Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Waterschap Groot Salland

Verordening, inzake de heffing en invordering van de waterschapsomslagen van het Waterschap Groot Salland 2006

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieWaterschap Groot Salland
Officiële naam regelingVerordening, inzake de heffing en invordering van de waterschapsomslagen van het Waterschap Groot Salland 2006
CiteertitelVerordening op de waterschapsomslagen Waterschap Groot Salland 2006
Vastgesteld dooralgemeen bestuur
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerpfinanciën – belastingen

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Datum ondertekening inwerkingtredingsbesluit: 22-12-2005

Bron bekendmaking inwerkingtredingsbesluit: De Stentor, 23-12-2005

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Waterschapswet, Art. 110, 113 lid 1, 116

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

24-12-200510-01-2007nieuwe regeling

22-12-2005

De Stentor, 23-12-2005

Nr. SBJ\A6875.mro

Tekst van de regeling

Nr. SBJ\A6875.mro

HET ALGEMEEN BESTUUR VAN HET WATERSCHAP GROOT SALLAND

gelezen het voorstel van het dagelijks bestuur van 22 november 2005;

gelet op de artikelen 110 en 113, eerste lid en 116 van de Waterschapswet;

BESLUIT

vast te stellen de Verordening, inzake de heffing en invordering van de waterschapsomslagen van het Waterschap Groot Salland 2006.

Aanhef

HOOFDSTUK 1  BEPALINGEN
Artikel 1 Begripsbepalingen

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    reglement: het Reglement voor het Waterschap Groot Salland;

  • b.

    beheersgebied: het gebied van het waterschap, zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid, van het reglement;

  • c.

    taakgebied: een bij reglement aangegeven, binnen het beheersgebied van het waterschap gelegen gebied, waarin het waterschap een of meer van de aan haar opgedragen taken behartigt;

  • d.

    woonruimte: een ruimte die blijkens haar inrichting bestemd is om als een afzonderlijk geheel te voorzien in woongelegenheid en waarvan de delen blijkens de inrichting van die ruimte niet bestemd zijn om afzonderlijk in gebruik te worden gegeven;

  • e.

    kadastrale registratie: de registratie, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel b, van de Kadasterwet;

  • f.

    de ambtenaar belast met de heffing: de door het dagelijks bestuur aangewezen ambtenaar, bedoeld in artikel 123, derde lid, onderdeel van de Waterschapswet;

  • g.

    Omslagklassenverordening: de Omslagklassenverordening van het Waterschap Groot Salland 1997;

  • h.

    Kostentoedelingsverordening: de Kostentoedelingsverordening van het Waterschap Groot Salland 2002.

  • i.

    waterkeringszorg: de zorg voor de primaire en overige waterkeringen, zoals bedoeld in artikel 4, tweede lid, aanhef en onderdelen a en b, van het reglement;

  • j.

    waterkwantiteitsbeheer: de zorg voor de kwantiteit van het oppervlaktewater met inbegrip van het beheer van de Overijsselse Vecht, zoals bedoeld in artikel 4a, eerste lid van het reglement en de daarmee samenhangende regeling van het freatische grondwater zoals genoemd in artikel 4, tweede lid, aanhef en onderdeel c van het reglement;

 Artikel 2 Belastbaar feit en omslagplichtigen
  • 1. Ter bestrijding van de kosten die zijn verbonden aan de behartiging van de aan het waterschap opgedragen taken op het gebied van de waterkeringszorg en het waterkwantiteitsbeheer, worden onder de verzamelnaam "waterschapsomslagen" directe belastingen geheven.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde waterschapsomslagen worden geheven van de omslagplichtigen:

    • a.

      bedoeld in de hoofdstukken II en III, ter zake van de in die hoofdstukken genoemde onroerende zaken, voor zover deze zijn gelegen in een taakgebied en deze belang hebben bij de behartiging van de in die hoofdstukken genoemde taken;

    • b.

      bedoeld in hoofdstuk IV, ter zake van het ingezetene zijn in een taakgebied.

HOOFDSTUK II  OMSLAG ONGEBOUWD
Artikel 3 Omslagplicht zakelijk genothebbenden ongebouwd
  • 1. Met betrekking tot de taken van het waterschap inzake de waterkeringszorg en het waterkwantiteitsbeheer, wordt onder de naam "omslag ongebouwd" een waterschapsomslag geheven van degenen die in een taakgebied krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van ongebouwde onroerende zaken.

  • 2. Als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een ongebouwde onroerende zaak wordt aangemerkt degene die bij het begin van het kalenderjaar als zodanig in de desbetreffende kadastrale registratie is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.

  • 3. Ingeval een ongebouwde onroerende zaak is onderworpen aan verschillende soorten van beperkt recht, wordt uitsluitend geheven van degene die het genot heeft van het beperkt recht, waaraan ingevolge artikel 24 van de Waterschapswet stemrecht is verbonden.

Artikel 4 Belastingobject ongebouwd
  • 1. Voor de heffing van de omslag ongebouwd wordt als één ongebouwde onroerende zaak aangemerkt een kadastraal perceel of gedeelte daarvan, met dien verstande dat hetgeen wordt aangemerkt als een gebouwde onroerende zaak niet in aanmerking wordt genomen.

  • 2. Indien een deel van een kadastraal perceel of een deel van een gedeelte van een kadastraal perceel buiten het taakgebied van het waterschap is gelegen, wordt uitsluitend het binnen een dergelijk gebied van het waterschap gelegen deel in aanmerking genomen.

  • 3. Voor de toepassing van het eerste en tweede lid worden openbare land- en waterwegen en banen voor openbaar vervoer per rail, een en ander met inbegrip van kunstwerken, alsmede waterverdedigingswerken die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de delen van zodanige werken die dienen als woning, als ongebouwde eigendommen aangemerkt.

Artikel 5 Heffingsmaatstaf ongebouwd
  • 1. Met inachtneming van het bepaalde dienaangaande in de Omslagklassenverordening geldt voor de omslag ongebouwd als heffingsmaatstaf de oppervlakte van de ongebouwde onroerende zaak.

  • 2. Indien de oppervlakte van een ongebouwde onroerende zaak niet in de kadastrale registratie staat vermeld, stelt de ambtenaar belast met de heffing deze door middel van meting of schatting vast.

Artikel 6 Tarieven ongebouwd 

Met inachtneming van het bepaalde dienaangaande in de Kostentoedelingsverordening bedragen de tarieven van de omslag ongebouwd per hectare:

  • a.

    voor de waterkeringszorg € 0,84;

  • b.

    voor het waterkwantiteitsbeheer € 23,18

Artikel 7 Vrijstelling ongebouwd

De omslag ongebouwd wordt niet geheven ter zake van ongebouwde onroerende zaken waarvan het waterschap genothebbende is, krachtens eigendom, bezit of beperkt recht.

HOOFDSTUK III  OMSLAG GEBOUWD
Artikel 8 Omslagplicht zakelijk genothebbenden gebouwd
  • 1. Met betrekking tot de taken van het waterschap inzake de waterkeringszorg en het water-kwantiteitsbeheer, wordt onder de naam "omslag gebouwd" een waterschapsomslag geheven van degenen die in een taakgebied krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van gebouwde onroerende zaken.

  • 2. Als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een gebouwde onroerende zaak wordt aangemerkt degene die bij het begin van het kalenderjaar als zodanig in de desbetreffende kadastrale registratie is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.

  • 3. Ingeval een gebouwde onroerende zaak is onderworpen aan verschillende soorten van beperkt recht, wordt uitsluitend geheven van degene die het genot heeft van het beperkte recht, waaraan ingevolge artikel 24 van de Waterschapswet stemrecht is verbonden.

Artikel 9 Belastingobject gebouwd
  • 1. Voor de heffing van de omslag gebouwd wordt als één gebouwde onroerende zaak aangemerkt:een gebouwd eigendom;

    • a.

      een gedeelte van een gebouwd eigendom dat blijkens zijn indeling is bestemd om als een afzonderlijk geheel te worden gebruikt;

    • b.

      een samenstel van twee of meer van de in onderdeel a bedoelde gebouwde eigendommen of van in onderdeel b bedoelde gedeelten daarvan die bij dezelfde belastingplichtige in gebruik zijn en die, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar behoren;

    • c.

      het binnen het gebied van een gemeente gelegen deel van een in onderdeel a bedoeld eigendom, van een in onderdeel b bedoeld gedeelte of van een in onderdeel c bedoeld samenstel;

    • d.

      het binnen het taakgebied of waterschapsgebied gelegen deel van een in onderdeel a bedoeld eigendom, van een in onderdeel b bedoeld gedeelte, van een in onderdeel c bedoeld samenstel of van een in onderdeel d bedoeld deel.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid maken de ongebouwde eigendommen voor zover die dienstbaar zijn aan een gebouwd eigendom, aan een gedeelte van een gebouwd eigendom of aan een samenstel van gebouwde eigendommen, als bedoeld in onderdeel a, onderscheidenlijk onderdeel b of onderdeel c, van dat lid, deel uit van de gebouwde onroerende zaak, met uitzondering van de ongebouwde eigendommen, voor zover de waarde daarvan bij de waardebepaling op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken op basis van het bepaalde krachtens artikel 18, derde lid, van die wet buiten aanmerking wordt gelaten.

Artikel 10 Heffingsmaatstaf gebouwd
  • 1. Met inachtneming van het bepaalde dienaangaande in Omslagklassenverordening, geldt voor de omslag gebouwd, indien de gebouwde onroerende zaak tevens een onroerende zaak is als bedoeld in hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken, als heffingsmaatstaf de op de voet van hoofdstuk IV van die wet voor de onroerende zaak vastgestelde waarde voor het kalenderjaar.

