Overheidsorganisatie | Waterschap Peel en Maasvallei |
---|---|
Officiële naam regeling | Verordening op de waterschapsomslagen 2004 |
Citeertitel | verordening op de waterschapsomslagen 2004 |
Vastgesteld door | algemeen bestuur |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp | financiën – belastingen |
Geen
Datum ondertekening inwerkingtredingsbesluit: 14-12-2005
Bron bekendmaking inwerkingtredingsbesluit: De Limburger, 19-12-2005
Geen
Datum inwerking- treding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerking- treding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2006 | 01-01-2007 | art. 1, 2, 6, 11, 14, 17 | 14-12-2005 De Limburger, 19-12-2005 | - |
Het algemeen bestuur van het Waterschap Peel en Maasvallei;
gezien het voorstel van het dagelijks bestuur d.d. 1 december 2005, nr. 5/7;
gelet op het bepaalde in de Waterschapswet alsmede gelet op het bepaalde in het Reglement voor
het waterschap Peel en Maasvallei;
BESLUIT:
vast te stellen de volgende Verordening op de waterschapsomslagen.
Begripsbepalingen
Deze verordening verstaat onder:
a. taakgebieden:
de op grond van het Reglement voor het Waterschap Peel en Maasvallei aangegeven gebieden, waarin het waterschap één of meer aan haar opgedragen taken behartigt;
b. belanghebbend terzake de waterkwantiteitszorg:
gebouwde onroerende zaken die al dan niet via een rioolstelsel ten minste ten dele rechtstreeks of indirect afwateren op een bij het waterschap in beheer zijnd primair oppervlaktewater;
c. belanghebbend terzake de waterkeringszorg:
gebouwde onroerende zaken waarvan de NAP-hoogte van de drempel lager is dan die van de kruin van de waterkering;
d. woonruimte:
een ruimte die blijkens haar inrichting bestemd is om als een afzonderlijk geheel te voorzien in woongelegenheid en waarvan de delen blijkens de inrichting van die ruimte niet bestemd zijn om afzonderlijk in gebruik te worden gegeven.
e. kadastrale registratie:
de registratie, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel b, van de Kadasterwet;
f. de ambtenaar belast met de heffing:
de door het dagelijks bestuur aangewezen ambtenaar, bedoeld in artikel 123, derde lid, onderdeel b, van de Waterschapswet;
g. Omslagklassenverordening:
de verordening van het waterschap, bedoeld in artikel 120, zevende lid, van de Waterschapswet;
h. Kostentoedelingsverordening:
de verordening van het waterschap, bedoeld in artikel 119, eerste lid, van de Waterschapswet. Belastbaar feit en omslagplichtigen
1. Ter bestrijding van de kosten die zijn verbonden aan de behartiging van de aan het waterschap opgedragen taken inzake de waterkwantiteitszorg en de waterkeringszorg worden onder de naam 'waterschapsomslagen' directe belastingen geheven.
2. De in het eerste lid bedoelde waterschapsomslagen worden geheven van de omslagplichtigen:
A. bedoeld in de hoofdstukken II en III, ter zake van de in die hoofdstukken genoemde onroerende zaken, voorzover deze zijn gelegen in een taakgebied en deze belang hebben bij de behartiging van de in die hoofdstukken nader omschreven taken;
B. bedoeld in hoofdstuk IV, terzake van het ingezetene zijn in een taakgebied.
Omslagplicht zakelijk genothebbenden ongebouwd
1. Met betrekking tot de taken van het waterschap inzake de waterkwantiteitszorg en de waterkeringszorg wordt onder de naam omslag ongebouwd een waterschapsomslag geheven van degenen, die in een gebied als bedoeld in artikel 1, onder a krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van ongebouwde onroerende zaken.
2. Als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een ongebouwde onroerende zaak wordt aangemerkt degene die bij het begin van het kalenderjaar als zodanig in de desbetreffende kadastrale registratie is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.
