Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Waterschap Groot Salland

Keur Waterschap Groot Salland

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieWaterschap Groot Salland
Officiële naam regelingKeur Waterschap Groot Salland
CiteertitelKeur Waterschap Groot Salland
Vastgesteld dooralgemeen bestuur
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerpbestuur – waterschappen

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling is vervangen door de Keur Waterschap Groot Salland.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Waterschapswet, art. 56
  2. Waterschapswet, art. 77
  3. Waterschapswet, art. 81
  4. Waterschapswet, art. 83

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-04-201501-04-2015intrekking

12-03-2015

Elektronisch Waterschapsblad, 31-03-2015

Onbekend.
22-12-200901-04-2015nieuwe regeling

17-12-2009

De Stentor 21 december 2009

SBJ/2009-8357
10-06-200822-12-2009nieuwe regeling

17-04-2008

De Stentor 25-04-2008

SBJ/2008-4112
06-10-200110-06-2008Art. 1.3, 1.4, 1.6, 2.1, 2.3, 2.6, 2.7, 2.10, 3.1, 3.2, 3.3, 3.6

21-12-2001

Zwolse Courant, 05-10-2006

-

Tekst van de regeling

Aanhef

H:\SBJ\2009-8357         

HET ALGEMEEN BESTUUR VAN HET WATERSCHAP GROOT SALLAND      

Gelezen het voorstel van het dagelijks bestuur van 19 november 2009:

Gelet op het bepaalde in artikel 56, 77, 81 en 83 van de Waterschapswet;

BESLUIT

vast te stellen de Keur Waterschap Groot Salland. 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Hoofdstuk 1.            Algemene bepalingen

Artikel 1.1            Begripsomschrijvingen

In deze Keur en de daarop berustende bepalingen wordt, tenzij anders bepaald, verstaan onder:

a.      bergingsgebied: een krachtens de Wet ruimtelijke ordening voor waterstaatkundige doeleinden bestemd gebied, niet zijnde een oppervlaktewaterlichaam of onderdeel 

         daarvan, dat dient ter verruiming van de bergingscapaciteit van een of meer watersystemen en ook als bergingsgebied op de legger is opgenomen;

b.      beschermingszone: aan een waterstaatswerk grenzende zone, waarin ter bescherming van dat waterstaatswerk voorschriften krachtens deze Keur van toepassing zijn

         en die als zodanig in de legger is opgenomen, dan wel, indien er nog geen legger is of de beschermingszone nog niet in de legger is opgenomen:

          1. de zone aansluitend aan de waterkering, die zich uitstrekt tot 20 meter uit de teen;

          2. de zone ter breedte van 5 meter grenzend aan het oppervlaktewaterlichaam;

c.      bestuur: het dagelijks bestuur van Waterschap Groot Salland;

d.      bodemsanering: activiteit voor het beperken en zoveel mogelijk ongedaan maken van verontreinigingen en directe gevolgen daarvan of van dreigende

         verontreinigingen van de bodem;

e.      bronbemaling: het onttrekken van grondwater ten behoeve van het in den droge uitvoeren van bouwactiviteiten of ontgravingen;

f.        buitenbeschermingszone: aan een beschermingszone van een waterkering grenzende zone, waarin ter bescherming van dat waterstaatswerk voorschriften krachtens

          deze Keur van toepassing zijn en die als zodanig in de legger is opgenomen, dan wel, indien er nog geen legger is of de buitenbeschermingszone nog niet in de legger

         is opgenomen de strook grond aansluitend aan de beschermingszone van de waterkering, die zich uitstrekt tot 100 meter uit de teen;

g.      grondwater: water dat vrij onder het aardoppervlak voorkomt met de daarin aanwezige stoffen, voor zover het waterschap met het beheer over dat grondwater is belast;

h.      grondwatersanering: activiteit voor het beperken en zoveel mogelijk ongedaan maken van verontreinigingen en directe gevolgen daarvan of van dreigende

         verontreinigingen van het grondwater;