  • 2. In afwijking in zoverre van het eerste lid wordt bij de bepaling van de heffingsmaatstaf voor de omslag gebouwd buiten aanmerking gelaten, voor zover dit niet reeds is geschied bij de bepaling van de in het eerste lid bedoelde waarde, de waarde van werktuigen als bedoeld in artikel 220d, eerste lid, onderdelen c, h en j van de Gemeentewet en de waarde van waterbeheersingswerken die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de delen die dienen als woning

  • 3. Bij de toepassing van het tweede lid is het bepaalde bij of krachtens de artikelen 17, 18, 19, eerste lid, onderdelen b en c, tweede lid, onderdelen b en c, 20, tweede lid, en 22, derde lid, van de Wet waardering onroerende zaken van overeenkomstige toepassing.

  • 4. Voor de omslag gebouwd ter zake van gebouwde onroerende zaken die deel uitmaken van een onroerende zaak als bedoeld in hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken wordt de heffingsmaatstaf gesteld op het gedeelte van de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken vastgestelde waarde dat kan worden toegekend aan de gebouwde onroerende zaak.

  • 5. Indien het eerste of vierde lid geen toepassing kan vinden door het ontbreken van een op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken vastgestelde waarde, wordt de heffingsmaatstaf van die gebouwde onroerende zaak bepaald met toepassing van het tweede en derde lid en met overeenkomstige toepassing van het vierde lid alsmede van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 16 tot en met 19, 20 tweede lid, en 22, derde lid, van de Wet waardering onroerende zaken.

Artikel 11 Tarieven gebouwd

Met inachtneming van het bepaalde dienaangaande in de Kostentoedelingsverordening bedragen de tarieven van de omslag gebouwd voor elke volle € 2.500,= van de heffingsmaatstaf:

  • a.

    voor de waterkeringszorg € 0,23; 

  • b.

    voor het waterkwantiteitsbeheer € 0,43.

Artikel 12 Vrijstellingen gebouwd

De omslag gebouwd wordt niet geheven ter zake van:

  • a.

    straatmeubilair, waaronder worden begrepen alle zodanige gebouwde eigendommen - niet zijnde gebouwen - welke zijn geplaatst ten gerieve of in het belang van het publiek, ten dienste van het verkeer of ter verfraaiing van een in het taakgebied gelegen gemeente, zoals lichtmasten, verkeersinstallaties, standbeelden, monumenten, fonteinen, banken, abri's, hekken en palen.

  • b.

    gebouwde onroerende zaken waarvan het waterschap genothebbende is krachtens eigendom, bezit of beperkt recht.

HOOFDSTUK IV  INGEZETENENOMSLAG 
Artikel 13 Omslagplicht ingezetenen
  • 1. Met betrekking tot de taken van het waterschap inzake de waterkeringszorg en het waterkwantiteitsbeheer wordt onder de naam "ingezetenenomslag" een waterschapsomslag geheven van degenen die in een taakgebied ingezetenen zijn.

  • 2. Als ingezetene wordt aangemerkt degene die blijkens de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens bij het begin van het kalenderjaar woonplaats heeft in het gebied van het waterschap en die aldaar het gebruik heeft van woonruimte. Voor de toepassing van de vorige volzin wordt het gebruik van woonruimte door de leden van een gezamenlijke huishouding aangemerkt als gebruik door een door de ambtenaar belast met de heffing aan te wijzen lid van dat huishouden.

Artikel 14 Tarieven ingezetenen

Met inachtneming van het bepaalde dienaangaande in de Kostentoedelingsverordening bedragen de tarieven van de ingezetenenomslag, per woonruimte:

  • a.

    voor de waterkeringszorg € 15,86;

  • b.

    voor het waterkwantiteitsbeheer € 33,65.

HOOFDSTUK V  HEFFING EN INVORDERING
Artikel 15 Wijze van heffing

De waterschapsomslagen worden geheven bij wege van aanslag

Artikel 16 Aanslagen bij meerdere omslagplichtigen

Indien voor de omslagen gebouwd en ongebouwd met betrekking tot een zelfde onroerende zaak

meer dan één genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht danwel meer dan één

gebruiker kan worden aangewezen, kan de aanslag worden gesteld ten name van één van hen.

Artikel 17 Afronding en niet opleggen van aanslagen
  • 1. Aanslagen van minder dan € 5,= worden niet opgelegd:

  • 2. Voor de toepassing van het vorige lid wordt het totaal van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen aangemerkt als één aanslag.

Artikel 18 Betalingstermijn
  • 1. De aanslagen in de omslag ongebouwd en gebouwd, alsmede een beschikking inzake bestuurlijke boete, moeten worden betaald in één termijn, die vervalt twee maanden na de dagtekening van het aanslagbiljet.

  • 2. De aanslagen in de ingezetenenomslag dienen te worden betaald tegelijk met en op dezelfde wijze als die waarop de nota's van de waterleidingmaatschappij Vitens NV moeten worden betaald. De aanslagen moeten worden betaald in een aantal termijnen dat overeenkomt met het aantal nota's dat in het heffingsjaar door de waterleidingmaatschappij aan de belastingschuldige wordt toegezonden. 

HOOFDSTUK VI  OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
Artikel 19 Nadere regels

Het dagelijks bestuur van het waterschap kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de waterschapsomslagen.

Artikel 20 Intrekking

De Verordening op de waterschapsomslagen Waterschap Groot Salland 2002 wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum.

Artikel 21 Overgangsbepaling

Op belastbare feiten, die zich voor 1 januari 2006 voor hebben gedaan is deze verordening niet van toepassing en behoudt de Verordening op de waterschapsomslagen Waterschap Groot Salland 2002 zijn werking

Artikel 22 Inwerkingtreding
  • 1. Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van haar bekendmaking.

  • 2. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2006.

Artikel 23 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als "Verordening op de waterschapsomslagen Waterschap Groot Salland 2006 ".

Zwolle, 22 december 2005

Het algemeen bestuur voornoemd,

voorzitter, secretaris,

Toelichting op de verordening op de waterschapsomslagen

ALGEMEEN

Bekostiging van taken

Waterschap Groot Salland heeft als taken onder meer de zorg het waterkwaliteitsbeheer en de zorg voor de waterkeringen in zijn beheersgebied. Artikel 116 van de Waterschapswet geeft waterschappen de mogelijkheid de kosten van deze taken via omslagen te verhalen op de belanghebbende categorieën in zijn gebied. Op grond van artikel 110 Waterschapswet geschiedt de heffing en invordering van deze omslagen op grond van een belastingverordening. De verordening die voor u ligt regelt de heffing en invordering van de omslagen van waterschap Groot Salland.

Belang-betaling-zeggenschap

Artikel 116 noemt vijf categorieën waarvan omslag kan worden geheven. Op grond van de trits belang-betaling-zeggenschap kan echter alleen omslag worden geheven van categorieën die ook in het waterschapsbestuur zijn vertegenwoordigd in verband met hun belang bij de taken waterbeheersing en waterkeringszorg. Bij Waterschap Groot Salland zijn dit de categorieën eigenaren ongebouwd, eigenaren gebouwd en ingezetenen. De omslagen die in deze verordening worden geregeld zijn dus de omslag ongebouwd, de omslag gebouwd en de ingezetenenomslag.

Aangezien pachters niet in het bestuur zijn vertegenwoordigd, wordt de pachtersomslag niet geheven. Ook van de categorie bedrijfsgebouwd wordt geen omslag geheven. Deze categorie is weliswaar in het waterschapsbestuur vertegenwoordigd, maar dit is in verband met hun belang bij het waterkwaliteitsbeheer en niet met het belang bij waterkwantiteitsbeheer of waterkeringszorg. Volgens de huidige (landelijke) inzichten is het (gebruikers)belang van deze categorie bij de taken waterkwantiteitsbeheer en waterkeringszorg dermate gering, dat er onvoldoende grond is om omslag van deze categorie te heffen. Aan deze categorie worden dan ook geen kosten toegedeeld (zie de kostentoedelingsverordening).

Inhoud van de verordening

De verordening bestaat uit zes hoofdstukken.

Het eerste hoofdstuk heeft betrekking op begripsbepalingen en het belastbare feit in algemene zin. Het tweede, derde en vierde hoofdstuk hebben betrekking op de specifieke - materiële - bepalingen inzake de omslag ongebouwd, respectievelijk de omslag gebouwd en de ingezetenenomslag. Het vijfde hoofdstuk ziet op de formele bepalingen met betrekking tot de in de hoofdstukken II, III en IV nader geregelde waterschapsomslagen, in materiële zin. Het zesde hoofdstuk bevat bepalingen van overgangsrecht, inwerkingtreding, tijdstip van ingang van de heffing en citeertitel.

Relatie met reglement, kostentoedelings- en omslagklassenverordening

De heffingsbevoegdheid van het waterschap wordt beperkt door de waterschapsgrenzen. Voor de omslagen betekent dit dat alleen omslag kan worden geheven van de onroerende zaken en ingezetenen binnen het waterschapsgebied. In dit verband is van belang dat in het provinciale Reglement voor het waterschap Groot Salland twee verschillende gebieden zijn afgebakend voor de waterbeheersings- en de waterkeringstaak. De waterbeheersingstaak wordt uitgeoefend in het hele waterschapsgebied. Het gebied voor de waterkeringstaak is kleiner en wordt afgebakend door een "hoge grondenlijn". Het gebied boven deze hoge-grondenlijn wordt niet beschermd tegen overstroming. De onroerende zaken en ingezetenen in dit gebied hebben geen belang bij de waterkeringszorg. In dat gebied wordt daarom geen omslag voor waterkeringszorg geheven.

Naast deze omslagverordening kent het waterschap ook nog een kostentoedelings- en een omslag-klassenverordening. In de kostentoedelingsverordening is per waterschapstaak geregeld welk aandeel in de kosten de verschillende categorieën moeten dragen. Tezamen met de begroting bepaalt deze verordening de tarieven voor de waterschapsomslagen. De tarieven zijn opgenomen in de artikelen 6, 11 en 14 van deze verordening. In deze artikelen is een verwijzing naar de kostentoedelingsverordening opgenomen.