3. Ingeval een ongebouwde onroerende zaak is onderworpen aan verschillende soorten van beperkt recht, wordt uitsluitend geheven van degene, die het genot heeft van het beperkt recht, waaraan ingevolge artikel 24 van de Waterschapswet stemrecht is verbonden.
Belastingobject ongebouwd
1. Voor de toepassing van artikel 3 wordt als één ongebouwde onroerende zaak aangemerkt een kadastraal perceel of gedeelte daarvan, met dien verstande dat hetgeen wordt aangemerkt alseen gebouwde onroerende zaak niet in aanmerking wordt genomen.
2. Indien een deel van een kadastraal perceel of een deel van een gedeelte van een kadastraal perceel buiten een taakgebied van het waterschap is gelegen, wordt uitsluitend het binnen een dergelijk gebied van het waterschap gelegen deel in aanmerking genomen.
3. Voor de toepassing van het eerste en tweede lid worden openbare land- en waterwegen en banenvoor openbaar vervoer per rail, één en ander met inbegrip van kunstwerken, alsmede waterverdedigingswerken die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de delen van zodanige werken die dienen als woning, als ongebouwde eigendommen aangemerkt.
Heffingsmaatstaf ongebouwd
1. Met inachtneming van het bepaalde dienaangaande in de Omslagklassenverordening geldt voor de waterschapsomslagen, bedoeld in artikel 3 als heffingsmaatstaf de oppervlakte van de ongebouwde onroerende zaak. De oppervlakte wordt uitgedrukt in een aantal hectaren of gedeelte daarvan.
2. Indien de oppervlakte van een ongebouwde onroerende zaak niet in de kadastrale registratie staat vermeld, stelt de ambtenaar belast met de heffing deze door middel van meting of schatting vast.
Tarieven ongebouwd
Met inachtneming van het bepaalde dienaangaande in de Kostentoedelingsverordening bedragen de tarieven van de waterschapsomslag bedoeld in artikel 3 per hectare:
1° voor de waterkwantiteitszorg € 52,93;
2° voor de waterkeringszorg € 5,92.
Vrijstelling ongebouwd
De waterschapsomslag, bedoeld in artikel 3, wordt niet geheven ter zake van ongebouwde onroerende zaken waarvan het waterschap krachtens eigendom, bezit of beperkt recht genothebbende of gebruiker is.
Omslagplicht zakelijk genothebbenden gebouwd
1. Met betrekking tot de taken van het waterschap inzake de waterkwantiteitszorg en de waterkeringszorg wordt onder de naam omslag gebouwd een waterschapsomslag geheven van degenen die in een taakgebied, krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van gebouwde onroerende zaken en tevens belanghebbend zijn als bedoeld in artikel 1, onder b en c.
2. Als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een gebouwde onroerende zaak wordt aangemerkt degene die bij het begin van het kalenderjaar als zodanig in de kadastrale registratie is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.
3. Ingeval een gebouwde onroerende zaak is onderworpen aan verschillende soorten van beperkt recht, wordt uitsluitend geheven van degene die het genot heeft van het beperkte recht, waaraan ingevolge artikel 24 van de Waterschapswet stemrecht is verbonden.
1 het appartementsrecht;
2 het recht van erfpacht;
3 het recht van vruchtgebruik;
4 het recht van gebruik en bewoning;
5 het recht van opstal; en
6 het recht van beklemming.
Belastingobject gebouwd
1. Voor de toepassing van artikel 8 wordt als één gebouwde onroerende zaak aangemerkt:
een gebouwd eigendom;
een gedeelte van een gebouwd eigendom dat blijkens zijn indeling is bestemd om als een afzonderlijk geheel te worden gebruikt;
een samenstel van twee of meer van de in onderdeel a bedoelde gebouwde eigendommen of van in onderdeel b bedoelde gedeelten daarvan die bij dezelfde belastingplichtige in gebruik zijn en die, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar behoren;
het binnen het gebied van een gemeente gelegen deel van een in onderdeel a bedoeld eigendom, van een in onderdeel b bedoeld gedeelte of van een in onderdeel c bedoeld samenstel;
het binnen het taakgebied of het waterschapsgebied gelegen deel van een in onderdeel a bedoeld eigendom, van een in onderdeel b bedoeld gedeelte, van een in onderdeel c bedoeld samenstel of van een in onderdeel d bedoeld deel.
