Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Waterschap Groot Salland

Omslagklassenverordening Waterschap Groot Salland 1997

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieWaterschap Groot Salland
Officiële naam regelingOmslagklassenverordening Waterschap Groot Salland 1997
CiteertitelOmslagklassenverordening Waterschap Groot Salland 1997
Vastgesteld dooralgemeen bestuur
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerpWATERSCHAP.regelingen

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Datum ondertekening inwerkingtredingsbesluit: 22-12-2005

Bron bekendmaking inwerkingtredingsbesluit: De Stentor, 03-02-2006

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Waterschapswet, artikel 120, lid 7

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-200631-12-2008art. 1, 2, 3, 8, bijlage 1 en 2

22-12-2005

De Stentor, 03-02-2006

SBJ/A5193.MRO
08-03-199701-01-199701-01-2006nieuwe regeling

06-01-1997

Overijssels Dagblad, 07-03-1997

-

Tekst van de regeling

Aanhef

Het voorlopig algemeen bestuur van het waterschap Groot Salland;

gelet het voorstel van de dagelijkse besturen van de waterschappen Benoorden de Dedemsvaart, Bezuiden de Vecht, IJsseldelta, De Noorder Vechtdijken en Salland en het zuiveringschap West-Overijssel;

gelet op het bepaalde in artikel 120, vijfde lid van de Waterschapswet en artikel 42 van het Reglement voor het Waterschap Groot Salland;

teneinde te voorkomen dat verschillen in hoedanigheid of ligging van gebouwde en ongebouwde onroerende zaken leiden tot onevenredig voor- of nadeel voor de omslagplichtigen bij de heffing van de omslag terzake van de waterkeringszorg en het waterkwantiteitsbeheer;

BESLUIT

vast te stellen de Omslagklassenverordening Waterschap Groot Salland 1997;

Hoofdstuk 1 begripsbepalingen

Artikel 1

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    ongebouwde onroerende zaak:

    een ongebouwde onroerende zaak zoals bedoeld in artikel 117 van de Waterschapswet, voorzover gelegen binnen het betreffende taakgebied van het Waterschap Groot Salland;

  • b.

    gebouwde onroerende zaak:

    een gebouwde onroerende zaak zoals bedoeld in artikel 117 van de Waterschapswet, voorzover gelegen binnen het betreffende taakgebied van het Waterschap Groot Salland;

  • c.

    omslagverordening:

    de voor het jaar van heffing geldende verordening op de waterschapsomslagen van het Waterschap Groot Salland;

  • d.

    bos- en natuurgebied:

    een gebied bestaande uit ongebouwde onroerende zaken die:

    ● behoren tot aaneengesloten terreinen, waarop de meldings- en herplantplicht, bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Boswet van toepassing is en waarbij zijn inbegrepen boswegen en waterlopen voorzover deze inliggend zijn; en/of

    ● op grond van de Natuurbeschermingswet onherroepelijk zijn aangewezen als beschermd natuurmonument of staatsnatuurmonument; 

  • e.

    cultuurgebied:

    gebied, bestaande uit ongebouwde onroerende zaken die geen bos- of natuurgebied zijn;

  • f.

    bebouwde kom:

    gebied, gelegen binnen de grenzen die op grond van artikel 8 van de Wegenverkeerswet door Gedeputeerde Staten zijn vastgesteld, met uitzondering van het daarin gelegen bos- en natuurgebied en de land- of tuinbouwgronden.

  • g.

    taakgebied waterkering:

    het voor de waterkeringszorg, op de in artikel 2, tweede lid van het Reglement bedoelde kaart aangegeven gebied waarin de zakelijk gerechtigden gebouwd, de zakelijk gerechtigden ongebouwd en de ingezetenen in beginsel belang hebben bij de uitvoering van de waterkeringstaak door het waterschap;

  • h.

    uiterwaarden:

    gebieden gelegen tussen de buitenste kruinlijnen van de waterkeringen die staan 

    vermeld op de door het algemeen bestuur vastgestelde Overzichtskaart waterkeringen

  • i.

    hellende gebieden:

    gebied, voorzover geen bos- en natuurgebied zijnde, reliëfrijk met relatief grote hoogteverschillen in de hoogte van het maaiveld, zowel in de lengterichting van de watergang als de dwarsrichting van de watergang, een en ander zoals aangegeven op de bij deze verordening behorende en als zodanig gewaarmerkte kaart;

  • j.

    vlakke gebieden:

    gebied, voorzover geen bos- en natuurgebied en geen hellend gebied zijnde;

  • k.

    voorzieningen:

    het geheel van voorzieningen met betrekking tot de waterstaatkundige conditionering van de bodem, gericht op de instandhouding en/of aanwendingsmogelijkheden van onroerende zaken, alsmede gericht op de vermindering van waterbezwaar dat voortvloeit uit de afstroming van hoger naar lager gelegen onroerende zaken;

  • l.

    wateren:

    de oppervlaktewateren, met inbegrip van de waterbodems, taluds en de daarin gelegen, daaronder of daarboven aangebrachte werken die een functie hebben of mede een functie hebben voor de af- en/of aanvoer en/of de berging van het op de bodem vrij aanwezige water, in beheer bij het waterschap Groot Salland;

  • m.

    ontwateringsdiepte:

    de ontwateringsdiepte is de afstand tussen het grondoppervlak (de hoogteligging van het maaiveld) en de hoogste grondwaterstand tussen de wateren (de berekende hoogwaterlijn);

Hoofdstuk 2 Waterkeringszorg

Artikel 2 omslagklassen gebouwd
  • 1. Het waterschap stelt voor de gebouwde onroerende zaken gelegen binnen het taakgebied waterkering één betalende omslagklasse en een niet-betalende omslagklasse in. Alle ge-bouwde onroerende zaken in het taakgebied voor de waterkeringszorg worden in één van de twee volgende omslagklassen ingedeeld:

    Tabel
    Omslagklasse 1:gebouwde onroerende zaken met uitzondering van gebouwde onroerende zaken gelegen in de uiterwaarden van IJssel, Zwarte Water, Vecht, Zwarte Meer, Ketelmeer en/of Vossemeer
    Omslagklasse 0:gebouwde onroerende zaken gelegen in de uiterwaarden van IJssel, Zwarte Water, Vecht, Zwarte Meer, Ketelmeer en/of Vossemeer.
Artikel 3 omslagklassen ongebouwd
  • 1. Het waterschap stelt voor de ongebouwde onroerende zaken gelegen binnen het taakgebied waterkering twee betalende omslagklassen en een niet-betalende omslagklasse in. De ongebouwde onroerende zaken in het taakgebied voor de waterkeringszorg worden in één van de drie volgende omslagklassen ingedeeld:

    Tabel
    Omslagklasse 1:ongebouwde onroerende zaken, geen bos- en natuurterrein zijnde en met uitzondering van de ongebouwde onroerende zaken gelegen in de uiter­waarden van IJssel, Zwarte Water, Vecht, Zwarte Meer, Ketelmeer en/of Vossemeer;
    Omslagklasse 2:ongebouwde onroerende zaken, bos - en natuurgebied zijnde, met uitzondering van de ongebouwde onroerende zaken gelegen in de uiter­waarden van IJssel, Zwarte Water, Vecht, Zwarte Meer, Ketelmeer en/of Vossemeer.
    Omslagklasse 0:ongebouwde onroerende zaken gelegen in de uiterwaarden van IJssel, Zwarte Water, Vecht, Zwarte Meer, Ketelmeer en/of Vossemeer.
  • 2. De indeling in omslagklassen van ongebouwde onroerende zaken geschiedt per kadastraal perceel. Kadastrale percelen worden ingedeeld in de omslagklasse die voor het grootste gedeelte van het perceel van toepassing is, onverminderd het in het derde lid bepaalde.  