Het tarief is (per taak) voor de hele categorie gelijk (zie art. 120, achtste lid en art. 121 Waterschapswet). Binnen de categorieën ongebouwd en gebouwd kunnen echter verschillen in belang bij de taakuitoefening bestaan. Als de hele categorie dezelfde omslag zou betalen, zou dit tot onevenredig voor- en nadeel voor belastingplichtigen kunnen leiden. Daarom heeft het waterschap een omslagklassenverordening vastgesteld die tot een zekere differentiatie binnen de omslagheffing leidt. In de artikelen omtrent de heffingsmaatstaf in de omslagverordening (artikelen 5 en 10) wordt verwezen naar deze omslagklassenverordening. Om de hoogte van de aanslagen van de omslagen ongebouwd en gebouwd te bepalen, dient dus zowel deze omslagverordening als de omslagklassenverordening te worden geraadpleegd.

Voor de omslagheffing van de waterbeheersingszorg van de categorie eigenaren ongebouwd zijn vijf betalende klassen ingesteld. Daarnaast is een niet-betalende klasse ingesteld voor gebouwden en ongebouwde onroerende zaken die afwateren zonder gebruik te maken van werken van het waterschap.Voor de omslagheffing van de waterkeringszorg van het ongebouwd zijn twee betalende klassen ingesteld. Eén voor bos- en natuurgronden en één voor overige ongebouwde gronden. Daarnaast is een niet-betalende klasse ingesteld voor ongebouwde en gebouwde onroerende zaken die niet door waterkeringen van het waterschap worden beschermd.

ARTIKELGEWIJZE TOELICHTING
Artikel 1 Begripsbepalingen

In artikel 1 zijn enkele begrippen die in het vervolg van de verordening meerdere malen voorkomen, nader gedefinieerd.

Onderdelen a, b en c(reglement, beheersgebied en taakgebied)

Ingevolge artikel 5, tweede lid, van de Waterschapswet dienen de provincies bij reglement de grenzen van het gebied van het waterschap vast te stellen, waarin een of meer van de bij dat reglement aan het waterschap opgedragen taken worden uitgeoefend. In de onderdelen a, b en c wordt verwezen naar het bepaalde in het Reglement voor het Waterschap Groot Salland. Zie voor de strekking van het bepaalde omtrent de taakgebieden het algemene deel van deze toelichting.

Onderdeel d (woonruimte)

Deze definitie is gelijk aan de definitie van woonruimte in artikel 118, derde lid, onderdeel b, van de Waterschapswet.

Onderdeel e  (kadastrale registratie)

In artikel 117, vierde lid, van de Waterschapswet is slechts sprake van "kadastrale registratie". In deze begripsbepaling wordt nader gepreciseerd wat daaronder moet worden verstaan.

Onderdelen g en h (Omslagklassenverordening en Kostentoedelingsverordening)

Het stelsel van de waterschapsomslagen wordt in juridische zin vormgegeven door een samenhangend geheel van verordeningen. Het betreft de Kostentoedelingsverordening, de Omslagklassenverordening (indien van toepassing) en de eigenlijke belastingverordening (de onderhavige verordening op de waterschapsomslagen).

Onderdelen i en j(waterkeringszorg en waterkwantiteitsbeheer)

In verband met de taakuitoefening van het waterschap en de daaraan gelieerde bevoegdheid om belasting te heffen, is omwille van de duidelijkheid ervoor gekozen in de verordening ook een omschrijving van de begrippen waterkeringszorg en waterkwantiteitsbeheer op te nemen. In artikel 1 zijn in verband hiermee de artikelonderdelen j en k opgenomen. Onder verwijzing naar het provinciale reglement, wordt aangegeven wat onder deze begrippen dient te worden verstaan.

Artikel 2 Belastbaar feit en omslagplichtigen

Artikel 2 is het kernartikel van de verordening, omdat op grond van het daarin bepaalde het waterschap daadwerkelijk zijn bevoegdheid tot het heffen en invorderen van waterschapsomslagen kan uitoefenen. Artikel 2 draagt het karakter van een ‘raambepaling’. Het beperkt zich tot het vermelden van de hoofdzaken - de behartiging van de waterschapstaken, waarbij wordt aangeven dat het waterschap omslagen heft in verband met haar taakuitoefening op het gebied van de waterkeringszorg en het waterkwantiteitsbeheer als genoemd in artikel 1, onderdelen i en j van de verordening, en het belang daarbij van de onderscheidene categorieën omslagplichtigen - zonder deze nader te benoemen. Een en ander wordt uitgewerkt in de hoofdstukken II, III en IV, betrekking hebbend op de omslag ongebouwd, respectievelijk de omslag gebouwd en de ingezetenenomslag. In die hoofdstukken worden in de eerste plaats de waterschapstaken gespecificeerd.

In de hoofdstukken II, III en IV zijn voorts bepalingen opgenomen omtrent wie als omslagplichtige wordt aangemerkt, welk belastingobject in aanmerking wordt genomen, naar welke maatstaf de omslag wordt geheven, alsmede welk tarief en welke vrijstellingen van toepassing zijn. Alleen in hoofdstuk IV betreffende de ingezetenenomslag ontbreken de bepalingen inzake het belastingobject, de heffingsmaatstaf en de vrijstellingen. Dit hangt samen met het feit dat het aan de ingezetenenomslag ten grondslag liggende algemene taakbelang voor alle ingezetenen gelijk is.

Artikel 3 Omslagplicht zakelijk genothebbenden ongebouwd

Eerste lid (benoeming waterschapstaken en omslagplichtigen)

Voor een beter begrip van dit artikellid wordt ook verwezen naar de toelichting op de artikelen 1, onderdeel c, en 2. In dit lid worden de aan het waterschap bij het waterschapsreglement opgedragen taken vermeld, waarbij de onroerende zaken van de zakelijk genothebbenden ongebouwd belang hebben. Of van belang sprake is, dient in eerste instantie te blijken uit het feit dat de desbetreffende ongebouwde onroerende zaak in het bij waterschapsreglement vastgestelde taakgebied is gelegen. Onder omstandigheden kan er echter ook sprake zijn van een ontbreken van elk belang. Hiermee is bij de opstelling van de Omslagklassenverordening (nulklasse) rekening gehouden.

Tweede lid (toestand op 1 januari is bepalend voor wie omslagplichtig is)

In dit artikellid wordt voorgeschreven wie als zakelijk genothebbende ongebouwd moet worden aangemerkt. Dat is degene die bij het begin van het kalenderjaar als zodanig in de desbetreffende kadastrale registratie staat vermeld. Zie in dit verband artikel 1, onderdeel e. De aandacht wordt erop gevestigd dat zich problemen kunnen voordoen in de gevallen waarin een akte tot overdracht van een onroerende zaak kort vóór 1 januari is verleden, doch die overdracht op 1 januari nog niet in de kadastrale registratie is ingeschreven. De levering van de desbetreffende onroerende zaak is eerst compleet op het tijdstip waarop de overdracht in de kadastrale registratie is ingeschreven. Zolang dat niet is gebeurd, blijft de overdragende partij formeel de zakelijk genothebbende voor die onroerende zaak. In de praktijk wordt een bevredigende oplossing gevonden door gebruikmaking van het wettelijke rechtsbegrip "genot krachtens bezit" in de situatie waarin een onroerende zaak kort vóór 1 januari bij notariële akte is overgedragen, doch deze overdracht pas na dat tijdstip in de openbare registers is ingeschreven. Indien uit de feitelijke omstandigheden duidelijk kan worden geconcludeerd dat de overdragende partij bij de ondertekening van de overdrachtsakte tevens de feitelijke beschikkingsmacht over de onroerende zaak aan de verkrijgende partij heeft overgedragen, dan kan daaruit worden afgeleid dat de verkrijgende partij op 1 januari het genot krachtens bezit had van de desbetreffende onroerende zaak.

Derde lid (omslagplicht in geval van meerdere genothebbenden krachtens beperkt recht)

Dit artikellid geeft een voorschrift voor de aanwijzing van de omslagplichtige genothebbende ongebouwd in de gevallen, waarin geen sprake is van genot krachtens eigendom of bezit, maar wel van genot krachtens beperkt recht. In die gevallen kan zich de situatie voordoen, waarin op dezelfde ongebouwde onroerende zaak verschillende soorten van beperkt recht zijn gevestigd. Deze rechten kunnen bestaan uit een combinatie van twee of meer van de rechten van beklemming, van erfpacht, van opstal en van vruchtgebruik. Wanneer zich zo’n combinatie van beperkte rechten voordoet, schrijft artikel 118, vijfde lid, van de Waterschapswet voor dat als genothebbende ongebouwd wordt aangemerkt degene die ingevolge artikel 24 van de Waterschapswet als eerste van de in dat artikel genoemde genothebbenden krachtens beperkt recht wordt genoemd. (Het genot waaraan stemrecht wordt toegekend.) De volgorde van artikel 24 van de Waterschapswet in aanmerking nemende, dienen in de onderhavige situatie als genothebbende krachtens beperkt recht te worden aangemerkt achtereenvolgens de vruchtgebruiker, de opstaller, de erfpachter of de beklemde meier.

Gewezen wordt ook op een bijzonder voorschrift in artikel 24, eerste lid, tweede volzin, Waterschapswet. Dit voorschrift bepaalt dat indien een recht van opstal uitsluitend is gevestigd ten behoeve van de aanleg of het onderhoud, dan wel ten behoeve van de aanleg én het onderhoud, van ondergrondse dan wel bovengrondse leidingen, niet de opstaller, maar de eigenaar van de grond stemgerechtigd is. Het is ook de eigenaar van de grond die in deze situatie in de omslagheffing moet worden betrokken.