2. Voor de toepassing van het eerste lid maken de ongebouwde eigendommen voorzover die dienstbaar zijn aan een gebouwd eigendom, aan een gedeelte van een gebouwd eigendom of aan een samenstel van gebouwde eigendommen, als bedoeld in onderdeel a, onderscheidenlijk onderdeel b of onderdeel c, van dat lid, deel uit van de gebouwde onroerende zaak, met uitzondering van de ongebouwde eigendommen, voorzover de waarde daarvan bij de waardebepaling op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken op basis van het bepaalde krachtens artikel 18, derde lid, van die wet buiten aanmerking wordt gelaten.
Heffingsmaatstaf gebouwd
1. Voor de waterschapsomslag, bedoeld in artikel 8, geldt, indien de gebouwde onroerende zaak tevens een onroerende zaak is als bedoeld in hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken, als heffingsmaatstaf de op de voet van hoofdstuk IV van die wet voor de onroerende zaak vastgestelde waarde voor het tijdvak waarbinnen het desbetreffende kalenderjaar valt.
2. In afwijking in zoverre van het eerste lid wordt bij de bepaling van de heffingsmaatstaf voor de omslagen terzake van gebouwde onroerende zaken buiten aanmerking gelaten, voorzover dit niet reeds is geschied bij de bepaling van de in het eerste lid bedoelde waarde, de waarde van werktuigen als bedoeld in artikel 220d, eerste lid, onderdeel j, Gemeentewet, juncto artikel 2,eerste lid, onderdeel e, van de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet WOZ.
3. Bij de toepassing van het tweede lid is het bepaalde bij of krachtens de artikelen 17, 18, 19, eerste lid, onderdelen b en c, tweede lid, onderdelen b en c, 20, tweede lid, en 22, derde lid, van de Wet waardering onroerende zaken van overeenkomstige toepassing.
4. Voor de omslagen terzake van gebouwde onroerende zaken die onderdeel uitmaken van een onroerende zaak als bedoeld in hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken wordt de heffingsmaatstaf gesteld op het gedeelte van de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken vastgestelde waarde dat kan worden toegekend aan de gebouwde onroerende zaak.
5. Indien het eerste of vierde lid geen toepassing kan vinden door het ontbreken van een op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken vastgestelde waarde, wordt de heffingsmaatstaf van die gebouwde onroerende zaak bepaald met toepassing van het tweede en derde lid en met overeenkomstige toepassing van het vierde lid alsmede van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 16 tot en met 19, 20, tweede lid, en 22, derde lid, van de Wet waardering onroerende zaken.
Inleiding
Ingevolge artikel 120, tweede lid, van de Waterschapswet geldt in het geval waarin de gebouwde onroerende zaak tevens een onroerende zaak is als bedoeld in hoofdstuk III van de Wet WOZ, als heffingsmaatstaf de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet WOZ voor die onroerende zaak vastgestelde waarde. Dit is logisch, omdat in dit geval in beide wetten wordt uitgegaan van hetzelfde object, dezelfde onroerende zaak, en een object nu eenmaal slechts één waarde kan hebben. Het uitgangspunt dat in de Wet WOZ ten aanzien van het waardebegrip is neergelegd is dat de waarde wordt bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen (artikel 17, tweede lid, Wet WOZ). Deze waarde is beter bekend als de waarde in het economische verkeer en geldt ook voor de heffing van de gemeentelijke onroerende–zaakbelastingen. De waarde in het economische verkeer is altijd van toepassing op objecten die tot woning dienen en op niet–woningen met een rijksmonumentale status. Voor niet–woningen die niet op de rijksmonumentenlijst voorkomen wordt uitgegaan van de gecorrigeerde vervangingswaarde indien deze waarde hoger is dan de waarde in het economische verkeer.
