Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Waterschap Velt en Vecht

Aansluitverordening

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieWaterschap Velt en Vecht
Officiële naam regelingAansluitverordening
CiteertitelAansluitverordening waterschap Velt en Vecht
Vastgesteld dooralgemeen bestuur
Onderwerpmilieu
Eigen onderwerpmilieu – water

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Datum ondertekening inwerkingtredingsbesluit: 20-1-2000

Bron bekendmaking inwerkingtredingsbesluit: De Zuidoosthoeker, 25-01-2000 Krant van Hoogeveen, 25-01-2000 De Toren, 26-01-2000

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Waterschapswet, art. 78, lid 1

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

27-01-200026-03-2013nieuwe regeling

20-01-2000

De Zuidoosthoeker, 25-01-2000 Krant van Hoogeveen, 25-01-2000 De Toren, 26-01-2000

2000-0108a

Tekst van de regeling

Hoofdstuk 1 Begripsbepalingen

Artikel 1

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    afvalwater: alle water of afvalstoffen waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen;

  • b.

    afvalstoffen: afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen, in welke vorm ook, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren;

  • c.

    zuiveringstechnische werken: werken in beheer bij het waterschap, die zijn ingericht of worden aangewend voor transport of behandeling van afvalwater;

  • d.

    openbaar riool: een voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater, als bedoeld in artikel 10.15, eerste lid, van de Wet milieubeheer, die wordt of is aangesloten op een zuiveringstechnisch werk;

  • e.

    aansluitvergunning: de in artikel 2, tweede lid, bedoelde vergunning;

  • f.

    vervuilingseenheid:

    a. voor zuurstofbindende stoffen: een inwonerequivalent, vertegenwoordigend het verbruik van 136 gram zuurstof per etmaal;

    b. voor andere stoffen:

    - elke in het heffingsjaar geloosde kilogram van de stoffen chroom, koper, lood, nikkel, zilver en zink;

    - elke in het heffingsjaar geloosde 100 gram van de stoffen arseen, cadmium en kwik.

Hoofdstuk 2 Aansluitvergunning

Artikel 2

  • 1. Het is verboden zonder vergunning een openbaar riool aan te sluiten op een zuiveringstechnisch werk of afvalwater vanuit het openbaar riool in dit werk te brengen.

  • 2. Het dagelijks bestuur kan de in het eerste lid bedoelde vergunning verlenen, weigeren, wijzigen of intrekken.

  • 3. De aansluitvergunning kan voor bepaalde tijd worden verleend.

  • 4. Aan de aansluitvergunning kunnen voorschriften worden verbonden. Deze voorschriften kunnen uitsluitend strekken:

    • a.

      tot beschermig van de zuiveringstechnische werken of tot verzekering van de doelmatige werking daarvan;

    • b.

      tot het tegengaan of het voorkomen van verontreiniging van het oppervlaktewater waarin met behulp van het zuiveringstechnische werk afvalwater wordt gebracht;

    • c.

      tot het tegengaan of het voorkomen van verontreiniging van het zuiveringsslib.

Hoofdstuk 3 Gegevensverstrekking

Artikel 3

  • 1. Bij de aanvraag tot verlenen of wijzigen van een aansluitvergunning kan de aanvrager worden verplicht in ieder geval de volgende gegevens te verstrekken:

    • a.

      de technische gegevens van het rioolstelsel, waaronder mede begrepen de verschillende aansluitpunten en een overzichtstekening van het rioleringsgebied;

    • b.

      het aantal particuliere huishoudens per aansluitpunt dat is of zal worden aangesloten op het openbaar riool;

    • c.

      het aantal en de aard van de bedrijven per aansluitpunt die zijn of zullen worden aangesloten op het openbaar riool, met uitzondering van de categorieën van bedrijven die zijn aangewezen bij Besluit van 4 november 1983, houdende aanwijzing van soorten van inrichtingen als bedoeld in de artikelen 1, tweede lid, en 31, vierde lid van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren;

    • d.

      een raming van de per aansluitpunt te lozen hoeveelheid afvalwater, uitgedrukt in m3/h, gedifferentieerd naar hoeveelheden droogweerafvoer en regenweerafvoer, alsmede gegevens over pompovercapaciteit, uitgedrukt in m3/h;

    • e.

      een raming van per aansluitpunt te lozen hoeveelheden afvalstoffen, uitgedrukt in vervuilingseenheden en gedifferentieerd naar inwoners en bedrijven;

    • f.

      per aansluitpunt het aantal hectares verhard oppervlak waarvan het afvloeiend hemelwater wordt afgevoerd via het openbaar riool;

    • g.

      gegevens over de in het kader van het beheer en onderhoud van het openbaar riool te ondernemen activiteiten.

