Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Waterschap Groot Salland

rechtenverordening

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieWaterschap Groot Salland
Officiële naam regelingrechtenverordening
CiteertitelRechtenverordening Waterschap Groot Salland 2005
Vastgesteld dooralgemeen bestuur
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerpfinanciën – belastingen

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Datum ondertekening inwerkingtredingsbesluit: 1-6-2006

Bron bekendmaking inwerkingtredingsbesluit: De Stentor, 23-06-2006

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Waterschapswet, Art. 110, 115

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

24-06-200610-01-2007tarieventabel hoofdstuk VI

01-06-2006

De Stentor, 23-06-2006

Nr. SBJ\06A1801.MRO
08-01-200524-06-2006nieuwe regeling

16-12-2004

De Stentor, 07-01-2005

Nr. SBJ\A42933.MRO

Tekst van de regeling

Aanhef

Nr. SBJ\A42933.MRO

HET ALGEMEEN BESTUUR VAN HET WATERSCHAP GROOT SALLAND

BESLUIT

gezien het voorstel van het dagelijks bestuur van 30 november 2004

gelet op de artikelen 110 en 115 van de Waterschapswet;

vast te stellen de volgende rechtenverordening.

Artikelen

Artikel 1  Aard van de heffing en belastbaar feit

Rechten worden geheven ter zake van het door het waterschap verlenen van diensten, genoemd in de bij deze verordening behorende tarieventabel.

Artikel 2  Belastingplicht

Belastingplichtig is de aanvrager van de dienst dan wel degene ten behoeve van wie de dienst is aangevraagd.

Artikel 3  Maatstaf en tarief

  • 1. De rechten worden geheven naar de maatstaf en het tarief, opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel.

  • 2. Voor de berekening van de rechten wordt een gedeelte van de in de tarieventabel genoemde eenheid als volle eenheid aangemerkt.

Artikel 4  Wijze van heffing

De rechten worden geheven bij wege van een mondelinge dan wel een gedagtekende schriftelijke kennisgeving, waaronder mede wordt begrepen een stempelafdruk, nota of andere schriftuur.

Artikel 5  Betalingstermijnen

  • In afwijking in zoverre van het bepaalde in artikel 9 van de Invorderingswet 1990, gelden bij de heffing van de rechten de volgende betaaltermijnen.

  • 1. Indien de rechten worden geheven bij wege van een mondelinge kennisgeving, dient de belasting te worden betaald op het moment waarop de kennisgeving wordt gedaan.

  • 2. Indien de rechten worden geheven bij wege van een schriftelijke kennisgeving, dienen de rechten te worden betaald op het moment van uitreiken van de kennisgeving, dan wel indien de kennisgeving wordt toegezonden, binnen 30 dagen na dagtekening van de kennisgeving.

Artikel 6  Kwijtschelding

Van de rechten wordt geen kwijtschelding verleend.

Artikel 7  Nadere regels door het dagelijks bestuur

Het dagelijks bestuur van het waterschap kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de rechten.

Artikel 8  Inwerkingtreding, overgangsbepaling en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking.

  • 2. De Legesverordening Waterschap Groot Salland 2003, vastgesteld bij besluit van 19 december 2002, wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

  • 3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2005.

  • 4. In afwijking in zoverre van hetgeen in de voorgaande artikelleden is bepaald, blijft, indien de datum van inwerkingtreding van deze verordening ligt na de datum van ingang van de heffing, de ingetrokken verordening gelden voor de in de tussenliggende periode plaatsvindende belastbare feiten voor zover ter zake daarvan heffing van rechten in die periode heeft plaatsgevonden.

  • 5. Deze verordening wordt aangehaald als "Rechtenverordening Waterschap Groot Salland 2005".

  • Aldus vastgesteld door het algemeen bestuur

  • voornoemd, in zijn openbare vergadering van 

  • 16 december 2004

  • voorzitter, secretaris,

Tarieventabel behorend bij de rechtenverordening

Voor de berekening van de rechten wordt een gedeelte van een in deze tabel genoemde eenheid als een volle eenheid gerekend.

Hoofdstuk I  Algemeen

Het tarief bedraagt voor het verstrekken van:

Tabel

1.1

gewaarmerkte afschriften van stukken, voor zover daarvoor niet elders in deze tabel of in een andere wettelijke regeling een tarief is opgenomen, per pagina

€      0,45

1.2

afschriften, doorslagen of fotokopieën van stukken, voor zover daarvoor niet elders in deze tabel of in een andere wettelijke regeling een tarief is opgenomen, per pagina

€      0,25

 

met een minimumbedrag per dienstverlening van

€      2,25

1.3

een beschikking op een verzoek, voor zover daarvoor niet elders in deze tabel of in een andere wettelijke regeling een tarief is opgenomen