  • 3. In afwijking van het tweede lid kunnen aaneengesloten perceelsgedeelten van eenzelfde kadastraal perceel en met een oppervlakte groter dan één hectare in afzonderlijke omslag-klassen worden ingedeeld, met dien verstande dat aaneengesloten bos- en natuurterreinen met een oppervlakte groter dan tien are in een afzonderlijke omslagklasse kunnen worden ingedeeld.

Artikel 4 vermenigvuldigingsfactoren omslagklassen waterkering
  • De op grond van de omslagverordening vastgestelde heffingsmaatstaf voor de ongebouwde onroerende zaken wordt vermenigvuldigd met de volgende factoren: 

  •  voor omslagklasse 1: 3½;

     voor omslagklasse 2: 1;

     voor omslagklasse 0: 0.

Hoofdstuk 3 Waterkwantiteitsbeheer

paragraaf 1 gebouwde eigendommen
Artikel 5 omslagklassen gebouwd

Het waterschap stelt voor de gebouwde onroerende zaken gelegen binnen het taakgebied waterkwantiteitsbeheer één betalende omslagklasse en een niet- betalende omslagklasse in. Alle gebouwde onroerende zaken in het taakgebied voor het waterkwantiteitsbeheer worden in één van de twee volgende omslagklassen ingedeeld:

Tabel
Omslagklasse 1:gebouwde onroerende zaken met uitzondering van gebouwde onroerende zaken gelegen in de uiterwaarden van IJssel, Zwarte Water, Vecht, Zwarte Meer, Ketelmeer en/of Vossemeer
Omslagklasse 0:gebouwde onroerende zaken gelegen in de uiterwaarden van IJssel, Zwarte Water, Vecht, Zwarte Meer, Ketelmeer en/of Vossemeer.
paragraaf 2 ongebouwde eigendommen, cultuurgronden
Artikel 6 waterafvoer
  • 1. Ten behoeve van de omslagklassen is het waterschap ingedeeld in vlakke en hellende gebieden zoals deze zijn aangegeven op de bij deze verordening behorende en als zodanig gewaarmerkte kaart, schaal 1 : 100.000. Bij de indeling worden de criteria gebruikt, welke in de bij deze verordening behorende en als zodanig gewaarmerkte bijlage 3 zijn opgenomen.

  • 2. De mate van belang bij de werken van het waterschap met betrekking tot de afvoer hangt voor de binnendijks gelegen ongebouwde onroerende zaken, niet zijnde bos- of natuurterreinen, af van de ontwateringsdiepte in meters en indien van toepassing, van de afstand tot de watergang in meters (tabel 1):

    Tabel
    vlakke gebieden< 1.75 m-belang
     ≥ 1.75 m-waterbezwaar
    hellende gebieden< 1.35 m0 - 200 mbelang
       > 200 mweinig belang
     1.35 - 1.75 mnvtweinig belang
     ≥ 1.75 mnvtwaterbezwaar

    tabel 1

  • 3. De buitendijks langs de IJssel, Zwarte Water, Vecht, Zwarte Meer, Ketelmeer en Vossemeer gelegen ongebouwde onroerende zaken, voor zover het geen bos- of natuurterreinen betreft, worden geacht belang te hebben bij de afvoerwerken van het waterschap indien zij voor hun afwatering op de IJssel of ander buitenwater gebruik maken van een lozingskunstwerk zoals een gemaal of een duiker en/of afwateren op wateren die in beheer zijn bij het waterschap.

Artikel 7 wateraanvoer
  • 1. Voor de mate van belang bij de wateraanvoer wordt er onderscheid gemaakt in vlakke gebieden en hellende gebieden.

  • 2. Alle binnendijks gelegen ongebouwde onroerende zaken, niet bestaande uit bos en natuurterreinen en gelegen binnen het vlakke gebied van het waterschap worden geacht weinig belang te hebben bij de wateraanvoer indien zij gelegen zijn binnen een wateraanvoergebied en waar het streefpeil onder normale omstandigheden gehandhaafd kan worden. Ongeacht hun hoogteligging en afstand tot de wateren van het waterschap.

  • 3. De mate van belang bij de werken van het waterschap met betrekking tot de aanvoer hangt voor de binnendijks gelegen ongebouwde onroerende zaken binnen het hellende gebied van het waterschap, voorzover het geen bos- of natuurterreinen betreft, als volgt samen (tabel 2):

    Tabel
    hellende gebieden0.40 -1.00 m0 - 200 mbelang
     1.01 -1.30 m0 - 200 mweinig belang
     0.40 - 1.00 m200 - 400 mweinig belang
     < 0.40 mnvtgeen belang
     > 1.30 mnvtgeen belang

    tabel 2

  • 4. Geen belang bij de wateraanvoer hebben:

    • a.

      alle verharde en onverharde wegen buiten de bebouwde kom;

    • b.

      alle ongebouwde onroerende zaken binnen de bebouwde kommen;

    • c.

      alle ongebouwde onroerende zaken gelegen in de uiterwaarden van IJssel of ander buitenwater.

paragraaf 3 ongebouwde eigendommen, bos- en natuurterreinen
Artikel 8
  • 1. De mate van belang bij de werken van het waterschap met betrekking tot de aan- en afvoer hangt voor de binnendijks gelegen ongebouwde onroerende zaken, voor zover het bos- of natuurterreinen betreft, als volgt samen (tabel 3):

    Tabel
    Bos- en natuurterrein  "laag" Bos en natuurterrein  "hoog"< 1.35 m ≥ 1.35 mbelang weinig belang

    tabel 3

  • 2. De buitendijks langs de IJssel, Zwarte Water, Vecht, Zwarte Meer, Ketelmeer en Vossemeer gelegen ongebouwde onroerende zaken, voor zover het bos- of natuurterreinen betreft, worden geacht belang te hebben bij de afvoerwerken van het waterschap indien zij voor hun afwatering op de IJssel of ander buitenwater gebruik maken van een lozingskunstwerk zoals een gemaal of een duiker en/of afwateren op wateren die in beheer zijn bij het waterschap.

paragraaf 4 ongebouwde eigendommen, indeling in omslagklassen
Artikel 9

De ongebouwde onroerende zaken in het waterschap zijn ingedeeld in vijf omslagklassen.