  • 2. Voor zover dat in de aansluitvergunning is aangegeven, maakt de aanvraag deel uit van de vergunning.

  • 3. De aanvraag, alsmede de in het eerste lid genoemde gegevens, worden in vijfvoud verstrekt.

 Artikel 4

  • 1. Op verzoek van het dagelijks bestuur verstrekt de houder van een aansluitvergunning aan het dagelijks bestuur alle hem ter beschikking staande informatie, voor zover deze van belang kan worden geacht voor de bescherming van de in artikel 2, vierde lid, genoemde belangen.

  • 2. Indien door de samenstelling of hoeveelheid van het afvalwater dat vanuit het openbaar riool in het zuiveringstechnische werk wordt gebracht, een verstoring van de doelmatige werking van het desbetreffende zuiveringstechnische werk optreedt of dreigt op te treden of nadelige gevolgen voor de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater ontstaan of dreigen te ontstaan, is de houder van de aansluitvergunning verplicht op verzoek van het dagelijks bestuur onverwijld de gegevens te verstrekken die nodig zijn om de oorzaken hiervan te achterhalen.

  • 3. In gevallen als bedoeld in het tweede lid kan het dagelijks bestuur de houder van de aansluitvergunning in ieder geval opdracht geven opgave te doen van hetzij direct hetzij indirect op het openbaar riool aangesloten bedrijven en instellingen.

  • 4. De in het derde lid bedoelde opgave kan de volgende gegevens betreffen:

    • a.

      naam en adres van de bedrijven of instellingen;

    • b.

      aard en omvang van elk bedrijf of instelling afzonderlijk;

    • c.

      vermelding van de aard en samenstelling van het afvalwater en een raming van de jaarlijks te lozen hoeveelheden afvalstoffen;

    • d.

      afschrift van reeds verleende vergunningen of ontheffingen krachtens de Wet milieubeheer dan wel afschrift van een melding als bedoeld in artikel 8.41 van de Wet milieubeheer, voorzover deze geheel of gedeeltelijk betrekking hebben op het lozen van afvalwater op het openbaar riool;

    • e.

      aanduiding van de aansluiting of aansluitingen per bedrijf of instelling op een rioleringskaart.

Hoofdstuk 4 Doorvertaling van voorschriften

Artikel 5

  • 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 2, vierde lid, kunnen:

    • a.

      ter verzekering van de nakoming van voorschriften die in een vergunning op grond van artikel 1, eerste lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren zijn gesteld voor het brengen van afvalwater vanuit het zuiveringstechnische werk op oppervlaktewater, of

    • b.

      ter bescherming van de doelmatige werking van de zuiveringstechnische werken, of

    • c.

      met het oog op de realisering van de op het ontvangende oppervlaktewater van toepassing zijnde kwaliteitsdoelstellingen,

      in de aansluitvergunning voorschriften worden gesteld ten aanzien van het brengen van afvalstoffen vanuit het openbaar riool op het zuiveringstechnische werk. Deze voorschriften kunnen in ieder geval betrekking hebben op:

      a. het stellen van emissiegrenswaarden voor daarbij aan te wijzen stoffen;

      b. het stellen van signaleringswaarden voor daarbij aan te wijzen stoffen.

  • 2. Bij het stellen van voorschriften en nadere eisen krachtens de Wet milieubeheer houdt de houder van de aansluitvergunning in ieder geval rekening met de grenswaarden en signaleringswaarden, als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 6

  • 1. Indien bij het brengen van afvalwater vanuit het openbaar riool op het zuiveringstechnisch werk een in de aansluitvergunning opgenomen grenswaarde of signaleringswaarde als bedoeld in artikel 5, eerste lid, stelselmatig wordt overschreden, doet het dagelijks bestuur hiervan schriftelijk melding aan de houder van de aansluitvergunning.

  • 2. Indien door het dagelijks bestuur een melding als bedoeld in het eerste lid is gedaan, kan aan de houder van de aansluitvergunning in ieder geval de verplichting worden opgelegd om door middel van het stellen van voorschriften of nadere eisen ten aanzien van nieuw aan te sluiten lozingen op het openbaar riool of ten aanzien van wijzigingen van bestaande lozingen een toename van de geconstateerde overschrijding van de betreffende grenswaarde of signaleringswaarde te voorkomen.

Hoofdstuk 5 Onderzoeksverplichting

Artikel 7

  • 1. In gevallen als bedoeld in artikel 6, eerste lid, kan aan de houder van de aansluitvergunning de verplichting worden opgelegd om onderzoek te verrichten naar de oorzaken van de overschrijdingen en naar de mogelijkheden om de overschrijdingen te voorkomen, te beperken of ongedaan te maken.

