Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Waterschap Roer en Overmaas

Keur van het Waterschap Roer en Overmaas

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieWaterschap Roer en Overmaas
Officiële naam regelingKeur van het Waterschap Roer en Overmaas
CiteertitelKeur van het Waterschap Roer en Overmaas
Vastgesteld dooralgemeen bestuur
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerpWATERSCHAP.regelingen

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Vastgesteld op 27 juni 1994

Datum ondertekening inwerkingtredingsbesluit: 12-2-1996

Bron bekendmaking inwerkingtredingsbesluit: Limburger en Limburgs Dagblad, 12-06-1996

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Waterschapswet, art. 77 en 80

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

20-06-199604-02-2008art. x, y-z

12-02-1996

Limburger en Limburgs Dagblad, 12-06-1996

Waterschapsblad 1996, nr. 8

Tekst van de regeling

Hoofdstuk I Algemene bepalingen

Begripsomschrijvingen

Artikel 1

In deze keur wordt verstaan onder:

  • a.

    het bestuursorgaan: het dagelijks bestuur van het waterschap;

  • b.

    werken: alle door menselijk toedoen ontstane of te maken constructies of inrichtingen met toebehoren.

  • c.

    legger: overzicht van waterkeringen en primaire wateren met bijbehorende werken, beschermingszones, meanderzones en inundatiegebieden, zoals bedoeld in artikel 78 van de Waterschapswet;

  • d.

    waterkeringen: kunstmatige hoogten en (die gedeelten van) natuurlijke hoogten met inbegrip van daarin, daarop of daaraan aangebrachte werken, die een waterkerende of mede een waterkerende functie hebben, en die als zodanig in de legger zijn aangegeven;

  • e.

    wateren: alle oppervlaktewateren, met inbegrip van de waterbodems, de onderhoudsstroken, taluds alsmede de daarin, daarop, daaronder of daarboven aangebrachte werken die een functie hebben voor de berging en de af- en/of aanvoer van het op de bedding vrij aanwezige water;

  • f.

    primaire wateren: de wateren die als zodanig in de legger zijn opgenomen;

  • g.

    secundaire wateren: alle overige wateren;

  • h.

    beschermingszones: de gronden aan weerszijden grenzend aan waterkeringen en primaire wateren en dienend ter bescherming daarvan en die als zodanig in de legger zijn aangegeven;

  • i.

    onderhoudsstroken: de gronden die onderdeel uitmaken van primaire wateren en dienend voor het uitvoeren van onderhoud daaraan;

  • j.

    meanderzones: gronden waarbinnen primaire wateren door natuurlijke verplaatsing hun bedding kunnen verleggen en die als zodanig in de legger zijn aangegeven;

  • k.

    inundatiegebieden: gronden langs primaire wateren die bij hoge waterstanden door water worden overdekt en die als zodanig in de legger zijn opgenomen;

  • l.

    taluds: de hellende oppervlakten van de zijdelingse begrenzingen van waterkeringen en primaire wateren;

  • m.

    insteek: de theoretische grens van het talud van het primaire water met het maaiveld;

  • n.

    teen: de theoretische grens van het talud van de waterkering met het maaiveld;

  • o.

    grens van de waterkering: de grens zoals aangegeven in de legger.

Hoofdelijke aansprakelijkheid

Artikel 2
  • 1. Wanneer percelen met een beperkt recht zijn bezwaard, dan wel op grond van een persoonlijk recht in gebruik zijn gegeven, 1. rusten de in deze keur aan de eigenaar opgelegde verplichtingen op de beperkt gerechtigden en in geval er sprake is van een persoonlijk gebruiksrecht op de gebruikers.

  • 2. Voor de nakoming van de in deze keur aan de eigenaar opgelegde verplichtingen is ieder van de in het eerste lid genoemde gerechtigden alsmede de eigenaar hoofdelijk aansprakelijk.

Gedoogplichten

Artikel 3
  • 1. De eigenaren van wateren en waterkeringen of van nabij wateren en waterkeringen gelegen percelen zijn verplicht, voor zover zulks nodig is ten behoeve van werkzaamheden vanwege het waterschap ter behartiging van de opgedragen taken:

    • a.

      materieel waaronder machines op hun percelen toe te laten;

    • b.

      alle tijdelijke werken en verrichtingen in en op hun percelen toe te laten;

    • c.

      degenen, die met het onderhoud van wateren en waterkeringen en het toezicht daarop zijn belast op hun percelen toe te laten.

  • 2. Van de uit te voeren werken en verrichtingen worden, gewoon onderhoud en spoedeisende gevallen uitgezonderd, de eigenaren van de gronden, en de in artikel 2, eerste lid, genoemde gerechtigden tot de desbetreffende gronden ten minste tweemaal vierentwintig uren van te voren schriftelijk in kennis gesteld.

Hoofdstuk II Wateren

2.1 Gebodsbepalingen

Onderhoud

Artikel 4
  • 1. Onderhoudsplichtig van primaire wateren zijn degenen die als zodanig in de legger zijn aangegeven.

  • 2. Onderhoudsplichtig van secundaire wateren zijn de eigenaren. De onderhoudsplicht van secundaire wateren houdt in dat er voor gezorgd dient te worden dat het water aan zijn functie kan beantwoorden.

  • 3. De eigenaren van percelen gelegen binnen het inundatiegebied zijn verplicht voorwerpen, materialen of stoffen op een zodanige wijze te deponeren of op te slaan dat deze bij hoge waterstanden niet tot afdrijving komen.

  • Specieberging

Artikel 5

Op percelen gelegen aan primaire wateren, waarvan het onderhoud geschiedt door of onder toezicht van het waterschap wordt de specie ontvangen, die tot behoorlijk onderhoud uit die wateren wordt verwijderd.

Afrasteringen

Artikel 6
  • 1. Langs percelen, welke worden gebruikt voor het houden van dieren en welke grenzen aan primaire wateren wordt door de eigenaar een voldoende kerende afrastering aangebracht. Deze afrastering mag een maximale hoogte van 1,20 meter boven het maaiveld hebben en wordt op ten minste 1 meter vanaf de insteek dan wel bij de aanwezigheid van een onderhoudsstrook buiten de grens daarvan aangebracht.

  • 2. Het bestuursorgaan kan primaire wateren aanwijzen waarvoor het bepaalde in het eerste lid niet van toepassing is.

  • 3. Het bestuursorgaan kan algemene regels stellen omtrent afrasteringsconstructies en wijze van plaatsing.

