Overheidsorganisatie | Waterschap Peel en Maasvallei |
---|---|
Officiële naam regeling | Gemeenschappelijke regeling Waterschapsbedrijf Limburg |
Citeertitel | Gemeenschappelijke regeling Waterschapsbedrijf Limburg, 2006-07-01 |
Vastgesteld door | algemeen bestuur |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp | bestuur – waterschappen |
Datum ondertekening inwerkingtredingsbesluit:
Bron bekendmaking inwerkingtredingsbesluit: website Waterschap Peel en Maasvallei, 30 oktober 2003
Onbekend.
Geen
Datum inwerking- treding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerking- treding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2004 | 01-01-2018 | nieuwe regeling | 29-10-2003 website Waterschap Peel en Maasvallei, 30 oktober 2003 | - |
Het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter van het waterschap Peel en Maasvallei te Blerick, het waterschap Roer en Overmaas te Sittard én het Zuiveringschap Limburg te Roermond, ieder voor zover zij voor het eigen waterschap bevoegd zijn;
Overwegende dat:
in de door de algemene besturen van de Limburgse waterschappen vastgestelde nota “Maatwerk in het Limburgs waterschapswerk” (december 2001) is voorzien dat de 2 all-in waterschappen via een gezamenlijke uitvoeringsorganisatie samenwerken op het terrein zuiveringsbeheer, waterschapsheffingen, WVO-verguningverlening en handhaving alsook het waterkwaliteitslaboratorium;
dit door wet- en regelgeving genormeerde doetaken dan wel in waterschappelijke beleidskaders beschreven uitvoeringstaken betreffen, die weinig bestuurlijke afweging en een grootschalige opzet behoeven;
de Wet gemeenschappelijke regelingen een kader biedt voor de samenwerking tussen de (all-in) waterschappen;
het om meerdere redenen gewenst is de regeling voor 1 januari 2004 te treffen;
Gelet op het bepaalde in artikel 50 Wet gemeenschappelijke regelingen;
BESLUIT:
Tezamen te treffen de “Gemeenschappelijke Regeling Waterschapsbedrijf Limburg” onder de hierna volgende bepalingen.
In deze Gemeenschappelijke Regeling wordt verstaan onder:
de regeling: de Gemeenschappelijke Regeling “Waterschapsbedrijf Limburg”;
zuiveringschap: het Zuiveringschap Limburg te Roermond dan wel diensrechtsopvolger;
kwantiteitswaterschappen: het Waterschap Peel en Maasvallei te Venlo en het Waterschap Roer en Overmaas te Sittard dan wel hun rechtsopvolgers;
een deelnemer: een aan deze regeling deelnemend waterschap als hiervoor bedoeld onder b. en c.;
Gedeputeerde Staten: Gedeputeerde Staten van Limburg;
WVO: Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Stb. 256/2002);
waterschapsbelastingen: zowel de belastingen genoemd in hoofdstuk XVI van de Waterschapswet, als de verontreinigingsheffing oppervlaktewateren ingevolge de WVO;
WGR: Wet gemeenschappelijke regelingen (Stb. 667/1984 en zoals nadien gewijzigd);
Keur: een politieverordening van een deelnemer, als bedoeld in de Waterschapswet (Stb. 379/1991).
1. Er is een rechtspersoonlijkheid bezittend openbaar lichaam genaamd “GemeenschappelijkeRegeling Waterschapsbedrijf Limburg”, hierna te noemen “de regeling”.
2. De regeling is gevestigd te Roermond.
3. Het rechtsgebied waarvoor deze regeling geldt omvat de beheersgebieden van de deelnemers.
De regeling wordt getroffen in het belang van een zo doelmatig mogelijke uitvoering van enige wettelijke bepaling of beleidsregel betreffende de volgende waterschapstaken:
de heffing en invordering van waterschapsbelastingen en – als hiervan afgeleid belang
de werkzaamheden met betrekking tot de administratie van gegevens ten behoeve van bestuursverkiezingen in het beheersgebied van de deelnemers.;
de vergunningverlening in het kader van de WVO alsmede de handhaving van de WVO en de Keur en de krachtens de WVO en de Keur verleende vergunningen of gegeven regels;
de bouw, de exploitatie, het onderhoud en het beheer van alle zuiveringstechnische werken met toebehoren;
de exploitatie en het beheer van het waterkwaliteitslaboratorium.
1. Ter behartiging van de in artikel 3 genoemde belangen is de regeling ten behoeve van de deelnemers belast met de uitvoering van enige wettelijke bepaling of beleidsregel betreffende de in dat artikel genoemde belangen.
2. Een deelnemer kan bij afzonderlijk besluit andere taken aan de regeling opdragen.
3. De regeling dient bij de uitoefening van de taken als bedoeld in het eerste en tweede lid uitvoering te geven aan de door de deelnemers vastgestelde integrale waterbeheersplannen en eventuele andere ter zake van de uitoefening van bevoegdheid gegeven beleidsregels.
4. Overheden, anders dan de deelnemers, kunnen – na bereikte overeenstemming daarover met het bestuur van de regeling – bij afzonderlijk besluit andere taken op het gebied van waterbeheer of waterketenbeheer aan de regeling opdragen of overdragen.
5. De regeling kan – met instemming van de deelnemers - samenwerkingsverbanden aangaan met andere rechtspersonen die taken uitoefenen op het gebied van waterbeheer of waterketenbeheer.
Voor de uitvoering van enige wettelijke bepaling betreffende de in artikel 3 genoemde belangen, treedt het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter van de regeling in de plaats van de respectievelijke bestuursorganen van de deelnemers, ieder voor zover het hen aangaat.
Het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter van de deelnemers dragen de uitvoering van de in bijlage 1 opgenomen wettelijke bepalingen betreffende de in artikel 3 genoemde belangen over aan de respectievelijke bestuursorganen van de regeling, ieder voor zover het hen aangaat.
Het bestuur van de regeling bestaat uit:
het algemeen bestuur;
het dagelijks bestuur;
de voorzitter.
1. Aan het hoofd van de regeling staat het algemeen bestuur van de regeling.
2. Na inwerkingtreding van het besluiten van Provinciale Staten van Limburg tot opheffing van het waterschap Peel en Maasvallei, het waterschap Roer en Overmaas en het Zuiveringschap Limburg én tot instelling van het nieuwe all-in waterschap Peel en Maasvallei en het nieuwe all-in waterschap Roer en Overmaas bestaat het algemeen bestuur van de regeling uit zes (6) leden, te weten de voorzitter van elk van de deelnemers (qualitate qua), alsmede twee leden van elk van de deelnemers aan te wijzen door het algemeen bestuur van een deelnemer uit het bestuur van die deelnemer. Indien de voorzittersfunctie van een deelnemer vacant is, treedt de waarnemend voorzitter van die deelnemer tijdelijk in diens plaats.
3. Het lidmaatschap van het algemeen bestuur van de regeling eindigt op de dag waarop de zittingsperiode van het algemeen bestuur van de deelnemer afloopt of de voorzitter van een deelnemer ophoudt als zodanig te functioneren.
4. Indien tussentijds een vacature ontstaat in het algemeen bestuur van de regeling – anders dan een van de voorzitters van de deelnemers - wijst het algemeen bestuur van de deelnemer die het aangaat ten spoedigste een nieuw lid aan.