  • 2. In de aansluitvergunning kunnen met betrekking tot daarbij aan te geven grenswaarden, signaleringswaarden en afvalstoffen voorschriften worden gesteld ten aanzien van het onderzoek als bedoeld in het eerste lid. Daarbij kan worden bepaald dat het dagelijks bestuur nadere eisen kan stellen met betrekking tot:

    • a.

      de termijn waarbinnen en de wijze waarop het onderzoek dient te worden uitgevoerd;

    • b.

      de termijn waarbinnen en de wijze waarop de resultaten van het onderzoek aan het dagelijks bestuur dienen te worden overgelegd.

  • 3. De houder van de aansluitvergunning is verplicht op basis van de resultaten van het onderzoek maatregelen te treffen, teneinde de overschrijdingen als bedoeld in het eerste lid ongedaan te maken, te beperken of te voorkomen. In de aansluitvergunning kunnen voorschriften worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop en de termijn waarbinnen bedoelde maatregelen dienen te worden uitgevoerd.

Hoofdstuk 6 Voorbereidingsprocedure

Artikel 8

  • 1. Het dagelijks bestuur stelt in ieder geval de navolgende overheidsorganen in de gelegenheid hem van advies te dienen met betrekking tot het ontwerp van de beschikking op een aanvraag tot verlening of wijziging van een aansluitvergunning, alsmede met betrekking tot het voornemen tot het ambtshalve verlenen, wijzigen of intrekken van een aansluitvergunning:

    • a.

      de ter plaatse bevoegde Inspecteur van het staatstoezicht op de Volksgezondheid, belast met het toezicht op de hygiëne van het milieu;

    • b.

      indien vanuit het zuiveringstechnische werk waarop is of wordt aangesloten, afvalwater wordt gebracht op een oppervlaktewater ten aanzien waarvan het waterschap niet is belast met de zorg voor het waterkwaliteitsbeheer, het openbaar lichaam dat met dit beheer is belast.

  • 2. Het dagelijks bestuur deelt het besluit tot verlening, wijziging of intrekking van een aansluitvergunning of tot weigering daarvan schriftelijk mee aan de Inspecteur van het staatstoezicht op de Volksgezondheid, belast met het toezicht op de hygiëne van het milieu en het openbaar lichaam.

Hoofdstuk 7 Schadevergoeding

Artikel 9

Indien en voor zover blijkt dat een houder van een aansluitvergunning door wijziging of intrekking daarvan schade lijdt, die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te komen, zal hem een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding worden toegekend.

Hoofdstuk 8 Toezicht en strafbepaling

Artikel 10

Met het toezicht op de naleving van bepalingen van deze verordening zijn belast de bij besluit van het dagelijks bestuur aangewezen ambtenaren van het waterschap.

Artikel 11

  • 1. Overtreding van bij of krachtens deze verordening gestelde voorschriften wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete tot ten hoogste het bedrag van de tweede categorie als genoemd in artikel 23 van het Wetboek van Strafrecht, al dan niet met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

  • 2. Indien ten tijde van het plegen van de in het eerste lid genoemde overtreding nog geen jaar is verlopen, sedert een vroegere veroordeling van de schuldige wegens gelijke overtreding onherroepelijk is geworden, kan hechtenis tot het dubbele van het gestelde maximum worden opgelegd.

Hoofdstuk 9 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 12

Een aansluitvergunning, verleend vóór inwerkingtreding van deze verordening, wordt voor de toepassing van deze verordening beschouwd als een aansluitvergunning in de zin van deze verordening.

Artikel 13

Deze aansluitverordening treedt in werking op de eerste dag na die van haar bekendmaking en kan worden aangehaald als Aansluitverordening waterschap Velt en Vecht.

Toelichting

Algemene toelichting

Ingevolge het bepaalde in artikel 1, eerste lid, van de Wet verontreiniging opper-vlaktewateren (WVO) is het verboden om zonder vergunning met behulp van een werk afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen, in welke vorm ook, in oppervlaktewateren te brengen. De eerste volzin van het tweede lid van genoemd artikel bepaalt vervolgens dat dit verbod niet geldt voor een lozing met behulp van een werk dat op een ander werk is aangesloten.

Hierbij moet met name worden gedacht aan de situatie dat een gemeentelijke riolering, met de daarop aangesloten huishoudens en bedrijven, is aangesloten op een rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI), waarvan het effluent wordt geloosd op oppervlaktewater. De beheerder van het 'andere' werk is in dit geval de beheerder van de zuiveringsinstallatie.