i.         infiltreren: in de bodem brengen van water, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater;

j.         legger: als bedoeld in artikel 5.1 van de Wet of in artikel 78 tweede lid van de Waterschapswet;

k.       noodvoorziening: al dan niet reeds bestaande inrichting die onverwijld moet worden ingezet ter bestrijding van calamiteiten;

l.         onttrekken: onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam of van grondwater door middel van een onttrekkingsinrichting;

m.    oppervlaktewaterlichaam: samenhangend geheel van vrij aan het aardoppervlak voorkomend water, met de daarin aanwezige stoffen, alsmede de bijbehorende

        waterbodem, oevers en, voor zover uitdrukkelijk aangewezen krachtens de Wet, drogere oevergebieden, alsmede flora en fauna;

n.      pompcapaciteit: het door de fabrikant opgegeven maximum wateropbrengend vermogen van de pomp in m³ per uur;

o.      profiel van vrije ruimte: de ruimte ter weerszijden van en boven een primaire of regionale waterkering die naar het oordeel van de beheerder benodigd is voor een

         toekomstige versterking van de waterkering;

p.      teen:de als zodanig in de legger aangegeven lijn, of voor zover daarin niet aangegeven de lijn, die overeenkomt met de snijlijn van het talud van de waterkering met het horizontaal gelegen maaiveld, dan wel met de bodem van het aangrenzende water, of bij natuurlijke hoogten of hooggelegen gronden de grenzen van een doorlopende strook van deze hoogten of gronden ter breedte van 10 meter;

q.      waterkering: kunstmatige hoogte, (gedeelten van) natuurlijke hoogten of hoge gronden met ondersteunende kunstwerken die een waterkerende of mede een 

         waterkerende functie hebben en de ter weerszijden daarvan gelegen strook van 4 m uit de teen;

r.        watersysteem: samenhangend geheel van een of meer oppervlaktewaterlichamen met bijbehorende bergingsgebieden, waterkeringen en ondersteunende

           kunstwerken en grondwaterlichamen;

s.waterstaatswerk: oppervlaktewaterlichaam, bergingsgebied, waterkering, ondersteunend kunstwerk, dat als zodanig in de legger is aangegeven, dan wel dat, als de 

         vaststelling van de legger nog niet heeft plaatsgevonden, op de in artikel 5.2 bedoelde kaart is aangegeven;

t.        watervergunning: vergunning als bedoeld in de Wet;

u.      werken: alle door menselijk toedoen ontstane of te maken constructies met toebehoren;

v.      Wet: Waterwet.

Artikel 1.2          Hoofdelijke aansprakelijkheid

1.      De verplichtingen ingevolge deze Keur rusten op de eigenaar van gronden.

2.      Wanneer die gronden met een beperkt recht zijn bezwaard, dan wel krachtens persoonlijk recht in gebruik zijn gegeven, berusten de verplichtingen ingevolge deze Keur

          ook op de beperkt gerechtigden en in geval sprake is van een persoonlijk gebruiksrecht op de gebruikers.

3.      Voor de nakoming van de in deze Keur aan de eigenaar opgelegde verplichtingen is ieder van de in het tweede lid genoemde gerechtigden, alsmede de eigenaar

         hoofdelijk aansprakelijk.

Hoofdstuk 2 Beheer van Waterstaatswerken

Hoofdstuk 2      Beheer van Waterstaatswerken

Gebodsbepalingen

Artikel 2.1            Afrasteringen

1.      De eigenaren van gronden, die gebruikt worden voor het houden van dieren, welke gronden zijn gelegen aan waterstaatswerken, kunnen door het bestuur verplicht

         worden langs hun gronden een voldoende kerende afrastering aan te brengen.

2.      Het bestuur kan algemene regels stellen omtrent de in het eerste lid bedoelde verplichting, afrasteringconstructies en wijze van plaatsing.