Een belastingplichtige die het niet eens is met de waarde die voor zijn onroerende zaak is vastgesteld, dient binnen zes weken na de dag van dagtekening van de WOZ–beschikking hiertegen bij de gemeente in bezwaar te komen. Doet hij dit niet, dan staat de waarde onherroepelijk vast. Slechts in bijzondere situaties kan de waarde dan nog door de gemeente worden herzien.
Eerste lid (waardevaststelling door gemeente)
Dit artikellid bepaalt dat als heffingsmaatstaf voor een gebouwde onroerende zaak die tevens een onroerende zaak is in de zin van de Wet WOZ, in aanmerking moet worden genomen de waarde in het economische verkeer die de gemeente in het kader van die wet voor die zaak heeft vastgesteld. Het waterschap kan niet zelfstandig van die waarde afwijken. De door de gemeente vastgestelde WOZ–waarde geldt ingevolge hetgeen bepaald is in artikel 22 van de Wet WOZ voor een tijdvak van vi er achtereenvolgende
jaren. De waarde wordt bij voor bezwaar vatbare beschikking vastgesteld. Op grond van de artikelen 25 en 26 van de Wet WOZ kunnen overigens ook tussentijdse waardebeschikkingen worden genomen. Het tijdvak waarvoor deze tussentijdse beschikkingen gelden zal niet gelijk (maar korter) zijn dan vier jaar.
Op grond van artikel 27 van de Wet WOZ zijn gemeenten onder bepaalde omstandigheden en voorwaarden ook bevoegd een eenmaal vastgestelde WOZ–waarde te herzien. Een feit dat de heffingsambtenaar bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan evenwel geen grond voor herziening opleveren. Herziening gebeurt bij een voor bezwaar vatbare beschikking.
Tweede en derde lid (waarde van werktuigen)
Het tweede en het derde lid van artikel 10 van de verordening betreffen de werktuigenvrijstelling. Deze vrijstelling is geregeld in artikel 220d, eerste lid, onderdeel j van de Gemeentewet en artikel 2, eerste lid, onderdeel e van de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet WOZ. Op grond van het bepaalde in artikel 120, lid 6, van de Waterschapswet moet het waterschap rekening houden met deze vrijstelling indien zij in het kader van het opleggen van een aanslag gebouwd de waarde van een onroerende zaak zelf bepalen (zie ook artikel 10, vijfde lid, van de verordening en de toelichting daarop). De waarderingsregels van de Wet WOZ zijn hierbij van toepassing.
Vierde lid (gebouwde onroerende zaak is deel van het WOZ–object)
In het geval waarin het gebouwde object voor de waterschapsomslag deel uitmaakt van het WOZ–object (dit wil dus zeggen dat het WOZ–object meer omvat dan het gebouwde object voor het waterschap of anders gezegd: het waterschapsobject is niet een WOZ–conform object) zou het niet juist zijn om de totale WOZ–waarde, zoals door de gemeente aan het WOZ–object toegekend, als heffingsmaatstaf voor de omslagheffing gebouwd te nemen. De Waterschapswet schrijft voor (vgl. artikel 120, vijfde lid, Waterschapswet) dat de heffingsmaatstaf voor de omslag gebouwd in een dergelijk geval wordt gesteld op het gedeelte van de WOZ–waarde dat kan worden toegekend aan de gebouwde onroerende zaak. Artikel 120, vijfde lid, van de Waterschapswet zal naast de gevallen waarin het waterschapsobject gebouwd deel uitmaakt van het WOZ–object, in de praktijk ook toepassing vinden in gevallen waarin het WOZ–object wordt doorsneden door de waterschapsgrens. Het aantal gevallen waarin het waterschapsobject gebouwd niet gelijk is aan het WOZ–object, is in de praktijk betrekkelijk gering. Voorbeelden zijn sportterreinen met kleedkamers en kantine, de kazerne bij een militair oefenterrein en het CBR–oefenterrein waarop zich een gebouwtje bevindt.