€    25,00

1.4

stukken of uittreksels, welke op verzoek van de aanvrager moeten worden gemaakt, voor zover daarvoor niet elders in deze tabel of in een andere wettelijke regeling een tarief is opgenomen, per pagina

€      0,25

 

met een minimum bedrag per dienstverlening van

€      2,25

1.5

kaarten en tekeningen

 
 

A-0 formaat per stuk 

€      4,50

 

A-1 formaat per stuk

€      3,50

 

A-2 formaat per stuk

€      2,25

 

A-3 formaat per stuk

€      1,80

 

A-4 formaat per stuk

€      1,40

 

met een minimum bedrag per dienstverlening van

€      4,50

2.6

diskettes of CD-ROMS met informatie, per diskette of CD-ROM. Het bedrag per diskette of CD-ROM wordt verhoogd met een bedrag van  € 10,00 per kwartier dat een ambtenaar van het waterschap besteedt aan het  plaatsen van informatie op de diskette of CD-ROM. Voorafgaand aan het in behandeling nemen van de aanvraag wordt aan de aanvrager mededeling  gedaan van een schatting van de te besteden tijd.

€      5,00

Hoofdstuk II  Archief

Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het doen van nasporingen, ongeacht het resultaat, in de in het archief van hetwaterschap berustende stukken door een ambtenaar van het waterschap per kwartier  €    10,00

Voorafgaand aan het in behandeling nemen van de aanvraag wordt aan de aanvrager mededeling gedaan van een schatting van de hoeveelheid tijd die met de nasporing gemoeid zal zijn.

Hoofdstuk III  Bestuursstukken

Het tarief bedraagt voor het verstrekken van:

Tabel

3.1

een exemplaar van de begroting van het waterschap inclusief toelichting                                                         

€    25,00

3.2

een exemplaar van meerjarenbegroting inclusief toelichting

€    25,00

3.3

een exemplaar van de rekening inclusief toelichting

€    25,00

3.4

een exemplaar van het beheersplan

€    45,00

3.5

een exemplaar van verordeningen van het Waterschap Groot Salland

€    12,50

Het tarief bedraagt voor:

Tabel

3.7

het afsluiten van een abonnement voor het kalenderjaar op vergaderstukken behorende bij de vergaderingen van het Algemeen Bestuur, uitgezonderd de begroting en de rekening

€    90,00

3.8

het afsluiten van een abonnement voor het kalenderjaar op de verslagen van

de vergadering van het Algemeen Bestuur

€    35,00

Hoofdstuk IV  Kiesregister

Het tarief bedraagt voor het verstrekken van een uittreksel uit het kiesregister                  €      4,50

Hoofdstuk V  Kadaster

Tabel

5.1

Het tarief bedraagt ter zake van het verlenen van inzage van de kadastrale leggers per subjectnummer

€      5,45

5.2

Het tarief bedraagt ter zake van het in behandeling nemen van een aanvraag  tot het verstrekken van inlichtingen omtrent de kadastrale, dan wel de plaatsaanduiding van een perceel

€      5,45

Hoofdstuk VI Ontheffingverlening

Het tarief bedraagt voor het verstrekken van:

Tabel

6.1

Een ontheffing voor herinrichtingsplannen, uitbreidingsplannen en profiel- of aswijzigingen van waterkeringen of watergangen     

€ 2600,00

6.2

Een ontheffing voor

het aanleggen van ondergrondse infrastructuur binnen de beschermingszone van een waterkering of 

het aanleggen van bouwwerken  binnen de beschermingszone van een waterkering waarvan de bouwkosten € 500.000 of meer bedragen

€ 900

 6.3

Een ontheffing voor het aanleggen van bouwwerken binnen de beschermingszone

van een waterkering waarvan de bouwkosten minder bedragen dan € 500.000

€ 250

6.4

Overige ontheffingen   

€ 85,00

6.5

Het verstrekken van een jaarsticker in verband met wateronttrekking  

€ 35,00

6.6

De in 6.1 t/m 6.3 genoemde bedragen worden verhoogd met een bedrag van de, voorafgaanda an het in behandeling nemen van aanvraag aan de aanvrager meegedeelde advies- en publicatiekosten, blijkend uit een begroting die ter zake door of vanwege het dagelijks bestuur is opgesteld.