Artikel 2.2     Coupures en sluizen

De eigenaren van in waterkeringen voorkomende coupures en sluizen kunnen door het bestuur verplicht worden deze terstond te sluiten.

Onderhoud aan waterstaatswerken

Artikel 2.3   Onderhoudsplicht

1.      Onderhoudsplichtig zijn diegenen, die in de legger tot het plegen van gewoon en of buitengewoon onderhoud aan waterstaatswerken zijn aangewezen.

2.      Indien een aan een oppervlaktewaterlichaam grenzend perceel minder dan twee meter breed is, wordt het daarachter gelegen perceel als aangrenzend perceel

         aangemerkt.

Onderhoud aan waterkeringen door derden

Artikel 2.4   Gewoon onderhoud door derden

De onderhoudsplichtigen van waterkeringen dragen zorg voor een goede toestand van de waterkeringen door:

  • a.

    het bestrijden van schadelijk wild, het herstellen van geringe beschadigingen en het in stand houden van begroeiingen en materialen, dienstig aan de waterkering.

  • b.

    het vrijhouden van bentepollen, distels, ridderzuring en andere ongewenste kruiden, zand, hout, afval, voorwerpen en materialen;

  • c.

    het egaliseren van molshopen;

  • d.

    het maaien van gras en ruigte;

  • e.

    het vrijwaren van wortels van opgaande begroeiingen (bomen en struiken).

Artikel 2.5   Buitengewoon onderhoud door derden

1.      De onderhoudsplichtigen van waterkeringen zijn verplicht tot instandhouding daarvan overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent ligging, vorm, afmeting en

         constructie.

2.      Buitengewoon onderhoud mag niet worden uitgevoerd in de periode van 15 oktober tot 15 april.

Artikel 2.6     Ondersteunende kunstwerken en werken

De onderhoudsplichtigen van ondersteunende kunstwerken en/of werken die in, op, aan of boven waterkeringen of de beschermingszone zijn aangebracht en (mede) een waterkerende functie hebben, zijn verplicht deze waterkerend te houden.

Onderhoud aan oppervlaktewaterlichamen door derden

Artikel 2.7Gewoon onderhoud door derden

1.      De onderhoudsplichtigen van oppervlaktewaterlichamen enondersteunende kunstwerken zijn verplicht tot:

          a. het in stand houden van de oppervlaktewaterlichamen en ondersteunende kunstwerken;

           b. het onderhouden van begroeiingen, dienstig aan de waterhuishoudkundige functies die aan die oppervlaktewaterlichamen zijn toegekend;

            c. het daaruit verwijderen van afval.

2.   De onderhoudsplichtigen dragen zorg voor het vóór de schouwdata schonen door:

       a. het maaien van begroeiingen op de taluds van de oppervlaktewaterlichamen en het verwijderen van het maaisel;

        b. het verwijderen van begroeiingen uit het natte profiel van de oppervlaktewaterlichamen.

Artikel 2.8        Buitengewoon onderhoud door derden

De onderhoudsplichtigen van oppervlaktewaterlichamen dragen zorg voor het vóór de schouwdata in overeenstemming brengen met het in de legger bepaalde omtrent ligging, vorm, afmeting en constructie, met dien verstande dat de oppervlaktewaterlichamen wat betreft de bodembreedte minimaal aan de leggernorm voor de bodembreedte moeten voldoen.  

Hoofdstuk 3 Handelingen in het watersysteem

Hoofdstuk 3.     Handelingen in het watersysteem

Watervergunning voor het gebruik van waterstaatswerken

Artikel 3.1     Watervergunning waterstaatswerken en beschermingszones

1.   Het is verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van een waterstaatswerk door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop,

      daarboven, daarover of daaronder:

a.      werkzaamheden te verrichten;

b.      werken of opgaande (hout)beplantingen te plaatsen of te behouden, dan wel aanwezige (hout)beplantingen te verwijderen;

c.      vaste stoffen of voorwerpen te brengen of te hebben of te (be)houden;

d.      dieren te brengen of te hebben;