5. Een lid van het algemeen bestuur van de regeling kan te allen tijde ontslag nemen. Hij deelt zijn ontslag mede aan het algemeen bestuur van de deelnemer die het aangaat. Het lid houdt zitting in het algemeen bestuur van de regeling totdat in de opvolging is voorzien.
1. Het algemeen bestuur van de regeling vergadert jaarlijks tenminste tweemaal en voorts zo vaak als de voorzitter of het dagelijks bestuur van de regeling dat nodig oordeelt.
2. De vergaderingen van het algemeen bestuur van de regeling zijn openbaar.
3. De deuren worden gesloten wanneer de voorzitter van de regeling het nodig oordeelt of twee of meer van de aanwezige leden daarom verzoeken.
4. Het algemeen bestuur van de regeling beslist vervolgens of met gesloten deuren zal worden vergaderd.
5. Het algemeen bestuur van de regeling stelt voor zijn vergaderingen een reglement van orde vast, dat aan de deelnemers wordt medegedeeld. Daarbij kan geen wijziging worden gebracht in hetgeen bij deze regeling is bepaald.
Onverminderd het bepaalde in artikel 6 behoren tot de taak en de bevoegdheden van het algemeen bestuur van de regeling:
het vaststellen en wijzigen van de begroting;
het vaststellen van de bijdragen van de deelnemers in de kosten van de regeling;
het vaststellen van de rekening;
het vaststellen van de hoofdlijnen van de organisatiestructuur;
het aangaan van geldleningen en van rekening-courant overeenkomsten;
het uitlenen van gelden;
de uitvoering van opgedragen of overgedragen taken als bedoeld in Hoofdstuk III van de regeling;
het vaststellen van verordeningen die noodzakelijk zijn ter behartiging van de taken van de regeling, daaronder begrepen de Bevoegdheid tot het heffen van belastingen als bedoeld in artikel 50b, lid 1, sub a. van de WGR.;
het vaststellen van een treasury-statuut.
1. Een lid van het algemeen bestuur van de regeling verstrekt het bestuur dat hem heeft aangewezen alle inlichtingen die door een of meer leden van dat bestuur worden gevraagd.
2. Een lid van het algemeen bestuur van de regeling kan door het bestuur dat hem heeft aangewezen te allen tijde ter verantwoording worden geroepen voor het door hem in het algemeen bestuur van de regeling gevoerde beleid.
3. Een lid van het algemeen bestuur van de regeling dat niet langer het vertrouwen geniet van het bestuur dat hem heeft aangewezen, kan door dat bestuur worden ontslagen. In dat geval draagt dat bestuur er zorg voor dat zo spoedig mogelijk een nieuw lid van de regeling wordt aangewezen.
4. Het algemeen bestuur van de regeling verstrekt de algemene besturen van de deelnemers alle inlichtingen die door een of meer leden van die besturen worden gevraagd.
1. Het Dagelijks Bestuur van de regeling, inclusief de voorzitter, is samengesteld uit dezelfde personen als het algemeen bestuur van de regeling.
2. Artikel 8, leden 2 tot en met 6, is van overeenkomstige toepassing op de leden van het dagelijks bestuur van de regeling.
Het dagelijks bestuur van de regeling vergadert zo vaak als de voorzitter dit nodig oordeelt of één van de leden van het dagelijks bestuur van de regeling daarom verzoekt.
Tot de taak en de bevoegdheden van het dagelijks bestuur van de regeling behoren:
De voorbereiding van al hetgeen in de vergadering van het algemeen bestuur van de regeling ter overweging en beslissing moet worden gebracht;
Het uitvoeren van de besluiten van het algemeen bestuur van de regeling;
De uitvoering van opgedragen of overgedragen taken als bedoeld in Hoofdstuk III van de regeling.
1. Het dagelijks bestuur van de regeling en elk van zijn leden verstrekken aan het algemeen bestuur van de regeling de door één of meer leden van dit bestuur gevraagde inlichtingen.
2. Het dagelijks bestuur van de regeling en elk van zijn leden leggen op verzoek van het algemeen bestuur van de regeling verantwoording af over het door het dagelijks bestuur van de regeling of een der leden gevoerde bestuur.
3. Het reglement van orde van het algemeen bestuur van de regeling houdt bepalingen in omtrent de wijze waarop de leden van het dagelijks bestuur van de regeling de hier bedoelde inlichtingen verstrekken en verantwoording afleggen.
4. Het algemeen bestuur van de regeling kan een lid van het dagelijks bestuur van de regeling ontslaan als deze het vertrouwen van het algemeen bestuur van de regeling niet meer bezit.
5. Het dagelijks bestuur van de regeling biedt het algemeen bestuur van de regeling jaarlijks ter vaststelling een verslag aan over de werkzaamheden van de regeling over het afgelopen jaar.
6. Het dagelijks bestuur van de regeling zendt het verslag na de vaststelling door het algemeen bestuur van de regeling toe aan de algemene besturen van de deelnemers en aan Gedeputeerde Staten.
1. De voorzitters van de deelnemers zijn qualitate qua voorzitter en de vice-voorzitter van de regeling Het algemeen bestuur van de regeling bepaalt wie voorzitter respectievelijk vice-voorzitter is van de regeling.
2. Tenzij het algemeen bestuur van de regeling een andersluidende afspraak maakt wisselen de voorzitter en de vice-voorzitter van de regeling na een zittingsduur van het algemeen bestuur van de regeling van twee (2) jaar van plaats.
3. De voorzitter van de regeling treedt af op de dag waarop de deelnemers hebben voorzien in de vacatures van lid van het algemeen bestuur van de regeling als gevolg van afloop van de zittingsperiode van het algemeen bestuur van de deelnemer.
1. De voorzitter van de regeling is belast met de leiding van de vergaderingen van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur van de regeling.
2. Hij tekent de stukken die van het algemeen bestuur en van het dagelijks bestuur van de regeling uitgaan.
3. De voorzitter van de regeling vertegenwoordigt de regeling in en buiten rechte.
4. De voorzitter van de regeling is voorts belast met de uitvoering van opgedragen of overgedragen taken als bedoeld in Hoofdstuk III van de regeling.
5. Vanaf het tijdstip van aftreden van leden van het dagelijks bestuur als gevolg van afloop van de zittingsperiode van het algemeen bestuur van de deelnemer tot het tijdstip waarop de deelnemers hebben voorzien in de vacatures in het algemeen bestuur van de regeling, treedt de voorzitter van de regeling op in plaats van het dagelijks bestuur van de regeling.
1. De regeling heeft een ambtelijk apparaat, aan het hoofd waarvan een directeur staat.
2. Het algemeen bestuur van de regeling stelt voor het personeel de rechtspositieregeling vast, waarbij de bindende regelen van de Sectorale Arbeidsvoorwaarden Waterschappen worden gevolgd.
3. Het algemeen bestuur van de regeling beslist omtrent benoeming, schorsing en ontslag van de directeur. Voor elke benoeming doet het dagelijks bestuur van de regeling een voordracht.
4. Het algemeen bestuur van de regeling regelt de bezoldiging van de directeur.
5. Het dagelijks bestuur van de regeling regelt de vervanging van de directeur.
6. De overige ambtenaren, alsmede het personeel werkzaam op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht, worden benoemd door het dagelijks bestuur van de regeling. Het dagelijks bestuur van de regeling stelt de bezoldiging vast.