Artikel 4 Belastingobject ongebouwd

Inleiding

Conform hetgeen is bepaald in artikel 117, derde en vierde lid, aanhef, van de Waterschapswet, wordt het belastingobject voor de omslagheffing ongebouwd aangeduid als "één ongebouwde onroerende zaak". De Waterschapswet biedt twee mogelijkheden om de omvang van zo'n ongebouwde onroerende zaak te bepalen. De eerste mogelijkheid bestaat uit de in de wet verankerde hoofdregel inzake de afbakening van het ongebouwde belastingobject, hierna ook wel nader aan te duiden als "wettelijk object". Als alternatief biedt de Waterschapswet een tweede mogelijkheid namelijk dat als een ongebouwd belastingobject wordt aangemerkt een kadastraal perceel, ook wel nader aan te duiden als "kadastraal object". Indien een waterschap van deze mogelijkheid gebruik maakt, dient deze wel uitdrukkelijk in de omslagverordening te worden opgenomen.

Omdat tot de inwerkingtreding van de Waterschapswet de waterschappen als regel voor de afbakening van de ongebouwde belastingobjecten aansluiting zochten bij de indeling van alle grond, dus ook de ondergrond van gebouwde eigendommen, in kadastrale percelen, zoals die zijn opgenomen in de kadastrale registratie (Kadaster), heeft de wetgever erin voorzien dat deze praktijk ook kan worden voortgezet onder de werking van de Waterschapswet. In de inleiding van de toelichting op artikel 5 wordt opgemerkt dat deze "alternatieve" keuze voor kadastrale percelen uitdrukkelijk in de omslagverordening tot uitdrukking moet komen. Artikel 4 voorziet hierin.

Eerste lid (afscheiding gebouwde eigendommen van kadastraal perceel)

Zolang een kadastraal perceel bestaat uit alleen ongebouwde eigendommen, zullen zich bij de afbakening van een ongebouwde onroerende zaak geen moeilijkheden voordoen. Problemen kunnen rijzen, wanneer zich op een kadastraal perceel gebouwde eigendommen bevinden. Artikel 117, vierde lid, onderdeel b van de Waterschapswet bepaalt dat in zo'n geval van het kadastrale perceel de op dat perceel gelegen gebouwde eigendommen moeten worden afgescheiden, met inbegrip van de bij die gebouwde eigendommen behorende dienstbare grond. Indien zich derhalve op het kadastrale perceel gebouwde eigendommen bevinden, dienen eerst met toepassing van de afbakeningsvoorschriften van artikel 9 van de verordening die gebouwde eigendommen tot een of meer gebouwde onroerende zaken - voor de omslagheffing gebouwd - te worden geformeerd. Verwezen wordt naar de toelichting op de genoemde artikelonderdelen hierna. Wat van dat perceel dan nog resteert als ongebouwd, kan als een zelfstandig ongebouwd belastingobject in de omslagheffing worden betrokken.

Tweede lid (belastingobject dat binnen meer dan één taakgebied of op de grens van twee of meer

waterschappen is gelegen)

De situatie kan zich voordoen, waarin met toepassing van de afbakeningsbepalingen van artikel 5, eerste lid, een ongebouwde onroerende zaak als zelfstandig belastingobject ontstaat, die op de grens tussen twee of meer waterschappen is gelegen. Indien deze situatie zich voordoet, schrijft artikel 117, derde lid, onderdeel c van de Waterschapswet voor dat alleen het gedeelte van de volgens de algemene afbakeningsregels tot stand gekomen ongebouwde onroerende zaak, dat binnen het gebied van het waterschap is gelegen, in de omslagheffing ongebouwd kan worden betrokken. Dit gedeelte vormt voor de omslagheffing ongebouwd een zelfstandig ongebouwd belastingobject, derhalve in zekere zin een "geamputeerde" ongebouwde onroerende zaak. Daarnaast bestaat de mogelijkheid dat een object op de grens van een of meer taakgebieden is gelegen. In dat geval vormt het gedeelte dat binnen het taakgebied is gelegen een zelfstandige ongebouwde onroerende zaak.

Derde lid (wegen e.d. ongebouwd)

Het derde lid bevat een fictiebepaling, waarin wordt voorgeschreven dat openbare landwegen, waterwegen en spoorwegen met inbegrip van de van die wegen deel uitmakende kunstwerken, worden aangemerkt als ongebouwde objecten. Teneinde te voorkomen dat talloze geschillen ontstaan over de vraag of een dergelijke (vaar)weg als een gebouwd object dan wel als een ongebouwd object moet worden beschouwd, heeft de wetgever besloten deze problematiek op te lossen door de onderhavige fictiebepaling in artikel 117, vijfde lid, van de Waterschapswet op te nemen.

Artikel 5 Heffingsmaatstaf ongebouwd

De heffingsmaatstaf van een ongebouwde onroerende zaak bestaat uit de oppervlakte daarvan. Hoewel de Waterschapswet daaromtrent niets bepaalt, wordt die oppervlakte uitgedrukt in een aantal hectaren of een gedeelte daarvan.

Evenmin schrijft de Waterschapswet voor dat voor het vaststellen van de oppervlakte aansluiting moet worden gezocht bij de kadastrale registratie. In de praktijk is dit evenwel algemeen gebruikelijk. Artikel 5 gaat er dan ook impliciet van uit dat bij het vaststellen van de heffingsmaatstaf de kadastrale oppervlakte als regel doorslaggevend is, zoals in het tweede lid van dat artikel tot uitdrukking is gebracht.

Indien in een concreet geval blijkt dat de kadastrale oppervlakte niet juist of niet bekend is, dient het dagelijks bestuur door middel van meting of schatting de concrete oppervlakte vast te stellen.

Ingevolge artikel 120, zevende lid, van de Waterschapswet heeft het waterschap de bevoegdheid een omslagklassenverordening vast te stellen teneinde te voorkomen dat verschillen in hoedanigheid of ligging van ongebouwde of gebouwde onroerende zaken leiden tot onevenredig voordeel of nadeel voor de omslagplichtigen. Die omslagklassenverordening moet regels bevatten met betrekking tot een correctie van de volgens de algemeen geldende bepalingen bepaalde heffingsmaatstaven voor ongebouwde en gebouwde belastingobjecten. In de aanhef van artikel 5 wordt verwezen naar de omslagklassenverordening van Waterschap Groot Salland. Zie voor een beknopte weergave van de inhoud van deze verordening het algemene deel van deze toelichting.

Artikel 6 Tarieven ongebouwd

De tarieven van waterschapsomslagen worden in belangrijke mate bepaald door de kostentoedeling aan de onderscheidene categorieën omslagplichtigen, zoals die is vastgelegd in de kostentoedelingsverordening. Het verband tussen kostentoedeling en tarief is daarom in het tariefartikel tot uitdrukking gebracht.

De kostentoedelingsverordening bevat bepalingen, waarbij het aandeel in de door het waterschap gemaakte kosten, gespecificeerd naar de taken waterkeringszorg, waterkwantiteitsbeheer en wegenzorg, wordt toegerekend aan de onderscheidene categorieën belanghebbenden bij de behartiging van die taken. De mate van belang die een bepaalde categorie heeft, wordt uitgedrukt in een percentage van de kosten voor de behartiging van de desbetreffende waterschapstaak. Deze systematiek van de kostentoedelingsverordening en het onderscheid in taakgebieden dwingen ertoe dat in de tariefartikelen voor de verschillende waterschapsomslagen een gedifferentieerde tariefstelling moet worden opgenomen, waarbij de relatie tot de waterschapstaak tot uitdrukking wordt gebracht.

Het hanteren van verschillende tarieven voor een bepaalde categorie omslagplichtigen houdt niet in, dat ook zo vele afzonderlijke aanslagen, al dan niet verenigd op één aanslagbiljet, moeten worden opgelegd. Een zakelijk genothebbende ongebouwd krijgt één aanslag, ook al zijn op de heffingsmaatstaf van zijn ongebouwde onroerende zaak verschillende tarieven toegepast. De verschillernde tarieven staan genoemd in deze verordening en zien op de twee functies (de waterkeringszorg en het waterkwantiteitsbeheer) die het waterschap kan uitoefenen ten aanzien van één zakelijk genothebbende ongebouwd. Wel wordt op het aanslagbiljet tot uitdrukking gebracht dat het weliswaar gaat om één aanslag, doch dat het bedrag van de aanslag de resultante is van de toepassing van verschillende tarieven.

Voor alle duidelijkheid wordt erop gewezen dat, indien een zelfde persoon - natuurlijk of rechtspersoon - bijvoorbeeld zowel zakelijk genothebbende ongebouwd als zakelijk genothebbende gebouwd is, aan hem twee aanslagen worden opgelegd (al dan niet verenigd op één aanslagbiljet), ook al zijn de eindbedragen van die twee aanslagen opgebouwd uit verschillende tarieftoepassingen.

Ingevolge artikel 120, achtste lid, van de Waterschapswet dient het tarief van de omslagheffing per eenheid van de heffingsmaatstaf gelijk te zijn. Ingevolge artikel 6 wordt de heffingsmaatstaf uitgedrukt in hectaren. Het logische gevolg hiervan is dat het tarief in een bedrag per hectare wordt uitgedrukt.

Artikel 7 Vrijstellingen

De achterliggende gedachte bij de vrijstelling van ongebouwde onroerende zaken waarvan het waterschap genothebbende is krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, is dat het weinig doelmatig wordt geacht dat het waterschap zelf ter zake wordt aangeslagen

Artikel 8 Omslagplicht genothebbenden gebouwd

Artikel 8 regelt de omslagplicht van degenen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van gebouwde onroerende zaken, ook wel de genothebbenden gebouwd genoemd (vgl. artikel 116, onderdeel c, Waterschapswet). Wie de genothebbende is wordt in het algemeen op grond van de kadastrale registers vastgesteld.