 

Hoofdstuk VII Onttrekking van oppervlaktewater

Het tarief bedraagt € 3,70  voor het onttrekken van oppervlaktewater uit door  het algemeen bestuur aangewezen watergangen waar water door middel van gemalenwordt aangevoerd, per m³/uur dat de pompcapaciteit van de installatie                          

Behoort bij het besluit van

het algemeen bestuur van het

Waterschap Groot Salland

van 16 december 2004

de secretaris                             de dijkgraaf

(ir. H.J. Schuurman)                 (dr. S. Schaap)

Toelichting op de rechtenverordening

Deze toelichting bestaat uit drie delen, te weten:

I Algemene toelichting op de verordening

II Artikelsgewijze toelichting op de verordening

III Toelichting op de tarieventabel

I  Toelichting op de verordening

Wettelijke basis

Artikel 115 van de Waterschapswet bepaalt dat een waterschap rechten kan heffen voor

  • a.

    het gebruik van voor de openbare dienst bestemde werken of inrichtingen die bij het waterschap in bezit, beheer of onderhoud zijn;

  • b.

    het genot van door het waterschap verstrekte diensten;

  • c.

    het behandelen van verzoeken tot het verlenen van vergunningen of ontheffingen.

Vanaf de inwerkingtreding op 1 januari 1995 van de wet tot wijziging van de Waterschapswet met betrekking tot de materiële belastingbepalingen (Stb. 1994, 419) komt het begrip leges niet meer als zodanig voor in de Waterschapswet. De reden voor het laten vervallen van het begrip leges is dat er naar het oordeel van de wetgever geen verschillen bestaan tussen leges enerzijds en (genots)rechten anderzijds. De genotsrechten uit artikel 115 Waterschapswet omvatten dus mede leges. In onderdeel c van artikel 115 van de wet is (wellicht ten overvloede) bepaald dat de waterschappen ter zake van het behandelen van verzoeken tot het verlenen van vergunningen en ontheffingen bevoegd zijn rechten te heffen.

Op 1 januari 2001 is de wet tot wijziging van hoofdstuk IV van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren in werking getreden (Stb. 2000, 135). Bij deze wet is de bevoegdheid vervallen tot het heffen van rechten ter zake van het in behandeling nemen van verzoeken tot verlenen of wijzigen van Wvo–vergunningen.

De bevoegdheid om ter zake van het in behandeling nemen van verzoeken tot het verlenen van vergunningen of ontheffingen op grond van andere wetten dan de Wvo–leges te heffen, is onveranderd gebleven.

Inhoud verordening

Artikel 111 van de Waterschapswet schrijft voor dat een belastingverordening in de daartoe leidende gevallen moet vermelden:

- de belastingplichtige;

- het voorwerp van de belasting;

- het belastbare feit;

- de heffingsmaatstaf;

- het tarief;

- het tijdstip van ingang van de heffing;

- hetgeen overigens voor de heffing en de invordering van belang is; en

- het tijdstip van inwerkingtreding.

Deze verplichte elementen komen dan ook terug in deze rechtenverordening.

Karakter leges en begrip diensten

Ingevolge artikel 115, eerste lid, onderdeel b, Waterschapswet kunnen rechten uitsluitend worden geheven ter zake van het genot van, door of vanwege het bestuur van het waterschap verleende diensten. Wil men rechten kunnen heffen, dan is vereist dat de dienstverlening ook metterdaad heeft plaatsgevonden. Anders gezegd: ingeval een waterschap geen aanvraag tot een of meer door het waterschap te verlenen diensten in behandeling neemt, kunnen geen rechten worden geheven.

De diensten ten aanzien waarvan rechten geheven worden, dienen duidelijk omschreven te zijn in de tarieventabel bij de verordening. Aan de andere kant is het in behandeling nemen van een aanvraag voldoende om rechten te heffen. Een waterschap mag namelijk leges heffen ten aanzien van een in behandeling genomen maar niet gehonoreerde aanvraag. Een voorbeeld uit de jurisprudentie voor bouwleges is terug te vinden in Hof 's-Hertogenbosch 15 maart 2000, nr. 98/1714-E-1.

Het bovenstaande roept de vraag op of een waterschap leges kan heffen indien een belanghebbende weigert de dienst, bestaande in bijvoorbeeld het in behandeling nemen van een aanvraag voor een vergunning of ontheffing, aan te vragen. Doet een dergelijke situatie zich voor, dan zal het waterschap alleen met een beroep op de keurverordening (aannemende dat in deze verordening een verplichting tot het aanvragen van deze bepaalde vergunning of ontheffing is geregeld) de belanghebbende strafrechtelijk kunnen doen vervolgen. Het waterschap zal ook bestuursdwang kunnen uitoefenen. Indien het waterschap ertoe over zou gaan om in gevallen als hier bedoeld de vergunning of ontheffing op ambtshalve gronden te verlenen, dan kunnen voor deze ambtshalve dienstverlening geen leges in rekening worden gebracht. Dit standpunt heeft ook de wetgever ingenomen bij de totstandkoming van de Wet materiële belastingbepalingen. In de Memorie van Toelichting staat hierover dat indien de vergunningverlening ambtshalve (dus zonder verzoek dienaangaande van de belanghebbende) plaatsvindt, geen recht kan worden geheven. Omstandigheden waarvan belanghebbende niet kan worden aangemerkt als degene te wiens behoeve de met rechten belaste dienst is verleend (dus zonder verzoek dienaangaande van de belanghebbende), leiden niet tot belastingplicht (Hof Arnhem 24 september 1998, nr. 98/0015-E-7 Belastingblad 1999, blz. 296 en Hof 's-Gravenhage 16 november 1994, nr. 934219-E-10, Belastingblad 1995, blz. 398).