Artikel 10
  • 1. Ten behoeve van de indeling in omslagklassen van de ongebouwde onroerende zaken, niet zijnde bos- en natuurgebieden, worden naar mate van belang de volgende punten toegekend (tabel 4):

    Tabel
    1.     WATERAFVOER •      belang en waterbezwaar •      weinig belang en waterbezwaar •      geen belang en waterbezwaar3 2 1
    2.     WATERAANVOER •      belang •      weinig belang •      geen belang (geen wateraanvoer)2 1 0
  • tabel 4

  • 2. Ten behoeve van de indeling in omslagklassen van de ongebouwde onroerende zaken, zijnde bos- en natuurgebieden, worden naar de mate van belang de volgende punten toegekend (tabel 5):

    Tabel
     - belang en waterbezwaar - weinig/geen belang en waterbezwaar (natuur "laag") (natuur "hoog") 2 1
  • 3. Ten behoeve van de indeling in omslagklassen in de artikelen 11 tot en met 15 worden, voorzover er sprake is van zowel waterafvoer als wateraanvoer, de punten van waterafvoer en wateraanvoer bij elkaar opgeteld.

Artikel 11

In de eerste klasse worden ingedeeld:

ongebouwde onroerende zaken waaraan volgens artikel 10 vijf punten zijn toegekend.

Artikel 12

In de tweede klasse worden ingedeeld:

ongebouwde onroerende zaken waaraan volgens artikel 10 vier punten zijn toegekend.

Artikel 13
  • In de derde klasse worden ingedeeld:

  • 1. ongebouwde onroerende zaken waaraan volgens artikel 10 drie punten zijn toegekend.

  • 2. de binnendijks buiten de bebouwde kommen gelegen openbare verharde wegen en andere openbare verharde oppervlakten, spoorwegen en de bijbehorende emplacementen, industrieterreinen en overeenkomstige terreinen.

Artikel 14
  • In de vierde klasse worden ingedeeld:

  • 1. ongebouwde onroerende zaken waaraan volgens artikel 10 twee punten zijn toegekend.

  • 2. de binnendijks buiten de bebouwde kommen gelegen openbare onverharde wegen en gelijksoortige wegen.

  • 3. ongebouwde onroerende zaken voor zover deze water betreffen dat zichtbaar in verbinding staat met de wateren in beheer van het waterschap.

Artikel 15
  • In de vijfde klasse worden ingedeeld:

  • 1. ongebouwde onroerende zaken waaraan volgens artikel 10 één punt is toegekend.

  • 2. buitendijks gelegen onroerende zaken, die volgens het bepaalde in de artikelen 6, lid 3 en 8, lid 3, belang hebben.

  • 3. ongebouwde onroerende zaken voor zover deze water betreffen dat niet zichtbaar in verbinding staat met wateren van het waterschap.

  • 4. ongebouwde onroerende zaken voorzover deze liggen binnen de bebouwde kommen.

Artikel 16

In de niet-betalende klasse (omslagklasse 0) worden ingedeeld:

ongebouwde onroerende zaken voorzover deze niet op grond van het bepaalde in de artikelen 11 tot en met 15 in een van de betalende klassen worden ingedeeld.

Artikel 17 vermenigvuldigingsfactoren omslagklassen waterkwantiteit

De op grond van de Omslagverordening vastgestelde heffingsmaatstaf voor de ongebouwde onroerende zaken wordt vermenigvuldigd met de volgende factoren:

voor omslagklasse 1:           5

voor omslagklasse 2:           4

voor omslagklasse 3:           3

voor omslagklasse 4:           2

voor omslagklasse 5:           1

voor omslagklasse 0:           0

Artikel 18
  • 1. Het indelen in omslagklassen geschiedt uitgaande van kadastrale percelen.

  • 2. Gedeelten van een kadastraal perceel kunnen slechts in een aparte klasse worden ingedeeld indien de aaneengesloten oppervlakte van een dergelijk gedeelte minimaal één hectare bedraagt, met dien verstande dat aaneengesloten bos- en natuurterreinen met een opper-vlakte groter dan tien are in een afzonderlijke omslagklasse kunnen worden ingedeeld.

  • 3. Indien in een kadastraal perceel of een gedeelte van een perceel een of meer aaneengesloten onderdelen kleiner dan 1 hectare kunnen worden aangewezen, welke tot verschillende klassen behoren, wordt - rekening houdend met de grootte van die onderdelen en de puntentoekenning conform artikel 10 - het gemiddelde aantal punten voor het gehele of een gedeelte van het perceel bepaald.

    Vervolgens wordt het perceel of perceels-gedeelte in die klasse ingedeeld, waarvan het aantal punten het gemiddelde aantal punten zo dicht mogelijk benadert. Het bepaalde in dit lid is van toepassing onverminderd het bepaalde in het tweede lid.

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 19 inwerkingtreding
  • 1. De onderstaande omslagklassenverordeningen worden ingetrokken, met dien verstande dat zij van toepassing blijven op belastbare feiten die zich hebben voorgedaan voor het tijdstip van ingang van deze verordening, met inachtneming van het bepaalde in die verordeningen,

    • a.

      Omslagklassenverordening van het Waterschap Benoorden de Dedemsvaart 1995,

      goedgekeurd bij besluit van GS van Overijssel d.d. 10 januari 1995, nr. MWA 95/37.

    • b.

      Omslagklassenverordening van het Waterschap De Noorder Vechtdijken 1995,

      goedgekeurd bij besluit van GS van Overijssel d.d. 13 december 1994, nr. MWA

      94/1863.

    • c.

      Omslagklassenverordening van het Waterschap Bezuiden de Vecht 1994, goedgekeurd bij besluit van GS van Overijssel d.d. 24 januari 1995, nr. MWA 94/1552. 

    • d.

      Omslagklassenverordening van het Waterschap IJsseldelta, goedgekeurd bij besluit van GS van Overijssel d.d. 17 oktober 1994, nr. MWA 94/1712.

    • e.

      Omslagklassenverordening van het Waterschap Salland 1994, goedgekeurd bij besluit van GS van Overijssel d.d. 10 januari 1995, nr. MWA 94/2040.

  • 2. Deze verordening treedt in werking op de eerste dag volgend op die van haar bekendmaking en werkt terug tot en met 1 januari 1997.

Artikel 20 citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als "Omslagklassenverordening van het Waterschap Groot Salland 1997".

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van het algemeen bestuur van het Waterschap Groot Salland van 6 januari 1997.

Gepubliceerd in Overijssels Dagblad 7 maart 1997

de dijkgraaf,

de secretaris,

Toelichting

1. Algemene toelichting
1.1    Inleiding

Op grond van artikel 120, vijfde lid van de Waterschapswet kan het waterschap een Omslag-klassenverordening vaststellen, om te voorkomen dat er bij de heffing van de omslag onevenre­dig voor- of nadeel voor de omslagplichtigen ontstaat.

