Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Waterschap Velt en Vecht

Inspraakverordening waterschap Velt en Vecht 2009

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieWaterschap Velt en Vecht
Officiële naam regelingInspraakverordening waterschap Velt en Vecht 2009
CiteertitelInspraakverordening waterschap Velt en Vecht 2009
Vastgesteld dooralgemeen bestuur
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerpbestuur – waterschappen

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Datum ondertekening inwerkingtredingsbesluit: 24-12-2009

Bron bekendmaking inwerkingtredingsbesluit: De Zuidoosthoeker, 22-12-2009 Krant van Hoogeveen, 22-12-2009 De Toren, 23-12-2009

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Waterschapswet, art. 79

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

25-02-201401-01-201425-02-2014intrekking

02-01-2014

Waterschapsblad, 2014, 1020

WVS - 23
22-12-200925-02-2014nieuwe regeling

24-11-2009

De Zuidoosthoeker, 22-12-2009 Krant van Hoogeveen, 22-12-2009 De Toren, 23-12-2009

55228u/SG/hs/2009

Tekst van de regeling

Begripsomschrijvingen

Artikel 1

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    het waterschap: het waterschap Velt en Vecht;

  • b.

    het algemeen bestuur: het algemeen bestuur van het waterschap;

  • c.

    het dagelijks bestuur: het dagelijks bestuur van het waterschap;

  • d.

    ingezetene: ingezetene van het waterschap in de zin van artikel 11 van de Waterschapswet;

  • e.

    belanghebbende: belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht;

  • f.

    inspraak: de door het dagelijks bestuur aan ingezetenen en belang-hebbenden geboden gelegenheid om omtrent besluiten van het waterschap zienswijzen kenbaar te maken.

Object van inspraak

Artikel 2

  • 1. Onverminderd het bepaalde bij wet, algemene maatregel van bestuur of provinciale verordening vallen onder de werking van deze verordening de door het algemeen bestuur te nemen besluiten van algemene strekking, tenzij deze daarvoor naar hun aard of naar hun belang niet in aanmerking komen;

  • 2. Met inachtneming van het bepaalde in het eerste lid vallen in ieder geval onder de werking van deze verordening ontwerpbesluiten inzake:

    • a.

      verordeningen, met uitzondering van belastingverordeningen;

    • b.

      de handhaving van waterstanden;

    • c.

      het vaststellen van een projectplan tot de aanleg of wijziging van een waterstaatswerk of een werk tot beïnvloeding van een grondwaterlichaam;

    • d.

      de legger;

    • e.

      beleidsregels.

  • 3. Indien naar het oordeel van het dagelijks bestuur daartoe aanleiding bestaat, kan aan belanghebbenden tevens de mogelijkheid van inspraak geboden worden op andere dan de in het eerste en tweede lid genoemde ontwerpbesluiten.

Wijze van inspraak

Artikel 3

De ontwerpbesluiten die onder de werking van deze verordening vallen, worden voorbereid met inachtneming van Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.

Rapportages

Artikel 4

  • 1. In het voorstel van het dagelijks bestuur aan het algemeen bestuur inzake besluiten die zijn voorbereid met afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuurs-recht, vermeldt het dagelijks bestuur de wijze van inspraak.

  • 2. In het eerste lid bedoelde voorstel, dan wel in een bijgevoegde zienswijzen-notitie, wordt melding gemaakt van de beschouwingen van het dagelijks bestuur over de ingekomen zienswijzen met betrekking tot dat besluit.

  • 3. Het voorstel, inclusief de bijbehorende stukken, worden uiterlijk een week voor de desbetreffende vergadering van het algemeen bestuur toegezonden aan de belanghebbenden, die op grond van artikel 3 hun zienswijze omtrent het te nemen besluit kenbaar hebben gemaakt.

Slotbepalingen

Artikel 5

  • 1. De Inspraakverordening waterschap Velt en Vecht 2006, vastgesteld door het algemeen bestuur op 17 oktober 2006, met kenmerk 5072/SG/pd/2006, wordt ingetrokken met ingang van de in het tweede lid genoemde datum.

  • 2. Deze Inspraakverordening treedt in werking op het bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip waarop de Regels met betrekking tot het beheer en gebruik van watersystemen (Waterwet) (Stb. 109, 2009) in werking treedt.

  • 3. Deze verordening kan worden aangehaald als Inspraakverordening waterschap Velt en Vecht 2009.

Toelichting

Algemeen

Inspraak is het betrekken van ingezetenen en belanghebbenden bij de voor-bereiding van besluiten van het waterschap. Het gaat hier om het nemen van besluiten in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De Awb geeft regels met betrekking tot de voorbereiding van besluiten. In Titel 4.1 geeft de wet een algemene regeling, in Afdeling 3.4 van die wet wordt de uniforme openbare voorbereidingsprocedure (inspraakprocedure) beschreven.