Oorspronkelijk werden onder de benaming "leges" de schrijfkosten van het ambtelijk apparaat, die verband hielden met het verstrekken van diensten door dit apparaat, in rekening gebracht. Gaandeweg is hierin verandering gekomen en zijn de leges, om met de Commissie Christiaanse te spreken, uit de sfeer "van een kwartje voor een afschrift" getreden.

Het legesbegrip is met name tot ontwikkeling gekomen in de sfeer van de legesheffing door gemeenten. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt een ruime uitleg van het begrip leges. In de visie van de Hoge Raad geeft de wettekst noch de wetsgeschiedenis aanleiding tot de opvatting dat legesheffing beperkt zou dienen te blijven tot de kosten verbonden aan het op schrift stellen van bij bepaalde administratieve diensten behorende stukken, maar dat het gaat om heffingen welke op de vergoeding van die diensten zelf zijn gericht (Hoge Raad 1 juli 1969, nr. 16 165, BNB 1969/185). Voorts heeft de Hoge Raad geoordeeld dat voor de verschuldigdheid van leges wegens het verlenen van een vergunning niet is vereist dat door of vanwege de gemeente meer of andere diensten worden verricht dan de administratieve dienst, bestaande uit de enkele verlening van de vergunning. De Hoge raad baseert dit standpunt op de overweging dat de wetgever geen rechtstreeks verband tussen de hoogte van de leges en de omvang van de van gemeentewege verrichte dienst heeft willen eisen (Hoge Raad 4 maart 1981, nr. 20 037, BNB 1981/142). In latere uitspraken, zoals in hof 's-Gravenhage van 10 september 1997, nr. 95/2750-E-7, Belastingblad 1989, blz. 19, wordt herhaald dat een rechtstreeks verband tussen de hoogte van de leges en de omvang van de verstrekte dienst niet is vereist.

Resumerend kan worden gesteld dat alle kosten die rechtstreeks samenhangen met de dienstverlening voor verhaal door middel van legesheffing in aanmerking komen. Er hoeft echter geen rechtstreeks verband te bestaan tussen de hoogte van de leges die in een individueel geval worden geheven en de kosten die de overheid in dit individuele geval heeft moeten maken. Hetzelfde geldt ten aanzien van diensten buiten de administratieve sfeer (zie ook het onderdeel Kosten/kostendekkendheid hierna).

Het begrip dienst of dienstverlening is in de wet niet nader gedefinieerd. Invulling van dit begrip heeft met name in jurisprudentie plaatsgevonden.

In het arrest van 9 december 1987, nr. 24 892, BNB 1988/117, heeft de Hoge Raad het begrip dienst omschreven als een activiteit die gericht is op het bevorderen van het individuele belang van de aanvrager van de dienst.

In het arrest van 14 oktober 1992, nr. 27 804, BNB 1993/24, Belastingblad 1993, blz. 165, heeft de Hoge Raad met betrekking tot kennisgevingen op grond van de (inmiddels vervallen) Hinderwet het standpunt ingenomen dat deze kennisgevingen niet leiden tot belastingplicht voor degene die de kennisgeving doet. Het in behandeling nemen van de kennisgeving strekte immers niet tot het al dan niet toekennen van een benodigde vergunning aan degene die de kennisgeving had gedaan. Hetgeen met betrekking tot kennisgevingen is vermeld, geldt eveneens voor meldingen.

Wettelijke gedoogverplichtingen

In de Telecommunicatiewet (wet van 19 oktober 1998, Staatsblad 1998, 610) is geregeld dat een ieder de aanleg, instandhouding en opruiming van kabels ten dienste van openbare telecommunicatienetwerken en omroepnetwerken (kabeltelevisie) in en op openbare gronden moet gedogen. In de voorganger van de Telecommunicatiewet (de wet op de Telecommunicatie-voorzieningen) kwam een soortgelijke bepaling ook voor.