De Omslagklassenverordening vormt tezamen met de Omslagverordening (artikel 110 Waterschapswet) en de Kostentoedelingsverordening (artikel 119, eerste lid Waterschapswet) de basis voor de omslagheffing. De Omslagklassenverordening behoeft de goedkeuring van gedeputeerde staten van de provincie Overijssel.

Volgens de Waterschapswet kunnen omslagklassen worden ingesteld om te voorkomen, dat verschillen in hoedanigheid of ligging van de onroerende zaken leiden tot onevenredig voor- of nadeel voor de omslagplichtigen. Dit wordt bereikt door aan de omslagklassen vermenigvuldi­gingscijfers toe te kennen, waarmee de heffingsmaatstaf van de omslag voor de betreffende taak wordt gecorrigeerd.

Om te kunnen komen tot een verantwoorde kostentoedeling, is door het waterschap een onderzoek uitgevoerd naar de verhouding, waarin de kosten uit de begroting van het water-schap over de categorieën belanghebbenden dienen te worden verdeeld. In dit onderzoek is mede onderzocht, of er op grond van hoedanigheid of ligging binnen het taakgebied verschillen bestaan in belang. Uitgangspunt hierbij was dat het te ontwerpen classificatiesysteem en de gemiddelde tarieven zoveel mogelijk aansluiten bij de bestaande systemen en de gemiddelde tarieven van de waterschappen vóór de fusie.

1.2    Bevoegdheid en taakgebied

De bevoegdheid tot het instellen van omslagklassen door middel van een verordening, is krachtens artikel 120, lid 5 van de Waterschapswet opgedragen aan het algemeen bestuur van het waterschap. Omslagklassen kunnen alleen worden ingesteld voor gebouwde en ongebouwde onroerende zaken. Het instellen van omslagklassen voor ingezetenen is niet mogelijk.

De omslagheffing heeft betrekking op de in het Reglement vastgelegde taakgebieden. Het belanghebbend gebied is het gebied, dat belang heeft bij de vervulling van een bepaalde taak door het waterschap en uit dien hoofde in de omslag dient te worden betrokken. Onroerende zaken in gebieden zonder belang bij een bepaalde taak behoren derhalve niet in de omslag voor die taak te worden betrokken. Het waterschap heeft dit gerealiseerd door voor deze onroerende zaken een omslagklasse met een vermenigvuldigingsfactor van nul in te stellen.

1.3    Mogelijke omslagklassen

Het bovenstaande betekent, dat het algemeen bestuur van het waterschap voor de taken waterkering en waterkwantiteitsbeheer voor de, binnen het reglementaire taakgebied gelegen, gebouwde en ongebouwde onroerende zaken kan besluiten over te gaan tot de instelling van omslagklassen.

Voor de ongebouwde onroerende zaken is besloten tot de instelling van de in de verordening beschreven omslagklassen. De motivatie van dit besluit wordt uiteengezet in deze toelichting. Voor de gebouwde eigendommen binnen het taakgebied waterkering wordt onderscheid gemaakt in één betalende-klasse en een niet-betalende klasse voor die eigendommen welke gelegen zijn in de uiterwaarden.

1.4   Relatie met de kostentoedeling

Het instellen van omslagklassen heeft een nauwe relatie met de kostentoedeling. De kostentoede­ling voor het waterschap is vastgelegd in de voor het jaar van heffing geldende kostentoedelings­verordening.

In de kostentoedelingsverordening zijn per taak de kostenaandelen van de verschillende categorieën belanghebbenden vastgelegd. Deze kostenaandelen corresponderen met het belang van die categorieën belanghebbenden bij de behartiging van die taak door het waterschap. De kostentoedeling heeft steeds betrekking op een gehele categorie binnen het taakgebied.

Het aan een categorie toegedeelde kostenaandeel wordt in principe gelijk, naar rato van de heffingsmaatsstaf, over alle omslagplichtigen binnen die categorie verdeeld. Het is echter mogelijk, dat binnen een categorie zodanige substantiële verschillen in de mate van belang bestaan, dat die bij gelijke omslag over de gehele categorie zou leiden tot onevenredig voor- of nadeel voor bepaalde omslagplichtigen. Teneinde deze verschillen terug te brengen tot aanvaardbare proporties, kan door de instelling van omslagklassen de heffingsmaatstaf en daarmee de omslag van de individuele onroerende zaken worden gecorrigeerd.

1.5    Criteria voor de instelling van omslagklassen

Kenmerkend voor het omslagstelsel van de waterschapsbelasting, zoals dat in de Waterschapswet is neergelegd, is de solidariteitsgedachte. Het principe van solidariteit brengt in het algemeen met zich mee, dat omslagplichtigen binnen het taakgebied in gelijk mate bijdragen in de kosten van de taakuitoefening, ongeacht waar deze taak in concreto binnen het taakgebied wordt uitgeoefend.

Van het solidariteitsprincipe kan worden afgeweken door middel van het instellen van omslagklassen voor gebouwde en ongebouwde onroerende zaken, in het geval toepassing van dit principe leidt tot een niet billijke lastenheffing.

De Waterschapswet stelt twee voorwaarden waaraan voldaan moet zijn, voordat het waterschap van het solidariteitsprincipe mag afwijken.

1)   er dienen verschillen te zijn in de hoedanigheid of ligging van onroerende zaken;

2)   het niet verdisconteren van bepaalde aan hoedanigheid of ligging verbonden feiten of omstandigheden dient te leiden tot een onevenredig voor- of nadeel voor de omslagplichtigen.

ad. 1                             Hoedanigheid of ligging

Deze voorwaarde heeft betrekking op verschillen in de fysieke gesteldheid van de in de omslag betrokken onroerende zaken.

De hoedanigheid of ligging van een gebied is bepalend voor de hoeveelheid en aard van de voorzieningen die het waterschap bij de uitvoering van zijn taken voor de onroerende zaken dient te treffen. Vervolgens is de hoedanigheid en ligging van de onroerende zaken in dat gebied bepalend voor de mate van belang/profijt die de onroerende zaken bij de getroffen voorziening-en hebben.

Verschil in hoedanigheid heeft betrekking op verschillen in het vereiste voorzieningenniveau voor zover die verschillen voortvloeien uit eigenschappen van de grond waaruit de onroerende zaak is samengesteld of uit het gebruik daarvan. De ontwateringsdiepte is bijvoorbeeld een factor die kan leiden tot onevenredig voor- of nadeel.

Verschil in ligging heeft betrekking op verschillen in horizontale of verticale ligging binnen het taakgebied. Verschil in horizontale ligging heeft onder meer betrekking op verschillen in de geografische ligging van de onroerende zaken binnen het taakgebied. Verschil in verticale ligging heeft met name betrekking op hoogteverschillen tussen de onroerende zaken in het taakgebied. Verschillen in hoogteligging kunnen bijvoorbeeld leiden tot verschillen in belang bij wateraanvoer.