Vijfde lid (ontbreken WOZ–waarde)
Het vijfde lid van de verordening geeft de zogenaamde vangnetbepaling van artikel 120, zesde lid, van de Waterschapswet weer. Deze bepaling maakt het voor het waterschap mogelijk om in gevallen waarin de gemeente voor een onroerende zaak onverhoopt (nog) geen WOZ–waarde heeft vastgesteld, toch belasting te heffen. Voorwaarde daarbij is dat het waterschap ten aanzien van het betreffende object een waarde vaststelt en daarbij de regels van de Wet WOZ inzake de waardebepaling volgt. De waarde dient te worden vastgesteld door de ambtenaar belast met de heffing als bedoeld in artikel 123, derde lid, onderdeel b, van de Waterschapswet. Opgemerkt wordt dat een aldus vastgestelde waarde niet bij een zogenaamde vervangende WOZ–beschikking aan de belastingplichtige wordt bekendgemaakt,
maar dat de vaststelling en bekendmaking van de waarde geschieden in het kader van het vaststellen van de aanslag in de waterschapsomslag gebouwd. Anders dan het geval is bij de WOZ–beschikking, geldt de door de heffingsambtenaar vastgestelde waarde niet voor een periode van vier jaar. Opgemerkt wordt overigens dat het waterschap de aanslag die op grond van de vangnetbepaling is opgelegd ambtshalve zal dienen te verminderen indien de naderhand door de gemeente vastgestelde WOZ– waarde lager is dan de waarde waarvan het waterschap bij de aanslagregeling is uitgegaan. Ernstig dient rekening te worden gehouden met het feit dat in de omgekeerde situatie (de naderhand door de gemeente vastgestelde waarde is hoger dan de waarde die door het waterschap is vastgesteld) het
waterschap de te weinig geheven belasting wellicht niet zal kunnen verhalen op de belastingplichtige. Hiervoor is immers het opleggen van een navorderingsaanslag noodzakelijk. Zoals bekend kunnen navorderingsaanslagen slechts onder strikte voorwaarden worden opgelegd (vgl. artikel 18a Algemene wet inzake rijksbelastingen).Tarieven gebouwd
Met inachtneming van het bepaalde dienaangaande in de Kostentoedelingsverordening bedraagt hettarief van de waterschapsomslag, bedoeld in artikel 8, voor elke volle euro 2.268,-- van de heffingsmaatstaf:
1°
--voor de waterkwantiteitszorg € 0,66, bij een eenheid van € 2.500,-- van de heffingsmaatstaf;
--voor de waterkwantiteitszorg € 0,59, bij een eenheid van € 2.268,-- van de heffingsmaatstaf;
2°
--voor de waterkeringszorg € 0,39 bij een eenheid van € 2.500,-- van de heffingsmaatstaf;
--voor de waterkeringszorg € 0,36 bij een eenheid van € 2.268,-- van de heffingsmaatstaf.
Hetgeen is opgemerkt in de toelichting op artikel 6 inzake de tarieven voor het ongebouwd is ook van toepassing op artikel 11 dat betrekking heeft op de tarieven voor het gebouwd. De verschillen met artikel 6 bestaan hieruit dat de tarieven van artikel 11 zijn uitgedrukt in eenheden van de heffingsmaatstaf, welke op hun beurt zijn uitgedrukt in een bepaald eurobedrag. De eenheid in euro’s (euro 2.268,--) stemt – na afronding – overeen met de eenheid (ƒ 5.000,––) waarvan tot 1 januari 2002 in de verordening op
de waterschapsomslagen en in de Gemeentewet ter zake van de ozb werd uitgegaan. De Waterschapswet schrijft in artikel 120, achtste lid, voor dat het tarief van de belasting per eenheid van de heffingsmaatstaf gelijk is. Hierbij valt op dat anders dan in de Gemeentewet het geval is (vgl. artikel 220f, eerste lid, Gemeentewet), in de Waterschapswet de grootte van de eenheid niet uitdrukkelijk is geregeld. In theorie zou dus ook voor een andere eenheid kunnen worden gekozen dan de eenheid die hiervóór is genoemd. Een dergelijke werkwijze is uit praktische overwegingen in het verleden echter afgeraden en wordt ook nu weer afgeraden.