7. De directeur staat, tevens als secretaris, de bestuursorganen van de regeling bij in de vervulling van hun taak. De directeur is aanwezig in de vergadering van het algemeen bestuur en van het dagelijks bestuur.
8. Alle uitgaande stukken van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur van de regeling worden door de directeur mede ondertekend.
1. Het dagelijks bestuur van de regeling zendt de ontwerp-begroting zes weken voordat zij aan het algemeen bestuur van de regeling wordt aangeboden, toe aan de algemene besturen van de deelnemers.
2. De ontwerp-begroting wordt door de zorg van de deelnemers voor een ieder ter inzage gelegd en tegen betaling van kosten algemeen verkrijgbaar gesteld. Van de terinzagelegging en de verkrijgbaarstelling geschiedt openbare kennisgeving.
3. De algemene besturen van de deelnemers kunnen bij het dagelijks bestuur van de regeling hun zienswijze over de ontwerp-begroting naar voren brengen. Het dagelijks bestuur van de regeling voegt de commentaren waarin deze zienswijze is vervat bij de ontwerp-begroting, zoals deze aan het algemeen bestuur van de regeling wordt aangeboden.
4. Het algemeen bestuur van de regeling stelt de begroting vast in het jaar voorafgaande aan dat waarvoor zij dient. Hierbij wordt rekening gehouden met de door het algemeen bestuur van de deelnemers uitgebrachte zienswijze.
5. Nadat deze is vastgesteld door het algemeen bestuur van de regeling, zendt het algemeen bestuur van de regeling, zo nodig, de begroting aan de algemene besturen van de deelnemers, die terzake bij Gedeputeerde Staten hun zienswijze naar voren kunnen brengen.
6. Het dagelijks bestuur van de regeling zendt de begroting binnen vier weken na de vaststelling, doch in ieder geval vóór 1 augustus van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient, aan Gedeputeerde Staten.
1. Het bepaalde in artikel 19, eerste, derde en vierde lid, is mede van toepassing op besluiten tot wijziging van de begroting.
2. Het eerste lid van dit artikel is niet van toepassing op wijzigingen van de begroting, die niet leiden tot een overschrijding van het bedrijfsbudget.
1. Het algemeen bestuur van de regeling stelt de jaarrekening vast in het jaar volgende op het jaar waarop deze betrekking heeft.
2. Het dagelijks bestuur van de regeling zendt de jaarrekening binnen twee weken na de vaststelling, doch in ieder geval vóór 15 juli van het jaar volgende op het jaar waarop de jaarrekening betrekking heeft, aan Gedeputeerde Staten alsook het algemeen bestuur van de deelnemers.
De leden van het bestuur van de regeling ontvangen geen vergoeding voor hun werkzaamheden noch een tegemoetkoming in de kosten.
1. Voor uittreding uit de regeling wordt een opzegtermijn van tenminste vijf jaar in acht genomen. Gedurende vijf jaren na de datum van inwerkingtreding van de regeling is opzegging niet mogelijk.
2. Het voornemen tot uittreding wordt bij aangetekende kennisgeving aan de voorzitter van het algemeen bestuur van de regeling meegedeeld.
3. Na ontvangst van de in het tweede lid vermelde kennisgeving wordt een in overleg met de uittredende deelnemer aan te wijzen onafhankelijke registeraccountant opdracht verleend een liquidatieplan op te stellen als ware tot opheffing van de regeling besloten. Het liquidatieplan wordt vastgesteld door het algemeen bestuur van de regeling en de daarin voor de uittredende deelnemer omschreven financiële verplichtingen zijn bindend. Artikel 29 is niet van toepassing.
4. Nadat het liquidatieplan is vastgesteld, is de uittredende deelnemer gehouden om binnen zes maanden de daarin voor de uittredende deelnemer omschreven financiële verplichtingen aan de regeling te voldoen.
5. De kosten van het in het derde lid bedoelde plan komen voor rekening van de uittredende deelnemer.
1. Instemming van de deelnemers is vereist voor opheffing van de regeling.
2. Bij opheffing van de regeling wordt een plan opgesteld als bedoeld in artikel 26, derde lid van de regeling. Het bepaalde in het derde, vierde en vijfde lid van dat artikel is van overeenkomstige toepassing.
3. Opheffing is niet mogelijk gedurende de eerste tien jaren na de datum van inwerkingtreding van de regeling.
1. Het dagelijks bestuur van de regeling draagt zorg voor de archiefbescheiden van de regeling overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens de wettelijke voorschriften daaromtrent.
2. De directeur van de regeling is belast met de bewaring en het beheer van de archiefbescheiden.
Ter uitvoering van de Archiefwet 1995 is een voorziening getroffen omtrent de zorg voor de archiefbescheiden van de regeling.
Van een geschil als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de WGR is sprake als tenminste één van de deelnemers of het bestuur van de regeling een zodanige mening is toegedaan.
Het dagelijks bestuur van het Zuiveringschap Limburg draagt zorg voor de toezending van de regeling ter goedkeuring aan Gedeputeerde Staten.
1. Deze regeling treedt in werking op de eerste dag van de maand volgend op de dag waarop de goedkeuring van dit besluit door Gedeputeerde Staten is opgenomen in het register als bedoeld in artikel 27 van de WGR, maar uiterlijk 15 december 2003.
2. In afwijking van het bepaalde in artikel 8, tweede lid, bestaat het algemeen bestuur van de regeling tot het moment van inwerkingtreding van het besluiten van Provinciale Staten van Limburg tot opheffing van het waterschap Peel en Maasvallei, het waterschap Roer en Overmaas en het Zuiveringschap Limburg én tot instelling van het nieuwe all-in waterschap Peel en Maasvallei en het nieuwe all-in waterschap Roer en Overmaas in 2003 uit zes (6) leden, te weten de voorzitter van elk van de deelnemers (qualitate qua), alsmede drie (3) leden aan te wijzen door het algemeen bestuur van het Zuiveringschap Limburg uit het dagelijks bestuur van het Zuiveringschap Limburg.
3. De taken als bedoeld in artikel 4 worden overgedragen met ingang van 31 december 2003.
4. Deze regeling kan worden aangehaald als: “Gemeenschappelijke Regeling Waterschapsbedrijf Limburg”.
Aldus vastgesteld door het algemeen bestuur van het waterschap Roer en Overmaas in zijn vergadering van 13 oktober 2003
De secretaris/directeur wnd, De voorzitter,
drs. F.M.C.M. Wesdijk drs. F.W.G. Laakakker
Aldus vastgesteld door het dagelijks bestuur van het waterschap Roer en Overmaas in zijn vergadering van 13 oktober 2003
De secretaris/directeur wnd, De voorzitter,
drs. F.M.C.M. Wesdijk drs. F.W.G. Laakakker
Aldus vastgesteld door de voorzitter van het waterschap Roer en Overmaas op 13 oktober 2003.
De voorzitter,
drs. F.W.G. Laakakker
Aldus vastgesteld door het algemeen bestuur van het Zuiveringschap Limburg in zijn vergadering van 23 oktober 2003
De secretaris wnd, De voorzitter,
mr. G.N.H. Vogels ir. H.A. van Alderwegen
Aldus vastgesteld door het dagelijks bestuur van het Zuiveringschap Limburg in zijn vergadering van 23 oktober 2003
De secretaris wnd, De voorzitter,
mr. G.N.H. Vogels ir. H.A. van Alderwergen
Aldus vastgesteld door de voorzitter van het Zuiveringschap Limburg op 23 oktober 2003.
