Overheidsorganisatie | Waterschap Peel en Maasvallei |
---|---|
Officiële naam regeling | Verordening bestuurscompensatie waterschap Peel en Maasvallei |
Citeertitel | Verordening bestuurscompensatie waterschap Peel en Maasvallei |
Vastgesteld door | algemeen bestuur |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp | bestuur – waterschappen |
Deze regeling is ingetrokken door de Verordening Nadeelcompensatie Waterschap Limburg.
Datum ondertekening inwerkingtredingsbesluit: 30-3-1994
Bron bekendmaking inwerkingtredingsbesluit: onbekend
Onbekend.
Geen
Datum inwerking- treding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerking- treding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-04-1994 | 01-01-2017 | nieuwe regeling | 30-03-1994 onbekend | onbekend |
Het voorlopig algemeen bestuur van het waterschap Peel en Maasvallei;
overwegende dat de vervulling van de taken als vermeld in het reglement voor het waterschap door het waterschap ertoe kan leiden dat natuurlijke personen, dan wel rechtspersonen, schade ondervinden welke redelijkerwijs niet of niet geheel te hunnen laste behoort te blijven;
dat het mede met het oog op de rechtszekerheid, de rechtsbescherming van de benadeelde, alsmede met het oog op een doelmatige taakvervulling door het waterschap wenselijk is een schadevergoedingsregeling in het leven te roepen, opdat belanghebbenden reeds voorafgaande aan de taakvervulling weten op welke wijze en naar welke normen en omvang een eventuele schadevergoeding bepaald zal worden;
dat het ontwerp van een dergelijke regeling ingaande 26 februari 1994, na voorafgaande bekendmaking, voor een ieder gedurende vier weken ter inzage is gelegd ter secretarie van het waterschap, alsmede ter secretarie van de gemeenten in het waterschapsgebied;
dat vijf gelijkluidende reacties zijn ontvangen doch dat deze niet tot wijziging van de verordening leiden;
gezien het voorstel van het voorlopig dagelijks bestuur van 16 maart 1994;
gelet op het bepaalde in de Grondwet, de Waterschapswet, de Algemene wet bestuursrecht en het Reglement voor het waterschap Peel en Maasvallei;
BESLUIT
vast te stellen de navolgende "Verordening bestuurscompensatie waterschap Peel en Maasvallei":
In deze verordening wordt verstaan onder:
a. het bestuur: het dagelijks bestuur van het waterschap Peel en Maasvallei;
b. het reglement: het reglement voor het waterschap Peel en Maasvallei;
c. de commissie: het adviesorgaan als bedoeld in artikel 5;
d. verzoek: een verzoek om schadevergoeding als bedoeld in artikel 3;
e. verzoeker: de indiener van een verzoek als bedoeld in artikel 3.
1. Het bestuur kent degene die schade lijdt, of zal lijden, als gevolg van het door het waterschap
vervullen van de taken genoemd in het reglement, op verzoek een vergoeding toe, voor zover
de schade redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en voor zover de
vergoeding niet, of niet voldoende, anderszins is verzekerd.
2. De vergoeding wordt bepaald in geld of op een andere wijze.
1. Het verzoek om schadevergoeding wordt zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk is, schriftelijk bij het bestuur ingediend.
2. Het verzoek wordt ondertekend en bevat ten minste:
de naam en het adres van de benadeelde;
de dagtekening;
een aanduiding van het besluit of het handelen dat de schade naar het oordeel van de verzoeker heeft veroorzaakt;
zo redelijkerwijs mogelijk een opgave van de aard en de omvang van de schade, alsmede een specificatie van het bedrag van de schade;
een omschrijving van de wijze waarop de schade naar het oordeel van verzoeker dient te worden vergoed en, zo een vergoeding in geld wordt gewenst, een opgave van het schadebedrag dat naar het oordeel van verzoeker vergoed dient te worden.
3. De verzoeker verschaft voorts de gegevens en bescheiden die voor het nemen van de beslissing op zijn verzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4. Het bestuur bevestigt de ontvangst van het verzoek uiterlijk binnen twee weken na de ontvangst daarvan, en stelt de verzoeker in kennis van de te volgen procedure.
5. Indien naar het oordeel van het bestuur niet of onvoldoende is voldaan aan het bepaalde in het tweede en derde lid, stelt het bestuur de verzoeker in de gelegenheid het verzuim te herstellen binnen een door het bestuur te stellen termijn.
1. Het bestuur neemt het verzoek niet in behandeling indien het niet overeenkomstig het bepaalde in artikel 3 is ingediend.
2. Het bestuur wijst het verzoek zonder nader onderzoek af indien het naar zijn oordeel kennelijk ongegrond is.
3. Een besluit om het verzoek niet in behandeling te nemen, dan wel wegens kennelijke ongegrondheid af te wijzen, wordt aan de verzoeker bij aangetekende brief medegedeeld:
binnen vier weken na ontvangst van het verzoek, dan wel
binnen vier weken na ontvangst van de ingevolge artikel 3, vijfde lid, ingezonden ontbrekende gegevens.
1. Indien geen toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 4, eerste en tweede lid, stelt het bestuur een commissie in. De commissie heeft tot taak het bestuur van advies te dienen over de op het verzoek te nemen beslissing.
2. De commissie bestaat uit drie onafhankelijke deskundigen, die door het bestuur worden benoemd. In eenvoudige gevallen kan het bestuur volstaan met de benoeming van een onafhankelijke deskundige. Indien de commissie uit drie leden bestaat, wijst het bestuur uit de commissie de voorzitter aan.