2.2 Verbodsbepalingen
Artikel 7

Het is ten aanzien van wateren verboden:

  • a.

    de richting, vorm, afmeting of constructie te veranderen;

  • b.

    deze direct of indirect met elkaar in verbinding te brengen of geheel of gedeeltelijk te dempen.

Artikel 8
  • Het is ten aanzien van primaire wateren verboden:

  • 1.

    • a.

      beplantingen of materialen dienende tot verdediging van oevers, taluds of de waterbodem aan te brengen, te hebben, te beschadigen, te vernietigen, te verplaatsen of te ontnemen;

    • b.

      daarin drinkplaatsen te hebben of daarmee in verbinding te brengen;

    • c.

      zich daarin of daarop, al dan niet met vaar- of voertuigen of vlotten op te houden, deze onbeheerd te laten drijven, af te meren, te laden of te lossen of daarmee ligplaats te nemen of te hebben;

    • d.

      daarin, daarop of daarboven:

      1e aalkorven, fuiken of andere vistuigen te plaatsen of te hebben of de hengelsport te beoefenen;

      2e levende organismen te scheppen, te vangen of te plukken, te snijden of uit te steken of daartoe gebruikte hulpmiddelen te plaatsen of te hebben;

    • e.

      de bodem, de taluds en de onderhoudsstroken af te branden of daarop vuren te stoken, daarin te ploegen, enige andere grondbewerking te verrichten, vegetatie te maaien of zoden te steken;

    • f.

      daarin, daarop, daaronder of daarboven:

      1e werken te maken, te hebben, te vernieuwen, te wijzigen of op te ruimen;

      2e opgaande houtbeplantingen aan te brengen, te hebben of te rooien;

      3e voorwerpen, materialen of stoffen te deponeren c.q. op te slaan of een ophoging te maken;

      4e afrasteringen te plaatsen of te hebben;

      5e graafwerkzaamheden te verrichten;

      6e leidingen of kabels te leggen, te hebben, te herstellen, te wijzigen, te vernieuwen of op te ruimen;

      7e boringen te verrichten.

  • 2. Het is ten aanzien van beschermingszones verboden:

    • a.

      daarin binnen een afstand van 1 meter uit de insteek indien geen onderhoudsstrook aanwezig is dan wel -bij de aanwezigheid van een onderhoudsstrook- binnen de grens van het primaire water een afrastering te plaatsen of te hebben;

    • b.

      daarin voorwerpen, materialen of stoffen te deponeren c.q. op te slaan of een ophoging te maken;

    • c.

      daarin binnen een afstand van 2 meter uit de insteek indien geen onderhoudsstrook aanwezig is dan wel 2 meter uit de grens van de onderhoudsstrook, opgaande houtbeplantingen aan te brengen, te hebben of te rooien;

    • d.

      daarin bouwwerken te plaatsen, te hebben, of te wijzigen;

    • e.

      daarin graafwerkzaamheden te verrichten, anders dan normaal spit- en ploegwerk;

    • f.

      daarin spit- en ploegwerk te verrichten binnen 1 meter uit de insteek indien geen onderhoudsstrook aanwezig is dan wel tot de grens van de onderhoudsstrook;

    • g.

      daarin leidingen of kabels te leggen, te hebben, te herstellen, te wijzigen, te vernieuwen of op te ruimen;

    • h.

      daarin bovengrondse infrastructuur aan te leggen, te hebben, te wijzigen of te vernieuwen;

    • i.

      daarin boringen te verrichten.

  • 3. Het is ten aanzien van meanderzones verboden:

    • a.

      daarin bouwwerken te plaatsen, te hebben of te wijzigen;

    • b.

      daarin graafwerkzaamheden te verrichten, anders dan normaal spit- en ploegwerk;

    • c.

      daarin leidingen of kabels te leggen, te hebben, te herstellen, te wijzigen te vernieuwen of op te ruimen;

    • d.

      daarin boringen te verrichten;

    • e.

      daarin een ophoging te maken;

    • f.

      daarin bovengrondse infrastructuur aan te leggen, te hebben, te wijzigen of te vernieuwen.

  • 4. Het is ten aanzien van inundatiegebieden verboden:

    • a.

      daarin een ophoging of een werk te maken, te hebben, te vernieuwen, te wijzigen of op te ruimen dat waterkering, waterstuwing of stroomgeleiding teweeg brengt;

    • b.

      daarin beplantingen zodanig aan te brengen dat daardoor waterstuwing of stroomgeleiding van betekenis teweeg gebracht wordt.

  • 5. Het bestuursorgaan kan primaire wateren, beschermingszones, meanderzones en inundatiegebieden, of delen daarvan, aanwijzen waarop genoemde verboden zoals vermeld in de voorgaande leden niet van toepassing zijn. Het bestuursorgaan kan daarbij voorschriften geven.

  • Onttrekken

Artikel 9
  • 1. Het is verboden water te onttrekken aan primaire wateren.

  • 2. Het in lid 1 vermelde verbod geldt niet voor onttrekkingen ten behoeve van veedrenking door middel van een weidepomp.

  • 3. Het is verboden water te onttrekken aan secundaire wateren voor zover bedoelde onttrekking middellijk dan wel onmiddellijk van invloed is op de hoedanigheid van een primair water.

Hoofdstuk III Waterkeringen

3.1 Gebodsbepalingen

Onderhoud

Artikel 10

Onderhoudsplichtig van waterkeringen is degene die als zodanig in de legger is aangegeven. Indien de legger hierin niet voorziet, zijn de eigenaren van waterkeringen onderhoudsplichtig.

Artikel 11

De onderhoudsplichtigen van waterkeringen dragen te dien aanzien zorg voor:

  • a.

    het bestrijden van wild, met uitzondering van muskusratten, dat het waterkerend vermogen van de waterkering schaadt;

  • b.

    het vrijhouden van afval, voorwerpen en materialen;

  • c.

    het herstellen van geringe beschadigingen, zoals veroorzaakt door verkeer, vee en dergelijke;

  • d.

    het in stand houden van de aanwezige begroeiingen en oeverbegroeiingen, dienende tot verdediging van de waterkering.

Artikel 12
  • 1. De onderhoudsplichtige van waterkeringen is, onverminderd het bepaalde in artikel 11, verplicht deze in stand te houden overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent richting, vorm, afmeting en constructie van de waterkering.

  • 2. Aan de waterkeringen mag in de jaarlijkse periode van 1 oktober tot 1 april geen buitengewoon onderhoud worden uitgevoerd.

  • Afrasteringen

Artikel 13
  • 1. De eigenaren van percelen, welke worden gebruikt voor het houden van dieren en welke grenzen aan waterkeringen zijn verplicht daarlangs een voldoende kerende afrastering aan te brengen. Deze afrastering mag een maximale hoogte van 1,20 meter boven het maaiveld hebben.