De voorzitter,
ir. H.A. van Alderwegen
Aldus vastgesteld door het algemeen bestuur van het waterschap Peel en Maasvallei in zijn vergadering van 29 oktober 2003
De secretaris-directeur, De voorzitter,
A. Kooistra C.T. Cornelissen
Aldus vastgesteld door het dagelijks bestuur van het waterschap Peel en Maasvallei in zijn vergadering van 29 oktober 2003
De secretaris-directeur, De voorzitter,
A. Kooistra C.T. Cornelissen
Aldus vastgesteld door de voorzitter van het waterschap Peel en Maasvallei op 29 oktober 2003
De voorzitter,
C.T. Cornelissen
Goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Limburg bij besluit van 23 december 2003, kenmerk 2003/58021.
Op 13 december 2002 is door Provinciale Staten van Limburg besloten tot herziening van het Limburgse waterschapsbestel. Onder gelijktijdige opheffing van de drie Limburgse waterschappen worden per 1 januari 2004 twee all-in waterschappen ingesteld, t.w. het waterschap Peel en Maasvallei en het waterschap Roer en Overmaas. In artikel 23 van de door Provinciale Staten voor deze twee waterschappen vastgestelde reglementen is een bepaling over samenwerking opgenomen.
Hieruit vloeit voort dat:
1. de waterschappen structureel samenwerken ten behoeve van een doelmatige uitvoering van in ieder geval het zuiveringsbeheer;
2. de waterschappen een regeling treffen waarin in ieder geval de wijze van samenwerking, de taken van het samenwerkingsverband en de zeggenschap van elk der waterschappen daarin wordt vastgelegd.
3. de samenwerking geen inbreuk mag maken op de integrale verantwoordelijkheid van beide waterschappen voor de aan hen opgedragen taken.
In de notitie “Maatwerk in het Limburgse waterschapswerk”1 en in de “Kadernota Limburgs waterschapsbestel”2 is antwoord gegeven op de vraag voor welke taken de beide Limburgse waterschappen structureel samenwerken.
Dit betreft:
de heffing en invordering van waterschapsbelastingen evenwel met uitzondering van de besluitvorming in administratief beroep;
de vergunningverlening in het kader van de WVO (evenwel uitgezonderd de besluitvorming over vergunningplichtige directe lozingen) én de handhaving van de WVO en de Keur en de krachtens de WVO en de Keur verleende vergunningen of gegeven regels;
de bouw, de exploitatie, het onderhoud en het beheer van alle zuiveringstechnische werken met toebehoren;
alsmede het laboratorium en de facilitaire diensten ter ondersteuning van bovengenoemde taken.
De samenwerking krijgt vorm via een door de waterschapsbesturen te treffen gemeenschappelijke regeling. De Wet Gemeenschappelijke Regelingen (de WGR) geeft immers een kader voor samenwerking tussen waterschappen en krachtens jurisprudentie3 geldt het principe dat het gebruik van privaatrechtelijke instrumenten (in casu bijvoorbeeld het oprichten van een privaatrechtelijke rechtspersoon) door de overheid niet is toegestaan als langs publiekrechtelijke weg hetzelfde resultaat kan worden bereikt. Daarbij is geopteerd voor een gemeenschappelijke regeling, waarbij een openbaar lichaam wordt ingesteld. Voor de taakuitoefening is rechtspersoonlijkheid – onontbeerlijk voor deelneming aan het maatschappelijk verkeer – vereist.
Afhankelijk van de vorm van samenwerking verschillen de juridische en fiscale gevolgen. Kort samengevat kunnen de gevolgen bij samenwerking via een door de waterschapsbesturen te treffen gemeenschappelijke regeling als volgt worden getypeerd.
1. De overdracht van eigendommen van de waterschappen aan het openbaar lichaam is op grond van de Wet op belastingen van rechtsverkeer4 vrijgesteld van overdrachtsbelasting, mits wordt voldaan aan de in het Uitvoeringsbesluit belastingen van rechtsverkeer gestelde (administratieve) voorwaarden5.
2. Over de taakuitoefening door het openbaar lichaam zijn de waterschapsbesturen geen BTW verschuldigd omdat het openbaar lichaam zal voldoen aan de voorwaarden voor BTW-vrijstelling als bedoeld in de Wet op de omzetbelasting6.
3. Het is mogelijk één gelijk WVO-tarief te hanteren in beide waterschapsgebieden7.
4. Bij toepassing van de AMvB Stedelijk Afvalwater wordt ervan uitgegaan dat de 75%- norm voor zuiveringsrendement geldt voor het rechtsgebied van de regeling, dat wordt gevormd door de beheersgebieden van de betrokken waterschappen8.
5. De Europese aanbestedingsregels vormen geen belemmering voor de taakopdracht door de waterschappen aan het openbaar lichaam9.
6. Het openbaar lichaam is een aanbestedende dienst in de zin van de Europese aanbestedingsregels betreffende werken, leveringen en diensten.
7. Medewerk(st)ers van het openbaar lichaam behouden de ambtenarenstatus.
De “plicht” van de twee all-in waterschappen tot het structureel samenwerken, vloeit voort uit artikel 23 van de nieuwe waterschapsreglementen. Benaderd vanuit dit perspectief ligt het voor de hand dat de Overgangsbesturen van de twee all-in waterschappen kort na 1 januari 2004 de regeling treffen.
De regeling behoeft vervolgens de goedkeuring door Gedeputeerde Staten10 en treedt niet in werking dan na opname in het register van Gedeputeerde Staten die de regeling hebben goedgekeurd11. Het rechtspersoonlijkheid bezittend openbaar lichaam (verder: Waterschapsbedrijf) komt bij deze aanpak tot stand begin 2004.
Echter de totstandkoming van het Waterschapsbedrijf per begin 2004 is niet gewenst. Dit zou er namelijk toe leiden dat per 1 januari 2004 de zuiveringstechnische werken alsook de rechten en verplichtingen van het Zuiveringschap moeten worden verdeeld over de all-in waterschappen en niet “rechtstreeks” kunnen worden toebedeeld aan het Waterschapsbedrijf.
Indien de overgang van de rechten en plichten naar het Waterschapsbedrijf niet al voor 1 januari 2004 is geregeld, vindt namelijk van rechtswege overgang hiervan plaats naar de twee all-in waterschappen12. Na de totstandkoming van het Waterschapsbedrijf dient dan overdracht door de waterschappen aan het openbaar lichaam plaats te vinden.
Ditzelfde geldt ook voor de betrokken medewerk(st)ers. Op grond het bepaalde in de overgangsreglementen gaan de betrokken medewerk(st)ers over in dienst van één van de twee all-in waterschappen13. Zeker indien het Waterschapsbedrijf per 1 januari 2004 nog geen rechtspersoonlijkheid heeft - en het om die reden geen medewerk(st)ers in dienst kan hebben – moet formeel invulling worden gegeven aan de indiensttreding van de betrokken medewerk(st)ers bij één van de twee all-in waterschappen.