De constatering van verschillen in hoedanigheid en ligging, hoeft op zich niet te leiden tot de instelling van omslagklassen. Daarvoor geldt immers de tweede voorwaarde, namelijk dat de geconstateerde verschillen onevenredig voor- of nadeel voor de omslagpichtigen met zich meebrengen.

ad. 2                             Onevenredig voor- of nadeel

De tweede voorwaarde houdt in, dat het niet verdisconteren van bepaalde aan hoedanigheid of ligging van de onroerende zaak verbonden feiten of omstandigheden dient te leiden tot een onevenredig voor- of nadeel voor de omslagplichtigen, alvorens het waterschap bevoegd is tot instelling van omslagklassen over te gaan Memorie van toelichting Waterchapswet, pag. 85. De onevenredigheid dient hierbij van aanmerkelijke omvang te zijn Nota naar aanleiding van het eindverslag Waterschapswet. Daarbij dient nogmaals bedacht te worden dat het solidariteitsprincipe het uitgangspunt is van de Waterschapswet. Dit brengt met zich mee dat moet worden onderkend, dat door het omslagstelsel een zekere mate van voordeel voor een bepaalde groep omslagplichti­gen noodzakelijkerwijs zal samengaan met nadeel voor een andere groep. Het waterschap dient daarom een zekere terughoudendheid te betrachten bij het instellen van omslagklassen. De norm van onevenredig voor- of nadeel heeft het karakter van een open norm, die bij een concrete invulling uiteindelijk door de belastingrechter moet worden getoetst. De belastingrech­ter heeft voor de inwerkingtreding van de Waterschapswet reeds geoordeeld, dat het ontbreken van een classificatieregeling bij een substantieel verschil in belang, waarbij werd uitgegaan van een verschil in belang van 50 %, onverbindendheid van de regeling ten gevolge heeft Hof Den Haag 7 februari 1991, Belastingblad 1991, pag. 319.

De Unie van Waterschappen kiest in haar "Rapport inzake de omslagklassen" (Den Haag, april 1994) voor ruime marges als invulling van het criterium onevenredig voor- of nadeel. De Unie stelt dat indien de kostenbedragen van alle potentiële omslagklassen binnen een bandbreedte van plus of min 50 % van het gemiddelde kostenbedrag liggen, het instellen van omslagklassen niet noodzakelijk is. Het waterschap kan echter besluiten om toch omslagklassen in te stellen.

Wanneer de kostenbedragen buiten de bandbreedte vallen is het instellen van omslagklassen verplicht.

Als de kosten van potentiële omslagklassen zich binnen een marge van plus of min 25 % van het gemiddelde kostenbedrag bevinden verdient het geen aanbeveling omslagklassen in te stellen.

De benadering van de Unie is weergegeven in onderstaande figuur.

(zie bijlage 'figuur 1 - benadering unie', de link is onderaan de verordening te vinden)

figuur I        Het instellen van omslagklassen volgens de Unie van Waterschappen

Om te bepalen of er aanleiding is over te gaan tot het instellen van omslagklassen, was het nodig allereerst door middel van onderzoek eventuele verschillen in belang vast te stellen. Door de werkgroep Belastingen is in opdracht van de Stuurgroep een onderzoek uitgevoerd: "Toedeling waterschapslasten Waterschap Groot Salland".

Met name uit de tweede voorwaarde spreekt een zekere beperking. Er is daarom in het te ontwerpen classificatiesysteem gestreefd naar een zo beperkt mogelijk aantal omslagklassen van vijf, overeenkomstig het reglement. Het instellen van teveel klassen is ongewenst: hoe meer klassen, hoe kleiner de verschillen tussen de klassen.

1.6    Onderzoek "Toedeling waterschaplasten Waterschap Groot Salland"

In het rapport is, uitgaande van de bestaande situaties van elk van de betrokken waterschappen en die zijn vastgelegd in de bestaande omslagklassenverordeningen, een nieuwe methode van classificatie ontworpen.

Bij de totstandkoming van het rapport zijn de bepalingen en uitgangspunten van de Waterschapswet en het Reglement in acht genomen. Daarnaast is gebruik gemaakt van:

  • het rapport van de werkgroep waterschapsfinanciën: "De financiën van het waterschap", den Haag, april 1983;

  • het IPOIUvW-rapport van de werkgroep vervolgstudie waterschapsfinaciën "Rapport inzake de kostentoedeling", Den Haag, juni 1989;

  • de systematiek van het rapport van de Unie van Waterschappen: "Rapport kostentoedeling waterschap, methode Oldambt", Den Haag, 1981;

  • het rapport kostentoedeling van de TAUW voor de waterschappen Bezuiden de Vecht (1993), de Noorder Vechtdijken (1994) en IJsseldelta (1994);

  • het rapport kostentoedeling van de Heidemij voor het Waterschap Benoorden de Dedemsvaart (1993);

  • het rapport kostentoedeling van de sector Ontwikkeling en Projecten voor het Waterschap Salland (1993).

2. Artikelgewijze toelichting
2.1    Aanhef

In de aanhef van de verordening wordt verwezen naar het provinciaal vastgestelde Reglement voor het waterschap Groot Salland in verband met het belang voor de instelling van omslagklassen voor het waterschap.

Op basis van de Waterschapswet kan een onderverdeling in omslagklassen worden overwogen indien verschillen in hoedanigheid en ligging leiden tot onevenredige verschillen in het voordeel of nadeel van de omslagplichtigen. Hierbij valt te denken aan : grondsoort; grondgebruik; wel of geen watertoevoer; hoog gelegen en laag gelegen gronden; vlakke en geaccidenteerde gebieden; bos en cultuurgrond.

2.2    Begripsbepalingen
Artikel 1
  • In artikel 1 wordt een aantal van belang zijnde begrippen nader uitgewerkt. Bij de classificatie wordt bovendien nog een aantal begrippen gehanteerd welke onderstaand nader zijn uitgewerkt.

  • a )  aanvoerwatergang:

    Een watergang, die kunstmatig van water kan worden voorzien en voor het overige voldoet aan het gestelde bij het begrip "wateren".

  • b )  hoogwaterpeil en hoogwaterlijn:

    Het hoogwaterpeil is de waterstand in een waterloop behorende bij een afvoer die gemiddeld 1 à 2 dagen per jaar wordt bereikt of overschreden.

    De hoogwaterlijn is de lijn die het verloop van het peil aangeeft in de lengterichting van de watergang bij maatgevende afvoer.

  • c )  ontwateringsdiepte:

    Volgens de definitie is de ontwateringsdiepte de afstand tussen het grondoppervlak ofwel de hoogteligging van het perceel ten opzichte van NAP en de hoogste grondwaterstand tussen de ontwateringsmiddelen (verklarende woordenlijst, commissie voor hydrologisch onderzoek TNO, 1986). Bij `ontwateringsmiddelen' moet worden gedacht aan wateren. In deze verordening wordt onder ontwateringsdiepte verstaan: het verschil tussen de hoogteligging van het maaiveld en het berekende hoogwaterpeil (in de grond) ter plaatste van de bekende maaiveldhoogte. Per hoogtecijfer is de ontwateringsdiepte bepaald.