Tot 1 maart 1996 was de 'vrijstelling' van de vergunningplicht voor deze zogenaamde  indirecte lozingen geclausuleerd: dergelijke lozingen waren uitgezonderd van de WVO-vergunningplicht onder de voorwaarde dat 'de door de beheerder van dat andere werk gegeven voorschriften bij de lozingen worden nageleefd'. Met name op basis van deze zinsnede uit artikel 1, tweede lid, van de WVO werd een systematiek gehanteerd waarin de beheerder van een RWZI eisen stelde aan de beheerder van de riolering, die laatstgenoemde vervolgens verplicht moest doorvertalen naar op de riolering aangesloten lozers. Concreet werden voorschriften via een aansluitvergunning en een gemeentelijke lozingsverordening (algemene regels of vergunningen) als het ware doorgegeven aan de op de riolering aangesloten lozers.

Bij wet van 2 november 1994 (Wet afvalwater) is door een wijziging van artikel 1, tweede lid, van de WVO en door aanvulling/wijziging van onder meer hoofdstuk 10 van de Wet milieubeheer (Wm) een ingrijpende herziening van het systeem van regulering van indirecte lozingen tot stand gebracht. De Wet afvalwater is op 1 maart 1996 in werking getreden.

De Wet afvalwater kende de volgende essentiële uitgangspunten:

  • het tot stand brengen van een strikte afbakening tussen de WVO en de Wm op het terrein van indirecte lozingen;

  • het verantwoordelijk blijven van waterkwaliteitsbeheerders voor de meest milieubezwaarlijke indirecte lozingen (te weten de lozingen vanuit bij algemene maatregel van bestuur (AMvB) aangewezen inrichtingen;

  • het brengen van overige indirecte lozingen, die voorheen werden gereguleerd op grond van gemeentelijke verordeningen, onder de werkingssfeer van de Wm.

Waar in de oude systematiek sprake was van een nauwe verwevenheid tussen door gemeenten te stellen regels voor indirecte lozingen en het WVO-regime, wordt de nieuw ingevoerde systematiek gekenmerkt door een strikte afbakening tussen de WVO en de Wm. Deze afbakening heeft ingrijpende consequenties voor de bevoegdheid van het waterschap om op basis van een aansluitverordening in een aansluitvergunning voorschriften te stellen.

De strikte afbakening tussen de Wm en de WVO impliceert dat gemeenten (of provincies) bij het reguleren van indirecte lozingen als Wm-gezag primair het toetsingskader van de Wm zullen moeten toepassen. Door middel van een tamelijk complexe interpretatie van de relevante wetgeving heeft de wetgever het toetsingskader van de WVO onder de reikwijdte van de Wm gebracht: onder het Wm-criterium 'belang van de bescherming van het milieu' wordt mede begrepen: 'belang van de bescherming van de kwaliteit van oppervlaktewater' en 'belang van de doelmatige werking van zuiveringstechnische werken' .

Bezien vanuit de nieuwe systematiek zijn de relaties tussen het Wm- en het WVO-regime als volgt.

De beheerder van de RWZI heeft voor de lozing van het effluent op oppervlaktewater een WVO-vergunning nodig. Gelet op het bepaalde in artikel 8 van het Lozingenbesluit WVO stedelijk afvalwater dient een waterkwaliteitsbeheerder zodanige voorschriften aan deze vergunning te verbinden, dat de op het (effluent-)ontvangende oppervlaktewater van toepassing zijnde kwaliteitsdoelstellingen kunnen worden gerealiseerd.

De beheerder van de RWZI is verantwoordelijk voor de kwaliteit van het effluent. De kwaliteit van het effluent wordt primair bepaald door de samenstelling van het influent en de werking van de RWZI. De samenstelling van het influent wordt uiteraard bepaald door de lozingen, die op het openbaar riool plaatsvinden.

Voor het realiseren van de eerdergenoemde waterkwaliteitsdoelstellingen is een adequate regulering en handhaving van deze indirecte lozingen noodzakelijk.

Regulering vindt voor een deel plaats op grond van de WVO. Voor een deel zijn echter (zoals gesteld) gemeenten en provincies, als Wm-gezag, verantwoordelijk voor de regulering van deze lozingen. Het Wm-gezag zal uiteraard het toetsingskader van de Wm moeten toepassen. Daarbij dient het Wm-gezag bij het toepassen van het zogenaamde ALARA-beginsel (kosten-baten-analyse op het gebied van het milieurendement) brongerichte eisen, zoals deze (mede) uit het waterkwaliteitsbeleid voortvloeien in onder meer de Wm-vergunningen op te nemen. Dit impliceert bijvoorbeeld dat de emissiegrenswaarden voor zwarte lijststoffen in acht zullen moeten worden genomen.