Indien een gebouwde onroerende zaak uitsluitend is belast met het recht van eigendom, spreekt het voor zich dat de eigenaar als zakelijk gerechtigde in de omslagheffing wordt betrokken. Is evenwel sprake van een situatie waarin op de gebouwde onroerende zaak een beperkt zakelijk recht is gevestigd, dan kan zich de vraag voordoen wie belastingplichtig is. De Hoge Raad gaf hierover een fundamentele beslissing in het arrest van 18 april 1990, nr. 26 607, BNB 1990 /197, Belastingblad 1990, blz. 419. In dit arrest bepaalde de Hoge Raad dat degene die het van het eigendomsrecht afgeleide beperkte recht heeft, in de belastingheffing moet worden betrokken. De beperkt zakelijke rechten die tot omslagplicht leiden zijn:

1.       het appartementsrecht;

2.       het recht van erfpacht;

3.       het recht van vruchtgebruik;

4.       het recht van gebruik en bewoning;

5.       het recht van opstal; en

6.       het recht van beklemming.

Het appartementsrecht is geregeld in de artikelen 5:106 en volgende van het Burgerlijk Wetboek. Op grond van hetgeen in deze artikelen is bepaald, is alleen een eigenaar, erfpachter of opstaller bevoegd een gebouw met toebehoren en de daarbij behorende grond te splitsen in appartementsrechten. De gerechtigde tot een appartementsrecht - het Burgerlijke Wetboek noemt hem appartementseigenaar - moet voor de toepassing van artikel 24 Waterschapswet worden aangemerkt als eigenaar, erfpachter of opstaller.

Artikel 9 Belastingobject gebouwd

Inleiding

Conform hetgeen is bepaald in artikel 117, eerste lid, aanhef, van de Waterschapswet, wordt het belastingobject voor de omslagheffing gebouwd aangeduid als "één gebouwde onroerende zaak". Artikel 9 van de verordening bevat voorschriften met betrekking tot de wijze waarop de omvang van een gebouwde onroerende zaak wordt bepaald. Het gaat hier dus om de afbakening van het belastingobject gebouwd. Artikel 9 is inhoudelijk gelijk aan artikel 117 Waterschapswet, welke bepaling op haar beurt aansluit bij de objectafbakeningsvoorschriften van artikel 16 van de Wet WOZ. Wat betreft de aansluiting bij de Wet WOZ is het uiteraard zo dat in artikel 117, eerste lid, Waterschapswet en artikel 9 verordening slechts is uitgegaan van de bepalingen uit de Wet WOZ die betrekking hebben op gebouwde eigendommen.

Artikel 9, tweede lid, beschrijft een bijzondere situatie inzake de objectafbakening bij de omslagheffing gebouwd welke als zodanig niet in de Wet WOZ voorkomt. Zie ook artikel 117, tweede lid, Waterschapswet. Op grond van deze bepaling maken ongebouwde eigendommen die dienstbaar zijn aan een gebouwd eigendom, deel uit van de gebouwde onroerende zaak. In de praktijk betekent dit dat dergelijke ongebouwde onroerende zaken hun karakter van ongebouwde onroerende zaak verliezen (en opgaan in het gebouwde object).

Op grond van de Wet WOZ zijn de gemeenten verplicht om de waterschappen mededeling te doen van onder andere de aanduiding van de onroerende zaak, de waarde van de onroerende zaak en de naam, het adres en de woon- of vestigingsplaats van degene te wiens aanzien de WOZ-beschikking wordt genomen. Opgemerkt wordt dat de gemeenten onder vigeur van de Wet WOZ ook verplicht zijn aan de waterschappen de relevante gegevens te verstrekken van gebouwde objecten ten aanzien waarvan voor de gemeentelijke onroerende-zaakbelastingen een facultatieve dan wel een verplichte vrijstelling geldt. Zie ook de toelichting op artikel 12 hierna.

Onder de Wet WOZ zijn de gemeenten ook verplicht tot het waarderen van objecten in aanbouw. Deze objecten vormen voor de waterschappen gebouwde onroerende zaken, die in de omslagheffing gebouwd moeten worden betrokken.

Eerste lid

onderdeel a (een gebouwd eigendom)

Van oudsher werd onder een gebouwd eigendom een constructie van min of meer duurzame aard verstaan, die dient voor het bewaren van zaken of het beschutten van personen tegen atmosferische invloeden. In jurisprudentie die in de zeventiger jaren inzake de gemeentelijke onroerende-zaakbelastingen is ontstaan, heeft de Hoge Raad evenwel uitgesproken dat het begrip gebouwde eigendom geenszins beperkt is tot bouwwerken die beschutting bieden tegen atmosferische invloeden, maar dat daartoe ook installaties, open inrichtingen, locaties en dergelijke bouwsels of constructies in de open lucht behoren. In nog latere jurisprudentie heeft de Hoge Raad dit ook bevestigd ten aanzien van hoogspanningsmasten, open zwembaden, windmolens, en dergelijke. Alhoewel bij het begrip "gebouwde eigendom" vaak zal worden gedacht aan het gebruikelijke beeld (een hoofdgebouw, eventueel met bijgebouwen en omliggende, dienstbare grond en het woonhuis met garage, schuur en tuin), zijn er in de praktijk dus meer onroerende zaken die hiertoe behoren.

onderdeel b (een gedeelte van een gebouwd eigendom)

Onderdeel b van artikel 9, eerste lid, bepaalt dat een gedeelte van een gebouwd eigendom dat blijkens zijn indeling is bestemd om als een afzonderlijk geheel te worden gebruikt, als een gebouwde onroerende zaak wordt aangemerkt. Bedoeld worden dan gedeelten die elk nog als een zelfstandige en onafhankelijke eenheid kunnen worden gebruikt. In dit verband kan worden gedacht aan appartementen in een flatgebouw, maar ook aan een etage in een woonhuis die is voorzien van eigen sanitaire voorzieningen en kookgelegenheid, welke afzonderlijk wordt verhuurd. Delen van gebouwen die niet zelfstandig en onafhankelijk kunnen worden gebruikt, zoals veelal het geval zal zijn bij kamerverhuur, vormen geen afzonderlijk in de omslagheffing te betrekken belastingobjecten. In het geval van kamerverhuur maken de verhuurde kamers deel uit van het gebouw, voor het geheel waarvan de zakelijk gerechtigde in de omslagheffing gebouwd wordt betrokken.

onderdeel c (een samenstel)

Dit onderdeel bevat de zogenaamde samenstelregeling. Van een samenstel (ook wel complex genoemd) is sprake indien twee of meer gebouwde eigendommen die met toepassing van de afbakeningsvoorschriften van de onderdelen a en b van artikel 9 elk als een afzonderlijk belastingobject zouden moeten worden aangemerkt, niettemin tezamen als één zelfstandig belastingobject worden beschouwd. Dat is het geval wanneer die onroerende eigendommen bij een zelfde (rechts)persoon in gebruik zijn en naar de omstandigheden beoordeeld bij elkaar behoren.

Omtrent de inhoud van het begrip "naar de omstandigheden beoordeeld bij elkaar behorend" kan aansluiting worden gezocht bij de jurisprudentie die gevormd is over het begrip "naar maatschappelijke opvatting bij elkaar behorend" onder de gemeentelijke onroerende-zaakbelastingen. Daaruit blijkt dat tal van omstandigheden voor dit begrip van belang zijn. Ook de afstand tussen de eigendommen kan hierbij een rol spelen. De complexbepaling zal veelal van toepassing zijn bij industrieterreinen. Ook in het geval van agrarische bedrijven kan de situatie zodanig zijn dat sprake is van een samenstel of complex. Ook in situaties waarin gedeelten van een gebouwd eigendom die naar indeling zijn bestemd om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt tezamen als één geheel worden gebruikt - als voorbeeld kan worden genoemd de samenvoeging van twee appartementen in een appartementsgebouw -, is sprake van een samenstel dat voor de toepassing van de Wet WOZ als één gebouwde onroerende zaak wordt aangemerkt.

onderdeel d (object dat binnen het gebied van meer dan één gemeente is gelegen)

Dit onderdeel ziet op de situatie waarin het gebouwde eigendom, het gedeelte daarvan of het samenstel, niet in zijn geheel binnen het gebied van een en dezelfde gemeente is gelegen, maar deels ook in het gebied van een andere gemeente ligt. Doet deze situatie zich voor, dan vormt het deel dat binnen het gebied van een gemeente valt, een afzonderlijke gebouwde onroerende zaak die ook afzonderlijk in de heffing zal moeten worden betrokken. In het geval waarin een gebouwde eigendom dus op de grens van twee of meer gemeenten ligt, maar wel volledig binnen het gebied van het waterschap valt, zal het waterschap van elke betrokken gemeente de WOZ-gegevens ontvangen die betrekking hebben op dat deel van de onroerende zaak dat in die betreffende gemeente ligt. Omdat elk deel ingevolge de wet een afzonderlijke onroerende zaak vormt, zal het waterschap elk deel ook afzonderlijk in de heffing van de omslag gebouwd moeten betrekken.

onderdeel e (belastingobject dat binnen meer dan één taakgebied of op de grens van twee of meer waterschappen is gelegen)

Indien met toepassing van de afbakeningsvoorschriften van artikel 9, onderdelen a, b, c en d, een gebouwde onroerende zaak tot stand komt, die is gelegen op de grens van twee of meer waterschappen, kan alleen het binnen het gebied van het waterschap gelegen gedeelte van die zaak in de omslagheffing gebouwd worden betrokken. Dit vloeit voort uit het bepaalde in artikel 117, eerste lid, onderdeel e, van de Waterschapswet. Ingevolge het onderhavige onderdeel e dient een dergelijk "geamputeerd" binnen het gebied van het waterschap gelegen gedeelte van een gebouwde eigendom te worden aangemerkt als een zelfstandige gebouwde onroerende zaak. Zie ook de toelichting op het eerste lid, onderdeel d, van artikel 4, inzake de objectafbakening ongebouwd. Daarnaast doet zich de mogelijkheid voor dat een belastingobject is gelegen op de grens van twee of meer taakgebieden. In dat geval wordt eveneens het binnen het taakgebied gelegen gedeelte als een zelfstandige gebouwde onroerende zaak aangemerkt.