  • 2. Het bestuursorgaan kan waterkeringen aanwijzen waarvoor het bepaalde in het eerste lid niet van toepassing is.

  • 3. Het bestuursorgaan kan algemene regels stellen omtrent afrasteringsconstructies en wijze van plaatsing.

3.2 Verbodsbepalingen
Artikel 14
  • 1. Het is ten aanzien van waterkeringen verboden:

    • a.

      deze te verhogen, te verlagen, te slechten, door te steken, geheel of gedeeltelijk te verleggen, daarin te ploegen, te spitten of te graven, zoden daarvan af te steken, vegetatie te maaien of daaraan enig ander werk uit te voeren, waardoor de afmetingen of de vastheid en gelijkheid van de oppervlakte van de waterkering wordt veranderd;

    • b.

      daarop, daarin of daaronder beplantingen of materialen dienende tot verdediging daarvan aan te brengen, te hebben, te beschadigen, te vernietigen, te verplaatsen of te ontnemen;

    • c.

      daarop, daarin, daaronder of daarboven werken te maken, te hebben, te vernieuwen, te wijzigen of op te ruimen;

    • d.

      daarop opgaande houtbeplantingen aan te brengen, te hebben of te rooien;

    • e.

      daarop dieren te houden of te laten lopen;

    • f.

      daarop met voertuigen te rijden buiten de verharde wegen;

    • g.

      zich, anders dan als rechthebbende, daarop te bevinden;

    • h.

      daarop of daartegen vaartuigen, vlotten of vistuigen te bevestigen of te laten liggen;

    • i.

      daarop voorwerpen, materialen of stoffen te deponeren of op te slaan;

    • j.

      daarop, daarin, daaronder of daarboven leidingen of kabels te leggen, te hebben, te herstellen, te wijzigen, te vernieuwen of op te ruimen;

    • k.

      daarin boringen te verrichten.

  • 2. Het is ten aanzien van beschermingszones verboden:

    • a.

      daarin bouwwerken te maken, te hebben, te vernieuwen, te wijzigen of op te ruimen;

    • b.

      daarin binnen een afstand van 2 meter uit de grens van de waterkering opgaande houtbeplantingen aan te brengen, te hebben of te rooien;

    • c.

      daarin graafwerkzaamheden te verrichten, anders dan normaal spit- en ploegwerk;

    • d.

      daarin leidingen of kabels te leggen, te hebben, te herstellen, te wijzigen, te vernieuwen of op te ruimen;

    • e.

      daarin boringen te verrichten.

  • 3. Het bestuursorgaan kan waterkeringen, beschermingszones, of delen daarvan aanwijzen waarop genoemde verboden zoals vermeld in de voorgaande leden niet van toepassing zijn. Het bestuursorgaan kan daarbij voorschriften geven.

  • 4. De in het eerste lid genoemde verboden zijn niet van toepassing op handelingen ten behoeve van de uitvoering van herstel en onderhoud als bedoeld in paragraaf 3.1.

Hoofdstuk IV Vergunningen

Artikel 15
  • 1. Het bestuursorgaan kan op aanvraag van de in deze keur gestelde gebods en verbodsbepalingen bij schriftelijke vergunning ontheffing verlenen.

  • 2. Het bestuursorgaan kan uit eigen beweging of op aanvraag van een belanghebbende een vergunning, als bedoeld in lid 1, wijzigen dan wel geheel of gedeeltelijk intrekken indien het belang, waarom het vereiste van een vergunning is gesteld, zulks vordert.

Hoofdstuk V Verplichtingen

Artikel 16
  • 1. De eigenaren c.q. onderhoudsplichtigen van werken onderhouden deze in een zodanige staat dat primaire wateren ter plaatse volledig aan hun functie kunnen beantwoorden.

  • 2. In verband met het bepaalde in het eerste lid zijn de eigenaren c.q. onderhoudsplichtigen van werken in ieder geval verplicht primaire wateren ter plaatse van een werk vrij te houden van aanslibbing en verzanding.

  • 3. De eigenaren c.q. onderhoudsplichtigen zijn voorts verplicht:

    • a.

      aan deze werken de door het bestuursorgaan in verband met het bepaalde in lid 1 nodig geoordeelde herstelwerkzaamheden te verrichten binnen de in de daartoe te geven schriftelijke lastgeving te stellen termijn;

    • b.

      zich bij het uitvoeren van de onder a. genoemde werken te gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, welke door of namens het bestuursorgaan te dien aanzien gegeven worden.

  • 4. De bedieningsplichtigen van werken in of over primaire wateren zijn verplicht voor zover zulks nodig is ten behoeve van voorkoming van overstroming of dreigende overstroming het water bijtijds de vrije afloop te geven. Het waterschap kan de nodige aanwijzingen geven.

  • 5. De bedieningsplichtigen van werken in primaire wateren zijn verplicht deze werken zodanig te bedienen dat een voldoende doorspoeling en verversing van het primaire water plaatsvindt.

Artikel 17

De onderhoudsplichtige van waterstuwende of waterkerende werken is onverminderd het bepaalde in artikel 16 verplicht ten behoeve van inspectie van het oppervlaktewater dan wel de uitvoering van werkzaamheden deze te bedienen zoals hem dat door of namens het bestuursorgaan schriftelijk wordt gelast.

Artikel 18
  • 1. Voor zover zulks niet in de vergunning dan wel in de legger is opgenomen stelt het bestuursorgaan zonodig het stuwpeil van de molens en andere waterkerende of waterstuwende werken, zomede de afmetingen van die werken, vast.

  • 2. Het stuwpeil van molens en waterkerende of waterstuwende werken kan, wanneer zulks naar het oordeel van het bestuursorgaan in het belang van hoger of lager gelegen gronden, molens of andere inrichtingen noodzakelijk is, worden herzien.

Artikel 19
  • 1. Het bestuursorgaan is bevoegd de waterstaatkundige bedrijfstoestand van molens en waterkerende of waterstuwende werken te allen tijde te doen opnemen en onderzoeken. Het bestuursorgaan is voorts bevoegd, waar die niet reeds wettig bestaat, een peilschaal te laten plaatsen die bij alle waterhoogten duidelijk zichtbaar is.

  • 2. De peilschaal wordt vanwege het bestuursorgaan geplaatst op kosten van de eigenaren van de in het eerste lid van dit artikel bedoelde inrichtingen.