Vrijstellingen gebouwd
De waterschapsomslag, bedoeld in artikel 8, wordt niet geheven ter zake van:
a. straatmeubilair, waaronder worden begrepen alle zodanige gebouwde eigendommen -niet zijnde gebouwen- welke zijn geplaatst ten gerieve of in het belang van het publiek, ten dienste van het verkeer of ter verfraaiing van een in het taakgebied gelegen gemeente, zoals lichtmasten, verkeersinstallaties, standbeelden, monumenten, fonteinen, banken, abri's, hekken en palen;
b. gebouwde onroerende zaken waarvan het waterschap genothebbende is krachtens eigendom, bezit of beperkt recht.
Omslagplicht ingezetenen
1. Met betrekking tot de taken van het waterschap inzake de waterkwantiteitszorg en de waterkeringszorg wordt onder de naam ingezetenenomslag een waterschapsomslag geheven van degenen die in een taakgebied, ingezetenen zijn.
2. Als ingezetene wordt aangemerkt degene die blijkens de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens bij het begin van het kalenderjaar zijn woonadres heeft in het taakgebied en die in dat gebied het gebruik heeft van woonruimte. Voor de toepassing van de vorige volzin wordt het gebruik van woonruimte door de leden van een gezamenlijke huishouding aangemerkt als gebruik door een door de ambtenaar belast met de heffing aan te wijzen lid van dat huishouden.
Tarieven ingezetenen
Met inachtneming van het bepaalde dienaangaande in de Kostentoedelingsverordening bedragen de tarieven van de waterschapsomslag, bedoeld in artikel 13, per woonruimte, per taakgebied:
1° voor de waterkwantiteitszorg € 22,81;
2° voor de waterkeringszorg € 16,69
Wijze van heffing
De waterschapsomslagen worden geheven bij wege van aanslag. Aanslagen bij meerdere omslagplichtigen
Indien voor de toepassing van de artikelen 3 en 8, met betrekking tot een zelfde onroerende zaak meer dan één genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht kan worden aangewezen, kan de aanslag worden gesteld ten name van één van hen.
Niet opleggen aanslagen
1 Aanslagen van minder dan € 5,-- worden niet opgelegd.
2 Voor de toepassing van het eerste lid wordt het totaal van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen aangemerkt als één aanslag.
Betalingstermijn
1. Een aanslag in de waterschapsomslag bedoeld in de artikelen 3, 8 en 13 is invorderbaar in twee gelijke termijnen, waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgende op die van de dagtekening van het aanslagbiljet en de tweede termijn twee maanden later.
2. Een navorderingsaanslag is invorderbaar een maand na dagtekening van het aanslagbiljet.
3. Een met een belastingaanslag gelijkgestelde beschikking inzake een bestuurlijke boete als genoemd in artikel 2, tweede lid, onderdeel c, van de Invorderingswet 1990, die gelijktijdig en in verband met de vaststelling van de belastingaanslag is opgelegd, is invorderbaar overeenkomstig de termijnen die gelden voor de belastingaanslag.
Nadere regels
Het dagelijks bestuur kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de waterschapsomslagen.
Van de waterschapsomslag ongebouwd, bedoeld in hoofdstuk II van deze verordening en van de waterschapsomslag gebouwd, bedoeld in hoofdstuk III van deze verordening, wordt geen kwijtschelding verleend.
Intrekking, inwerkingtreding, tijdstip van ingang van de heffing en citeertitel
1. De Verordening op de waterschapsomslagen 2002 vastgesteld bij besluit van 12 december 2001 en laatstelijk gewijzigd bij besluit van het algemeen bestuur van 11 december 2002, wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij, met uitzondering van artikel 19, eerste lid van die verordening van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.