Teneinde een doelmatige verwijdering van afvalwater te bewerkstelligen, zal het Wm-gezag tegelijkertijd rekening moeten houden met de specifieke omstandigheden: de capaciteit en de technische gegevens van de RWZI waarop de riolering is aangesloten en de functie van het oppervlaktewater waarop het effluent van de RWZI wordt geloosd.

Het belangenkader van de Wm ('het belang van de bescherming van het milieu') omvat mede het belang van de doelmatige verwijdering van afvalwater. Bij de totstandkoming van de Wet afvalwater is nadrukkelijk gesteld dat slechts sprake kan zijn van een doelmatige verwijdering van afvalwater, indien het afvalwater dat vanuit een gemeentelijke riolering op een zuiveringstechnisch werk wordt gebracht qua samenstelling en hoeveelheid voldoet aan de eisen die in een aansluitvergunning zijn gesteld.

Hieruit volgt reeds dat de wetgever ervan uitgaat dat het Wm-gezag bij het reguleren van indirecte lozingen krachtens de Wm mede de eisen die in een aansluitvergunning zijn gesteld als referentiekader in acht neemt. Duidelijk is dat het stelsel van de aansluitverordening en aansluitvergunning ook binnen de nieuwe reguleringssystematiek niet gemist kan worden. De reikwijdte en werkingssfeer van de aansluitverordening en -vergunning zijn binnen de nieuwe systematiek wel beperkt.

In de nieuwe systematiek kan de beheerder van de RWZI geen eisen meer stellen die 'één op één' door de gemeente moeten worden doorvertaald naar individuele aansluitingen op het riool. Slechts de gemeente is, als houder van de aansluitvergunning, aanspreekbaar. Voorts moge duidelijk zijn dat het aansluitvergunningenstelsel geen inbreuk kan maken op de in de formele wetten vastgelegde systematiek. In de aansluitvergunning kunnen geen voorschriften worden gesteld die het Wm-gezag verplichten om buiten de reikwijdte en werkingssfeer van de Wm te treden. Het belangenkader en toetsingskader (reikwijdte) van de Wm vormen de basis voor de regulering op grond van de Wm. Het doorvertalen van eisen (die in de aansluitvergunning aan het Wm-gezag zijn gesteld) door het Wm-gezag naar individuele lozers, kan slechts binnen de door de Wm gestelde kaders plaatsvinden.

Het bovenstaande leidt er toe dat in de aansluitvergunning primair eisen worden gesteld aan de hoeveelheid en samenstelling van het afvalwater dat vanuit een gemeentelijke riolering op een zuiveringstechnisch werk wordt gebracht. De gemeente wordt als het ware op het afgiftepunt 'afgerekend' op de hoedanigheid en hoeveelheid van dit afvalwater. Hierbij moet echter worden bedacht dat de gemeente niet bij uitsluiting van andere overheden verantwoordelijk is voor deze hoedanigheid en samenstelling. Immers, ook de waterkwaliteitsbeheerder is betrokken bij de regulering van indirecte lozingen. Vandaar dat in de systematiek van de verordening primair wordt uitgegaan van een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de betrokken overheden voor het realiseren van de in de WVO-vergunning voor het effluent gestelde eisen. Zo ligt het bijvoorbeeld niet voor de hand om in geval van overschrijding van emissiegrenswaarden, gesteld op grond van artikel 5 van de verordening, onmiddellijk bestuursrechtelijke of strafrechtelijke handhavingsacties te starten. De verordening voorziet in de mogelijkheid om in de aansluitvergunning - naast eventuele grenswaarden - signaleringswaarden vast te stellen.

In geval van overschrijding van signaleringswaarden kan de houder van de aansluitvergunning worden verplicht om onderzoek te verrichten naar de oorzaken van de overschrijdingen en naar de mogelijkheden om de overschrijdingen te voorkomen, te beperken of ongedaan te maken (zie artikel 7 van de verordening).

Een dergelijk verplicht door gemeenten uit te voeren onderzoek zal uiteraard in overleg met en - zo mogelijk - in samenwerking met zowel de waterkwaliteitsbeheerder (als bevoegd gezag ingevolge de WVO) als de provincie (als bevoegd gezag ingevolge de Wm) moeten worden uitgevoerd. Het uiteindelijke doel is immers om zo veel mogelijk verontreinigingen bij de bron aan te pakken.