    Het hoogwaterpeil ter plaatse van een perceel wordt op basis van het normatieve verhang bepaald langs de kortste afstand tussen de betreffende watergang en het perceel. Als maat wordt als regel voor de hellende gebieden een normatief verhang aangehouden van ca. 0,40 m/km. In de vlakke gebieden wordt geen rekening gehouden met een normatief verhang.

  • f )    maatgevende afvoer:

    De afvoer die gemiddeld 1 à 2 dagen per jaar wordt bereikt of overschreden; deze afvoer is bepalend voor het ontwerp van het waterafvoerstelsel.

  • g )   winterstreefpeil:

    Het peil dat gedurende het winterseizoen in perioden van normaal waterbezwaar wordt nagestreefd in de wateren.

  • h )   theoretisch zomerpeil:

    Het theoretische zomerpeil van een stuw of een gemaal in de wateren, die aan de bovenstroomse zijde van de stuw of het gemaal kunnen worden gevoed.

  • i )    zomerstreefpeil:

    Het na te streven zomerpeil van een stuw of een gemaal in de wateren, die aan de bovenstroomse zijde van de stuw of het gemaal kunnen worden gevoed.

2.3          Waterkeringszorg
Artikel 2, 3 en 4

Omslagklassen gebouwd en ongebouwd

De waterkeringszorg richt zich op het taakgebied zoals dat in het Reglement is vastgesteld. De zorg is gericht op bescherming van het achterliggende gebied tegen overstroming. Het belang van alle onroerende zaken in het taakgebied, te weten de instandhouding ervan, is in beginsel gelijk.

Voor de begrenzing van het belanghebbend gebied bij de waterkeringszorg wordt als uitgangspunt genomen de "hoge grondenlijn". Deze lijn is door de provincie bepaald aan de hand van de maatgevende hoogwaterstanden (MHW) van de IJssel, het Zwarte Water, de Vecht, het Zwarte Meer, het Ketelmeer en het Vossemeer. Deze lijn wordt ook gehanteerd als begrenzing van de zogenaamde dijkringgebieden als bedoeld in de Wet op de Waterkering. Voor het waterschap Groot Salland is de lijn enigszins aangepast, omdat ook de gebieden die binnen de MHW van de Vecht liggen tot het belanghebbende gebied zijn gerekend.

De afwijking in het vierde lid van artikel 3 voor bos- en natuurterreinen ten opzichte van andere peceelsgedeelten, vloeit voort uit de definitiebepaling van bos- en natuurgebied. Van zo'n gebied kan namelijk sprake zijn bij een oppervlakte groter dan tien are.

In de kostentoedeling gaat men voor de onroerende zaken uit van de waarde welke beschermd wordt door de waterkeringszorg. Voor de gebouwde eigendommen geldt dan ook: hoe duurder het pand, hoe meer lasten. De heffingsmaatstaf is immers gerelateerd aan de economische waarde per 5000 gulden. Omslag-klassen binnen de gebouwde eigendommen is dan ook niet nodig.

Voor de ongebouwde onroerende zaken is bij de kostentoedeling uitgegaan van de economische waarde voor de bos- en natuurgebieden en de economische waarde voor de overige gebieden. Hieruit volgde een verhouding tussen cultuur en natuur van 3.5 : 1. Dit verschil is dermate groot dat hierdoor een onevenre­dig voor- en nadeel ontstaat en een classificatie doorgevoerd moet worden. De verhouding.is gebruikt als vermenigvuldigingsfactor van de heffingsmaatstaf.

Gebouwde en ongebouwde onroerende zaken gelegen in de uiterwaarden van de rivieren hebben geen belang bij de waterkeringstaak. Immers hun onroerende zaak wordt niet beschermd tegen hoge buitenwaterstanden.

2.4          Waterkwantiteitsbeheer
Artikel 5

Omslagklassen gebouwd

De gebouwde onroerende zaken bestaan vanuit waterhuishoudkundig oogpunt uit drie hoofdcomponen­ten: verhard oppervlak, de ondergrond van verhard oppervlak en ongebouwde aanhorigheden. Vanuit het oogpunt van voorzieningen en kosten is het verharde oppervlak de belangrijkste waterhuis­houdkundige component binnen het gebouwd.

De afvoerkarakteristiek van verharde oppervlakten is in beginsel overal hetzelfde omdat zij onafhankelijk is van de ondergrond. Het voorzieningenniveau voor gebouwd is afgestemd op retentie na overstorten en vervolgens afvoer van het overstortwater. De kosten hiervan worden in hoofdzaak bepaald door de hoeveelheid verhard oppervlak dat erop afwatert.

Gesteld kan worden dat in het gebied van het waterschap voor het gebouwd globaal gezien hetzelfde voorzieningenniveau wordt gerealiseerd omdat gebouwd:

  • belang heeft bij c.q. gebruik maakt van afvoervoorzieningen (gewenste drooglegging);

  • qua afvoer als verhard reageert;

  • veelal aangesloten is op een rioleringsstelsel waaruit piekafvoeren via overstorten het waterbeheer­singsstelsel belasten.

Uit het vorengestelde volgt dat er binnen de categorie gebouwde onroerende zaken geen sprake is van zodanige verschillen in hoedanigheid en ligging die leiden tot het instellen van omslagklassen.

Een uitzondering dient te worden gemaakt voor de gebouwde onroerende zaken gelegen in de uiterwaar­den, die op geen enkele wijze belang hebben bij het waterkwantiteitsbeheer en waarvan de aanwezigheid niet van invloed is op het voorzieningenniveau.

Artikel 6
  • Omslagklassen ongebouwd, waterafvoer cultuur

  • Lid 1 hellende en vlakke gebieden

  • Om de bestaande classificatiesystemen van de waterschappen binnen de fusie goed op elkaar aan te kunnen sluiten is gekozen voor een hoofdindeling in:

  • 1 ) vlakke gebieden, waaronder begrepen worden: de kleigronden, de veen- en moerige gronden en de vlak gelegen zandgronden; en

  • 2 ) hellende gebieden, waaronder wordt begrepen de meer reliëfrijk en geaccidenteerd (hellend) gelegen zandgronden, zoals deze voornamelijk voorkomen in het gebied van de voormalige waterschappen Bezuiden de Vecht en Salland.

    Op grond van de navolgende overwegingen is er onderscheid gemaakt in vlakke en hellende zandgronden (zie hiervoor ook het overzicht in bijlage 3).

    • Door het geringe verhang is de intensiteit van het secundaire watergangennet in de vlakke gebieden vaak hoger in vergelijking met de hellende gebieden.