2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van haar bekendmaking.
3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2004.
4. Deze verordening kan worden aangehaald als 'Verordening op de waterschapsomslagen 2004 waterschap Peel en Maasvallei’.
Ingevolge het vierde lid van het onderhavige artikel 21 is de verordening voorzien van een citeertitel en een jaartal. Als jaartal is opgenomen het eerste jaar waarin het waterschap de omslagen op basis van deze verordening heft, in dit geval 2004.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van het algemeen bestuur van het waterschap Peel en
Maasvallei d.d. 14 december 2005.
de secretaris-directeur, de voorzitter,
(wnd)
A.P.R. Kickken ir. H.A. van Alderwegen
De Verordening op de waterschapsomslagen 2004 is een integrale herziening van de Verordening op de
waterschapsomslagen 2002.
Met deze herziening is de verordening in overeenstemming gebracht met de meest recente aanpassing
van de Modelomslagverordening van de Unie van Waterschappen.
Gelet op het streven naar een zo groot mogelijke toegankelijkheid is de verordening en de toelichting
integraal herzien.
Begrippen ongebouwde en gebouwde belastingobjecten
De wettelijke regeling met betrekking tot de omslagheffing brengt mee dat ook voorschriften worden
gegeven inzake de belastingobjecten die in de omslagheffing worden betrokken. De bepalingen betreffende
de afbakening van het individuele belastingobject waarvoor omslag verschuldigd is, vormen een
substantieel, maar gecompliceerd onderdeel van de onderhavige regelgeving. Voor de bepaling van de
omvang van een gebouwde onroerende zaak dient in beginsel volledig te worden aangesloten bij hoofdstuk
II van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). Omdat de objectafbakening voor de
omslagheffing op bepaalde punten (met name het onderscheid tussen gebouwde en ongebouwde
onroerende zaken) afwijkt van die voor de Wet WOZ zijn de objectafbakeningsvoorschriften voor de
omslagheffing zelfstandig opgenomen in artikel 117 van de Waterschapswet.
Bij de afbakeningvoor de gemeentelijke belastingen van het WOZ–belastingobject maakt het geen
verschil of een onroerende zaak ongebouwd, dan wel gebouwd is. In beide gevallen geldt ten aanzien
van het belastingobject de WOZ–waarde, waarbij uiteraard een deel van de waarde onder omstandigheden
buiten aanmerking wordt gelaten (zie de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet WOZ).
De Waterschapswet daarentegen maakt wel een onderscheid tussen ongebouwde en gebouwde onroerende
zaken. De maatstaf van heffing voor ongebouwde belastingobjecten is de oppervlakte. Voor
gebouwde belastingobjecten geldt als heffingsmaatstaf de waarde in het economische verkeer, die is
toegekend op basis van de Wet WOZ.
In beginsel is de situatie feitelijk aldus dat alles wat voor de Wet WOZ – met uitzondering van die eigendommen
waarvan de waarde op grond van artikel 18, derde lid, wet WOZ buiten aanmerking wordt
gelaten – als een onroerende zaak wordt aangemerkt, voor de omslagheffing gebouwd als een gebouwd
belastingobject wordt beschouwd. Op deze hoofdregel zijn echter uitzonderingen mogelijk die zijn terug
te voeren zijn op het onderscheid tussen de samenstelbepaling in de Wet WOZ (en de Gemeentewet)
en het dienstbaarheidscriterium in de Waterschapswet. Zo komt het wel voor dat een WOZ–object
bestaat uit een samenstel van ongebouwde en gebouwde eigendommen, waarvan de ongebouwde
eigendommen evenwel niet dienstbaar zijn aan de zich hierop bevindende gebouwde eigendommen.
Een voorbeeld hiervan zijn opstallen (denk aan kleedruimten) die zich bevinden op sportterreinen en die
worden gebruikt ten behoeve van de sportbeoefening op die terreinen. Zie in dit verband artikel 117 van
de Waterschapswet.