De waterschappen ontlenen de wettelijke basis voor het opstellen van een aansluitverordening aan artikel 78 van de Waterschapswet en artikel 34 van de WVO. Gelet op het feit dat de aansluitverordening tevens onderwerpen regelt, waaromtrent bepalingen zijn opgenomen in (onder meer) hoofdstuk 10 van de Wm, is ook artikel 21.7 van de Wm in dit kader relevant.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

In dit artikel is een aantal begripsomschrijvingen opgenomen. Door de ver­strekkende invloed van de Wm op de WVO is het niet meer mogelijk om louter en alleen de defi-nitiebepalingen en systematiek van de WVO te hanteren. De di­verse begripsomschrij-vingen zijn dan ook zowel aan de WVO als aan de Wm ont­leend.

Artikel 2

Artikel 2, eerste lid, bepaalt dat voor het aan­sluiten van een openbaar riool op een zuiveringstechnisch werk van een wa­terschap, alsmede voor het brengen van afval-water in een zuiveringstechnisch werk een vergunning is vereist. Deze bepaling vormt in wezen de kern van de verordening.

Het tweede lid van artikel 2 verleent het waterschap expliciet de be­voegd­heid een aansluitvergunning te weigeren, te wijzigen of in te trek­ken. De bevoegdheid tot wijziging maakt in beginsel een actief vergunningen­beleid moge­lijk. Vanzelfsprekend kunnen wijzigingen in bestaande lozingen en aan­vragen voor nieuwe lozingen door stadsuitbreiding en nieuwe be­drijfs­activi­teit er­toe leiden dat wijziging van de aan-sluitvergunning nood­zakelijk zal zijn. Tevens speelt een rol dat met name waar het lo­zingen van een stede­lijk ge­bied betreft, het totaal van de gegevens nodig om op verantwoorde wijze de aan een aansluitvergunning te verbinden voor­schrif­ten te kunnen formuleren, niet direct voorhanden zal zijn. De voor­schrif­ten van een aan­sluitvergunning zullen dan door middel van een proces van wijzi­gingen en aanvulling tot stand moeten komen.

Een reden om de voorschriften aan te vullen of te wijzigen, kan voorts liggen in een verandering van de inzichten of omstandigheden opgetreden na de verlening van de aansluitvergunning. Gedacht kan worden aan aangescherpte eisen in de WVO-vergun-ning, ontwikkelingen op Europees-rechtelijk niveau of in andere oorzaken die bij een behoorlijk en zorgvuldig kwalitatief oppervlaktewaterbeheer niet kunnen worden veronachtzaamd.

Mede met het oog hierop bestaat ook de mogelijkheid de aansluitvergunning in eerste instantie tijdelijk te verlenen (artikel 2, derde lid).

Het vierde lid van artikel 2 bepaalt dat de aansluitvergunning onder beper­kingen kan worden verleend. Hierbij moet uiteraard in de eerste plaats worden gedacht aan voor-schriften op het terrein van de kwantiteit en kwaliteit van het afvalwater. Verwezen wordt naar het gestelde onder artikel 6. Daarnaast worden in artikel 2, vierde lid, de belangen genoemd ter bescherming waarvan de aan een aansluitvergunning te ver-binden voorschriften moeten dienen. Dit zijn achtereenvolgens de doelmatige wer-king van de zuiveringstechnische werken (als­mede de bescherming van deze werken zelf) en de kwaliteit van het oppervlaktewater, waarop het effluent van het zuive-ringstechnisch werk wordt geloosd. Gezien de onvermijdelijke restvervuiling van het op het zuiveringstechnisch werk behandelde rioolwater is het van belang om de ver-vuilingswaarde van het aangeboden riool­water tot een uit een oogpunt van waterkwaliteitsbeleid aan­vaard­baar ni­veau terug te drin­gen. Hiertoe kunnen in het kader van de sane­ring van een afvalwatersi­tuatie bepaalde voorschrif­ten aan een aansluitver­gunning ver­bonden wor­den. Overbelasting van een zui­ve­ringsinstallatie en de als ge­volg daarvan optredende vermin­derde zuive­ringsgraad kan daardoor wor­den ver­meden; te­vens kan de aldus vrijkomende zuiveringscapaciteit voor aan­sluiting van andere lozingen worden benut.

De bescherming van de zuiveringstechnische werken omvat met name de bescher­ming tegen feitelijke aantasting van transportleidingen, gemalen en onder­delen van de zuiveringsinstallatie zelf. Een bekend voorbeeld vormt in dit verband de aantas-ting van leidingen door te hoge concentraties sulfaat in het afvalwater.

Het begrip 'doelmatige werking' moet ruim worden opgevat. 'Doelmatige wer­king' omvat niet slechts een optimaal, efficiënt zuiveringsproces in techni­sche zin. Onder dit criterium vallen ook aspecten als het voorkomen van stank en hinder op de RWZI en het tegengaan en voorkomen van verontreiniging van zuiveringsslib. Voorts blijkt uit de wetsgeschiedenis (bij de wijziging in 1988 van artikel 1, vijfde lid van de WVO) dat het criterium tevens een zekere bedrijfseconomische betekenis heeft: ook de doelmatige exploita­tie van de RWZI, dat wil zeggen de optimale werking en benutting van de aan­wezige capaciteit, wordt er onder begrepen.