In het arrest van 11 december 1996, nr. 31 623, BNB 1997/58, Belastingblad 1997, blz. 74) heeft de Hoge Raad bepaald dat op het waterschap als gevolg van artikel 32 WTV een gedoogplicht rust ten aanzien van de aanleg, instandhouding en opruiming van kabels ten dienste van openbare communicatienetwerken en omroepnetwerken (kabeltelevisie) in en op openbare gronden. Dit brengt met zich mee dat het waterschap geen precariobelasting (vergoeding langs de weg van de publiekrechtelijke heffing) kan heffen. De heffing van leges voor de behandeling van een verzoek om ontheffing van een verbod kabels te leggen kan echter niet worden beschouwd als een vergoeding voor het gedogen van het (na ontheffing) gebruiken van de grond voor de aanleg en instandhouding van kabels. In het bovengenoemde geval mogen derhalve leges worden geheven.

Kosten, kostenberekening en kostendekking

Door middel van het heffen van rechten verhaalt de overheid de kosten van dienstverlening op degene die daarbij belang heeft. Wat onder kosten moet worden verstaan en hoe de kostentoerekening dient plaats te vinden, is afhankelijk van bedrijfseconomische principes.

Het is van belang te onderkennen dat een aantal kosten nadrukkelijk van legesheffing is uitgesloten. Dit betekent dat deze kosten buiten de reikwijdte van de legesheffing vallen. Deze kosten mogen in de verordening niet worden opgenomen als zijnde vrijstellingen. Het betreft:

- kosten van inspraak, bezwaar en beroep;

- kosten in verband met schadevergoedingszaken en toezicht, met dien verstande dat de kosten van de zogenaamde eerste controle niet van heffing zijn uitgesloten; en

- kosten in verband met het opstellen van een beleidsplan.

Artikel 115, derde lid, Waterschapswet schrijft voor dat de tarieven in verordeningen op grond waarvan rechten worden geheven zodanig dienen te worden vastgesteld dat de geraamde baten niet uitgaan boven de geraamde lasten ter zake. Dat betekent dat niet meer dan 100% van de kosten die de waterschappen in het kader van de dienstverlening maken middels leges mag worden verhaald. Aan waterschappen komt echter de beleidsvrijheid toe om een lager percentage dan 100% van de bovenbedoelde kosten middels leges te heffen.

In de Memorie van Toelichting van de Wet materiële belastingbepalingen (Stb. 1994, 419) heeft de wetgever het standpunt ingenomen dat de kostendekking van de belastingverordening in zijn geheel bepalend is. Het gaat in de visie van de wetgever dus niet om het kostendekkingspercentage per dienst of groep van diensten, maar om de kostendekkendheid van alle in de verordening opgenomen diensten gezamenlijk.

Er zijn Kamervragen gesteld over de verschillen in legestarieven tussen gemeenten (leges voor rijbewijzen, 65–pluskaarten, bewijs van goed gedrag en dergelijke). Bij de beantwoording van de vragen over leges kwam naar voren dat bij de totstandkoming van de norm van de kostendekkendheid expliciet tot uitdrukking is gebracht dat ze moet worden toegepast op het totaal aan dienstverlening geregeld in de verordening en niet per soort recht. Het kan dus voorkomen dat in gemeenten (lees ook: waterschappen) het tarief voor de ene dienst boven de geraamde lasten uitgaat, terwijl het er voor de andere dienst onder blijft (Aanhangsel handelingen, Tweede Kamer 2001-2002, nr. 661). Voor jurisprudentie zie onder meer Hof Amsterdam 13 februari 1998,

nr. P96/2079-M-4, Belastingblad 1998, blz. 588.

Tarieven

De tarieven in hoofdstuk I t/m V en hoofdstuk VII van de tarieventabel bij deze verordening zijn gebaseerd op de tarieven die de rechtsvoorgangers van Waterschap Groot Salland vóór 1997 hanteerden. De betreffende waterschappen hanteerden tarieven die niet kostendekkend waren. Duidelijk mag zijn dat deze tarieven ook heden ten dage niet kostendekkend zijn, zodat voldaan wordt aan de eis dat de baten de lasten niet overtreffen.

De tarieven in hoofdstuk VI zijn gebaseerd op een berekening van de kosten die met de verlening van ontheffingen zijn gemoeid. Deze tarieven zijn 100% kostendekkend.

De kostenberekening die het waterschap op basis van bedrijfseconomische principes heeft gemaakt (zie ook hiervoor) en de raming van de baten en de lasten vormen de basis voor het vaststellen van de hoogte van de tarieven. Dit geeft ook al aan waarom bij het heffen van leges niet de voorwaarde kan worden gesteld dat het in rekening gebrachte tarief in individuele gevallen rechtstreeks moet corresponderen met de werkelijke kosten van die betreffende dienstverlening. Een verschil tussen het beloop van de gemaakte kosten in een individueel geval en het bedrag aan leges dat ingevolge de verordening verschuldigd is, kan derhalve niet leiden tot een vermindering van de aanslag of onverbindendverklaring van de verordening door de belastingrechter.