3. De commissie wordt ingesteld uiterlijk vier weken na ontvangst van het verzoek dan wel indien het bepaalde in artikel 3, lid 5 toepassing heeft gevonden, uiterlijk vier weken na het verstrijken van de in dat artikellid bedoelde termijn.
4. Het bestuur stelt de verzoeker in kennis van zijn voornemen om een commissie in te stellen. De
kennisgeving bevat de namen van de deskundigen, hun beroep en de plaats waar zij hun
werkzaamheden plegen te verrichten. De verzoeker kan binnen twee weken na verzending van
de kennisgeving bedenkingen uiten tegen de voorgenomen samenstelling van de commissie.
1. De commissie dient het bestuur van advies over de op het verzoek te nemen beslissing. Zij
stelt daartoe een onderzoek in naar:
de vraag of de schade een gevolg is van het vervullen van de taak door het waterschap
als bedoeld in het reglement voor het waterschap;
de omvang van de schade;
de vraag of de schade redelijkerwijs niet of niet geheel ten laste van de benadeelde
behoort te blijven;
de vraag of vergoeding van de schade niet, of niet voldoende, anderszins is verzekerd.
2. De commissie brengt rapport uit over haar bevindingen. Zij adviseert het bestuur over de hoogte
van de uit te keren schadevergoeding en doet, indien daarvoor aanleiding is, voorstellen voor
maatregelen of voorzieningen waardoor de schade, anders dan door een vergoeding in geld,
kan worden beperkt of ongedaan gemaakt.
1. Het bestuur stelt de commissie, al dan niet op verzoek, de gegevens ter beschikking die nodig
zijn voor een goede vervulling van haar taak. Artikel 4 van de Wet openbaarheid van bestuur
(Stbl. 1991, 703) is van overeenkomstige toepassing.
2. De verzoeker verschaft de commissie de gegevens en bescheiden die voor de advisering nodig
zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
3. De commissie kan inlichtingen en adviezen inwinnen bij derden, daaronder inbegrepen
ambtenaren in dienst van het waterschap of van een dienst, bedrijf of instelling, werkzaam
onder verantwoordelijkheid van het waterschap. Indien met het verstrekken van inlichtingen, of
het verlenen van adviezen, door derden kosten gemoeid zijn, oefent de com- missie deze
bevoegdheid eerst uit na instemming van het bestuur.
4. De commissie kan een plaatsopneming houden, indien zij dit noodzakelijk acht.
1. De commissie stelt de verzoeker zo spoedig mogelijk na haar instelling in kennis van de te
volgen procedure.
2. De commissie stelt de verzoeker en het bestuur in de gelegenheid tot het geven van een
mondelinge toelichting. De commissie verzendt de uitnodiging voor het geven van een
mondelinge toelichting ten minste twee weken voor de datum waarop de toelichting verlangd
wordt.
3. Meegebrachte deskundigen worden in de gelegenheid gesteld een toelichting te geven.
4. Van de toelichting wordt een verslag opgemaakt. Het verslag wordt aan de verzoeker en het
bestuur toegezonden.
5. De commissie stelt haar advies vast binnen zes weken nadat het verzoek haar ter hand is
gesteld. Zij kan deze termijn, onder opgaaf van redenen, éénmaal verlengen. Zij zendt het
advies terstond toe aan de verzoeker en aan het bestuur.
1. Het bestuur beslist binnen acht weken na ontvangst van het advies van de commissie op het
verzoek om schadevergoeding. De motivering wordt vermeld bij de bekendmaking van de
beslissing. Ter motivering kan worden volstaan met een verwijzing naar het advies van de
commissie. Indien de beslissing afwijkt van het advies wordt dit met de redenen voor de
afwijking in de motivering vermeld. De bekendmaking van de beslissing geschiedt door
aangetekende toezending of uitreiking aan verzoeker.
2. Het bestuur kan de beslissing bedoeld in het eerste lid, onder opgaaf van redenen, éénmaal
verdagen.
1. De verzoeker, die naar redelijke verwachting in aanmerking komt voor een vergoeding in geld als bedoeld in artikel 2, kan het bestuur verzoeken hem een voorschot te verlenen. Het bestuur beslist op het verzoek, gehoord de commissie.
2. Indien het bestuur beslist tot het verlenen van een voorschot wordt daarmee geen aanspraak als bedoeld in artikel 2 erkend.
3. Het voorschot kan uitsluitend worden verleend indien de verzoeker schriftelijk de verplichting aanvaardt tot gehele en onvoorwaardelijke terugbetaling van hetgeen ten onrechte als voorschot is uitbetaald. Het bestuur kan daarvoor zekerheidstelling, bij voorbeeld in de vorm van een bankgarantie, verlangen.
Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening bestuurscompensatie waterschap Peel en Maasvallei.
Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 april 1994 en is van toepassing op besluiten of handelingen welke met ingang van deze datum genomen respectievelijk verricht worden.
Aldus besloten in de openbare vergadering d.d. 30-03-1994,
de secretaris, de voorzitter,
w.g. B.A.M. Oolthuis w.g. C.T. Cornelissen
Door haar, in beginsel rechtmatig, besluiten of handelen kan de overheid schade toebrengen aan anderen. In bepaalde gevallen zal zij deze schade behoren te vergoeden, de zgn. bestuurscompensatie. Het bestuurscompensatievraagstuk heeft met name de laatste tien jaar in het middelpunt van de belangstelling gestaan.