Artikelen 3 en 4

In de voorliggende verordening wordt allereerst onder­scheid ge­maakt tussen de eisen inzake de bij de aanvraag te overleggen gegevens (artikel 3) en eventueel nadien - los van de vergunningaanvraag - op te leggen informatieplich­ten (artikel 4).

In de tweede plaats is in arti­kel 3, eerste lid, een groot aantal onderwerpen opge-nomen waarover gegevens kunnen worden geëist, maar is tevens aan het dagelijks bestuur de bevoegdheid verleend om hiervan af te wijken (dit blijkt uit de formu-lering: de aanvrager kan worden verplicht).

De gedachte hierachter is dat een waterschap in voorkomende gevallen reeds be-schikt over een deel van de gegevens die bij de beoordeling van de aan­vraag moeten worden betrokken. In dat geval kan de aanvrager des­gewenst worden toegestaan om slechts de resterende gegevens aan te leveren.

Voor alle duidelijkheid wordt opgemerkt dat een dergelijke benadering moge­lijk is, omdat in de verordening niet de openbare procedures van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing zijn verklaard. Ter inzage leg­ging van een (volledige) aanvraag is daarom niet vereist.

In artikel 3, eerste lid, zijn, zoals reeds vermeld, niet-limitatief aspec­ten en onder-werpen opgesomd waarover in beginsel gegevens dienen te worden ver­strekt. Waar relevant is tot uitdrukking gebracht dat naast de actuele lo­zingssituatie ook gegevens over voorzienbare, toekomstige wijzigingen kun­nen worden geëist. In dit verband kan onder meer worden gedacht aan gegevens inzake (gefaseerd uit te voeren) saneringsmaatregelen en inzake het afkoppe­len van niet verontreinigd hemelwater, koelwater, grondwater etcetera.

De aangegeven aspecten en onderwerpen spreken grotendeels voor zich en kun­nen in een (ontwerp-)aanvraagformulier nader worden uitgewerkt.

Overigens zullen uiteraard de gegevens, die in het kader van het ingevolge artikel 4.22 van de Wm verplicht op te stellen gemeentelijk rioleringsplan zijn verzameld, normaliter mede als basis kunnen dienen voor de gegevens die bij de aanvraag om een aansluitvergunning moeten worden overgelegd.

Artikel 4, eerste lid, voorziet vervolgens in een algemene informatiever­plichting. De gemeente is ingevolge deze bepaling gehouden om op ver­zoek informatie te verstrek-ken. De te verstrekken informatie dient uiteraard ver­band te houden met het belangenkader van de aansluitverordening.

Overigens zal ook het waterschap zichzelf verplicht achten om een gemeente infor-matie te verstrek­ken die verband houdt met de aanleg en het beheer van rioleringssystemen.

Op grond van artikel 4, tweede lid, kan het waterschap de gemeente verplich­ten om onverwijld de gegevens te verstrekken die nodig zijn om oorzaken te achterhalen van een ongewone samenstelling of hoeveelheid van het aangeboden afvalwater. Voorwaarde hierbij is dat deze afwijkingen in de samenstelling van en/of hoeveelheid afvalwater leiden of dreigen te leiden tot een verstoring van de doelmatige werking van de zuiveringsinstallatie en/of tot (onnodige) aantasting van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater.

De leden drie en vier van artikel 4 bevatten een concrete uitwerking van de informatieplicht die het waterschap in dit verband in ieder geval kan opleg­gen. Uitgangspunt hierbij is dat, afhankelijk van de geconstateerde afwij­kingen, zo gericht mogelijk wordt gezocht naar potentiële oorzaken. De ver­plicht te verstrekken informatie zal moeten worden gerelateerd aan de moge­lijke oorzaken. De categorieën van bedrijven en instellingen waarover in­formatie moet (kunnen) worden verstrekt, zijn uiteraard die categorieën die onder de werkingssfeer van de Wm vallen.

Artikel 5

Artikel 5, eerste lid, vormt in feite een nadere uitwerking van artikel 2, vierde lid. Voor alle duidelijk­heid wordt aangegeven dat in een aansluitver­gunning - naast de gebruikelijke eisen ten aan­zien van kwantiteit en kwali­teit - in ieder geval ook specifieke grenswaarden en signaleringswaarden voor nader aan te wijzen stoffen kunnen worden gesteld.