e.      activiteiten te houden op andere dan daarvoor aangewezen plaatsen;

f.        buiten openbare wegen met rij- of voertuigen, dan wel met een lastdier te rijden of vee te drijven;

g.      drijfmest op waterkeringen aan te brengen en op door het bestuur aangewezen waterkeringen kunstmest of vaste mest aan te brengen;

h.      de waterstand op een peil te brengen of te houden, anders dan het peil dat voor het betreffende peilgebied is vastgesteld of dat normaal wordt aangehouden;

i.        zich op waterkeringen anders dan als rechthebbende te bevinden, indien dat op een voor het publiek kenbare wijze is aangegeven en zich anders dan als     

         rechthebbende te bevinden ter plaatse van een oppervlaktewaterlichaam;

j.        binnen 20 meter van een stuw of van een in- of uitstroomopening van een bemalingsinstallatie een ligplaats in te nemen met een schip, dan wel te zwemmen, te duiken

          of watersport te beoefenen;

k.      op door het  bestuur aangewezen waterkeringen chemische bestrijdingsmiddelen te gebruiken, met dien verstande dat het wel toegestaan is pleksgewijs deze middelen

          te gebruiken ter bestrijding van distel, brandnetel en ridderzuring;

l.        opgaande (hout)beplantingen lager dan 4 meter, gerekend vanaf het maaiveld, over de oppervlaktewaterlichamen te hebben hangen.

2   a. Het eerste lid, aanhef en sub a, b, c, f en l is van overeenkomstige toepassing op de beschermingszone van oppervlaktewaterlichamen;

      b. Het is verboden zonder vergunning van het bestuur, anders dan in overeenstemming met de  functie van de beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam, zich

           daar anders dan als rechthebbende te bevinden, indien het oppervlaktewaterlichaam blijkens de legger in onderhoud is bij het waterschap.

3.   Het is verboden zonder vergunning van het bestuur in de beschermingszone van waterkeringen of beneden de denkbeeldige lijn dalend onder een helling van 1:5 vanaf de 

      kruin:

a.   afgravingen en seismische onderzoeken te verrichten;

b.   werken met een overdruk van 10 bar te plaatsen en te hebben;

c.   explosiegevaarlijk materiaal of explosiegevaarlijke inrichtingen te hebben;

d.  bouwwerken op te richten;

e.  opgaande( hout)beplantingen te plaatsen of te behouden, dan wel aanwezige (hout)beplantingen te verwijderen  brengen of te hebben, met dien verstande dat dit wel

      toegestaan is op een afstand van meer dan 10 m uit de teen van de waterkering.

4.      Het derde lid, aanhef en sub a, b en c is van overeenkomstige toepassing op de buitenbeschermingszone van waterkeringen.

5.      Het is verboden zonder vergunning van het bestuur in het profiel van vrije ruimte werken te plaatsen of te behouden.

Algehele verboden, watervergunning, meld-, meet- en registratieplicht voor het af- en aanvoeren, het lozen op of onttrekken van water aan oppervlaktewaterlichamen en voor het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem      

Artikel 3.2        Algeheel verbod bij calamiteiten

1.   In geval van grote schaarste of overvloed aan water, aanmerkelijke verslechtering van de kwaliteit daarvan of bij het in ongerede raken van een waterstaatswerk, dan wel 

       indien zodanige omstandigheid dreigt te ontstaan, kan het bestuur zonodig in afwijking van verleende vergunningen  of geldende peilbesluiten of streefpeilenkaarten,

       verbieden:

       a. water af te voeren naar en / of aan te voeren uit oppervlaktewaterlichamen;

       b. water te lozen op of te ontrekken aan oppervlaktewaterlichamen;

       c. grondwater te onttrekken of water te infiltreren.

2.     Zodra het bestuur handhaving van het verbod krachtens het eerste lid niet langer noodzakelijk acht, maakt het onverwijld de intrekking van het verbod bekend.