In de rechtspraak zijn de grondslagen en criteria voor toepassing geformuleerd.
In deze algemene toelichting wordt op het vraagstuk van de bestuurscompensatie in zijn algemeenheid ingegaan.
Door middel van bestuurscompensatie wordt de schade vergoed die voortvloeit uit een rechtmatig besluit of handelen. Wanneer is sprake van een rechtmatig besluit? Hoofdstuk 2 tracht hierop een antwoord te geven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het onderscheid tussen wettelijke en buitenwettelijke bestuurscompensatie. Hoofdstuk 4 geeft vervolgens een overzicht van de kriteria, zoals die in de rechtspraak zijn ontwikkeld, voor toepassing van bestuurscompensatie. Hoofdstuk 5 geeft aan welke maatregelen het waterschap kan nemen ter voorkoming/beperking van bestuurscompensatie. In hoofdstuk 6 tenslotte wordt een en ander kort samengevat en worden enkele
aanbevelingen gedaan.
Een besluit van een waterschap dient, zoals elk overheidsbesluit, aan bepaalde voorwaarden te voldoen, opdat het waterschap niet in strijd komt met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. In het stelsel van de bestuurs- of nadeelcompensatie worden de navolgende vier voorwaarden geformuleerd:
1. het besluit moet in het algemeen belang geboden zijn;
2. aan het besluit moet een zorgvuldige belangenafweging ten grondslag liggen. Zo moet het bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis vergaren omtrent de relevante feiten en omstandigheden en omtrent diverse voor afweging in aanmerking komende belangen (op zijn beurt zal degene tot wie het besluit zich richt aan het bestuursorgaan zodanige gegevens moeten verstrekken, dat dit orgaan zich een goed beeld kan vormen van de betrokken belangen).
Bij deze afweging speelt onmiskenbaar een rol de (on)evenredigheid tussen de door het waterschap nagestreefde doeleinden en de nadelige gevolgen voor de belanghebbende.
3. Vervolgens moet worden nagegaan of nadelen voor de belanghebbende voorkomen of beperkt kunnen worden en, indien dit niet kan, of die nadelen dan in beginsel ten laste van de belang-- hebbende dienen te blijven of niet. In ditzelfde kader moet het bevoegde gezag proberen het besluit een zodanige inhoud te geven, dat de belanghebbende zo min mogelijk nadelen ondervindt. Wanneer het onontkoombaar is, dat nadeel ontstaat tengevolge van een besluit, kan het waterschap ertoe overgaan om dat nadeel geheel of gedeeltelijk weg te nemen door middel van compensatie in de een of andere vorm.
Daarbij gelden bepaalde principes met als uitgangspunt: in beginsel dient de belanghebbende eigen schade te dragen; hij moet ingrepen in zijn rechten of belangen door het bevoegde gezag tot op zekere hoogte aanvaarden. Pas als de schade een bepaalde mate van ernst overschrijdt, kan er reden bestaan voor compensatie door het bevoegde gezag.
Als grondslag voor zulk een vergoedingsplicht kunnen worden genoemd de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder met name het gelijkheidsbeginsel en het materiële zorgvuldigheidsbeginsel. Deze beginselen verplichten het bevoegd gezag ertoe om te kiezen voor de weg die de betrokken burger(s) het minst belast en om de lasten zo gelijk mogelijk over iedereen te verdelen. Indien er desondanks sprake blijft van een onevenredige verdeling, kan dit het bevoegd gezag soms nopen om onevenredig nadeel op te heffen door het aanbieden van compensatie.
In dit verband is van betekenis, artikel 3:4, tweede lid van de Algemene Wet Bestuursrecht dat bepaalt: "De voor één of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen". De wetgever beoogt met deze norm een drietal beginselen van behoorlijk bestuur te codificeren, te weten het evenredigheidsbeginsel, het verbod van willekeur en het materiële zorgvuldigheidsbeginsel (MvT, Tweede Kamer 1988-1989, 21 221, nummer 3, pagina 69). In de MvT, pagina 70 wordt deze norm uitdrukkelijk gerelateerd aan het toekennen van nadeelcompensatie.
4. Het besluit moet ten uitvoer worden gelegd op een wijze en tijdstip, dat zo weinig mogelijk nadeel kan ontstaan.
Bestuurscompensatie kan onderscheiden worden in wettelijke en buitenwettelijke bestuurscompensatie.
Als voorbeelden van wettelijke (bestuurscompensatie) regelingen kunnen worden genoemd:
artikel 49 Wet op de Ruimtelijke Ordening;
artikel 26 Ontgrondingenwet;
artikelen 40 en 41 van de Wet op de Waterhuishouding;
artikel 9 derde lid van de Wet Verontreiniging Oppervlaktewateren;
bestuurscompensatiebepalingen zoals die voorkomen in de keuren van waterschappen.
Deze wettelijke regelingen hebben betrekking op een besluit of handelen dat op zichzelf genomen rechtmatig is, maar dat schade veroorzaakt die in redelijkheid niet ten laste van belanghebbende behoort te blijven. De vraag naar de aansprakelijkheid van de overheid voor schade voortvloeiende uit een rechtmatig besluit of handelen wordt in deze regelingen als het ware losgekoppeld van de belangenafweging, die aan het schadeveroorzakende besluit of handelen zelf vooraf dient te gaan en vormt zodoende een zelfstandige vraag. De vraag of vergoeding van schade geboden is komt dan eerst aan de orde, op het moment dat het schadeveroorzakende besluit zelf onaantastbaar is
geworden en de rechtmatigheid derhalve vaststaat.