Tweede lid (ongebouwde eigendommen behorende bij de gebouwde onroerende zaak)

Het tweede lid van artikel 9, welke bepaling is gebaseerd op artikel 117, tweede lid, Waterschapswet, beschrijft een fictie. Zoals uit deze bepaling blijkt maken de ongebouwde eigendommen die dienstbaar zijn aan een gebouwd eigendom, een gedeelte daarvan of een samenstel, deel uit van de gebouwde onroerende zaak. Dit betekent dat een ongebouwd eigendom dat dienstbaar is aan een gebouwd eigendom niet als een ongebouwde onroerende zaak maar als (deel van) een gebouwde onroerende zaak moet worden aangemerkt. Een dergelijke ongebouwde eigendom vormt met het gebouwde eigendom één gebouwde onroerende zaak.

Voor het antwoord op de vraag onder welke omstandigheden een ongebouwd eigendom dienstbaar is aan een gebouwd eigendom kan als algemene regel gelden dat hiervan sprake is in die gevallen waarin de gebruiksmogelijkheden van het gebouwde object positief worden beïnvloed door het ongebouwde object. Het ongebouwde object zal samen met het gebouwde object in gebruik zijn en daarbij behoren. Gangbare voorbeelden zijn de tuin, het erf, de moestuin of de paardenwei bij de woning. Ook grote(re) oppervlakken ongebouwd kunnen echter tot een gebouwd object behoren, indien ze daaraan dienstbaar zijn.

Opgemerkt zij overigens dat de wetgever in hetzelfde artikel een aantal ongebouwde onroerende zaken benoemt die nimmer deel uit kunnen maken van een gebouwde onroerende zaak. Deze ongebouwde onroerende zaken zijn en blijven dus ongebouwd. Het betreft hier de ongebouwde onroerende zaken die zijn genoemd in de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet WOZ (Regeling van 23 december 1994, Stcrt.252 en zoals nadien gewijzigd).

Artikel 10 Heffingsmaatstaf gebouwd

Inleiding

Ingevolge artikel 120, tweede lid, van de Waterschapswet geldt in het geval waarin de gebouwde onroerende zaak tevens een onroerende zaak is als bedoeld in hoofdstuk III van de Wet WOZ, als heffingsmaatstaf de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet WOZ voor die onroerende zaak vastgestelde waarde. Dit is logisch, omdat in dit geval in beide wetten wordt uitgegaan van hetzelfde object, dezelfde onroerende zaak, en een object nu eenmaal slechts één waarde kan hebben.

Het uitgangspunt dat in de Wet WOZ ten aanzien van het waardebegrip is neergelegd, is dat de waarde wordt bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen (artikel 17, tweede lid, Wet WOZ). Deze waarde is beter bekend als de waarde in het economische verkeer en geldt ook voor de heffing van de gemeentelijke onroerende-zaakbelastingen.De waarde in het economische verkeer is altijd van toepassing op objecten die tot woning dienen en op niet-woningen met een rijksmonumentale status. Voor niet-woningen die niet op de rijksmonumentenlijst voorkomen wordt uitgegaan van de gecorrigeerde vervangingswaarde indien deze waarde hoger is dan de waarde in het economische verkeer.

Omdat het waterschap ook ten behoeve van gebouwde onroerende zaken een omslagklassenverordening heeft vastgesteld, is dit in de redactie van artikel 10 tot uitdrukking gebracht. De omslagklassenverordening bewerkstelligt immers dat in de volgens de algemene regels berekende heffingsmaatstaven correcties worden aangebracht teneinde te voorkomen dat verschillen in hoedanigheid of ligging van ongebouwde en gebouwde onroerende zaken leiden tot onevenredig voor- of nadeel voor de omslagplichtigen. In dit verband wordt gewezen op het voorschrift van artikel 111 van de Waterschapswet, dat bepaalt dat de belastingverordening alle elementen dient te bevatten die van belang zijn voor de heffing en de invordering van de in die verordening geregelde belasting. De omslagklassenverordening beïnvloedt de grootte van de heffingsmaatstaf en is dus een van die elementen.

In de omslagklassenverordening is geregeld op welke wijze en in welke mate de op de voet van de omslagverordening berekende heffingsmaatstaf wordt gecorrigeerd. Op het aanslagbiljet wordt aangegeven in welke omslagklasse de betrokken onroerende zaken zijn ingedeeld, zodat de omslagplichtige kan controleren of die verordening juist is toegepast en of het waterschap de heffingsmaatstaf op correcte wijze heeft gecorrigeerd.

Eerste lid (waardevaststelling door gemeente)

Dit artikellid bepaalt dat als heffingsmaatstaf voor een gebouwde onroerende zaak die tevens een onroerende zaak is in de zin van de Wet WOZ, in aanmerking moet worden genomen de waarde in het economische verkeer die de gemeente in het kader van die wet voor die zaak heeft vastgesteld. Het waterschap kan niet zelfstandig van die waarde afwijken. De door de gemeente vastgestelde WOZ-waarde geldt ingevolge hetgeen bepaald is in artikel 22 van de Wet WOZ voor een tijdvak van (thans) twee achtereenvolgende jaren. De waarde wordt bij voor bezwaar vatbare beschikking vastgesteld.

Op grond van de artikelen 25 en 26 van de Wet WOZ kunnen overigens ook tussentijdse waarde-beschikkingen worden genomen. Het tijdvak waarvoor deze tussentijdse beschikkingen gelden zal niet gelijk (maar korter) zijn dan vier jaar.

Op grond van artikel 27 van de Wet WOZ zijn gemeenten onder bepaalde omstandigheden en voorwaarden ook bevoegd een eenmaal vastgestelde WOZ-waarde te herzien. Een feit dat de heffingsambtenaar bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan evenwel geen grond voor herziening opleveren. Herziening gebeurt bij een voor bezwaar vatbare beschikking.

Tweede en derde lid (waarde van werktuigen)

Het tweede en het derde lid van artikel 10 van de verordening betreffen de werktuigenvrijstelling. Deze vrijstelling ziet op de waarde van onroerende zaken of onderdelen daarvan als bedoeld in artikel 220d, eerste lid, onderdelen c, h en j van de Gemeentewet en de waarde van waterbeheersingswerken die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de delen die dienen als woning. Op grond van het bepaalde in artikel 120, lid 6, van de Waterschapswet moeten waterschappen rekening houden met deze vrijstelling indien zij in het kader van het opleggen van een aanslag gebouwd de waarde van een onroerende zaak zelf bepalen (zie ook artikel 10, vijfde lid, van de verordening en de toelichting daarop). De waarderingsregels van de Wet WOZ zijn hierbij van toepassing.

Vierde lid (gebouwde onroerende zaak is deel van het WOZ-object)

In het geval waarin het gebouwde object voor de waterschapsomslag deel uitmaakt van het WOZ-object (dit wil dus zeggen dat het WOZ-object meer omvat dan het gebouwde object voor het waterschap of anders gezegd: het waterschapsobject is niet een WOZ-conform object) zou het niet juist zijn om de totale WOZ-waarde, zoals door de gemeente aan het WOZ-object toegekend, als heffingsmaatstaf voor de omslagheffing gebouwd te nemen. De Waterschapswet schrijft voor (vgl. artikel 120, vijfde lid, Waterschapswet) dat de heffingsmaatstaf voor de omslag gebouwd in een dergelijk geval wordt gesteld op het gedeelte van de WOZ-waarde dat kan worden toegekend aan de gebouwde onroerende zaak

Artikel 120, vijfde lid, van de Waterschapswet zal naast de gevallen waarin het waterschapsobject gebouwd deel uitmaakt van het WOZ-object, in de praktijk ook toepassing vinden in gevallen waarin het WOZ-object wordt doorsneden door de waterschapsgrens. Het aantal gevallen waarin het waterschapsobject gebouwd niet gelijk is aan het WOZ-object, is in de praktijk betrekkelijk gering. Voorbeelden zijn sportterreinen met kleedkamers en kantine, de kazerne bij een militair oefenterrein en het CBR-oefenterrein waarop zich een gebouwtje bevindt.

Vijfde lid (ontbreken WOZ-waarde)

Het vijfde lid van artikel 10 geeft de zogenaamde vangnetbepaling van artikel 120, zesde lid, van de Waterschapswet weer. Deze bepaling maakt het voor het waterschap mogelijk om in gevallen waarin de gemeente voor een onroerende zaak onverhoopt (nog) geen WOZ-waarde heeft vastgesteld, toch belasting te heffen. Voorwaarde daarbij is dat het waterschap ten aanzien van het betreffende object een waarde vaststelt en daarbij de regels van de Wet WOZ inzake de waardebepaling volgt. De waarde dient te worden vastgesteld door de ambtenaar belast met de heffing als bedoeld in artikel 123, derde lid, onderdeel b, van de Waterschapswet. Opgemerkt wordt dat een aldus vastgestelde waarde niet bij een zogenaamde vervangende WOZ-beschikking aan de belastingplichtige wordt bekendgemaakt, maar dat de vaststelling en bekendmaking van de waarde geschieden in het kader van het vaststellen van de aanslag in de waterschapsomslag gebouwd. Anders dan het geval is bij de WOZ-beschikking, geldt de door de heffingsambtenaar vastgestelde waarde niet voor een periode van vier jaar. Opgemerkt wordt overigens dat het waterschap de aanslag die op grond van de vangnetbepaling is opgelegd ambtshalve zal dienen te verminderen indien de naderhand door de gemeente vastgestelde WOZ-waarde lager is dan de waarde waarvan het waterschap bij de aanslagregeling is uitgegaan. Ernstig dient rekening te worden gehouden met het feit dat in de omgekeerde situatie (de naderhand door de gemeente vastgestelde waarde is hoger dan de waarde die door het waterschap is vastgesteld) het waterschap de te weinig geheven belasting wellicht niet zal kunnen verhalen op de belastingplichtige. Hiervoor is immers het opleggen van een navorderingsaanslag noodzakelijk. Zoals bekend kunnen navorderingsaanslagen slechts onder strikte voorwaarden worden opgelegd (vgl. artikel 16 Algemene wet inzake rijksbelastingen).