    • De werking van dit "secundaire" stelsel is sterk afhankelijk van de werking van het bij het water-schap in beheer zijnde "primaire" stelsel. In vlakke gebieden wordt het belang bij dit primaire stelsel hierdoor min of meer uniform over het gehele gebied verdeeld.

    • In de hellende gebieden is het secundaire stelsel veel minder intensief of ontbreekt zelfs geheel. In dit geval neemt het belang bij het primaire stelsel toe wanneer de afstand en de hoogteligging ten opzichte van het stelsel kleiner wordt.

    • In de hellende gebieden is er door de goede doorlatendheid een directe relatie tussen het oppervlakte water en het grondwater. In de hellende zandgebieden neemt het belang bij een optimaal peil in de winter af bij een toenemende afstand van het beschouwde perceel tot de watergang en/of bij een toenemende hoogteligging ten opzichte van het peil in de winter.

    Op grond van het bovenstaande is een kaart gemaakt met daarop aangegeven de vlakke en hellende gebieden. Deze kaart vormt de formele basis voor de classificatie en is als bijlage gevoegd bij de verordening.

    Lid 2 mate van belang

    Het schema bevat de normen op basis waarvan de gronden kunnen worden ingedeeld naar de mate van belang bij de waterafvoer.

    Voor de vlakke gebieden is hierbij aansluiting gezocht bij het voorzieningenniveau. In de vlakke gebieden wordt de waterbeheersing gerealiseerd door een dicht systeem van drainages, greppels, sloten en wateren. Het waterbeheersingsysteem van het waterschap ligt aan het eind van het systeem. Er kan vanuit worden gegaan dat door de relatief vlakke ligging van deze gebieden het belang bij de waterafvoer in het totale

    gebied gelijk is verdeeld.

    Voor de hellende gebieden is aansluiting gezocht bij de droogleggingsnormen voor de ontwateringsdiepte zoals deze indertijd in overleg met de landbouworganisaties zijn vastgesteld en die als basis hebben gediend bij de verbeteringswerken van de waterafvoer. Voor de drooglegging werd in het ontwerp in het algemeen gemiddeld ca. 0.70 m aangehouden. Bij een diepere ontwatering (groter dan 1.35 m) hebben de gronden minder belang bij de werken van het waterschap door dat er als gevolg van de te grote ontwateringsdiepte droogteschade kan ontstaan.

    Bovendien neemt in de geaccidenteerde gebieden het belang af bij een toenemende afstand tot de watergang.

    Behoudens de mate van belang, die de gronden bij het waterafvoersysteem hebben, speelt het waterbezwaar een rol. Een zeer hoog gelegen perceel op de Lemelerberg zal bijvoorbeeld geen belang hebben bij de grondwaterstand zoals deze wordt beïnvloed door het waterschap. Deze gronden geven echter wel water af aan het watergangenstelsel (= waterbezwaar). Tijdens het ontwerp van het waterbeheersingssysteem is hier rekening mee gehouden.

    In het algemeen hebben de gewassen op gronden met een ontwateringsdiepte van meer dan 1.75 geen profijt meer van die grondwaterstand en zijn voor hun waterbehoefte volledig aangewezen op het zogenaamde hangwater.

    Lid 3 uiterwaarden

    De buitendijks gelegen gronden hebben geen belang bij de binnendijks gelegen watergangenstelsels. Daarom geldt hier een ander uitgangspunt: wanneer de percelen op de IJssel of ander buitenwater afwateren via een bij het waterschap in beheer zijnd lozingskunstwerk zoals een gemaal, een duiker en/of via een in het beheer bij het waterschap zijnde watergang, hebben de percelen belang bij de werken van het waterschap. Een differentiatie van de percelen naar de mate van belang op basis van hoedanigheid en ligging van de percelen is niet gerechtvaardigd.

Artikel 7  Omslagklassen ongebouwd, wateraanvoer cultuurgronden

Lid 1 hellende en vlakke gebieden

Zie hiervoor de toelichting op artikel 6 lid 1.

Lid 2 vlakke gebieden

Er kan vanuit worden gegaan dat door de relatief vlakke ligging van de klei- en veengronden en vlakke zandgronden in deze gebieden het belang bij de waterafvoer in het totale gebied gelijk is verdeeld. In zijn algemeenheid vereist de wateraanvoer een aantal speciale voorzieningen, variërend van een afsluitbare duiker tot een inlaatgemaal. Hierdoor maakt het waterschap in deze gebieden meer kosten dan in gebieden waar deze voorzieningen niet voorkomen.

Lid 3 hellende gebieden

Bij de hellende gebieden neemt het profijt bij de wateraanvoer af bij een toenemende afstand tot en drooglegging ten opzichte van het zomerpeil in de watergang.

Lid 4 geen belang cultuur

Omdat watertoevoer enkel het tegengaan van verdroging beoogt, hebben verharde oppervlakten, wegen en watervlakten geen belang bij de watertoevoer.

Artikel 8  waterbeersing bos- en natuurterreinen

Lid 1 mate van belang

Bij de classificatie is onderscheid gemaakt in bos en natuurterreinen die uitsluitend waterbezwaar leveren en bos- en natuurterreinen die naast het leveren van waterbezwaar ook belang hebben bij de peilen in de wateren van het waterschap.

Lid 2 Reestoevers

De Reest is een laaglandbeek op de grens van Overijssel en Drenthe en vormt de grens tussen het waterschap Meppelerdiep en het waterschap Groot Salland. De lengte van de Reest bedraagt ongeveer 37 kilometer. Door conservering en aanvoer van water wordt getracht het peil in het Reestdal zo hoog mogelijk te houden.

Grote delen van het Reestdal en de omringende gebieden zijn in gebruik als landbouwgrond. Boeren hebben meestal geen belang bij een hoge grondwaterstand in hun weilanden.

Op grond van het bovenstaande worden de gronden gelegen in de directe nabijheid van de Reest (de Reestoevers) als "laag" natuurgebied beschouwd.

Lid 3 uiterwaarden

De buitendijks gelegen bos- en natuurterreinen hebben geen belang bij de binnendijks gelegen wateren van het waterschap. Daarom geldt hier een ander uitgangspunt: wanneer de percelen op de IJssel of ander buitenwater afwateren via een bij het waterschap in beheer zijnd lozingskunstwerk zoals een gemaal, een duiker en/of via een in het beheer bij het waterschap zijnde watergang, hebben de percelen belang bij de werken van het waterschap. Een differentiatie van de percelen naar de mate van belang op basis van hoedanigheid en ligging van de percelen is niet gerechtvaardigd.

Artikel 9 en 10 indeling in omslagklassen

In de voorgaande artikelen is aangegeven op welke wijze belang en profijt en de mate van belang/profijt wordt bepaald.

In deze artikelen wordt aangegeven op welke wijze dit belang wordt vertaald naar punten ten behoeve van het bepalen van de klasse in het omslagklassensysteem.

Artikel 11 t/m 16

In totaal zijn er vijf betalende klassen en een niet-betalende klasse. Dit is conform het Reglement. Het totaal aantal toegekende punten is omgekeerd evenredig met de klasse.