Van de hiervoor genoemde voorbeelden van wettelijk bestuurscompensatie-regelingen zijn met name de voorbeelden genoemd onder pt. c, d, en e van belang voor de waterschappen. Voor een aantal besluiten of handelingen van waterschappen is evenwel niet voorzien in een wettelijke schaderegeling. Toch worden de waterschappen herhaaldelijk op de verschillende terreinen van hun taak geconfronteerd met de vraag of in geval dat het rechtmatig publiekrechtelijke besluiten of handelen van het waterschap belangrijke schade aan anderen toebrengt, deze schade voor vergoeding in aanmerking dient te komen.
Uit literatuur en jurisprudentie kan worden afgeleid dat er voor de overheid een op de algemene beginselen van behoorlijk bestuur gefundeerde rechtsplicht bestaat, ook zonder een uitdrukkelijk daartoe strekkend wettelijke regeling, om nadeel te compenseren indien en voorzover het onvermijdbare en onevenredige nadeel in redelijkheid niet of niet geheel ten laste van belanghebbende behoort te blijven. Anders dan in het geval waarin een wettelijke schaderegeling van toepassing is, behandelt de (administratieve) rechter de schadeaspecten van het besluit of handelen reeds in het kader van de rechtmatigheidstoetsing van het schadeveroorzakende besluit of handelen zelf. Na te hebben getoetst of het besluit of handelen op zichzelf genomen rechtmatig is, komt ook de schadevraag aan de orde. Komt de rechter tot de conclusie dat het op zichzelf rechtmatige besluit of handelen schade veroorzaakt welke redelijkerwijze niet of niet geheel ten laste van belanghebbende behoort te blijven, dan wordt het betreffende besluit vernietigd indien de overheid geen of onvoldoende aandacht heeft besteed aan het aan belanghebbende toegebrachte nadeel.
Vaststelling schadecompensatieregeling door waterschap. De hiervoor omschreven wijze van rechtsbescherming is voor beide partijen, waterschap en belanghebbende, omslachtig en inefficiënt. Belanghebbende is niet uit op vernietiging van het besluit; hij wenst slechts vergoeding van het door hem geleden nadeel. Voor het waterschap heeft deze wijze van rechtsbescherming tot gevolg dat een besluit of handelen uitsluitend vanwege schadeaspecten niet kan worden uitgevoerd, terwijl directe uitvoering vaak
gewenst is.
Door zelf een schadecompensatieregeling vast te stellen biedt het waterschap een zowel voor haarzelf als voor de belanghebbende(n) efficiëntere wijze van rechtsbescherming. De belanghebbende die meent schade te hebben geleden door een rechtmatig besluit of handelen van het waterschap behoeft niet het betreffende besluit of handelen zelf aan te vechten, teneinde zijn schade vergoed te kunnen krijgen. Immers, de schadecompensatieregeling voorziet in een met waarborgen omklede procedure voor de behandeling van verzoeken om vergoeding van schade. Dit impliceert dat het besluit van het waterschap in ieder geval zonder vertraging kan worden uitgevoerd.
Samenvatting voorgaande.
Bestuurscompensatie kan in de wet geregeld zijn (wettelijke bestuurscompensatie); vaak is dit niet het geval (buitenwettelijke bestuurscompensatie). In geval van de buitenwettelijke bestuurscompensatie vloeit de rechtsplicht tot vergoeding van schade voort uit de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Indien sprake is van wettelijke bestuurscompensatie worden de vraag naar de rechtmatigheid van het (overheids)besluit en de schadevraag losgekoppeld. Ingeval van buitenwettelijke bestuurscompensatie is de schadevraag een integraal onderdeel van de vraag naar de rechtmatigheid van het besluit.
Door het vaststellen van een bestuurscompensatieregeling kan worden voorkomen dat stagnatie in de uitvoering van een werk optreedt.
Voor het beantwoorden van de vraag wanneer en onder welke voorwaarden het waterschap gehouden is de schade veroorzaakt door haar rechtmatig besluiten of handelen te vergoeden, zijn in de jurisprudentie een aantal voorwaarden c.q. criteria ontwikkeld.
Voorwaarden voor mogelijke aansprakelijkheid van het waterschap:
Er moet sprake zijn van een rechtmatig besluit of handelen en er moet sprake zijn van schade; deze schade moet veroorzaakt zijn door het rechtmatig besluit of handelen van het waterschap, m.a.w. er moet sprake zijn van een causaal verband tussen de overheidshandeling en de schade.
Er moet sprake zijn van onevenredig nadeel, m.a.w. onderzocht moet worden of de schade veroozaakt door het rechtmatige besluit of handelen redelijkerwijze niet ten laste van belanghebbende behoort te blijven.
Wanneer is er sprake van een schade welke redelijkerwijze niet ten laste van de belanghebbende behoort te blijven? In de jurisprudentie is deze formule nader geconcretiseerd in de vorm van een aantal toetsingscriteria. Deze toetsingscriteria zullen steeds als uitgangspunt dienen te worden genomen. In het onderstaande zal nader worden ingegaan op deze criteria.