Hoofdstuk VI Schadevergoeding

Artikel 20

De belanghebbende die schade lijdt of zal lijden, als gevolg van de toepassing van bepalingen van deze keur, welke schade redelijkerwijze niet of niet geheel ten laste van belanghebbende behoort te blijven, wordt een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding verstrekt, indien de vergoeding niet anderszins is verzekerd.

Hoofdstuk VII Strafbepalingen

Artikel 21
  • 1. Overtreding van de bepalingen van deze keur wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete tot ten hoogste het bedrag van de tweede categorie als genoemd in artikel 23 van het Wetboek van strafrecht, al dan niet met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

  • 2. Indien ten tijde van het plegen van de in het eerste lid genoemde overtreding nog geen jaar is verlopen, sedert een vroegere veroordeling van de schuldige wegens gelijke overtreding onherroepelijk is geworden, kan hechtenis tot het dubbele van het gestelde maximum worden opgelegd.

Hoofdstuk VIII Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 22
  • 1. Een vergunning of ontheffing, verleend vóór inwerkingtreding van deze keur, waarbij een ingevolge deze keur vergunningplichtig werk of handelen door het bevoegd gezag is toegestaan, wordt geacht ingevolge deze keur te zijn verleend.

  • 2. Voor al hetgeen ten tijde van inwerkingtreding van deze keur rechtmatig tot stand is gebracht, wordt geacht vergunning ingevolge deze keur te zijn verleend.

  • 3. Een legger, vastgesteld vóór inwerkingtreding van deze keur, wordt geacht ingevolge deze keur te zijn vastgesteld.

Artikel 23

Indien tot het gebied van het waterschap behorende percelen in een landinrichtingsproject zijn gelegen, rust de onderhoudsverplichting vanaf het tijdstip waarop de kavels door de toekomstige gerechtigden in gebruik zijn genomen, op hen die volgens de boekhouding die het kadaster voor het landinrichtingsproject voert, als toekomstige eigenaren of genothebbenden op grond van een beperkt recht zijn aangemerkt.

Inwerkingtreding

Artikel 24

Deze keur treedt in werking met ingang van de derde dag na de dag waarop zij wordt bekend gemaakt, waarbij de tot dan toe geldende keur wordt ingetrokken.

Artikel 25

Deze keur kan worden aangehaald als de 'Keur van het Waterschap Roer en Overmaas'.

Toelichting op de Keur van het Waterschap Roer en Overmaas

Algemeen gedeelte

Vaststelling van een nieuwe keur is nodig gebleken als gevolg van nieuwe en gewijzigde wet- en regelgeving als gevolg van beleidsontwikkelingen, alsmede als gevolg van de aanleg van de kaden langs de Maas in 1995/1996.

Met name wordt gewezen op de inwerkingtreding van de Waterschapswet, de Wet op de waterhuishouding, de Verordening waterhuishouding Limburg, de Algemene wet bestuursrecht en de wijziging van het Reglement voor het Waterschap Roer en Overmaas en de zogenaamde "brede kijk" zoals beschreven in de Derde Nota Waterhuishouding. Op dit laatste aspect wordt in het vervolg van deze toelichting nog terug gekomen.

De bevoegdheid tot het vaststellen of wijzigen van een keur is expliciet geregeld in de artikelen 75 en 78 van de Waterschapswet. De bevoegdheid komt toe aan het algemeen bestuur van het waterschap.

De bepalingen in de keur bevatten in beginsel uitsluitend geboden en verboden die zich richten tot derden en niet tot het waterschap als lichaam van openbaar bestuur, handelend ter uitvoering van zijn taak zoals omschreven in het reglement van het waterschap.

Gezien het uitsluitend waterstaatkundige belangenkader van de keur, kan worden gesteld dat het waterschap in het kader van de uitvoering van zijn openbare taak geen vergunning nodig heeft.

Bepalingen aangaande verplichtingen tot handelen en nalaten van het waterschap zelf zijn opgenomen in het reglement voor het waterschap.

De keur bestaat uit drie gedeelten: een algemeen gedeelte, een gedeelte met betrekking tot wateren en een gedeelte met betrekking tot waterkeringen.

Opneming van het onderdeel waterkeringen hangt samen met de uitbreiding van de taak van het waterschap zoals die volgt uit het waterschapsreglement dat per 1 januari 1994 in werking is getreden.

Blijkens artikel 2 van dit reglement is de taak van het waterschap gericht op de waterstaatkundige verzorging van zijn gebied, voorzover die taak niet tot andere publiekrechtelijke lichamen behoort.

Deze taak omvat de zorg voor:

  • het oppervlaktewater in kwantitatief opzicht in zowel hydrologische als morfologische zin, overeenkomstig de in het waterhuishoudingsplan en de integrale beheersplannen vastgelegde doelstellingen; en

  • de waterkeringen, kaden en ophogingen, die dienen voor de kering van binnen- en buitenwater, zulks ter voorkoming of beperking van wateroverlast.

Gelet op de taakomschrijving van het waterschap dient het waterschap bij aanvragen om ontheffing van de ge- en verbodsbepalingen niet enkel te toetsen aan de waterstaatkundige belangen maar ook aan de ecologische belangen, de zogenaamde "brede kijk". Deze ecologische belangen vloeien voort uit de in het provinciale waterhuishoudingsplan en/of het integrale beheersplan aan het water toegekende functie.

De voorliggende keur is zoveel mogelijk geënt op het terzake door de Unie van Waterschappen opgestelde model.

Relatie met privaatrechtelijke rechten

Een aantal privaatrechtelijke rechten kunnen onder bepaalde omstandigheden een relatie hebben met de Keur. Het betreft hier met name:

  • molen- en stuwrechten;

  • visrechten; en

  • jachtrechten.

Deze rechten zijn afgeleid van het eigendomsrecht. Het visrecht respectievelijk jachtrecht vindt zijn basis in de Visserijwet respectievelijk de Jachtwet en kan alleen verleend worden door de eigenaar.

Molen- en stuwrechten zijn oude heerlijke rechten die thans niet meer verleend kunnen worden doch die bescherming genieten als ware het beperkte rechten.

De bepalingen van de Visserijwet en de Jachtwet strekken ter bescherming van een goed visstands- danwel wildbeheer, de molen- en stuwrechten zijn beperkte genots- of gebruiksrechten die de bevoegdheid geven om een watermolen in stand te houden alsmede de bevoegdheid om het voorbijstromend water te gebruiken.

De bepalingen van de keur daarentegen strekken ter bescherming van waterstaatkundige belangen.

Het waterschap kan vanuit zijn publiekrechtelijke verantwoordelijkheid via het vergunningsinstrument nadere voorschriften stellen aan het gebruik van de rechten door de rechthebbenden.