Een oplossing voor het hiervoor geschetste probleem vormt het treffen van een gemeenschappelijke regeling per eind 2003 door de huidige waterschapsbesturen. In het voorliggende concept is in deze hulpconstructie voorzien. Aangezien Gedeputeerde Staten de regeling naar verwachting medio december 2003 goedkeuren, geldt de hulpconstructie slechts enkele weken. Gedurende deze zeer kort periode (medio december 2003 tot 1 januari 2004) zal het dan bevoegde bestuur van de regeling (zie artikel 31 lid 2) zich beperken tot het gaande houden van de dienst en geen ingrijpende beleids- of uitvoeringsbesluiten nemen.
In paragraaf IV van de Kadernota is aandacht besteed aan de verhouding waterschappen – gemeenschappelijke regeling. Hoofdregel is dat het beleid voor de aan de gemeenschappelijke regeling opgedragen taken een bevoegdheid blijft van de beide waterschapsbesturen, terwijl het GR-bestuur een uitvoerings- en voorbereidingsbevoegdheid heeft. Beleidsbepaling door de beide waterschapsbesturen vindt plaats via de door hen vast te stellen integrale waterbeheersplannen. Het is van belang, dat dit uitvoeringskader voor de gemeenschappelijke regeling voldoende uitgewerkt wordt. Voor zover de integrale waterbeheersplannen daarin niet voorzien zullen de beide waterschapsbesturen een beleidsuitwerking vaststellen.
In de gemeenschappelijke regeling is dit aldus verwoord “De regeling dient bij de uitoefening van de taken … uitvoering te geven aan de door de deelnemers vastgestelde integrale waterbeheersplannen en eventuele andere ter zake van de uitoefening van gedelegeerde bevoegdheid gegeven beleidsregels”.
In de begroting van de gemeenschappelijke regeling, die tot stand komt volgens de daarvoor in de Wet Gemeenschappelijke Regelingen vastgestelde procedure, liggen de budgetten vast die de gemeenschappelijke regeling beschikbaar heeft voor haar taakuitoefening. Deze begroting is een afgeleide van de jaarlijkse uitvoeringsplannen van de waterschappen met prioriteitstelling. De beide waterschapsbesturen stellen deze uitvoeringsplannen vast op basis van op basis van hun integraal waterbeheersplan.
De Wet Gemeenschappelijke Regelingen bevat de volgende procedure voor de totstandkoming van de begroting van de gemeenschappelijke regeling:
a. Het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam zendt de ontwerp-begroting zes weken voordat zij aan het algemeen bestuur wordt aangeboden toe aan de algemene besturen van de deelnemende waterschappen.
b. De ontwerp-begroting wordt door de zorg van de deelnemende waterschappen voor een ieder ter inzage gelegd en tegen betaling van kosten algemeen verkrijgbaar gesteld. Van de ter inzage legging en de verkrijgbaarstelling geschiedt openbare kennisgeving.
c De algemene besturen van de deelnemende waterschappen kunnen bij het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam hun zienswijze over de ontwerp-begroting naar voren brengen. Het dagelijks bestuur voegt de commentaren waarin deze zienswijze is vervat bij de ontwerp-begroting, zoals deze aan het algemeen bestuur wordt aangeboden.
d. Het algemeen bestuur van het openbaar lichaam stelt de begroting vast in het jaar voorafgaande aan dat waarvoor zij dient. Hierbij wordt rekening gehouden met de door het algemeen bestuur van het waterschap uitgebrachte zienswijze.
e. Nadat deze is vastgesteld, zendt het algemeen bestuur van het openbaar lichaam, zo nodig, de begroting aan de algemene besturen van de deelnemende waterschappen, die terzake bij Gedeputeerde Staten hun zienswijze naar voren kunnen brengen.
f. Het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam zendt de begroting binnen vier weken na de vaststelling, doch in ieder geval vóór 1 augustus van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient, aan Gedeputeerde Staten.
Met uitzondering van het bepaalde over de ter inzage legging, geldt dezelfde procedure voor besluiten tot wijziging van de begroting. De algemene besturen van de waterschappen kunnen ook hierover hun zienswijze uitbrengen.
De algemene besturen van de waterschappen worden niet betrokken bij een begrotingswijziging van ondergeschikte aard, die budgettair neutraal is.
Passend bij de initiële verantwoordelijkheid van de beide waterschapsbesturen en de vorm van afgeleid bestuur van de Gemeenschappelijke Regeling, dienen deze beide besturen een dominante rol te vervullen voorafgaand aan de vaststelling van de begroting van de Gemeenschappelijke Regeling. Die dominantie vloeit voort uit de Wet Gemeenschappelijke Regelingen zelf. Daarom is in de regeling zelf volstaan met het opnemen van deze wettelijke procedure.
Indien de beide waterschapsbesturen dat wensen, zal het bestuur van de Gemeenschappelijke Regeling echter al in het voorjaar van het jaar voorafgaand aan het begrotingsjaar, op hoofdlijnen inzicht moeten geven in de belangrijkste aspecten die van invloed zijn op inhoud en omvang van de eigen begroting. De waterschapsbesturen beschikken dan in een vroeg stadium al over een inzicht of hun eigen beleid en het deel daarvan dat de Gemeenschappelijke Regeling voor hen uitvoert, voldoende in elkaars verlengde liggen.
De financiële verplichtingen, die voortvloeien uit de door het algemeen bestuur van het openbaar lichaam vastgestelde begroting, gelden als verplichte uitgaven in de begroting van de twee waterschappen. Uit de Waterschapswet vloeit voort dat het dagelijks bestuur van het waterschap jaarlijks vóór 1 oktober van het jaar dat voorafgaat aan het begrotingsjaar een ontwerp-begroting aanbiedt terwijl het algemeen bestuur van het waterschap de begroting vaststelt vóór 1 december14. Hiervoor resteert derhalve voldoende tijd.
In de vorige paragraaf is ingegaan op de beleidsbepalende rol van de waterschappen, die de bestuurlijke verhouding tussen de beide waterschappen en het Waterschapsbedrijf kenmerkt. De beide waterschapsbesturen zijn immers verantwoordelijk voor alle aan hen opgedragen reglementaire taken. Zij hebben daarvoor het primaat. De gemeenschappelijke regeling is een vorm van afgeleid bestuur. Overeenkomstig de Kadernota is voorzien in een bestuur dat bestaat uit 6 leden. Er is een directe relatie tussen het bestuur van het Waterschapsbedrijf en het bestuur van de waterschappen.
De waterschapsvoorzitters zijn qualitate qua lid van het bestuur van het Waterschapsbedrijf. De overige bestuursleden van het Waterschapsbedrijf zijn afkomstig uit de dagelijkse besturen van de waterschappen. Daarvoor is gekozen omdat:
het overgrote deel van de aan het bestuur van het Waterschapsbedrijf over te dragen bevoegdheden aangelegenheden betreffen die (zouden zij niet zijn overgedragen) behoren tot de verantwoordelijkheid van het Dagelijks Bestuur van de beide waterschappen;
de dagelijkse besturen van de waterschappen in de samenwerking met het Waterschapsbedrijf het eerst bestuurlijke aanspreekpunt zijn en slagvaardig kunnen inspelen op samenwerkingsontwikkelingen die een snelle bestuurlijke waterschapsreactie vragen;
leden van het Dagelijks Bestuur van de waterschappen beschikken over meer en gedetailleerdere informatie dan de AB-leden. Daardoor zijn zij beter in staat te functioneren in het bestuur van de het Waterschapsbedrijf en kunnen zij op een adequate wijze informatie verstrekken en verantwoording afleggen zoals voorgeschreven in artikel 15 van de regeling.