Ter inzage legging

Ingevolge het vierde lid van artikel 73 moet de verordening tegelijk met de bekendmaking voor een periode van 12 weken voor een ieder ter inzage worden gelegd. De ter inzage legging gebeurt op de secretarie van het waterschap (het waterschapskantoor) of op een andere door het waterschap te bepalen plaats.

Inwerkingtreding

Ingevolge artikel 74 van de Waterschapswet treedt de verordening inwerking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking, tenzij in de verordening een ander tijdstip is aangewezen. In deze verordening is ervoor gekozen de verordening op de eerste dag na die van de bekendmaking in werking te laten treden.

Ingevolge artikel 111 van de Waterschapswet is een van de onderwerpen die in de belastingverordening moet worden geregeld, het tijdstip van ingang van de heffing. Dit tijdstip kan samenvallen met het tijdstip van inwerkingtreding van de verordening, maar dat is niet persé noodzakelijk. In het derde lid van artikel 8 van de verordening is de datum van ingang van de heffing vastgesteld op 1 januari 2005. Deze bepaling maakt duidelijk op welk moment de nieuwe financiële verplichtingen die aan de burgers worden opgelegd, een aanvang nemen.

In het vijfde lid van artikel 10 wordt de verordening voorzien van een citeertitel en een jaartal. Als jaartal is opgenomen het eerste jaar waarin het waterschap de leges op basis van deze verordening heffen, in dit geval 2005.

II  Artikelsgewijze toelichting op de verordening

Artikel 1  Aard van de heffing en belastbaar feit

In de bij de verordening behorende tarieventabel zijn uiteenlopende diensten opgenomen waarvoor rechten kunnen worden geheven. In de verordening is ervoor gekozen het belastbare feit te omschrijven als "het door het waterschap verlenen van diensten, genoemd in de bij deze verordening behorende tarieventabel". Hiermee wordt bereikt dat de materiële belastingschuld pas ontstaat op het moment dat de aangevraagde vergunning of ontheffing daadwerkelijk wordt verleend. Daarnaast sluit de gehanteerde term "aanvraag" aan bij de bepalingen uit de Algemene wet bestuursrecht (artikel 1:3, sub 3, Awb).

Artikel 2  Belastingplicht

Uitgangspunt is dat de aanvrager van de dienst belastingplichtig is. De aanvrager zal in de meeste gevallen immers ook belanghebbende bij de dienst zijn. Er zijn echter situaties denkbaar waarin de aanvrager niet tevens als belanghebbende kan worden aangemerkt. Dit is bijvoorbeeld het geval indien een derde in opdracht en ten behoeve van een ander een dienst aanvraagt (bijvoorbeeld een commercieel adviesbureau of ingenieursbureau vraagt ten behoeve van een klant een ontheffing aan om werken in waterschapsgrond te mogen aanleggen). In deze gevallen is niet de aanvrager, maar degene ten behoeve van wie de dienst wordt aangevraagd, belastingplichtig. Door het opnemen van de woorden "dan wel" in de bepaling, wordt voorkomen dat met betrekking tot dezelfde dienst zowel de aanvrager als de belanghebbende bij de aanvraag belastingplichtig zijn.

Artikel 3  Maatstaf en tarief

Ingevolge hetgeen bepaald is in artikel 111 Waterschapswet dient de belastingverordening onder andere de heffingsmaatstaf te vermelden. Aan dit vereiste is invulling gegeven in de bij de verordening behorende tarieventabel. Doordat middels de legesverordening de kosten van uiteenlopende diensten worden verhaald, komen in de tarieventabel ook verschillende heffingsmaatstaven voor. Om onduidelijkheden uit de weg te gaan is zowel in de tekst van de verordening (artikel 3, lid 2) als in de aanhef van de tarieventabel de volgende passage opgenomen: "Voor de berekening van de leges wordt een gedeelte van een in de tarieventabel genoemde eenheid als een volle eenheid aangemerkt".

Met betrekking tot vergunningen en ontheffingen is ervoor gekozen deze in eerste instantie in categorieën in te delen en wel zodanig, dat per categorie op basis van de verwachting omtrent de te maken kosten, een tarief kan worden vastgesteld.

In gevallen waarin het waterschap in het kader van een aanvraag externe advisering inwint, bestaat de behoefte deze advieskosten direct bij de aanvrager in rekening te brengen. Dit kan bereikt worden door middel van de zogenaamde "begrotingsconstructie", waarbij het waterschap de kosten van de externe dienstverlening begroot en aan belanghebbende mededeelt. De externe advieskosten worden bovenop de normaal verschuldigde leges aan de aanvrager in rekening gebracht. In de jurisprudentie wordt deze werkwijze nogmaals onderstreept (Hof Arnhem 31 maart 1998, nr. 96/0589-E-3, Belastingblad 1998, blz. 638 en Hof Arnhem 16 december 1999, nr. 98/3926-E-3, Belastingblad 2000, blz. 784).

