoorbeeld in jaren waarin wateren snel dichtgroeien het bestuursorgaan kan besluiten een extra schouw te voeren.

Artikel 4.2 Aanwijzing toezichthouders

Aanwijzing van toezichthoudende ambtenaren geschiedt krachtens het bepaalde in artikel 4.2 van de Keur door het bestuursorgaan (artikel 5.11 van de Algemene wet bestuursrecht). Afdeling 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht bevat bepalingen omtrent de bevoegdheden van toezichthoudende ambtenaren.

Artikel 4.3 Strafbepalingen

In artikel 81 Waterschapswet is bepaald welke maximum straf op overtreding van de Keur kan worden gesteld. In deze Keur is deze maximum straf opgenomen (drie maanden hechtenis of een geldboete van de tweede categorie als genoemd in artikel 23, Wetboek van strafrecht). De opsporingsambtenaar kan de overtreder van een keurvoorschrift een schikkingsvoorstel doen om strafvervolging te voorkomen (artikel 85, derde lid, Waterschapswet). Deze strafbepalingen staan los van het bestuursrechtelijk instrumentarium - last onder bestuursdwang en last onder dwangsom - waarover het bestuursorgaan ingeval van overtreding kan beschikken.

Hoofdstuk 5    Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 5.1 Vergunningen

Het eerste lid van dit artikel beoogt werken die vóór inwerkingtreding van de Keur met vergunning of ontheffing zijn aangebracht en ook ingevolge de geldende Keur vergunningplichtig zijn de status te geven van werken die met een vergunning ingevolge de Keur zijn aangebracht. Ingevolge het tweede lid worden werken, die vóór inwerkingtreding van de Keur zonder vergunning of ontheffing legaal konden worden aangelegd en ingevolge de geldende Keur vergunningplichtig zijn, aangemerkt als met vergunning ingevolge de geldende Keur aangebracht.

Artikel 5.2 Keurkaart

In het geval dat leggers ontbreken voor waterstaatswerken die door de provincie in haar Waterverordening niet zijn vrijgesteld van de leggerplicht van artikel 5.1 Waterwet, kan het waterschap de ligging van die werken aangeven op een kaart. Die kaart geldt niet als een legger. Dat zou in strijd zijn met het bepaalde in artikel 5.1 Waterwet. De provincie kan in de Waterverordening aangeven voor welke datum het waterschap de niet van de leggerplicht vrijgestelde waterstaatswerken op de legger heeft moet hebben geplaatst overeenkomstig de vereisten van artikel 5.1 Waterwet.

Artikel 5.3 Onderhoud aan waterstaatswerken

Het bepaalde in dit artikel beoogt te bewerkstelligen dat bij het nog ontbreken van een legger en een keurkaart het onderhoud aan waterstaatswerken wordt voortgezet door degenen die vóór inwerkingtreding van de Keur het onderhoud feitelijk verrichtte. Ook zijn in dit artikel afmetingen opgenomen van beschermingszones en buitenbeschermingszones die nog niet op de legger staan vermeld.