In bestaande vis- danwel jachtrechten alszodanig kan door het stellen van publiekrechtelijke voorschriften geen verandering worden gebracht.

Artikelsgewijze toelichting

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In dit artikel zijn begrippen opgenomen die in het kader van de toepassing van de keur van belang zijn. Voor zover noodzakelijk worden de verschillende begrippen hieronder nader toegelicht.

Onder c. wordt het begrip legger omschreven. De legger is een registratie van primaire wateren en waterkeringen met bijbehorende werken.

Ingevolge artikel 78, lid 2 van de Waterschapswet is het algemeen bestuur bevoegd tot het vaststellen van de legger.

Hoewel de tekst van de bepaling mogelijk anders suggereert, blijkt uit de memorie van toelichting expliciet dat de wetgever het oog had op een bevoegdheid en niet op een verplichting. Uit de Waterschapswet kan dan verder worden gelezen dat de legger met name van belang is voor het toezicht door het waterschap van de in de keur opgenomen ge- en verboden: uit de legger blijkt namelijk welke ge- en verboden in een concrete situatie van toepassing zijn.

Uit artikel 68 van de Waterschapswet blijkt verder dat de legger kracht van bewijs bezit, behoudens tegenbewijs, in het kader van de uitvoering van aanschrijvingen tot het toepassen van bestuursdwang.

Bij de vastlegging van onderhoudsverplichtingen in leggers worden evenwel geen verplichtingen in het leven geroepen, ze leggen enkel bestaande onderhoudsverplichtingen vast. De legger moet zodanig zijn ingericht dat derden daaruit in combinatie met de bepalingen uit de keur kunnen lezen wat in concreto de omvang c.q. reikwijdte is van het stelsel van ge- en verbodsbepalingen. De fysieke begrenzingen van de verschillende zones zijn aldus uit de legger af te lezen en niet uit de keur zelf.

Onder e. wordt het begrip wateren omschreven. Het begrip oppervlaktewater wordt in dit kader niet nader gedefinieerd. Aangesloten wordt bij de begripsomschrijvingen in de (jurisprudentie op artikel 1, eerste lid van de) Wet Verontreiniging Oppervlaktewateren. Ook de Verordening Waterhuishouding Limburg gaat van deze uitleg uit waar het gaat om de beschrijving van het beheersobject van de waterschappen.

Onder f. wordt het begrip primaire wateren omschreven. Met de aanduiding 'primair' wordt de waterstaatkundige relevantie van de desbetreffende wateren tot uitdrukking gebracht. Primaire wateren zijn wateren van meer dan plaatselijk belang danwel waterhuishoudkundig van dusdanig belang dat terzake vergaande waterschapsbemoeienis gewenst is.

De primaire wateren zijn opgenomen in de legger. Hiermee wordt op eenvoudige wijze zichtbaar gemaakt welke wateren primair zijn en in welke gevallen de desbetreffende ge- en verbodsbepalingen van toepassing zijn.

Meer concreet betreft het wateren ten aanzien waarvan op basis van de Notitie 'Normering primair oppervlaktewater' de verantwoordelijkheid voor het beheer en ook het feitelijk onderhoud bij het waterschap berust. Dit geldt eveneens voor de werken die zijn aangebracht met het doel het water aan zijn waterstaatkundige bestemming te doen beantwoorden.

Teneinde een optimale invulling van de waterschapsverantwoordelijkheid in dezen mogelijk te maken, zijn voor deze wateren ge- en verbodsbepalingen in deze keur opgenomen, waarvan door middel van vergunning ontheffing kan worden verleend.

Onder g. wordt het begrip secundaire wateren omschreven. Dit zijn oppervlaktewateren die waterstaatkundig van minder belang zijn en vanuit dat gezichtspunt een minder vergaande waterschapsbemoeienis vergen dan de primaire wateren. Het aantal ge- en verbodsbepalingen met betrekking tot de secundaire wateren is zeer beperkt.

Onder h. wordt het begrip beschermingszones omschreven.

Beschermingszones langs primaire wateren zijn noodzakelijk omdat de toegankelijkheid van de wateren gewaarborgd moet zijn ten behoeve van herstelwerkzaamheden en/of het kunnen realiseren van noodzakelijke verbeteringswerken.

Allerlei bedrijvigheden blijken zich uit te strekken tot op de grens van het primaire water, als gevolg waarvan de bereikbaarheid ernstig wordt bemoeilijkt en in vele gevallen zelfs geheel geblokkeerd.

Teneinde bepaalde activiteiten die binnen deze zones plaatsvinden te kunnen reguleren, is hiervoor een vergunningplicht in het leven geroepen.

Beschermingszones langs waterkeringen zijn noodzakelijk om de waterkering te kunnen beschermen tegen inbreuken die mogelijkerwijs ontstaan ten gevolge van activiteiten die in de nabijheid van de kering plaatsvinden.

In deze keur zijn evenwel nog geen verbodsbepalingen opgenomen die gelden voor de zones langs waterkeringen. Nader onderzoek is vereist voordat invulling kan worden gegeven aan de verbodsbepalingen die gelden in beschermingszones langs waterkeringen.

Onder i. wordt het begrip onderhoudsstroken omschreven. Het doel van een onderhoudsstrook is het bieden van ruimte voor het voeren van onderhoud van de primaire wateren. Het gaat met name om machinaal te verrichten onderhoud.

Omdat op de onderhoudsstroken met name de verbodsbepalingen van artikel 8 lid 1 van toepassing zijn worden de stroken opgenomen in de legger, zodat op eenvoudige wijze kan worden beoordeeld waar de verbodsbepalingen van toepassing zijn.

Onder j. wordt het begrip meanderzones omschreven. Het instellen van een meanderzone vindt plaats langs primaire wateren die vanuit het waterhuishoudingsplan en/of het waterbeheersplan hun meanderende karakter moeten behouden c.q. verkrijgen. Om dit meanderende karakter te kunnen behouden c.q. verkrijgen dient voorkomen te worden dat activiteiten worden verricht die het meanderproces kunnen belemmeren.

De meanderzones worden aangegeven in de legger.

Onder k. wordt het begrip inundatiegebieden omschreven. Een inundatiegebied vervult een functie in de tijdelijke berging en afvoer van het overtollige water. Teneinde deze functie te kunnen waarborgen is het noodzakelijk om een mogelijkheid te hebben om activiteiten die deze functie kunnen belemmeren te kunnen reguleren.

De inundatiegebieden worden aangegeven in de legger.

Onder m. en n. worden de begrippen insteek en teen omschreven.

Op plaatsen waar een water of een waterkering een duidelijk profiel heeft (genormaliseerde wateren en recent gerealiseerde waterkeringen) is de ligging van de insteek of de teen duidelijk.