Artikel 4  Wijze van heffing

Ingevolge artikel 125 van de Waterschapswet kunnen waterschapsbelastingen worden geheven bij wege van aanslag, bij wege van voldoening op aangifte of op andere wijze. Heffing bij wege van afdracht op aangifte is voor de waterschapsbelastingen niet toegestaan. In de belastingverordening zal moeten worden aangegeven op welke wijze de heffing plaatsvindt. In het eerste lid van artikel 5 van de rechtenverordening is gekozen voor de mogelijkheid van de heffing op andere wijze. Hiervoor is gekozen, omdat er in de praktijk behoefte kan bestaan aan een werkwijze waarin de leges voor relatief eenvoudige handelingen en voor verzoeken waaraan min of meer direct gevolg kan worden gegeven (bijvoorbeeld het verstrekken van exemplaren van bestuursstukken) ook direct en op relatief eenvoudige wijze in rekening kunnen worden gebracht (vormvrijheid).

De formulering van het eerste lid van deze bepaling verwoordt de keuze voor "heffing op andere wijze". Op basis van artikel 125a, lid 2, van de Waterschapswet worden de op andere wijze geheven belastingen voor de toepassing van de Algemene wet aangemerkt als bij wege van aanslag geheven belastingen.

De dagtekening van de kennisgeving is onder meer van belang voor de termijn waarbinnen bezwaar kan worden gemaakt.

Artikel 5  Betalingstermijnen

De hoofdregel voor de betalingstermijnen is opgenomen in artikel 9 van de Invorderingswet. Artikel 139, eerste lid van de Waterschapswet bepaalt dat de belastingverordening ter zake afwijkende voorschriften kan inhouden. In de aanhef van artikel 5 is dit tot uitdrukking gebracht. In de legesverordening is ervoor gekozen om afhankelijk van de wijze waarop de legesheffing plaatsvindt, de regeling voor de betalingstermijnen vorm te geven.

In het eerste lid is bepaald dat in het geval van heffing bij wege van een mondelinge kennisgeving, de belasting meteen moet worden betaald.

Ingevolge het tweede lid, dient in het geval waarin de leges bij wege van een schriftelijke kennisgeving wordt geheven, de belasting meteen bij het uitreiken van de kennisgeving te worden betaald. In de gevallen waarin de kennisgeving wordt toegezonden, is dit niet mogelijk. De betaling van de leges moet dan plaatsvinden binnen een bepaalde, in het tweede lid van artikel 5 te benoemen termijn.

Artikel 6  Kwijtschelding

De tekst van de verordening spreekt voor zich.

Artikel 7  Nadere regels door het dagelijks bestuur
  • Als gevolg van de inwerkingtreding van de derde tranche van de Algemene wet bestuursrecht en de daarop gebaseerde aanpassingswetgeving (Stb. 1996, 333 en Stb. 1997, 510 en 580) komen de bevoegdheden die in de Algemene wet inzake rijksbelastingen en in de Invorderingswet zijn toebedeeld aan de Minister van Financiën, vanaf 1 januari 1998 toe aan het dagelijks bestuur van het waterschap (zie artikel 123, derde lid, onderdeel a, van de Waterschapswet). Voor deze datum kwamen deze formele bevoegdheden toe aan het algemeen bestuur van het waterschap. Het betreft het stellen van nadere regels ten aanzien van de volgende bevoegdheden:

  • - de verplichting te verzoeken om uitreiking van een aangiftebiljet;

  • - de mogelijkheid een voorlopige aanslag op te leggen; en

  • - het berekenen van invorderingsrente. Het betreft hier artikel 31 Invorderingswet, op grond waarvan regels voor het niet in rekening brengen van invorderingsrente en regels voor afrondingen gesteld kunnen worden.

  • Deze bevoegdheden waren tot 1 januari 1998 expliciet in de belastingverordening geregeld. Artikel 7 is thans in de verordening opgenomen om expliciet aan de belastingplichtige kenbaar te maken dat naast de in de verordening opgenomen regels, met betrekking tot de heffing en invordering van de belasting nog nadere regels kunnen gelden, die zijn vastgesteld door het dagelijks bestuur.

Artikel 8  Inwerkingtreding, overgangsbepaling en citeertitel

Het eerste lid van artikel 10 regelt de inwerkingtreding en de bekendmaking van de verordening. Ingevolge artikel 73 van de Waterschapswet verbinden besluiten van het waterschapsbestuur die algemeen verbindende voorschriften inhouden niet dan wanneer zij zijn bekendgemaakt. Aangezien een belastingverordening een besluit van het bestuur van het waterschap is dat algemeen verbindende voorschriften inhoudt, is bekendmaking van de verordening een wettelijk vereiste.