Om formele redenen moet bij het bestuur van het Waterschapsbedrijf een onderscheid worden gemaakt tussen een algemeen bestuur, een dagelijks bestuur en een voorzitter. Genoemde bestuursorganen hebben op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen en de hierop gebaseerde regeling eigen bevoegdheden. In de regeling is bepaald dat het dagelijks bestuur bestaat uit dezelfde personen als het algemeen bestuur. In de praktijk zullen de bestuursvergaderingen na elkaar plaatsvinden.
De regeling voorziet erin dat de beide waterschapsvoorzitters qualitate qua voorzitter respectievelijk vice-voorzitter zijn van het bestuur van het Waterschapsbedrijf. Naast de omstandigheid dat de waterschapsvoorzitters fulltime beschikbaar zijn, pleit hiervoor dat zij kunnen voorzien in continuïteit en coördinatie binnen het bestuur van het Waterschapsbedrijf en naar de waterschapsbesturen.
Na twee jaar wisselen voorzitter en vice-voorzitter van plaats. De aan het Waterschapsbedrijf opgedragen taken (zuiveringsbeheer, lastingheffing en – inning, laboratorium en WVO-vergunningverlening en -handhaving) hebben een beleidsluw karakter. Het betreft immers in hoofdzaak door wet- en regelgeving genormeerde dan wel in waterschappelijke beleidskaders beschreven uitvoeringsgerichte taken die weinig bestuurlijke afweging behoeven. Dat is de reden waarom voor het Waterschapsbedrijf een besturingsmodel (besturen op hoofdlijnen en op afstand) geldt zoals eerder beschreven in de notitie Maatwerk en de Kadernota. Het bestuur van het Waterschapsbedrijf kan daardoor materieel functioneren als een Raad van Commissarissen. Met de vaststelling van de gemeenschappelijke regeling wordt de eerste stap gezet in het kader van de invulling van het besturingsmodel voor het Waterschapsbedrijf. De volgende stap is dat het bestuur van het Waterschapsbedrijf bevoegdheden aan de directie mandateert, prestatie-afspraken maakt en budgetten afspreekt.
De bestuursorganen van het openbaar lichaam Waterschapsbedrijf Limburg beschikken hetzij uit hoofde van toekenning door de samenwerkende waterschappen, hetzij van rechtswege over een aantal bevoegdheden. Allereerst zijn dit de (autonome en medebewinds)bevoegdheden die de waterschapsbesturen op grond de Waterschapswet respectievelijk bijzondere wetgeving bezitten en vervolgens overdragen. Een tweede categorie van bevoegdheden kan worden aangeduid als die welke het rechtspersoonlijkheid bezittend openbaar lichaam Waterschapsbedrijf Limburg van rechtswege bezit om aan het maatschappelijk verkeer deel te nemen, bijvoorbeeld het sluiten van geldleningen en het benoemen van personeel. Deze bevoegdheden behoeven niet met zoveel woorden door de waterschapsbesturen aan het openbaar lichaam te worden toegekend.
Uit jurisprudentie volgt dat de bevoegdheidstoekenning voldoende concreet moet zijn. Bevoegdheidstoekenning blijft achterwege indien bij wettelijk voorschrift anders is bepaald of de aard van de bevoegdheid zich hiertegen verzet. Met inachtneming van het vorenstaande is de bevoegdheidstoekenning voor het Waterschapsbedrijf uitgewerkt.
Voor de bevoegdheidstoekenning door de Waterschapsbesturen aan het bestuur van het Waterschapsbedrijf staan twee wegen open, t.w.
Mandaat: bestuursorgaan van het openbaar lichaam krijgt de bevoegdheid om in naam van een bestuursorgaan van het waterschap besluiten te nemen.
Delegatie: bestuursorgaan van het openbaar lichaam oefent de door het bestuursorgaan van het waterschap overgedragen bevoegdheid tot het nemen van besluiten onder eigen verantwoordelijkheid uit.
Het Waterschapsbedrijf wordt door de waterschappen belast met de uitvoering van de heffing en invordering van waterschapsbelastingen evenwel met uitzondering van de besluitvorming in administratief beroep.
a. Algemeen bestuur
Uit artikel 50b, eerste lid, sub a WGR vloeit voort dat niet aan het bestuur van een openbaar lichaam kan worden toegekend de bevoegdheid andere belastingen te heffen dan de rechten (leges) bedoeld in artikel 115 Waterschapswet. Hiermee staat buiten twijfel dat de bevoegdheid tot het vaststellen van belastingverordeningen behoort tot de bevoegdheden van de Algemene Besturen van de beide waterschappen. De rol van het Waterschapsbedrijf is enkel een adviserende.
Voor bevoegdheid tot het bepalen van het kwijtscheldingsbeleid geldt hetzelfde. Deze komt evenmin voor overdracht aan het Waterschapsbedrijf in aanmerking. De rol van het Waterschapsbedrijf is enkel een adviserende.
b. Dagelijks bestuur
In de Waterschapswet is een bepaling opgenomen, die specifiek ziet op het treffen van een Gemeenschappelijke Regeling tussen waterschappen op het terrein van heffing en invordering van waterschapsbelastingen.
Artikel 124, vijfde lid, Waterschapswet bepaalt dat “Indien voor de heffing of de invordering van een of meer waterschapsbelastingen een
gemeenschappelijke regeling is getroffen en bij die regeling een openbaar lichaam is ingesteld, kan bij of krachtens die regeling worden bepaald dat een daartoe aangewezen ambtenaar van dat openbaar lichaam wordt aangewezen als:
de in artikel 123, derde lid, onderdeel b, bedoelde ambtenaar van het waterschap voor de uitvoering van enige wettelijke bepaling betreffende de heffing van waterschapsbelastingen;
de in artikel 123, derde lid, onderdeel c, bedoelde ambtenaar van het waterschap voor de uitvoering van enige wettelijke bepaling betreffende de invordering van waterschapsbelastingen;
de in artikel 123, derde lid, onderdeel d, bedoelde ambtenaren van het waterschap voor de uitvoering van enige wettelijke bepaling betreffende de heffing of de invordering van waterschapsbelastingen;
de in artikel 123, derde lid, onderdeel e, bedoelde ambtenaar van het waterschap voor de uitvoering van enige wettelijke bepaling betreffende de invordering van waterschapsbelastingen.”
Hieraan is invulling gegeven bij de uitwerking van de Gemeenschappelijke Regeling. Het dagelijks bestuur van het Waterschapsbedrijf is bevoegd tot aanwijzing van genoemde ambtenaren.
Tevens is daarbij – overeenkomstig de Kadernota Limburgs Waterschapsbestel – voorzien in overdracht (= delegatie) van andere bevoegdheden van het dagelijks bestuur van het waterschap aan het bestuur van het Waterschapsbedrijf met een meer procedureel/uitvoeringsgericht karakter. Zie bijlage 1 bij de regeling. De volgende bevoegdheden op het terrein van heffing en invordering wordt niet overgedragen aan het bestuur van het Waterschapsbedrijf:
Instellen cassatie als bedoeld in artikel 28a AWR;
Stellen van beleidsregels over toepassen hardheidsclausule als bedoeld in artikel 63 AWR;
Beslissing op administratief beroep kwijtschelding als bedoeld in artikel 25 Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990.