De ligging van de insteek of de teen komt in deze gevallen overeen met de theoretische grens van het talud met het maaiveld. In een (groot) aantal gevallen is echter sprake van een grillig, sterk wisselend profiel waarbij de insteek of de teen in het terrein niet of moeilijk aan te geven is.

In deze gevallen geldt als insteek of als teen de theoretische grens van het talud en het maaiveld. Bij de bepaling van deze grens zijn de taludhelling en de maaiveldhoogte de bepalende factoren.

Teneinde de begrippen zoals genoemd in artikel 1 onder e, h, i, j, k, l en m te verduidelijken is als bijlage bij deze toelichting een situatietekening en een dwarsprofiel gevoegd waarin de hiervoor genoemde begrippen inzichtelijk gemaakt zijn.

Artikel 2 Hoofdelijke aansprakelijkheid

Ingevolge het bepaalde in het eerste lid van dit artikel zijn de gebruikers verplicht de ingevolge de keur op de eigenaar rustende verplichtingen na te komen ingeval er sprake is van een zakelijk of persoonlijk gebruiksrecht.

Ingevolge het bepaalde in artikel 2, tweede lid, zijn de eigenaren, overige zakelijk gerechtigden tot, en gebruikers van de grond hoofdelijk aansprakelijk voor de nakoming van verplichtingen, die ingevolge de keur op de eigenaar van de grond rusten. Veelal is immers niet de eigenaar maar de feitelijke gebruiker van de grond degene die bij machte is aan die verplichtingen te voldoen of die bij de voldoening aan die verplichtingen is gebaat.

Artikel 3 Gedoogplichten

De gedoogplichten in dit artikel zijn gedeeltelijk dezelfde als verwoord in de artikelen 9 en 10 van de Waterstaatswet 1900, maar zijn breder van strekking. Dit geldt met name voor het gestelde in het eerste lid onder c. De bepalingen van de Waterstaatswet 1900 staan dit toe.

Ingevolge het tweede lid worden eigenaren en gebruikers tenminste twee maal vierentwintig uren van tevoren schriftelijk in kennis gesteld van de werken en/of verrichtingen die op hun gronden worden uitgevoerd. Dit laatste hoeft echter niet indien het betreft de uitvoering van gewoon onderhoud of spoedeisende gevallen.

HOOFDSTUK 2 WATEREN
Artikel 4 Onderhoud

In dit artikel worden als onderhoudsplichtigen van primaire wateren aangewezen diegenen die in de legger tot het plegen van onderhoud zijn aangewezen (veelal is dit het waterschap zelf). Als onderhoudsplichtigen van secundaire wateren worden de eigenaren van de wateren aangewezen. Tevens wordt aangegeven dat de onderhoudsplicht inhoudt dat er voor gezorgd dient te worden dat het water volkomen aan zijn functie kan beantwoorden. Met functie wordt bedoeld de in het provinciale waterhuishoudingsplan en/of waterbeheersplan toegekende functie.

Hierbij dient opgemerkt te worden dat de keur en de legger dezelfde (aparte) vaststellingsprocedure ingevolge de Waterschapswet doorlopen zodat bij de wijze van aanwijzing van onderhoudsplichtigen een voldoende rechtsbescherming van belanghebbenden is verzekerd.

Artikel 5 Specieberging

Artikel 11 van de Waterstaatswet 1900 bepaalt dat bij verordening kan worden bepaald, dat op erven en gronden gelegen aan een watergang, waarvan het onderhoud geschiedt door of onder toezicht van het openbaar gezag, de specie moet worden ontvangen, die tot behoorlijk onderhoud voor de af- en aanvoer van water, uit de watergang moet worden verwijderd. De verordening waarbij voornoemde duldingsplicht wordt opgelegd is deze keur.

Bedacht dient te worden dat de ontvangstplicht van specie niet onder alle omstandigheden onverkort kan worden toegepast. De plaatselijke situatie kan er aan in de weg staan dat de specie op aan wateren gelegen percelen kan worden ontvangen (bv. aanwezig zijn van bebouwing of een inrichting als tuin).

Voorts kunnen de hoeveelheid uitkomende specie en verontreiniging of besmetting van de specie aanleiding zijn om de specie af te voeren respectievelijk de veroorzaakte schade aan gronden te vergoeden voor zover deze redelijkerwijze niet ten laste van de betrokken aangeland dient te blijven.

Artikel 6 Afrasteringen

Deze bepaling verplicht de eigenaren van percelen, die worden gebruikt voor het houden van dieren en die zijn gelegen nabij wateren, daarlangs afrasteringen te plaatsen om te voorkomen dat de oevers en de taluds door aftrap inzakken en de af- en/of aanvoer van water wordt gehinderd.

Zoals uit de formulering blijkt valt het plaatsen van deze afrasteringen niet onder de verbodsbepaling vervat in artikel 8, eerste lid, onder f, ten vierde.

Verbodsbepalingen

Artikel 7

In dit artikel zijn verboden opgenomen die gelden voor alle wateren (primair en secundair).

Het is verboden de richting, vorm, afmeting of constructie van wateren te veranderen respectievelijk wateren met elkaar in verbinding te brengen of wateren geheel of gedeeltelijk te dempen.

Voornoemde handelingen kunnen de af- en/of aanvoer van water hinderen dan wel het bergend vermogen van het waterhuishoudkundige systeem nadelig beïnvloeden.

Zo kunnen veranderingen in richting, vorm of constructie van wateren respectievelijk het met elkaar in verbinding brengen of dempen van wateren tot gevolg hebben dat het water naar een andere niet gewenste richting wordt afgevoerd, dan wel de af- of aanvoer wordt gehinderd.

Artikel 8

In dit artikel worden onderscheiden:

  • in lid 1 verboden die gelden voor primaire wateren;

  • in lid 2 verboden die gelden voor beschermingszones;

  • in lid 3 verboden die gelden voor meanderzones;

  • in lid 4 verboden die gelden voor inundatiegebieden.

De waterbodems, taluds en onderhoudsstroken behoren tot de primaire wateren.

Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat de verschillende zones elkaar kunnen overlappen (bv. in een inundatiegebied kan een meanderzone aanwezig zijn) waardoor de verbodsbepalingen van meer dan één lid van artikel 8 in ogenschouw dient te worden genomen.

Tenslotte is in lid 5 aan het dagelijks bestuur de bevoegdheid gegeven om primaire wateren, beschermingszones, meanderzones en inundatiegebieden (of delen daarvan) aan te wijzen waar bepaalde verboden niet gelden. Van deze bevoegdheid zal gebruik worden gemaakt indien een verbodsbepaling in een bepaald geval niet doelmatig is.