1. Het besluit of handelen mag niet in de lijn der verwachtingen liggen (normaal maatschappelijk risico).
Schade voortvloeiende uit zodanig besluiten of handelen komt in beginsel niet voor vergoeding in aanmerking. Of een bepaald besluit of handelen in de lijn der verwachtingen ligt kan bijvoorbeeld afhankelijk zijn van: de planologische ontwikkelingen in een bepaald gebied, maatschappelijke ontwikkelingen, het algemeen beleid van de (rijks)overheid. Zo liggen reconstructiewerkzaamheden, het afsluiten respectievelijk het verleggen van wegen, het uitbaggeren van watergangen, de bouw van vaste oeververbindingen, het versterken van dijken en dergelijke in beginsel in de lijn der verwachtingen. Zij zijn immers niet meer dan een logisch gevolg van de maatschappelijke ontwikkelingen en derhalve voor een ieder kenbaar. Indien echter dit gevolg van de maatschappelijke ontwikkelingen voor belanghebbende tot
abnormale schade leidt kan dit reden tot vergoeding van schade zijn. Veelal zal een voor belanghebbende nadelige ontwikkeling tot op zekere hoogte in de lijn der
verwachtingen liggen. Dan zal slechts een deel van de schade voor rekening van de belanghebbende behoren te blijven.
2. Situaties waarin weliswaar het besluiten of handelen van het waterschap in de lijn der verwachtingen ligt, doch belanghebbende desondanks geacht moet worden er geen rekening mee te hebben kunnen houden. (onvoorzienbaarheid)
Deze situatie zal zich voordoen indien in het geval dat het handelen van een abnormale omvang is of het besluit een sterk afwijkende reikwijdte heeft en/of het besluit of handelen qua gevolgen voor belanghebbende bijzonder ingrijpend is. Tot deze categorie van gevallen kan onder bepaalde omstandigheden worden gerekend de
schade voortvloeiende uit de op grond van artikel 11, eerste lid, waterstaatswet 1900 rustende ontvangst- (en verspreidings-)plicht van de aangeland voor de bij het onderhoud van de wateren vrijkomende specie. Op grond van artikel 11, eerste lid, bestaat er voor het waterschap geen aansprakelijkheid voor eventueel door de aangeland geleden schade. In bijzondere omstandigheden kan het echter voorkomen dat in het kader van het onderhoud zodanige grote hoeveelheden specie vrijkomen dat het toepassen van de ontvangst-(en verspreidings-) plicht niet zonder meer aanvaardbaar zal zijn. In dat geval is het redelijk dat het waterschap de betreffende
aangeland een schadevergoeding toekent.
3. Situaties waarin het schadetoebrengende besluiten of handelen niet of ten dele niet in de lijn der verwachtingen ligt, doch belanghebbende in het concrete geval geacht moet worden er toch rekening mee te hebben kunnen of behoren te houden. (risico-aanvaarding, verwijtbaarheid aan zijde belanghebbende).
In de jurisprudentie kunnen een aantal factoren (eigen schuld, risico-aanvaarding en dergelijke) worden onderscheiden welke een rol spelen bij de toetsing of, en in hoeverre belanghebbende nog rekening kon of behoorde te houden met schadeveroorzakende besluiten of handelen van het waterschap.
Eigen schuld.
Er is sprake van eigen schuld in de betekenis dat belanghebbende onredelijk en/of onzorgvuldig handelt met het oog op zijn eigen belangen, wanneer de schade behalve aan het waterschap mede te wijten is aan een omstandigheid die aan belanghebbende kan worden toegerekend of tot zijn risicosfeer behoort. Er is dan sprake van onredelijk handelen aan de zijde van de belanghebbende en dat geeft aanleiding om de schade voortvloeiende uit het rechtmatig besluiten of handelen van het waterschap geheel dan wel gedeeltelijk bij belanghebbende te laten. Indien de schade mede een gevolg is van een omstandigheid welke aan de belanghebbende kan worden toegerekend, wordt de vergoedingsplicht verminderd door de schade over belanghebbende en de vergoedingsplichtige te verdelen in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden aan de schade hebben bijgedragen.
Van eigen schuld van belanghebbenden is onder meer sprake indien:
de belanghebbende al vooraf geacht kan worden kennis te hebben gehad van het betreffende besluit of handelen van het waterschap. Degene die een kabel of leiding onder een weg of in een dijk heeft op basis van een opzegbare vergunning, maar zelfs ook op basis van een vergunning voor onbepaalde tijd verleend, kan geacht worden kennis te hebben van het feit dat na verloop van een zeker aantal jaren zodanige werkzaamheden aan weg of dijk moeten worden verricht dat de kabels of leidingen (tijdelijk) verwijderd moeten worden. Voor de beantwoording van de vraag, in hoeverre de schade voortvloeiende uit de opzegging of wijziging van een voor onbepaalde tijd verleende vergunning (voor objecten met een lange levensduur) het gevolg is van een omstandigheid welke de vergunninghouder kan worden toegerekend, zijn, in de jurisprudentie en de literatuur, uitgangspunten ontwikkeld.
de belanghebbende zichzelf extra kwetsbaar maakt door het doen van buitengewoon hoge investeringen op een bepaald onderdeel. Men neemt dan de kwade kans op de koop toe dat men bij bepaalde wijzigingen in de bestaande situatie een onevenredig grote schade te verwerken krijgt.
de belanghebbende een specifieke keuze maakt, uitsluitend in verband met het kostenaspect. Bijvoorbeeld het leggen van kabels en leidingen in dijken e.d. en niet in aangrenzende aanzienlijk minder risicodragende particuliere gronden.
de belanghebbende een afwachtende, berustende houding aanneemt en niet tijdig reageert op het op stapel staande handelen of besluiten van het waterschap.