In de derde klasse, artikel 13, lid 2, worden verharde terreinen ingedeeld omdat zij op basis van waterafvoernormen meer belang hebben bij een goede afwatering dan landbouwgronden. Volgens het systeem van belangentoekenning hebben zij "veel belang" ongeacht de mate van drooglegging, die meestal meer is dan de omringende landbouwgronden. Ten gevolge van hun verharding leveren ze meer waterbezwaar op dan landbouwgronden. De terreinen hebben echter nooit belang bij watertoevoer.

In de vierde klasse, artikel 14, lid 2, worden de openbare onverharde en gelijksoortige wegen ingedeeld. Volgens het systeem van belangentoekenning hebben zij wat minder belang dan de verharde wegen, zodat zij in het systeem geplaatst zijn onder "belang", ongeacht de mate van drooglegging, die meestal meer is als de omringende landbouwgronden. Onder "overwegend" onverhard wordt een gronddekking van meer dan 50% verstaan.

Artikel 17 vermenigvuldigingsfactoren

In dit artikel is opgenomen hoe de omslagklassen zich verhouden tot de heffingsmaatstaf zoals deze in de Omslagverordening is opgenomen.

Artikel 18

Het bepalen-van de mate van belang wordt gedaan voor de vlakke gebieden op basis van de kaart welke bij de verordening is gevoegd, volgens de in de toelichting omschreven criteria.

Bij de hellende gebieden wordt de mate van belang bepaalt op basis van de hoogtecijferkaart.

Voor ieder punt op de hoogtecijferkaart is de drooglegging bepaald en worden de punten toegekend volgens de voorgaande artikelen. Vervolgens worden deze punten over de kadastrale percelen heen gelegd en wordt aan het perceel als geheel een klasse toegekend op basis van het naar oppervlakte gewogen gemiddelde aantal punten. Volgens artikel 18, lid 2 kan een deel van het perceel apart worden ingedeeld als dit deel minimaal één hectare is. Deze grens van één hectare is bedoeld om een al te grote versnippering van reliëf rijke percelen te voorkomen. De afwijking voor bos- en natuurterreinen ten opzichte van andere peceelsgedeelten, vloeit voort uit de definitiebepaling van bos- en natuurgebied. Van zo'n gebied kan namelijk sprake zijn bij een oppervlakte groter dan tien are. Bij het bepalen van het gemiddelde aantal punten zoals beschreven in lid 3 wordt niet gekeken hoe "diep" een bepaald punt in het perceel in een bepaalde klasse is ingedeeld. De klassen hebben een bepaalde bandbreedte met betrekking tot de drooglegging, maar of een punt bijna in de hogere of lagere klasse kan worden ingedeeld wordt niet meegewogen. Het perceel wordt dus niet als het ware "op papier geëgaliseerd".

Artikel 19 inwerkingtreding

Aangezien de bevoegdheid tot vaststelling van de verordening uitsluitend bij het algemeen bestuur van het waterschap ligt en het waterschap pas per 1 januari 1997 is opgericht, is het noodzakelijk geweest de verordening met terugwerkende kracht vast te stellen.

Het waterschap is ontstaan uit een fusie van de waterschappen Benoorden de Dedemsvaart, De Noorder Vechtdijken, Bezuiden de Vecht, IJsseldelta en Salland, alsmede het Zuiveringschap West-Overijssel. Deze waterschappen hebben deze omslagverordening zo veel mogelijk voorbereid, op grond van het daartoe strekkende overgangsrecht voor het waterschap.

Bijlagen

BIJLAGE 1 is vervallen.
BIJLAGE 2 zie de pdf onderaan deze verordening
BIJLAGE 3 behorende bij de toelichting Omslagklassenverordening 1997

CRITERIA BIJ DE INDELING IN "VLAK" EN "HELLEND"

CRITERIA BIJ DE INDELING IN "VLAK" EN "HELLEND"

Waterbeheersing

       Het verhang van de maatgevende hoogwater-lijn in de watergangen is groot (bv. meer dan 0.20 m/km).

•       De hoogteverschillen in het maaiveld boven- en benedenstrooms in het stroomgebied zijn groot (bv. > 0.50 m)

•       Er komen relatief veel noodzakelijke snelheidsbeperkende kunstwerken voor als stuwen en overlaten.

•       Een lagere intensiteit van het secundaire watergangenstelsel (weinig sloten).

•       De watergangen volgen in grote lijn het ver- loop van de hoogtelijnen. Daardoor veelal een meanderend verloop van de watergangen.

Waterbeheersing

•      Het verhang van de maatgevende hoogwaterlijn in de watergangen is gering.

•      De hoogteverschillen in het maaiveld bovenstrooms en benedenstrooms in een stroomgebied zijn gering.

•      Er komen veel minder stuwen en overlaten voor in het gebied.

•      Het secundaire watergangennet is intensief. Het gebied wordt gekenmerkt door het voorkomen van veel sloten.

•      De tracés van de watergangen vertonen een rechthoekig (polderachtig) beeld.

Bodemkaart

•      Veel variatie in voorkomende bodemtypen.

•       Het grondwatertrappenpatroon is grillig en volgt min of meer het afwateringssysteem.

Bodemkaart

•      Weinig variatie in voorkomende bodemtypen.

•      Het grondwatertrappenpatroon vertoont weinig variatie. Grote oppervlakten hebben dezelfde GT-trap.

BIJLAGE 4 behorende bij de toelichting Omslagklassenverordening 1997

Gebiedsgerichte classificatie met een perceelsgerichte differentiatie

met een indeling in "vlakke" en "hellende" gebieden

Classificatie
         

 WATERAF-

 "Vlakke" gebieden

< 1.75 m

-

 belang

3

VOER

 

≥ 1.75 m

-

 waterbezwaar

1

 

 "Hellende" gebieden

< 1.35 m

0 - 200 m

 belang

3

     

> 200 m

 weinig belang

2

   

1.35 - 1.75 m

nvt

 weinig belang

2

   

> 1.75 m

nvt

 waterbezwaar

1

WATERAAN-

 "Vlakke" gebieden

-

0 - 400 m

 weinig belang

1

 VOER

   

> 400 m

 geen watertoe-

-

       

 voer

 
 

 "Hellende" gebieden

0.40 - 1.00 m

0 - 200 m

 belang

2

   

1.01 - 1.30 m

0 - 200 m

 weinig belang

1

   

0.40 - 1.00 m

200 - 400 m

 weinig belang

1

   

< 0.40 m

nvt

 geen watertoe-

-

   

> 1.30 m

nvt

 voer

-

       

 geen watertoe‑

 voer

 

BOS- EN NA-

 Natuur "laag"

< 1.35 in

-

 belang

2

 TUUR

 Natuur "hoog"

≥ 1.35 in

-

 waterbezwaar

1

BIJLAGE 5

Zie bijgevoegde bestand 'Bijlage 5'

figuur1 benaderingunie