De reikwijdte van de voorschriften wordt begrensd door het belangenkader van de aansluitverorde­ning. Uiteindelijk zullen voor­schriften moeten kunnen worden gerelateerd aan:

  • de inhoud van de WVO-vergunning die voor de lozing van het effluent van de zuiveringsin­stallatie is verleend;

  • de bescherming van de doelmatige werking van de zuiveringstechnische wer­ken;

  • de geldende waterkwaliteitseisen voor het ontvangende oppervlaktewater.

Artikel 5, tweede lid, voorziet in een concretisering van de 'indirecte doorvertaling' zoals hierboven beschreven. Aangegeven wordt dat de houder van de aansluitver-gunning zich in ieder geval reken­schap behoort te geven van gestelde grens- en signaleringswaarden.

Artikelen 6 en 7

Artikel 6 ziet op de situatie dat het afvalwater op het zogenoemde afgifte­punt niet voldoet aan de in de aansluitvergunning gestelde eisen. Mogelijk is sprake van een situatie als bedoeld in artikel 4, tweede lid, en treden informatieverplichtingen in werking. Artikel 6 ziet specifiek op de situatie dat een gestelde grenswaarde of signa-leringswaarde wordt overschreden. Ui­teraard betreft dit niet een enkel steekmon-ster, maar dient sprake te zijn van een reeks van geconstateerde overschrijdingen die gedurende langere tijd optreden. In dat geval is het waterschap gehouden de houder van de aansluit­vergun­ning hiervan schriftelijk melding te doen.

Deze melding kan vervol­gens leiden tot twee verplichtingen voor de desbetreffende gemeente:

  • de gemeente kan ingevolge artikel 6, tweede lid, worden verplicht om een toe-name van de geconstateerde overschrijding als gevolg van nieuwe lozin­gen op het openbaar riool te voorkomen;

  • de gemeente kan ingevolge artikel 7 worden verplicht om onderzoek te ver­rich-ten naar de oorzaken van de over­schrijdingen en naar de mogelijkheden om de overschrijdingen ong­edaan te maken.

In de aansluitvergunning of krachtens de aansluitvergunning kan het water­schap ter zake tevens nadere voorschriften uitvaardigen.

Artikel 8

Op de voorbereiding van een beschikking op een aanvraag tot verlening of wijziging van een aansluitvergunning, alsmede van een be­schikking tot ambts­halve verlening, wijziging of intrekking zijn (automatisch) de bepalingen van dwingend recht van de hoofdstukken 3 en 4 van de Awb van toepas­sing.

In aanvulling op de procedurebepalingen in de Awb bevat artikel 8, eerste en tweede lid, bepalingen inzake advisering met betrekking tot de ont­werp-be­schikking en toe-zending van de (definitieve) beschikking. Verwezen wordt voorts naar het gestelde in het algemeen deel van deze toelichting.

Artikel 9

Analoog aan het bepaalde in artikel 9 van de WVO voorziet artikel 9 van de verorde-ning in de mogelijkheid schadever­goeding toe te kennen aan de houder van de aan-sluit­vergunning indien deze als gevolg van een ambtshalve wijziging of intrekking van de aansluitvergunning schade lijdt die redelijkerwijs niet of niet ge­heel te zijner laste behoort te komen.

Artikel 10

Artikel 10 bevat een opsomming van bevoegdheden die aan een toezichthoudend ambtenaar van de waterkwaliteitsbeheerder worden toegekend bij het uitvoeren van toezicht op de naleving van bij of krachtens de aansluitverordening ge­stelde voor-schriften. De bevoegdheden zijn enerzijds beperkt van omvang. Anderzijds is een beperking aangebracht ten aanzien van de plaatsen waarop de bevoegdhe­den mogen worden uitgeoefend. Zo is meting en bemonstering slechts voorzien op die gedeelten van het openbaar riool die gelegen zijn vóór het afgiftepunt via welke het afvalwater op een zuiverings­technisch werk wordt gebracht.

Artikel 11

In artikel 81 van de Waterschapswet is bepaald welke maximum straf op over­treding van een verordening (keur) kan worden gesteld. Aangenomen wordt dat de straf-rechtelijke handhaving van bij of krachtens de aansluitverordening gestelde voor-schriften minder voor de hand zal liggen. Voor het geval dit in voorkomende gevallen tòch opportuun is, is een strafbepaling in artikel 11 opgenomen.

Uiteraard is het dagelijks bestuur bevoegd om bestuurlijke en/of bestuursrechtelijke handhavingsinstrumenten in te zetten in geval van over­treding van voorschriften. Bestuursdwang en dwangsomoplegging vormen in dit kader de belangrijkste instru-menten.