Artikel 11 Tarieven gebouwd

Hetgeen is opgemerkt in de toelichting op artikel 6 inzake de tarieven voor het ongebouwd is ook van toepassing op artikel 11 dat betrekking heeft op de tarieven voor het gebouwd. De verschillen met artikel 6 bestaan hieruit dat de tarieven van artikel 11 zijn uitgedrukt in eenheden van de heffingsmaatstaf, welke op hun beurt zijn uitgedrukt in een bepaald eurobedrag. De Waterschapswet schrijft in artikel 120, achtste lid, voor dat het tarief van de belasting per eenheid van de heffingsmaatstaf gelijk is. Hierbij valt op dat anders dan in de Gemeentewet het geval is (vgl. artikel 220f, eerste lid, Gemeentewet), in de Waterschapswet de grootte van de eenheid niet uitdrukkelijk is geregeld. In theorie zouden de waterschappen dus ook voor een andere eenheid kunnen kiezen dan de eenheid die hiervóór is genoemd.

Artikel 12 Vrijstellingen gebouwd

Inleiding

De Wet WOZ verplicht de gemeenten voor alle onroerende zaken een waarde vast te stellen. (De waarde van onroerende zaken die zijn opgenomen in de reeds eerder genoemde Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet WOZ blijft evenwel buiten aanmerking.) Deze verplichting leidt in de praktijk ertoe dat de gemeenten ook ten aanzien van onroerende zaken die zij zelf niet in de heffing van de gemeentelijke onroerende-zaakbelastingen betrekken (omdat deze op grond van de Gemeentewet verplicht daarvan zijn vrijgesteld of omdat in de belastingverordening facultatieve vrijstellingen zijn opgenomen), de waarde moeten vaststellen indien het waterschap de betreffende onroerende zaak of onroerende zaken wel in de omslagheffing gebouwd betrekt. Met uitzondering van de situatie bedoeld in artikel 120, zesde lid, Waterschapswet (artikel 10, vijfde lid van de verordening) hoeven en mogen de waterschappen de waarde van deze onroerende zaken niet zelf te bepalen. De waarde moet gewoon door de gemeenten worden aangeleverd. De objecten die ingevolge de Gemeentewet verplicht van de heffing van ozb zijn vrijgesteld, zijn genoemd in artikel 220d, eerste lid, van de Gemeentewet en betreffen zowel gebouwde als ongebouwde onroerende zaken (en combinaties daarvan). In het kader van de omslagheffing gebouwd zijn uiteraard met name de gebouwde onroerende zaken uit genoemde bepaling van de Gemeentewet relevant.

Onderdeel a (straatmeubilair)

In artikel 12 van deze verordening is een vrijstelling opgenomen voor straatmeubilair. De vrijstelling komt, voor zover bekend, ook in alle gemeentelijke verordeningen op de onroerende-zaak-belastingen voor. Het opnemen van de vrijstelling ter zake straatmeubilair is ingegeven door overwegingen van doelmatigheid. Met name de problemen die zich naar verwachting bij de objectafbakening en de waardering van straatmeubilair kunnen voordoen, hebben ons tot het opnemen van deze vrijstellingsbepaling in de verordening doen besluiten.

Onderdeel b (eigendommen van het waterschap)

In onderdeel b van artikel 12 is een vrijstelling opgenomen voor gebouwde onroerende zaken waarvan het waterschap zelf genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is, omdat het waterschap van oordeel is dat het niet zinvol is onroerende zaken waarvan hij zelf zakelijk genothebbende is in de omslag gebouwd te betrekken. Zie ook de toelichting op artikel 7 (vrijstelling ongebouwd),

Artikel 13 Omslagplicht ingezetenen

Inleiding

Artikel 13 bevat bepalingen met betrekking tot de omslagheffing van ingezetenen. Tussen de ingezetenen en de andere categorieën omslagplichtigen, te weten de zakelijk genothebbenden ongebouwd, de eigenaren ongebouwd en de zakelijk genothebbenden gebouwd bestaan belangrijke verschillen, die bepaalde consequenties hebben voor de omslagheffing. In het algemene deel van deze toelichting werd daar al op gewezen. De rechtsgrond voor de omslagheffing ter zake van ingezetenen is de omstandigheid dat dezen binnen het beheersgebied van het waterschap kunnen wonen, werken en recreëren en dat zij zich daarin vrijelijk kunnen verplaatsen, één en ander voor zover de behartiging van de waterschapstaak of -taken hen daartoe in staat stelt. Daarmee is ook het ingezetenenbelang als algemeen belang bij het kunnen wonen, werken en recreëren in het gebied van het waterschap aangegeven. Aangezien de behartiging van de waterschapstaak of ‑taken ten aanzien van de ingezetenen immateriële waarden dient, moet het ingezetenenbelang worden gezien als een immaterieel belang, welke los staat van het belang dat de specifieke onroerende zaak (de woonruimte) bij de taakuitoefening door het waterschap heeft. Doordat het ingezetenenbelang het waterschappelijk welzijn van natuurlijke personen tot oogmerk heeft, is dit belang naar zijn aard subject- of persoonsgericht. Bij de andere categorieën omslagplichtigen daarentegen gaat het om materiële belangen bij de behartiging van de waterschapstaak of -taken. Daar gaat het om de instandhouding en het in het kader van hun functie optimaal kunnen aanwenden van gebouwde en ongebouwde onroerende zaken, welke aanwending zonder doeltreffende waterschapsvoorzieningen niet mogelijk zou zijn. Het belang van de onderwerpelijke onroerende zaken staat in die gevallen voorop. De belangen die ten grondslag liggen aan de omslagheffingen ongebouwd en gebouwd zijn naar hun aard dan ook object- of zaakgebonden.

De beschouwingen in het voorgaande maken duidelijk dat het belang van de categorie ingezetenen wezenlijk verschilt van dat van de overige categorieën omslagplichtigen. Het algemene taakbelang is opgebouwd uit de immateriële of welzijnscomponenten van de uit te oefenen specifieke taken. In de kostentoedelingsverordening is aangegeven hoe groot die componenten zijn, uitgedrukt in een percentage van de kosten per taak. Hieruit vloeit voort dat per waterschapstaak al dan niet een tarief moet worden vastgesteld voor de ingezetenenomslag en dat de tarieven in het geval waarin het waterschap meerdere taken uitoefent, onderling kunnen verschillen. Het logische gevolg hiervan is dat de hoogte van de ingezetenenomslag in deze gevallen niet voor alle ingezetenen gelijk zal zijn, maar afhankelijk is van het taakgebied waarin de woonruimte van een ingezetene is gelegen. De Hoge Raad heeft dit in het arrest van 10 augustus 2001, nr. 36.014, bevestigd.

De Waterschapswet schrijft met betrekking tot de ingezetenenomslag geen heffingsmaatstaf voor. Weliswaar schrijft artikel 121 van de Waterschapswet voor dat het tarief van de ingezetenenomslag op een gelijk bedrag per woonruimte wordt vastgesteld, maar daardoor is de woonruimte nog geen maatstaf van heffing geworden. De in artikel 121 gebezigde term "woonruimte" moet dan ook worden gezien als onderdeel van het belastbare feit, genoemd in artikel 118, derde lid, van de Waterschapswet. Dit belastbare feit wordt omschreven als "het blijkens de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens bij het begin van het belastingjaar hebben van woonplaats in het gebied van het waterschap en het aldaar in gebruik hebben van woonruimte". Indien aan deze twee voorwaarden is voldaan - die tezamen het belastbare feit vormen - kan een inwoner van het waterschap als ingezetene worden aangemerkt.

Eerste lid (benoeming waterschapstaken en omslagplichtigen)

Op grond van artikel 2 van de verordening is het waterschap bevoegd een omslag te heffen van ingezetenen. Zie het eerste lid en het tweede lid, aanhef en onderdeel b, van dat artikel. In de toelichting op artikel 2 is uiteengezet dat de nadere invulling van deze heffingsbevoegdheid is uitgewerkt in hoofdstuk IV van de verordening, waarvan artikel 13 het eerste artikel vormt.

In het eerste lid zijn de waterschapstaken vermeld, die het waterschap op grond van het provinciale reglement ten behoeve van de ingezetenen moeten behartigen.

Tweede lid (toestand op 1 januari is bepalend voor wie omslagplichtig is)

In het tweede lid wordt bepaald wie als ingezetene moet worden aangemerkt. Dat is degene die op 1 januari van het kalenderjaar blijkens de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens woonplaats heeft in het gebied van het waterschap en die aldaar gebruik heeft van woonruimte.

Indien een woonruimte wordt gebruikt door personen die met elkaar een gezamenlijke huishouding vormen, wordt slechts een van hen in de heffing van de ingezetenenomslag betrokken. De ambtenaar die bij het waterschap belast is met de heffing van de omslag wijst hiertoe een lid van dat huishouden aan. Hij houdt hierbij rekening met het door het DB vastgestelde beleid "aanwijzing belastingplichtigen". Indien conform dit beleid is gehandeld, dienen bezwaren op grond van het feit dat een ander lid van het huishouden de aanslag had moeten ontvangen, ongegrond te worden verklaard. Indien sprake is van gebruik van een onzelfstandig deel van een woonruimte - bijvoorbeeld in het geval van kamerverhuur -, kan ter zake van dit gebruik geen ingezetenenomslag worden geheven. In het arrest Walcheren (Hoge Raad 26 juni 1996, nr. 31 176, Belastingblad 1996, blz. 436) oordeelde de Hoge Raad dat het heffen van ingezetenenomslag pas aan de orde kan zijn indien het gaat om het gebruik van zelfstandige woonruimte.