Verdedigingsmaterialen

De bepaling verwoord in het eerste lid, onder a, beoogt oevers, taluds en waterbodems te beschermen.

Drinkplaatsen

De bepaling moet tegengaan dat kwetsbare oevers en taluds of oeverbegroeiingen worden beschadigd.

Toegang en afmeren

Ingevolge het eerste lid, onder c, is het verboden zich in wateren of op onderhoudsstroken, al dan niet met een vaar- of voertuig op te houden danwel vaar- of voertuigen onbeheerd te laten drijven, af te meren, te laden of te lossen of daarmee ligplaats te nemen of te hebben.

De bepaling moet tegengaan dat kwetsbare oevers en taluds of oeverbegroeiingen worden beschadigd danwel dat de ecologische waarden worden aangetast.

Hierbij wordt opgemerkt dat de toegang tot de betrokken wateren aan de eigenaar en zakelijk of persoonlijk gerechtigden niet kan worden ontzegd omdat hen hiermee in strijd met het bepaalde in artikel 5:1 Burgerlijk Wetboek praktisch elk genot van de zaak zou worden ontzegd.

Gravingen

Ingevolge het bepaalde in het eerste lid, onder e, en onder f, ten vijfde, is het ter voorkoming van aantasting van de stabiliteit van het watervoerend profiel en de berijdbaarheid voor onderhoudsmachines van onderhoudsstroken verboden om enig graafwerk of enige andere grondbewerking te verrichten.

Werken en beplantingen

Ingevolge het bepaalde in het eerste lid, onder f, ten eerste, tweede en vierde is het verboden om in, op of boven een primair water werken en afrasteringen te maken, te hebben, te vernieuwen, te wijzigen of op te ruimen respectievelijk opgaande houtbeplantingen aan te brengen, te hebben of te rooien. De betrokken bepalingen beogen te voorkomen dat de stabiliteit van het profiel wordt aangetast, de aan- en/of afvoer alsmede de berging van water wordt gehinderd, dan wel (de bereikbaarheid van wateren ten behoeve van) het onderhoud wordt gehinderd.

Voorwerpen, materialen en stoffen

Ingevolge het bepaalde in het eerste lid, onder f, ten derde, is het verboden voorwerpen, materialen of stoffen te deponeren c.q. op te slaan of een ophoging te maken. De bepaling beoogt te voorkomen dat de aan- en/of afvoer alsmede de berging van water, dan wel het onderhoud door genoemde handelingen wordt gehinderd.

Boringen en kabels of leidingen

De verboden ingevolge het bepaalde in het eerste lid, onder f, ten zesde en zevende, beogen de stabiliteit van het watervoerend profiel te beschermen. Voor wat het de kabels of leidingen betreft is met name de wijze van aanleg van belang.

In lid 2 van artikel 8 zijn de verbodsbepalingen ten aanzien van de beschermingszone opgenomen. Deze bepalingen zijn in grote lijnen identiek aan de verbodsbepalingen ten aanzien van de primaire wateren doch hun reden van opname is anders. In de beschermingszone dienen bepaalde activiteiten gereguleerd te geschieden aangezien de toegankelijkheid van de wateren ernstig bemoeilijkt kan worden bij het ontbreken van verbodsbepalingen.

Bovendien kunnen de wateren door middel van de verbodsbepalingen beschermd worden tegen inbreuken op de aan het water toegekende functies in het provinciale waterhuishoudingsplan of het waterbeheersplan van het waterschap.

Ten opzichte van de verbodsbepalingen welke van toepassing zijn op het primaire water (incl. onderhoudsstrook) valt op dat niet meer alle werken (dat wil zeggen alle door menselijk toedoen ontstane of te maken constructies of inrichtingen met toebehoren) verboden zijn doch slechts bouwwerken en bovengrondse infrastructuur. Onder dit laatste begrip wordt onder andere verstaan aangelegde wandelpaden, wegen, etc.

Onder het begrip 'bouwwerk' dat in diverse verbodsbepalingen voorkomt wordt verstaan: "elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren" ( uit : Modelbouwverordening 1992 VNG).

In het derde lid van artikel 8 zijn de verbodsbepalingen ten aanzien van de meanderzones opgenomen. De verboden zijn hier beperkt tot die activiteiten die van invloed kunnen zijn op het meanderende karakter van het water.

Tenslotte zijn in het vierde lid van artikel 8 de verbodsbepalingen ten aanzien van de inundatiegebieden opgenomen. In deze zone is het aantal verboden beperkt aangezien slechts activiteiten die van invloed kunnen zijn op het waterbergend en waterafvoerend vermogen van het gebied gereguleerd behoeven te worden.

Artikel 9 Onttrekken

Dit artikel is een uitwerking van het bepaalde in artikel 42 van de Verordening Waterhuishouding Limburg.

Op grond van artikel 41 van deze verordening is het verboden zonder vergunning van de waterkwantiteitsbeheerder 10 m3 water per uur of meer te onttrekken aan een oppervlaktewater (zowel primair als secundair water).

Artikel 42 van de verordening geeft het algemeen bestuur van een waterschap de bevoegdheid de hiervoor genoemde hoeveelheid lager vast te stellen voor daartoe aangewezen wateren. In artikel 9 van deze keur wordt van deze mogelijkheid gebruik gemaakt waardoor voor elke onttrekking van water uit een primair water een vergunning vereist is.

Een uitzondering is evenwel gemaakt voor onttrekkingen ten behoeve van veedrenking door middel van een weidepomp. Hierbij wordt opgemerkt dat het plaatsen of hebben van een slang in het water ook niet vergunningplichtig is.

Het derde lid heeft als doel te voorkomen dat onttrekkingen van minder dan 10 m3 per uur uit secundaire wateren (die op grond van het eerste lid niet vergunningplichtig zijn) plaatsvinden die van invloed zijn op de hoedanigheid van het primaire water.

Op grond van de Verordening Waterhuishouding Limburg is voor lozingen van meer dan 20 m3 per uur een vergunning van het waterschap nodig. Verlaging van deze hoeveelheid is vooralsnog niet noodzakelijk gebleken, zodat de keur ten aanzien van lozingen geen aanvullende bepalingen ten opzichte van de Verordening Waterhuishouding Limburg bevat.

Het maken, hebben, vernieuwen, wijzigen of opruimen van een lozingswerk is ingevolge het bepaalde in artikel 8 lid 1, sub f, ten eerste, overigens wel vergunningplichtig.