Risico-aanvaarding.
Naast het eigen schuld criterium speelt het begrip risico-aanvaarding bij het vaststellen van de aansprakelijkheid een bescheiden rol. Er is onder meer sprake van risico-aanvaarding indien belanghebbende contractueel heeft ingestemd met de uitsluiting van de aansprakelijkheid van het waterschap voor schade voortvloeiende uit haar rechtmatig besluiten of handelen of belanghebbende willens en wetens het risico heeft aanvaard van voor hem, op korte termijn intredende nadelige gebeurtenissen.
Aansprakelijkheid voor schade als gevolg van grove schuld of opzet kan nimmer contractueel worden uitgesloten.
Bij risico-aanvaarding is het gevolg een heel ander dan in geval van eigen schuld. Bij eigen schuld (medeschuldig) wordt in beginsel de schade over beide partijen verdeeld. Bij risico-aanvaarding vervalt daarentegen de mogelijkheid van een aanspraak op schadevergoeding in het geheel. Voorkoming/beperking van schade.
De belanghebbende is gehouden, voorzover dat voor hem mogelijk is en redelijkerwijze van hem kan worden gevergd, alle redelijke maatregelen te nemen ter beperking of voorkoming van de schade voortvloeiende uit het rechtmatig besluiten of handelen van het waterschap. Indien niet aan de verplichting tot schadebeperking wordt voldaan is het waterschap niet aansprakelijk voor de meerdere schade die daarvan het gevolg is. Kosten gemaakt ter beperking of voorkoming van de schade komen volledig voor vergoeding in aanmerking, mits sprake is van een redelijk handelen. Beslissend is daarbij wat op het moment van het nemen van de maatregel redelijk was.
Omvang schade.
De toepassing van de formule "schade welke redelijkerwijze niet ten laste van belanghebbende behoort te blijven" brengt mee dat ook de omvang van de door belanghebbende ondervonden schade van belang is voor de vraag naar een mogelijke aansprakelijkheid voor het waterschap. Bagatelschade komt niet voor vergoeding in aanmerking. Daarenboven brengt toepassing van de formule met zich mee dat er sprake dient te zijn van een schade welke qua aard en omvang van enige betekenis is. Belanghebbende zal in vergelijking met andere vergelijkbare gevallen in vergelijkbare omstandigheden, gelet op de aard en omvang van de schade, onevenredig in zijn belangen dienen te zijn getroffen.
VOORBEELD: Er wordt vastgesteld dat het schadeveroorzakende handelen of besluit slechts voor een deel in de lijn der verwachtingen lag en daaruit voortvloeiende schade gelet op de aard en omvang ervan, in beginsel voor vergoeding in aanmerking zou kunnen komen. Indien dan vervolgens blijkt dat een belangrijk deel van de betreffende schade het gevolg is van een omstandigheid welke belanghebbende kan worden toegerekend (er is sprake van eigen schuld van belanghebbende, belanghebbende heeft ten onrechte nagelaten schadebeperkende maatregelen te nemen) is het goed mogelijk dat er per saldo geen aansprakelijkheid van het waterschap is. Immers de resterende schade welke aan het waterschap zou kunnen worden toegerekend is van een zo geringe omvang dat niet met succes kan worden vastgesteld dat er sprake is van schade welke redelijkerwijze niet ten laste van belanghebbende behoort te blijven.
In algemene termen uitgedrukt kan het leerstuk van bestuurscompensatie worden aangeduid als de uit algemene beginselen van behoorlijk bestuur voor de overheid voortvloeiende verantwoordelijkheid om de nadelige consequenties van overheidsoptreden dat uit een oogpunt van algemeen belang geboden is, te compenseren. De term compensatie duidt er dan op dat niet volledige schadeloosstelling aan de orde is maar slechts vergoeding van dat deel dat geacht kan worden in redelijkheid niet voor rekening van belanghebbende te blijven. In het onderstaande worden de consequenties van het leerstuk voor het bestuursrechtelijk handelen van de overheid verder uitgewerkt.
Op basis van algemene rechtsbeginselen kan wel al op voorhand worden vastgesteld dat de verantwoordelijkheid van de overheid in dezen geringer wordt naar gelang de derde-betrokkene in gebreke blijft die schadebeperkende maatregelen te treffen die tot zijn verantwoordelijkheid geacht worden te behoren. Inhoud geven aan de hiervoor aangeduide overheidsverantwoordelijkheid betekent allereerst dat moet vaststaan dat de voorgenomen potentieel schadeveroorzakende activiteit geboden is in verband met het belang dat (in casu) een waterschap met zijn taakuitoefening geacht wordt te behartigen. Dit betekent dat hoe dan ook de waterstaatkundige noodzaak van een project moet vaststaan.
De zorgvuldigheid die in dezen ten opzichte van de belangen van derden dient te worden betracht, brengt vervolgens met zich mee dat het betreffende project dusdanig wordt ingericht dat voorzover daaruit nog nadelen voor derden voortvloeien, deze zo gering mogelijk zijn. Het vorenstaande veronderstelt dat de derde-belanghebbende (mogelijk benadeelde) in het kader van de voorbereiding van een project wordt geconsulteerd om een als hiervoor gesuggereerde beoordeling überhaupt mogelijk te maken.