De Waterschapswet bepaalt in artikel 79 dat het algemeen bestuur verplicht is een verordening vast te stellen, waarin regels worden gegeven inzake de wijze waarop ingezetenen en belanghebbenden bij het beleid van het bestuur worden betrokken. De Waterschapwet bepaalt vervolgens dat die inspraak wordt verleend door toepassing te geven aan Afdeling 3.4 van de Awb. In die verplichting voorziet deze verordening.

In deze inspraakverordening wordt bepaald welke besluiten - naast de besluiten die op grond van de wet verplicht onder de inspraak vallen - moeten worden voorbereid met de inspraakprocedure. De onderhavige verordening moet daarom ook worden beschouwd als een aanvulling op de inspraakregelingen die zijn opgenomen in wetten, algemene maatregelen van bestuur en provinciale verordeningen.

Door toepassing te geven aan deze afdeling wordt gewaarborgd dat alle mogelijke belanghebbenden kennis kunnen nemen van het beoogde besluit en - voordat besluitvorming definitief plaatsvindt - zich daarover kunnen uitlaten. Het waterschap moet deze zienswijzen meenemen in de definitieve besluitvorming. Zo wordt voorkomen dat belanghebbenden met grote bezwaren achteraf geconfronteerd worden met een ingrijpend besluit waar niet meer aan te tornen valt, met als uiteindelijk resultaat het inzetten van rechtsmiddelen. Dit is zowel voor de belanghebbende als het waterschap onwenselijk. Bezwaar en beroep schorsen namelijk de uitvoering van het besluit in principe niet. Dus als een besluit een belanghebbende onwelgevallig is, dan wordt hij daar toch mee geconfronteerd. Bovendien is het voor het waterschap zinvol om vooraf draagvlak te hebben voor een besluit. In de eerste plaats zorgt het ervoor dat het waterschap een ontwerpbesluit in de inspraak brengt dat op de juiste wijze inzicht geeft in de diverse aspecten van het ontwerpbesluit.

Bovendien is er altijd het risico dat in bezwaar of beroep het besluit alsnog teruggedraaid moet worden omdat er fouten zijn gemaakt, of andere belangen zwaarder moeten wegen.

Verder verdient het opmerking dat inspraak slechts zinvol is als het waterschap een keuze heeft. Indien een besluit voortvloeit uit een voorschrift van hoger gezag, kan het waterschap geen rekening houden met de mening van belanghebbenden. In die situatie verleent het hogere gezag inspraak ten aanzien van zijn voorschrift.

Het feit dat een besluit wordt voorbereid met een inspraakprocedure betekent niet dat het waterschap hiermee meteen voldaan heeft aan een zorgvuldige voorbereiding. Het waterschap zal ook bij toepassing van de inspraakprocedure na moeten gaan of er belanghebbenden bij een besluit zijn, die meer dan een algemene betrokkenheid hebben bij het besluit. Indien dat aan de orde is, kan het gewenst zijn deze belanghebbenden het ontwerpbesluit toe te sturen.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

Met betrekking tot het begrip ‘ingezetene' wordt aansluiting gezocht bij artikel 11 van de Waterschapswet. Dit artikel bepaalt dat ‘ingezetenen' diegenen zijn die hun werkelijke woonplaats in het waterschap hebben. Diegenen die volgens de gemeentelijke basisadministratie woonachtig zijn in het gebied worden - behoudens tegenbewijs - geacht de werkelijke woonplaats te hebben in het gebied en daarmee ‘ingezetene' te zijn.

De Awb verstaat onder het begrip ‘belanghebbende' in artikel 1:2 ‘degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken'. Dat betekent dat het belang bij het besluit reëel moet zijn. Het belang moet bepaalbaar zijn, waardoor diegene zich persoonlijk onderscheidt van mensen die enig belang hebben bij het besluit. Het belang moet verder actueel zijn. Tenslotte geldt dat er voldoende verband (causaal verband) moet bestaan tussen de gevolgen van het besluit en het geraakt worden van het belang. Voor bestuursorganen geldt verder dat de hun toevertrouwde belangen als hun belangen beschouwd moeten worden. Voor andere rechtspersonen geldt dat onder hun belangen ook de belangen worden geschaard die zij krachtens hun doelstellingen en feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen. Het kan bij sommige besluiten verstandig zijn om belangenorganisaties ook te betrekken bij de inspraak (bijvoorbeeld milieu-organisaties), omdat zij op grond van bovenstaand criterium vaak onder het belanghebbendenbegrip vallen.

Met ‘inspraak' wordt de Uniforme openbare voorbereidingsprocedure van Afdeling 3.4 van de Awb bedoeld, in aansluiting op artikel 79 van de Waterschapswet, waarin deze afdeling van toepassing wordt verklaard op de besluiten van het waterschap.

Artikel 2

Artikel 79 van de Waterschapswet bevat regels met betrekking tot de wijze waarop burgers bij het beleid van het bestuur wordt betrokken.