HOOFDSTUK 3 WATERKERINGEN

Onderhoud

Artikel 10

In dit artikel wordt de onderhoudsverplichting van waterkeringen geregeld. Analoog aan artikel 4 voor wat betreft de primaire wateren, is de onderhoudsplichtige van de waterkeringen vermeld in de Legger.

Echter, omdat de Legger op dit punt nog niet ingevuld is, is voorzien in een overgangsbepaling.

Deze betekent concreet dat het waterschap als eigenaar van het grootste gedeelte van de waterkeringen, onderhoudsplichtige is en dat de eigenaren van de overige kaden zelf onderhoudsplichtig zijn.

Artikelen 11 en 12

In deze bepaling wordt omschreven waartoe derden-onderhoudsplichtigen bij de uitvoering van het onderhoud gehouden zijn.

De bestrijding van muskusratten op waterkeringen gebeurt, met uitsluiting van derden, van overheidswege.

Het bepaalde in het tweede lid van artikel 12 beoogt te vermijden dat de sterkte van de kering in het natte seizoen tengevolge van groot onderhoud ondermijnd wordt..

Artikel 13

Deze bepaling verplicht de eigenaren van percelen, die worden gebruikt voor het houden van dieren en die grenzen aan waterkeringen, daarlangs afrasteringen te plaatsen om te voorkomen dat de kering door vertrapping aan stabiliteit en waterkerend vermogen verliest.

Artikel 14 Verbodsbepalingen

In de legger is aangegeven welke objecten als waterkering in de zin van deze keur aangemerkt worden. Uit de legger blijkt derhalve waar de ge- en verbodsbepalingen met betrekking tot waterkeringen van toepassing zijn.

Het eerste lid ziet op de waterkering als zodanig. De in dit lid vermelde verboden strekken ertoe te voorkomen dat de waterkerende functie van de kering wordt ondermijnd.

De in het tweede lid opgenomen verboden zien op de beschermingszone. De breedte van deze zone is opgenomen in de Legger van de waterkeringen. Gezien de functie van de beschermingszone is het oogmerk van de verbodsbepaling aantasting van de waterkerende functie van de te beschermen waterkering te voorkomen. De verbodsbepalingen spreken voor zich.

Door middel van de bepaling in het derde lid kan ingespeeld worden op de verschillende situaties die zich in het beheersgebied voordoen.

HOOFDSTUK 4 VERGUNNINGEN
Artikel 15

Van de in de keur genoemde ge- en verbodsbepalingen kan bij schriftelijke vergunning ontheffing worden verleend.

Op de vergunningverlening zijn de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht automatisch van toepassing indien in de keur geen bepalingen terzake zijn opgenomen. Voor het opnemen van bepalingen die afwijken van het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht wordt geen aanleiding gezien.

Aan een keurvergunning kunnen voorschriften worden verbonden. Bij de beslissing omtrent het verlenen van een keurvergunning en daaraan verbinden van vergunningsvoorschriften is de bescherming van waterstaatkundige belangen de invalshoek.

In dit verband is van belang dat de inhoud van de waterstaatstaak de voorbije decennia aanzienlijk is verruimd.

Op basis van rijks- en provinciaal beleid is het waterschap nl. bij zijn taakuitoefening niet slechts gehouden acht te slaan op de waterstaatkundige techniek. Bij de wijze van uitvoering alsook bij het beheer en onderhoud dient het waterschap er namelijk naar te streven dat belangen van natuur, landschap en milieu -de ecologische belangen- mede worden behartigd.

Het voorgaande betekent dat een en ander evenzeer in de aan vergunningen te verbinden voorschriften tot uitdrukking kan komen.

HOOFDSTUK 6 SCHADEVERGOEDING
Artikel 20

Ingevolge het bepaalde in dit artikel wordt de belanghebbende die schade lijdt of zal lijden, als gevolg van de toepassing van bepalingen van de keur, welke schade redelijkerwijze niet of niet geheel ten laste van belanghebbende behoort te blijven, een schadevergoeding verstrekt, indien de vergoeding niet anderszins is verzekerd. De Wet op de waterhuishouding kent een soortgelijke schadevergoedingsbepaling (art. 40). Voorzover de keur een uitwerking van deze wet is vloeit het recht op schadevergoeding rechtstreeks uit de wet voort.

Voor het overige wordt verwezen naar de procedure zoals omschreven in de Verordening bestuurscompensatie van het waterschap.

HOOFDSTUK 7 STRAFBEPALINGEN
Artikel 21

In artikel 81 Waterschapswet is bepaald welke maximum straf of overtreding van de keur kan worden gesteld.

In de onderhavige keur is deze maximum straf opgenomen (één maand hechtenis of een geldboete van ten hoogste de tweede categorie als genoemd in art. 23, Wetboek van strafrecht. In afwijking van het vorenstaande is op het keurverbod tot het zonder vergunning lozen of onttrekken danwel aanvoeren of afvoeren van water en de verplichting tot melding en/of registratie van lozingen, onttrekking danwel aanvoeren of afvoeren van water (art. 19), het bepaalde in artikel 59 inzake strafbedreiging van de Wet op de waterhuishouding rechtstreeks van toepassing. Ingevolge deze bepaling wordt overtreding van het betrokken verbod gestraft met een hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete tot ten hoogste het bedrag van de vierde categorie als genoemd in artikel 23, Wetboek van strafrecht.

Naast de strafoplegging door de rechter is het bestuur bevoegd om bestuursdwang toe te passen (art. 61 e.v., Waterschapswet) of een dwangsom op te leggen (art. 72, Waterschapswet). Het bestuur kan de overtreder van de keur een schikkingsvoorstel doen om strafvervolging te voorkomen (art. 85, derde lid, Waterschapswet).

HOOFDSTUK 8 OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
Artikel 22

Het eerste lid van dit artikel beoogt werken die vóór inwerkingtreding van de keur met vergunning zijn aangebracht en ook ingevolge de geldende keur vergunningplichtig zijn de status te geven van werken die met een vergunning ingevolge de keur zijn aangebracht.

Ingevolge het tweede lid worden werken, die vóór inwerkingtreding van de keur zonder vergunning legaal konden worden aangelegd en ingevolge de geldende keur vergunningplichtig zijn, aangemerkt als met vergunning ingevolge de geldende keur aangebracht.

Artikel 23

Dit artikel, dat betrekking heeft op de onderhoudsverplichting in gebieden waarin landinrichtingsprojecten lopende zijn, ziet op de periode gelegen tussen de feitelijke kavelovergang en de juridische kavelovergang (passeren van de akte). De feitelijke gebruiker wordt in het kader van deze keur aangemerkt als zijnde eigenaar.