Deze bevoegdheden blijven berusten bij de dagelijkse besturen van de beide waterschappen. Voor de goede orde wordt nog het volgende aangetekend. De ambtenaar belast met de heffing krijgt met name vanuit de Algemene wet inzake rijksbelastingen rechtstreeks diverse bevoegdheden toegekend, inclusief de bevoegdheid om voor die bevoegdheden op grond van artikel 4:81 Algemene wet bestuursrecht beleidsregels te stellen.
De ambtenaar belast met de invordering krijgt met name vanuit de Invorderingswet 1990 en de Kostenwet invordering rijksbelastingen rechtstreeks diverse bevoegdheden toegekend, inclusief de bevoegdheid om voor die bevoegdheden op grond van artikel 4:81 Algemene wet bestuursrecht beleidsregels te stellen. Deze bevoegdheidstoedeling vindt rechtstreeks vanuit de wet plaats zodat dit in het kader van het treffen van de Gemeenschappelijke Regeling geen verdere uitwerking behoeft.
Het Waterschapsbedrijf wordt belast met de vergunningverlening in het kader van de WVO, evenwel uitgezonderd de besluitvorming over vergunningplichtige directe lozingen. Daarnaast wordt de handhaving van de WVO en de Keur en de krachtens de WVO en de Keur verleende vergunningen of gegeven regels, aan het Waterschapsbedrijf gedragen.
a. Algemeen bestuur
Toekenning van bevoegdheden van het Algemeen Bestuur van het waterschap aan het bestuur van het Waterschapsbedrijf is niet aan de orde. Het Waterschapsbedrijf vervult enkel een adviserende rol ten behoeve van de waterschappen op het terrein van beleidsvorming en regelgeving (o.a. handhaafbaarheid Keurbepalingen).
b. Dagelijks bestuur
Op het terrein van vergunningverlening en handhaving heeft het dagelijks bestuur van het waterschap tal van bevoegdheden. Anders dan bij waterschapsheffingen wordt bij de bevoegdheidstoekenning door de dagelijkse besturen van de beide waterschappen aan het bestuur van het Waterschapsbedrijf op het terrein van vergunningverlening en handhaving niet geopteerd voor delegatie van deze bevoegdheden maar voor mandaat. Daarvoor geldt de volgende argumentatie. Met enige regelmaat wijzigen de bij wettelijk voorschrift aan de waterschapsbesturen op dit terrein toegekende bevoegdheden. Voor zover dit bevoegdheden betreft die de taakuitoefening van het Waterschapsbedrijf raken, dient die bevoegdheid zo snel mogelijk door de waterschapsbesturen te worden opgedragen aan het Waterschapsbedrijf. Mandatering is als systeem van bevoegdheidstoekenning aanmerkelijk flexibeler dan delegatie. Bij mandatering kan veelal worden volstaan met besluitvorming door de dagelijkse besturen van de waterschappen en het bestuur van het Waterschapsbedrijf. Aanpassing van delegatie daarentegen gaat gepaard met een wijzing van de gemeenschappelijke regeling. Dit vraagt niet alleen besluitvorming van de dagelijkse besturen van de waterschappen, maar ook van de Algemene Besturen van de waterschappen, terwijl de wijziging van de Gemeenschappelijke Regeling ook de goedkeuring door Gedeputeerde Staten behoeft. Bijkomend voordeel is dat bij de besluitvorming expliciet blijkt dat deze plaatsvindt namens het dagelijks bestuur van desbetreffende waterschap. In de te treffen Gemeenschappelijke Regeling is de bevoegdheid van het Waterschapsbedrijf geformuleerd in termen van advisering over vergunningverlening en handhaving Wet verontreiniging oppervlaktewateren en de hierop gebaseerde wettelijke voorschriften (o.a. lozingsbesluiten), hoofdstuk 7 juncto hoofdstuk 9 van de Verordening Waterhuishouding Limburg 1997 alsmede advisering over handhaving van de Wet op de Waterhuishouding en de voor de waterschappen geldende waterschapskeur. Het mandaatbesluit op grond waarvan het Waterschapsbedrijf in naam van de waterschappen bepaalde bestuursbevoegdheden uitoefent op het terrein van vergunningverlening en handhaving maakt geen formeel onderdeel uit van de Gemeenschappelijke Regeling.
Het Waterschapsbedrijf wordt door de waterschappen belast met de bouw, de exploitatie, het onderhoud en het beheer van alle zuiveringstechnische werken met toebehoren. De meerderheid van deze handelingen hebben een privaatrechtelijk respectievelijk een feitelijk karakter. Zoals eerder aangegeven behoeft de bevoegdheid daartoe niet met zoveel woorden door de waterschapsbesturen aan het openbaar lichaam te worden toegekend omdat zij voortvloeit uit de rechtspersoonlijkheid van het openbaar lichaam. In publiekrechtelijk opzicht is van belang dat door het bestuur van de Waterschappen aan het bestuur van het Waterschapsbedrijf wordt overgedragen het beheer van de zuiveringstechnische werken in het beheersgebied van de waterschappen. Op grond van het Lozingenbesluit Wvo stedelijk afvalwater draagt de beheerder zorg voor:
bemonstering en analyse;
de opstelling van een rapportage.
Op grond van het bepaalde in artikel 4.23 Wet milieubeheer draagt de beheerder in verband met een goede afstemming tussen riolering en zuiveringstechnische werken ook zorg voor inbreng bij de voorbereiding van een gemeentelijke rioleringsplan.
Het Waterschapsbedrijf wordt door de waterschappen belast met de exploitatie van het laboratorium met toebehoren. De meerderheid van de handelingen hebben een privaatrechtelijk respectievelijk een feitelijk karakter. Zoals eerder aangegeven behoeft de bevoegdheid daartoe niet met zoveel woorden door de waterschapsbesturen aan het openbaar lichaam te worden toegekend. In publiekrechtelijk opzicht is enkel van belang dat ook medewerk(st)ers van het laboratorium kunnen worden aangewezen als toezichthouder. Dit onderwerp wordt meegenomen in het mandaatbesluit waarbij de dagelijkse besturen van de waterschappen op het terrein van vergunningverlening van de handhavingen bevoegdheden aan het bestuur van het Waterschapsbedrijf mandateren.
Mede gelet op het vorenstaande kan de relatie tussen de waterschapsbesturen en het bestuur van het Waterschapsbedrijf als volgt worden samengevat. De waterschapsbesturen treffen de Gemeenschappelijke Regeling (m.n. taakopdracht en bestuurssamenstelling) én bepalen het beleid voor de door het Waterschapsbedrijf uit te voeren taken. Regelgeving voor de door het Waterschapsbedrijf uit te voeren taken is eveneens voorbehouden aan de waterschapsbesturen. Qua voorbereiding van de begroting vervullen de waterschapsbesturen de in paragraaf 6 al aangegeven dominante rol.
Het waterschapsbestuur bepaalt wie uit zijn midden (naast de waterschapsvoorzitter) zitting neemt in het bestuur van het Waterschapsbedrijf. Op de “vertegenwoordigers” rust een informatie- en verantwoordingsplicht ten behoeve van het eigen waterschapsbestuur voor de door het Waterschapsbedrijf uit te voeren taken. Het waterschapsbestuur heeft het recht “een vertegenwoordiger” te ontslaan.