Het is aan de volledige beoordeling van het algemeen bestuur overgelaten ten aanzien van welke beleidsvoornemens inspraak wordt verleend. Deze overweging wordt in de Inspraakverordening 2009 gemaakt. Daarom bepaalt dit artikel welke besluiten van het waterschap onder de inspraakverordening vallen, het zogenaamde ‘object van inspraak'. Dit geldt ‘onverminderd' datgene wat in andere wetten en hogere regelgeving is bepaald omtrent het toepassen van de inspraakprocedure. De verordening heeft dus een aanvullend karakter.

Het is duidelijk dat de inspraakprocedure zijn werking moet vinden in het vaststellen van besluiten met een algemene strekking. Voor besluiten die een individu of een beperkte groep personen betreffen, is het houden van een inspraakprocedure niet altijd noodzakelijk. Het dagelijks bestuur zal altijd moeten motiveren waarom een bepaald besluit die een algemene strekking heeft, niet geacht wordt onder de inspraakprocedure te vallen.

Onder de werking van de verordening vallen in ieder geval de in dit artikel opgesomde besluiten, inclusief de keur, besluiten inzake de legger (zowel ten aanzien van leggerverplichting uit artikel 78, tweede lid van de Waterschapswet als ten aanzien van de leggerverplichting uit artikel 5.1 van de Waterwet) en de vaststelling van het waterbeheerplan. Ook de overige integrale beheers- en onderhoudsplannen vallen hieronder.

Alle besluiten tot het vaststellen van een projectplan zijn ook onder de inspraak-verordening gebracht. Alle besluiten tot aanleg of wijziging van waterstaats-werken vielen al onder de voorgaande inspraakverordening. Dit uitgangspunt is doorgetrokken naar de huidige verordening. Met betrekking tot de aanleg of wijzigingen waarvoor wel een projectplan vastgesteld moet worden, valt niet in te zien waarom hier een tweedeling in gemaakt zou moeten worden in een deel dat wel en een deel dat niet onder de inspraakverordening valt.

Hierbij dient nog te worden opgemerkt dat voor wijziging van waterstaatswerken die regulier en kleinschalig onderhoud inhouden of zeer kleinschalig van karakter zijn, niet vallen onder de verplichting een projectplan vast te stellen en dus ook buiten de werking van de inspraakverordening blijven.

De uitzonderingen zijn in ieder geval:

  • besluiten die voortvloeien uit bepalingen van hoger gezag waarbij er voor het waterschap geen keuze is;

  • besluiten die uitsluitend interne werking hebben (en dus ook geen algemeen verbindend voorschrift zijn);

  • besluiten van gering belang;

  • belastingverordeningen.

De reden dat belastingverordeningen uitgezonderd zijn is te vinden in het feit dat belastingverordeningen in hoofdzaak dienen ter vaststelling van de tarieven. De basis voor de tarieven wordt gelegd in de kostentoedelingsverordening en de begroting. De kostentoedelingsverordening is een algemeen verbindend voorschrift en valt daarmee al onder de inspraakprocedure.

Voor de vaststelling van de begroting geldt de procedure uit de artikelen 100 en 101 van de Waterschapswet. Hiermee is inspraak op voorhand al voldoende verzekerd. Het onder de inspraakprocedure brengen van belastingverordeningen, zou een doublure van inspraak betekenen.

Artikel 3

In dit artikel wordt gevolg gegeven aan de verplichting van artikel 79, tweede lid van de Waterschapswet.

Artikel 4

De Waterschapswet en de Awb geven geen regels over de rapportage naar aanleiding van de ingekomen zienswijzen. Wel is bepaald dat de ingekomen zienswijzen voor de resterende tijd ter inzage moeten worden gelegd en dat er van de mondeling ingekomen zienswijzen een verslag moet worden gemaakt (artikel 3:14 respectievelijk 3:17 van de Awb).

In deze verordening worden nadere regels gegeven omtrent de rapportage van de gehouden inspraakprocedure. De schriftelijke inspraakreacties kunnen aan het verslag worden gehecht. In het verslag van de mondelinge inspraakreacties kan worden volstaan met een korte zakelijke weergave van de zienswijze. Het dagelijks bestuur formuleert in aansluiting daarop een reactie op deze zienswijzen.

Op deze manier kan het algemeen bestuur een duidelijk en volledig beeld krijgen van de ingekomen zienswijzen en de beschouwingen van het dagelijks bestuur en kan op basis hiervan een volledige belangenafweging maken.

De insprekers krijgen minimaal een week voor de betreffende vergadering van het algemeen bestuur de stukken toegestuurd, zodat ook zij tijdig inzicht hebben in de uitkomsten van hun participatie.

    In de Memorie van Toelichting bij de Veegwet (Kamerstukken II, 2007-2008, 31 515, nr. 3) inzake de Waterschapswet wordt tevens expliciet tot uitdrukking gebracht dat belasting-verordeningen niet onder de Inspraakverordeningen behoeven te vallen.