Geen heffingsmaatstaf ingezetenenomslag
Met betrekking tot de ingezetenenomslag geeft de Waterschapswet geen voorschriften voor de in aanmerking
te nemen maatstaf van heffing. Dit hangt samen met het feit dat de ingezetene als persoon een
rechtstreeks belang heeft bij de uitoefening van een of meer waterschapstaken. Het belang waar het bij
de ingezetenen om gaat, is een algemeen taakbelang, dat wordt gekenmerkt doordat het subject– of
persoonsgericht is. Dit belang bestaat hierin dat een ingezetene ongestoord kan wonen, werken en
recreëren, dus ook zich vrijelijk kan verplaatsen in het gebied van het waterschap. Aangezien het in casu
om een immaterieel belang gaat kan dan ook niet worden gesteld dat de ene ingezetene een groter
belang heeft bij een bepaalde taak dan de andere ingezetene.
Daarentegen is het belang dat ten grondslag ligt aan de omslagheffingen ongebouwd en gebouwd, een
specifiek taakbelang dat daardoor uit zijn aard object– of zaakgericht is. Dit houdt in dat het belang van
de ongebouwde en gebouwde objecten bij de uitoefening van een of meer waterschapstaken op de
voorgrond staat. De instandhouding en het optimaal functioneren van die objecten zijn mede afhankelijk
van goede waterschapsvoorzieningen. Gelet op het verschil in oppervlakten van de ongebouwde objecten
en het verschil in waarden in het economische verkeer van de gebouwde objecten, behoeft het geen
betoog dat het belang van het ene object groter kan zijn dan dat van het andere bij de behartiging van
een of meer waterschapstaken.
Dit verschil in belang is tot uitdrukking gebracht in de heffingsmaatstaven die op de betreffende ongebouwde
en gebouwde onroerende zaken van toepassing zijn. Via de objecten worden de daartoe gerechtigde
zakelijk genothebbenden in de omslagheffing gebouwd of de omslagheffing ongebouwd
betrokken.
Voor de ingezetenenomslag is geen heffingsmaatstaf nodig en kan worden volstaan met de constatering
van het belastbare feit, te weten het bij het begin van het belastingjaar blijkens de gemeentelijke basisadministratie
persoonsgegevens woonplaats hebben in het taakgebied van het waterschap en het aldaar
gebruik hebben van woonruimte. Zie in dit verband de artikelen 118, derde lid, 120, achtste lid, en 121
van de Waterschapswet.
Formele criteria inzake heffing en invordering
De heffing en de invordering van waterschapsbelastingen, waaronder de omslagheffing, dienen te
voldoen aan een aantal criteria van formele aard. De belastingverordening omvat alle wezenlijke elementen,
waaruit duidelijk blijkt wie belastingplichtig is, voor welk belastbaar feit, op grond van welke
maatstaf, tegen welk tarief, op welke wijze de belasting wordt geheven en ingevorderd en met ingang
van welk tijdstip. Zie in dit verband de artikelen 110 en 111 van de Waterschapswet.
Hoofdstukindeling
De verordening bestaat uit zes hoofdstukken.
Het eerste hoofdstuk heeft betrekking op begripsbepalingen en het belastbare feit in algemene zin. Het
tweede, derde en vierde hoofdstuk hebben betrekking op de specifieke
– materiële – bepalingen inzake de omslagheffing ongebouwd, respectievelijk de omslagheffing gebouwd
en de ingezetenenomslag. Het vijfde hoofdstuk ziet op de formele bepalingen met betrekking tot
de in de hoofdstukken II, III en IV nader geregelde waterschapsomslagen, in materiële zin. Het zesde
hoofdstuk bevat bepalingen van overgangsrecht, inwerkingtreding, tijdstip van ingang van de heffing en
citeertitel.
Plaatsing in een vanwege het waterschapsbestuur tegen betaling van kosten algemeen verkrijgbaar gestelde publicatie en
Door het doen van mededeling daarvan in een plaatselijk verschijnend dag- of nieuwsblad.