Met ingang van 1 januari 2001 is in de Waterschapswet een definitie van het begrip woonruimte opgenomen die inhoudelijk gelijk is aan de definitie uit de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (artikel 17, onderdeel c). Opgemerkt wordt dat de heffing van de ingezetenenomslag, indien ook voor het overige aan de voorwaarden voor heffing wordt voldaan, niet beperkt is tot het gebruik van onroerende zaken. Ook het gebruik van (roerende) woonwagens en woonboten als woonruimte leidt tot heffing.

Artikel 14 Tarieven ingezetenen

In de inleiding van de toelichting op artikel 13 is de nodige aandacht besteed aan de tarieven van de ingezetenenomslag. Daarin is uiteengezet dat het belang bij de behartiging van een bepaalde waterschapstaak kan bestaan uit een of meer specifieke taakbelangen van de onroerende zaken en uit een algemeen taakbelang van de ingezetenen. Per waterschapstaak kan de omvang van het algemene taakbelang verschillen of zelfs geheel ontbreken. In de kostentoedelingsverordening is de belangenafweging per waterschapstaak geconcretiseerd. Hieruit vloeit logischerwijze voort dat ook het ingezetenentarief per waterschapstaak verschilt.

Voor het overige wordt verwezen naar de toelichting op artikel 6, dat handelt over de tarieven ongebouwd. Hetgeen daarin is opgemerkt geldt mutatis mutandis ook voor de ingezetenentarieven.

Artikel 15 Wijze van heffing

Ingevolge artikel 125 van de Waterschapswet kunnen waterschapsbelastingen worden geheven bij wege van aanslag, bij wege van voldoening op aangifte of op andere wijze, maar niet bij wege van afdracht op aangifte. Het gaat hier om drie verschillende heffingstechnieken. Het hangt van de aard en de ingewikkeldheid van de desbetreffende belasting af, welke van deze drie heffingstechnieken het meest doelmatig is. Gekozen is voor heffing bij wege van aanslag. Dit sluit het beste aan bij de omstandigheid dat de benodigde gegevens voor de vaststelling van de aanslagen bij het waterschap bekend zijn. Herkenbaarheid van de omslagen als waterschapsbelasting pleit voor gebruik van "eigen" aanslagbiljetten.

Artikel 16 Aanslagen bij meerdere omslagplichtigen

Ingevolge hetgeen is bepaald in artikel 142, eerste tot en met derde lid, van de Waterschapswet, zijn waterschappen bevoegd om in gevallen waarin ter zake van hetzelfde voorwerp van de belasting of hetzelfde belastbare feit twee of meer personen belastingplichtig zijn, de belastingaanslag ten name van een van hen te stellen. Degene op wiens naam de aanslag is gesteld is bevoegd hetgeen hij meer heeft voldaan dan overeenkomt met zijn belastingplicht, naar evenredigheid van ieders belastingplicht te verhalen op de overige belastingplichtigen. De genoemde wettelijke bepalingen geven de waterschappen ook de bevoegdheid de aanslag voor het geheel in te vorderen bij degene op wiens naam de aanslag is gesteld. De toevoeging "cum suis", die in het verleden wel eens werd gebruikt om aan te geven dat er buiten degene die op het aanslagbiljet was genoemd ook andere personen belastingplichtig waren, behoeft gezien het bovenstaande niet meer op het aanslagbiljet te worden opgenomen. Indien een waterschap er, om wat voor reden dan ook, voor kiest wel gebruik te maken van de cs-code, kan dit echter wel. Gebruik van de cs-code maakt de aanslag in ieder geval niet nietig.

Degenen op wiens naam de belastingaanslag niet is gesteld (maar die dus wel belastingplichtig zijn), zijn bevoegd tegen de aanslag bezwaar en beroep in te stellen. Artikel 142, vierde lid, van de Waterschapswet biedt hiertoe de mogelijkheid. Indien deze belastingplichtigen daarom vragen dienen zij, voor zover deze gegevens voor het maken van bezwaar redelijkerwijs van belang kunnen worden geacht, op de hoogte te worden gesteld van de gegevens met betrekking tot de aanslag.

Er dient rekening te worden gehouden met het feit dat de belastingplichtigen op wiens naam de aanslag niet is gesteld, er wellicht niet altijd in zullen slagen hun bezwaarschrift binnen de wettelijke termijn van zes weken in te dienen. Het kan immers gebeuren dat zij door de andere belastingplichtige pas op een zodanig moment van de aanslag in kennis worden gesteld, dat zij onmogelijk aan de ter zake geldende wettelijke termijn kunnen voldoen. In deze situaties dient op grond van artikel 6:11 Awb te worden beoordeeld of de indiener van het bezwaarschrift al dan niet in verzuim is. Van belang hierbij is dat de belastingplichtige indien hij eenmaal van de aanslag kennis draagt, zijn bezwaarschrift zo spoedig mogelijk als redelijkerwijs van hem kan worden verlangd, dient in te dienen.

Artikel 16 van de verordening heeft uitsluitend betrekking op de omslagen gebouwd en ongebouwd. Voor de ingezetenenomslag kent de Waterschapswet een eigen regeling, welke is opgenomen in artikel 118, derde lid, onder a, van deze wet. Op basis van deze bepaling kan in gevallen waarin sprake is van gebruik van een woonruimte door meerdere personen die gezamenlijk een huishouding vormen, slechts één persoon belastingplichtig zijn. Zoals we hiervoor hebben gezien verschilt deze situatie van die van de omslagen gebouwd en ongebouwd waar situaties kunnen voorkomen waarin meerdere personen belastingplichtig zijn (bijvoorbeeld in situaties van mede-eigendom).

Artikel 17 (Afronding en niet opleggen van aanslagen)

Eerste lid (niet opleggen van aanslagen)

Het voorschrift over het niet opleggen van aanslagen moet gezien worden als een doelmatigheidsbepaling die voorkomt dat aanslagen worden opgelegd voor betrekkelijk geringe bedragen. Deze situatie kan zich met name bij onroerende zaken met een relatief geringe waarde voordoen. Er dient per waterschap een bestuurlijke afweging plaats te vinden over de hoogte van het bedrag waaronder geen aanslagen worden opgelegd. Een en ander zal veelal afhankelijk zijn van de perceptiekosten, waaronder in dit verband moet worden verstaan de kosten die met de aanslagoplegging zelf gemoeid zijn. In dit verband is gekozen voor een minimum-aanslagbedrag van € 5,=.

Tweede lid (op één aanslagbiljet verenigde aanslagen)

Indien op één aanslagbiljet meerdere aanslagen zijn verenigd, worden deze aanslagen voor de toepassing van de regel inzake het niet opleggen van aanslagen, als één aanslag aangemerkt. Het belang van deze bepaling blijkt bijvoorbeeld in situaties waarin een belastingplichtige zakelijk genothebbende is van een aantal objecten met geringe waarde. Indien het waterschap de aanslagen die op deze objecten betrekking hebben verenigd op één aanslagbiljet, wordt wellicht boven het bedrag uitgekomen dat bedoeld is in het eerste lid. Is dit het geval, dan is het waterschap bevoegd het totaalbedrag van de aanslag te heffen en in te vorderen.

Artikel 18 Betalingstermijnen

In artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 is geregeld dat een belastingaanslag twee maanden na dagtekening van het aanslagbiljet invorderbaar is. Voor navorderingsaanslagen geldt een betalingstermijn van één maand na de dagtekening (artikel 9, tweede lid, Invorderingswet). Voor een beschikking inzake een bestuurlijke boete die gelijktijdig en in verband met een aanslag is opgelegd gelden gelijke betalingstermijnen als voor de aanslag (artikel 9, derde lid, Invorderingswet). Artikel 9 Invorderingswet, die ter zake als hoofdregel geldt, is ook van toepassing op de waterschappen. Waterschappen zijn echter ingevolge artikel 139, eerste lid, Waterschapswet, bevoegd in hun belastingverordening andere betalingstermijnen dan de hiervoor genoemde termijnen op te nemen. Er kan zowel voor kortere als voor langere betalingstermijnen worden gekozen.

In deze verordening is de volgende keus gemaakt. Voor de omslagen ongebouwd en gebouwd geldt de betalingstermijn van artikel 9, eerste lid van de Invorderingswet (één termijn van 2 maanden). Voor de ingezetenenomslag is het aantal termijnen gelijk aan het aantal nota's dat door de Waterleidingmaatschappij wordt toegezonden. De inning van deze omslag "lift mee" op de nota's van dit nutsbedrijf.

Artikel 19 Nadere regels

In artikel 19 is bepaald dat het dagelijks bestuur van het waterschap nadere regels kan geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de omslagen. Deze bepaling is in de verordening opgenomen teneinde kenbaar te maken dat er in de praktijk naast de in de verordening geregelde onderwerpen, voor de heffing of invordering van de betreffende belasting nog andere onderwerpen van belang kunnen zijn. Het gaat hier met name om regels die gelden bij het doen van aangifte, het opleggen van voorlopige aanslagen en de invorderingsrente. Gelezen in samenhang met artikel 123, vierde lid, Waterschapswet, dienen de betreffende onderwerpen bij besluit van het dagelijks bestuur van het waterschap nader te worden geregeld.

Artikel 21 Overgangsbepaling

De oude verordening blijft evenwel van toepassing op belastbare feiten die zich voor de datum van ingang van de heffing hebben voorgedaan. Voor "oude" belastbare feiten blijft heffing op basis van de oude verordening in de praktijk dus van toepassing.

Artikel 22 Inwerkingtreding

In artikel 22, tweede lid van de verordening is de datum van ingang van de heffing vastgesteld. Deze bepaling maakt duidelijk op welk moment de nieuwe financiële verplichtingen die aan de burgers worden opgelegd, een aanvang nemen.