De Hoge Raad heeft gedurende de afgelopen tijd in een reeks van arresten beslist over de bekendmaking van belastingverordeningen (zie onder andere Hoge Raad 24 december 1997, nrs. 31 643 en 32 325, Belastingblad 1998, blz. 146 en 148; Hoge Raad 10 augustus 1998, nr. 33 632, BNB 2000/15 en Hoge Raad 27 juli 1999, nr. 34 499, Belastingblad 1999, blz. 637).

In de arresten geeft de Hoge Raad aan onder welke voorwaarden nog wel van een correcte publicatie kan worden gesproken en wanneer daarvan geen sprake (meer) is. Het arrest van 27 juli 1999 betrof een kwestie waarin een wijzigingsverordening weliswaar op de voorgeschreven wijze bekend was gemaakt, maar waarin de heffing voortijdig had plaatsgevonden.

Het tweede lid regelt dat de oude verordening wordt ingetrokken met ingang van de datum van ingang van de heffing. Deze bepaling voorkomt dat op enig moment twee verschillende verordeningen van kracht zijn. De oude verordening blijft evenwel van toepassing op belastbare feiten die zich voor de datum van ingang van de heffing hebben voorgedaan. Voor "oude" belastbare feiten blijft heffing op basis van de oude verordening in de praktijk dus van toepassing.

III  Toelichting op de tarieventabel

Uit fiscaal oogpunt bezien, dienen de omschrijvingen van de in de tabel genoemde "diensten" te worden aangemerkt als omschrijvingen van belastbare feiten. De in te vullen bedragen zijn de belastingtarieven.

De tarieventabel kent een hoofdstuksgewijze indeling. In dit verband wordt opgemerkt, dat hoofdstuk I in zijn algemeenheid fungeert als een soort "vangnet" ter zake van de legesheffing voor diensten (waaronder afgifte van beschikkingen) die niet met zoveel woorden in de tabel zijn omschreven. Met andere woorden, genoemd hoofdstuk is van toepassing, tenzij een van de volgende hoofdstukken anders bepaalt.

Hoofdstuk I

In dit hoofdstuk is de legesheffing opgenomen voor het verstrekken van diensten, die niet in de andere hoofdstukken van de tabel zijn omschreven. Dit houdt zoals reeds gezegd in, dat hoofdstuk I van toepassing is, tenzij een van de volgende hoofdstukken anders bepaalt.

Artikel 1.6 is in de tarieventabel opgenomen om het mogelijk te maken een onderscheid in tarief aan te kunnen brengen tussen de verschillende gegevensdragers (gewaarmerkte afschriften van stukken, afschriften, doorslagen of fotokopieën van stukken, kaarten en tekeningen, stukken op diskette en stukken op CD–ROM).

Hoofdstuk II

Uit jurisprudentie blijkt dat de in hoofdstuk II van de tarieventabel opgenomen bepalingen niet halfslachtig mogen worden toegepast. In een gemeentelijke verordening was de bepaling opgenomen dat reeds verleende vergunningen kosteloos konden worden ingezien. Hof Arnhem oordeelde dat het kosteloos ter inzage geven, zoals de wet in dat geval voorschreef, eventuele opzoekwerkzaamheden en daaraan te besteden tijd impliceert (Hof Arnhem 23 december 1997,

nr. 95/2349, E-3, Belastingblad 1998, blz. 469).

Hoofdstuk VI

In dit hoofdstuk zijn de tarieven opgenomen voor het verlenen van ontheffingen op basis van de keur. Er worden drie soorten ontheffingen onderscheiden. De indeling is gekoppeld aan de complexiteit van de ontheffing en daarmee aan de mate waarin de ontheffing kosten voor het waterschap veroorzaakt. Naast de "standaardbedragen" wordt er een opslag geheven indien het waterschap kosten moet maken voor extern-advies en/of publicatie van de ontheffing. Van deze kosten wordt een begroting overlegd voordat de aanvraag in behandeling wordt genomen.

Tot de categorie "overige ontheffingen" behoren ook de ontheffingen van het verbod om oppervlaktewater te onttrekken aan door het Algemeen Bestuur aangewezen watergangen. In deze ontheffingen wordt de voorwaarde opgenomen dat een beregeningsinstallatie voorzien is van een jaarsticker. De rechten die voor het verstrekken van deze jaarsticker worden gevorderd zijn geregeld in onderdeel 6.4. 

Hoofdstuk VII

Voor het onttrekken van oppervlaktewater wordt een recht gevorderd, indien de onttrekking plaatsvindt vanuit een watergang waarin water via gemalen wordt aangevoerd. De betreffende watergangen zijn aangeduid op de eerder genoemde kaart. De hoogte van de vergoeding wordt bepaald door de capaciteit van de aanwezige beregeningsinstallatie, uitgedrukt in m³ per uur.