In dit stadium dient al een zekere belangenafweging plaats te vinden. Op basis van een toetsing van de eventuele negatieve consequenties voor een derde-belanghebbende van een voorgenomen project aan het belang van het waterschap bij realisering van de voorgenomen wijziging, dient in dat stadium al te worden nagegaan in hoeverre in verband met de omvang van het nadeel van de derde-belanghebbende bijstelling van de aanvankelijk gekozen planopzet nodig is. Rekening houden met de belangen van derden zou ertoe kunnen leiden dat voor een duurdere oplossing moet worden gekozen dan aanvankelijk aan de orde was. Het resultaat daarvan kan zijn dat schade voor derden wordt voorkomen. Het waterschap moet eveneens op de naar zijn oordeel voordeligste wijze rekening houden, met vorengenoemde belangen. Het rekening houden met belangen van derden hoeft niet zover te gaan dat deze daarom voordeel krijgt.
In de Algemene Wet Bestuursrecht is vorengenoemd beginsel een wetsbepaling geworden. In artikel 3:4 is namelijk bepaald dat de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. Indien zulks op basis van het waterschap moverende argumenten niet mogelijk is, dient in overleg met belanghebbende te worden bezien welke compensatie geboden is.
De hiervoor beschreven fase kan door het waterschap als volgt worden afgesloten:
geconstateerd kan worden dat het waterschap vooralsnog niet dusdanige nadelen van een derde belanghebbende onderkent, dat bijstelling van de gekozen planopzet noodzakelijk wordt geacht alsook dat de omvang van de eventuele nadelen niet dusdanig is, dat getracht zou moeten worden een en ander in onderling overleg overeen te komen;
geconstateerd kan worden dat gevoerd onderling overleg over de compensatie niet tot overeenstemming heeft geleid.
Bij het overleg in deze fase met de derde belanghebbende dient het waterschap erop bedacht te zijn uit een oogpunt van rechtsgelijkheid in vergelijkbare omstandigheden zoveel mogelijk dezelfde vertrekpunten te hanteren. Niettegenstaande deze randvoorwaarde mag een redelijke beleidsvrijheid worden verondersteld als wordt bedacht dat wanneer het uiteindelijk te nemen besluit met betrekking tot het te realiseren plan wordt bestreden dan o.a. wordt getoetst of een redelijke belangenafweging heeft
plaatsgevonden.
Afsluiting van de hiervoor bedoelde fase op een van de genoemde argumenten zou dienen te geschieden door middel van een besluit tot intrekking van de vergunning op basis waarvan een werk van een derde dat bij handhaving het voorgenomen project van het waterschap zou frusteren, is toegestaan.
Bij dit besluit zou de vergunninghouder dan dienen te worden gewezen op de mogelijkheid een verzoek tot toepassing van bestuurscompensatie in te dienen. Voor de behandeling van dergelijke verzoeken zou het waterschap over een met voldoende rechtswaarborgen omklede procedureverordening (bestuurscompensatieverordening) dienen te beschikken dit met het oog op de rechtsgelijkheid en de rechtsbescherming van betrokkenen, teneinde de voortgang van het werk niet te belemmeren in de situatie waarin de vergunninghouder geen bezwaar heeft tegen de intrekking van de vergunning, doch wel tegen de daaruit voortvloeiende (financiële) gevolgen.
Verondersteld mag worden dat het waterschap bij een als hiervoor gesuggereerde handelwijze de vereiste zorgvuldigheid in acht neemt die noodzakelijk is om de rechtmatigheid van schadeveroorzakende besluiten te waarborgen.
Het waterschap kan door opneming in de beschikking waarbij aan een derde de aanleg etc. van enig werk wordt toegestaan van een door de jurisprudentie geaccepteerd voorschrift de verantwoordelijkheid voor het risico van het ontstaan van nadelige consequenties van toekomstige besluitvorming al naar de vergunninghouder verleggen. Het betreft de volgende bepaling: "Indien het waterstaatkundig belang het nodig maakt dat krachtens deze vergunning toegestane werken worden gewijzigd, dient dit door de houder der vergunning op eigen kosten te geschieden, waarbij geen recht op schadevergoeding bestaat, tenzij bijzondere omstandigheden aanleiding geven tot het overeenkomen van een andere regeling".
Bij intrekking (wijziging) van een dergelijke vergunning ontstaat dan in beginsel geen gehoudenheid voor het waterschap tot toepassing van bestuurscompensatie tenzij de schade dusdanig is dat het onredelijk is dat deze geheel voor rekening van vergunninghouder dient te blijven. Dit neemt niet weg dat het waterschap in het eerder beschreven voorstadium nog gehouden blijft een dusdanige zorgvuldigheid in acht te nemen dat de nadelige consequenties van een waterschapsbesluit voor derden zo gering mogelijk blijven.
Hiervoor lag de nadruk op de fase van voorbereiding van een project als de fase waarin het waterschap door het in acht nemen van voldoende zorgvuldigheid en door het nemen van gerichte maatregelen bestuurscompensatie-aanspraken kan beperken of voorkomen. Het verdient echter aanbeveling in een nog eerder stadium, bijvoorbeeld het moment dat een werk op het investeringsschema wordt geplaatst, bepaalde voorzorgsmaatregelen te nemen. Bijvoorbeeld door een ingeland hier op te wijzen wanneer deze een kunstwerk wil aanleggen. Houdt de ingeland hiermee geen rekening, dan is sprake van risico-aanvaarding, hetgeen ertoe kan leiden dat minder snel aanspraak op bestuurscompensatie kan worden gemaakt.