Ook het bestuur van het Waterschapsbedrijf heeft een informatieplicht aan het waterschapsbestuur. In bestuurlijk opzicht zijn er dan ook legio waarborgen dat het Waterschapsbedrijf zich enkel in de door de waterschapsbesturen gewenste richting ontwikkelt.
1 Augustus 2001
2 Februari 2003
3 Onder andere HR 16 januari 1990, NJ 1991, 393
4 Artikel 15, lid 1 sub c Wet op belastingen van rechtsverkeer
5 Artikel 3 Uitvoeringsbesluit belastingen van rechtsverkeer
6 Artikel 11, lid 1 sub u, van de Wet op de omzetbelasting
7 Zie advies D.B.-overleg d.d. 6 februari 2002
8 Artikel 9 AMvB Stedelijke afvalwater luidt: “Indien het zuiveringsrendement ten minste 75
procent bedraagt, kan de waterkwaliteitsbeheerder in de vergunning voor bestaande
rioolwaterzuiveringsinrichtingen alsmede voor nieuwe rioolwaterzuiveringsinrichtingen met een
ontwerpcapaciteit van minder dan 20.000 i.e., hogere grenswaarden voor de betrokken
parameter vaststellen dan bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel b.
9 Uit artikel 6 van de EG-richtlijn diensten vloeit voort dat de bepalingen van die richtlijn niet van
toepassing zijn op overheidsopdrachten voor dienstverlening die worden gegund aan een
instantie, die zelf een aanbestedende dienst is in de zin van de richtlijn, op basis van een
alleenrecht dat zij uit hoofde van bekendgemaakte wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen
geniet, op voorwaarde dat deze bepalingen verenigbaar zijn met het Verdrag tot oprichting van
de Europese Economische Gemeenschap
10 Artikel 50 h Wet gemeenschappelijke regelingen
11 Artikel 50a juncto artikel 26, derde lid, Wet gemeenschappelijke regelingen
12 Artikel 5b Waterschapswet luidt:
1. Indien provinciale staten besluiten een waterschap op te heffen en het gebied daarvan te
doen overgaan naar een bestaand of gelijktijdig ingesteld waterschap, gaan de rechten en
verplichtingen van het op te heffen waterschap op de datum van opheffing over naar het
waterschap waarnaar zijn gebied overgaat, zonder dat daarvoor een nadere akte wordt
gevorderd.
2. Wettelijke procedures en rechtsgedingen waarbij een opgeheven waterschap als bedoeld in
het eerste lid betrokken is, worden met ingang van de datum van opheffing voortgezet door
en tegen het waterschap waarnaar zijn gebied is overgegaan. Ten aanzien van de
rechtsgedingen is de elfde afdeling van de tweede titel van het eerste boek van het
Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van overeenkomstige toepassing.
3. Indien ingevolge het eerste lid onroerende zaken overgaan, doen gedeputeerde staten de
overgang onverwijld inschrijven in de openbare registers als bedoeld in afdeling 2 van titel 1
van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek. Artikel 24, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk
Wetboek is niet van toepassing.
4. Het eerste tot en met derde lid zijn van overeenkomstige toepassing, indien provinciale
staten besluiten een gedeelte van het gebied van een waterschap te doen overgaan naar
dat van een ander waterschap.
13 Artikel 19 overgangsreglement waterschap Peel en Maasvallei/waterschap Roer en Overmaas.
14 Artikel 100, eerste lid, en artikel 101,vierde lid, Waterschapswet.
1. Een regeling als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen (Stb. 1989, 571) houdt
tevens een voorziening in omtrent de zorg voor de archiefbescheiden van bij die regeling
ingestelde openbare lichamen of gemeenschappelijke organen.
2. Deze voorziening wordt getroffen zoveel mogelijk overeenkomstig de bepalingen van deze
wet.
3. Zolang bij een gemeenschappelijke regeling niet is voldaan aan de verplichting tot het
treffen van een voorziening als bedoeld in het eerste lid, zijn van overeenkomstige
toepassing de bepalingen die terzake gelden voor de gemeente dan wel, indien een
provincie aan de regeling deelneemt, voor de provincie, waar het ingestelde lichaam of
orgaan is gevestigd.
Het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter van de deelnemers dragen de uitvoering van de volgende wettelijke bepalingen betreffende de in artikel 3 van de regeling genoemde belangen over aan de respectievelijke bestuursorganen van de regeling, ieder voor zover het hen aangaat.
Op het terrein van heffing van waterschapsomslagen/verontreinigingsheffing
Aanwijzing ambtenaar belast met de heffing als bedoeld in artikel 123, derde lid, sub b Waterschapswet;
Nadere regeling aangifteformulier als bedoeld in artikel 6, derde lid, Algemene wet inzake rijksbelastingen (verder: AWR);
Regels bij het doen van aangifte als bedoeld in artikel 8, eerste lid, AWR;
Stellen nadere regels in het kader van een voorlopige aanslag als bedoeld in artikel 13 AWR;
Stellen nadere regels voorlopige aanslag in andere gevallen dan tijdvakbelasting als bedoeld in artikel 14 AWR;
Verlenen van toestemming tot verdagen van de termijn doen van een uitspraak als bedoeld in artikel 25, tweede lid, AWR;
Toepassen hardheidsclausule als bedoeld in artikel 63 AWR;
Vaststellen beleidsregels ten aanzien van bovenvermelde bevoegdheden op het terrein van heffing als bedoeld in artikel 4:81 Algemene wet bestuursrecht, met uitzondering van het vaststellen beleidsregels ten aanzien van toepassen hardheidsclausule als bedoeld in artikel 63 AWR;
Op het terrein van invordering van waterschapsomslagen/verontreinigingsheffing:
Aanwijzing ambtenaar belast met de invordering als bedoeld in artikel 123, derde lid, sub c Waterschapswet;
Aanwijzing belastingdeurwaarder als bedoeld in artikel 123, derde lid, sub e Waterschapswet;
Geheel of gedeeltelijk oninbaar verklaren van een belastingaanslag als bedoeld in artikel 144, vijfde lid, Waterschapswet;
Vaststellen beleidsregels ten aanzien van bovenvermelde bevoegdheden op het terrein van invordering als bedoeld in artikel 4:81 Algemene wet bestuursrecht.
Op het terrein van zuiveringsbeheer:
het beheer van de zuiveringstechnische werken in het beheersgebied van de waterschappen.
bemonstering en analyse als bedoeld in artikel 4 van het Lozingenbesluit Wvo stedelijk afvalwater;
de opstelling van een rapportage als bedoeld in artikel 6 van het Lozingenbesluit Wvo stedelijk afvalwater;
inbreng bij de voorbereiding van een gemeentelijke rioleringsplan als bedoeld in artikel 4.23 Wet milieubeheer.
Op het terrein van vergunningverlening en handhaving
onverminderd de bij mandaat opgedragen wettelijke bevoegdheden de advisering over vergunningverlening en handhaving Wet verontreiniging oppervlaktewateren en de hierop gebaseerde wettelijke voorschriften (o.a. lozingsbesluiten), hoofdstuk 7 juncto hoofdstuk 9 van de Verordening Waterhuishouding Limburg 1997 alsmede advisering over handhaving van de Wet op de Waterhuishouding en de voor de waterschappen geldende waterschapskeur.
Op het terrein van laboratorium