Het waterschap is zich bewust van het feit dat zijn besluiten of handelen nadelige consequenties voor derden kan hebben. Het waterschap is dan ook bereid de verantwoordelijkheid te dragen voor deze consequenties door het eventueel aanbieden van bestuurscompensatie. Bij toepassing van bestuurscompensatie komt alleen de onevenredige schade, de schade welke redelijkerwijze niet ten laste van belanghebbende behoort te blijven, voor vergoeding in aanmerking. Wat in het concrete geval als onevenredige schade moet worden aangemerkt dient te worden vastgesteld aan de hand van de kriteria die de rechtspraak daarvoor heeft geformuleerd. Vaststelling bestuurscompensatieverordening. De afhandeling van verzoeken om bestuurscompensatie dient te geschieden aan de hand van een bestuurscompensatieverordening.
Deze verordening moet worden beschouwd als een procedureregeling. Door een bestuurscompensatieregeling vast te stellen weten belanghebbenden waar ze aan toe zijn en worden waarborgen geschapen. Tevens wordt hierdoor voorkomen dat de uitvoering van een werk stagneert doordat de afhandeling van schadevergoedingskwesties moet worden afgewacht.
Voorkoming van schade.
Uit een oogpunt van doelmatigheid is tot op heden door de waterschappen, in het kader van verbeteringswerken, ervoor gekozen op eigen kosten en tegelijk met de geplande werkzaamheden de noodzakelijke kunstwerken te plaatsen of vervangen om zodoende schade voor belanghebbenden op voorhand te voorkomen. Er is sprake van een potentiële schade, maar die neem je in de voorbereiding meteen weg. Eigenlijk mag je niet spreken van voorkoming van schade; de schade wordt in natura vergoed.
Via een interne richtlijn kunnen de waterschappen in Limburg hun handelen dienaangaande op elkaar afstemmen. Zo kan in deze richtlijn vanuit doelmatigheidsoverwegingen een bepaald bedrag vastgesteld worden tot waarbij zonder meer vergoeding in natura plaatsvindt. Dit bedrag zal per kunstwerk moeten worden vastgesteld (objectiviteit). Wordt het bedrag overschreden, dan zal langs minnelijke weg danwel via bestuurscompensatie een oplossing bereikt moeten worden.
UITGANGSPUNT is dat in eerste instantie altijd moet worden getracht tot een minnelijke oplossing van de schade-kwestie te komen. Pas als dit niet lukt dient via bestuurscompensatie, aan de hand van de (nog vast te stellen) bestuurscompensatieverordening, een oplossing gevonden te worden.
Beperking/voorkoming bestuurscompensatieaanspraken:
Vroeg stadium.
Het waterschap kan reeds in een vroeg stadium van de ontwikkeling van plannen\projecten voorzorgsmaatregelen nemen waardoor latere bestuurscompensatie-aanspraken kunnen worden voorkomen of beperkt. Bijvoorbeeld door ingelanden hierop te wijzen wanneer deze een kunstwerk wil aanleggen. Houdt de ingeland hiermee geen rekening, dan is er sprake van risicoaanvaarding, hetgeen ertoe kan leiden dat minder snel aanspraak op bestuurscompensatie kan worden gemaakt.
Voorbereiding van een besluit.
Om het risico dat bestuurscompensatie moet worden betaald zoveel mogelijk te verkleinen, dient het waterschap als voorbereiding op het
nemen van een besluit aan het volgende zorgvuldig aandacht te besteden: * aan het nemen van het besluit dient een zorgvuldige belangenafweging vooraf te gaan; hiertoe:
a. dient een volledige inventarisatie van alle voor afweging in aanmerking komende relevante feiten en omstandigheden plaats te vinden;
b. dient een onderzoek te worden ingesteld naar:
- directe schade die het gevolg kan zijn van het besluit; - schade die kan ontstaan op langere termijn, schade als gevolg van de te verwachten
toekomstige ontwikkelingen;
- het formuleren van alternatieven en deze op hun beurt aan eenzelfde onderzoek onderwerpen;
* nagegaan moet worden of schade kan worden voorkomen of beperkt. Uitgangspunt daarbij is dat in beginsel een besluit op dusdanige wijze en tijdstip ten uitvoer moet worden gelegd dat zo min mogelijk nadeel voor derden ontstaat. Onderzocht moet worden of door het nemen van compenserende maatregelen (bestuurscompensatie in natura), schade kan worden voorkomen of beperkt.
Opneming voorschrift in besluit.
Het waterschap kan door opneming in de beschikking waarbij aan een derde de aanleg etc. van enig werk wordt toegestaan van een door de jurisprudentie geaccepteerd voorschrift de verantwoordelijkheid voor het risico van het ontstaan van nadelige consequenties van toekomstige besluitvorming al naar de vergunninghouder verleggen. Het betreft de volgende bepaling: "Indien het waterstaatkundig belang het nodig maakt dat krachtens deze vergunning toegestane werken worden gewijzigd, dient dit door de houder der vergunning op eigen kosten te geschieden, waarbij geen recht op schadevergoeding bestaat, tenzij bijzondere omstandigheden aanleiding geven tot
het overeenkomen van een andere regeling".
In de artikelsgewijze toelichting wordt nader op de afzonderlijke artikelen ingegaan.