Artikel 3.3     Watervergunning af- en aanvoeren

Het is verboden zonder vergunning van het bestuur water af te voeren naar of aan te voeren uit oppervlaktewaterlichamen.

Artikel 3.4      Watervergunning lozen en onttrekken

1. Het is verboden zonder vergunning van het bestuur:

    a. water te lozen in een oppervlaktewaterlichaam, indien:

    1e. de hoeveelheid te lozen water meer kan bedragen dan 100 m3 per uur;

    2e. wordt geloosd met drainagemiddelen met het oog op de ontwatering van gronden.

    b. water te onttrekken aan een oppervlaktewaterlichaam, indien de hoeveelheid te onttrekken water meer kan bedragen dan 100 m3 per uur.

2. Geen vergunning krachtens het vorige lid is vereist voor het onttrekken van water aan de op de bij deze Keur behorende kaart A aangegeven oppervlaktewaterlichamen.

3.  Geen vergunning krachtens het eerste lid, onderdeel a, 2e, is vereist voor een gemeente, in het kader van haar taak ingevolge artikel 3.6, eerste lid van de Waterwet, in door

      het dagelijks bestuur aan te wijzen gebieden.

Artikel 3.5       Meldplicht onttrekken oppervlaktewater

1.      Degene die water onttrekt aan een oppervlaktewaterlichaam, doet daarvan melding aan het bestuur, indien de hoeveelheid te onttrekken water meer kan bedragen dan

        10 m3/uur.

2.      Geen melding krachtens het vorige lid is vereist voor de op de bij deze Keur behorende kaart A aangegeven oppervlaktewaterlichamen.

Artikel 3.6            Watervergunning onttrekken van grondwater en infiltreren in de bodem

1.   Het is verboden zonder vergunning van het bestuur:

      a. grondwater te onttrekken; 

      b. water in de bodem te infiltreren.

2. Geen vergunning krachtens het eerste lid, onderdeel a, is vereist voor:

     a. onttrekkingen uitsluitend voor het droog houden van een bouwput ten behoeve van bouwkundige of civieltechnische werken en onttrekkingen bij wijze van proef of ten

         behoeve van een bodemsanering, waarbij:

         - de te onttrekken hoeveelheid grondwater niet meer bedraagt dan 50.000 m3 per aaneengesloten periode van 30 dagen met een maximum van 200.000 m3 per

           aaneengesloten periode van zes maanden en

        - de onttrekking niet langer duurt dan een aaneengesloten periode van zes maanden;

     b. onttrekkingen uitsluitend voor grondwatersanering, waarbij de te onttrekken hoeveelheid grondwater niet meer bedraagt dan 50.000 m3 per aaneengesloten periode van 

         30 dagen met een maximum van 200.000 m3 per aaneengesloten periode van 12 maanden;

     c. onttrekkingen uitsluitend of nagenoeg uitsluitend voor beregenings- of bevloeiingsdoeleinden, waarbij de pompcapaciteit niet meer bedraagt dan 60 m3 per uur met een

         maximum van 25.000 m3 per aaneengesloten periode van 3 maanden;

     d. onttrekkingen ten behoeve van noodvoorzieningen;

     e. overige doeleinden, indien de pompcapaciteit niet meer bedraagt dan 10 m3 per uur.

3.  Het tweede lid is niet van toepassing op onttrekkingen van grondwater op een diepte van meer dan 50 meter beneden het maaiveld en zijn gelegen in het gebied,

      aangegeven als boringsvrije zone diepe pakket van Salland op kaart Drinkwatervoorziening nr. 09295053, behorende bij de Omgevingsverordening Overijssel 2009.

Artikel 3.7    Vrijstellingen melden en meten van onttrekkingen grondwater

1.   Het derde en vierde lid zijn niet van toepassing voor onttrekkingen als bedoeld in artikel 3.6 derde lid.

2.      Het derde en vierde lid zijn evenmin van toepassing voor onttrekkingen van meer 50.000 m3 grondwater per jaar en voor tijdelijke onttrekkingen van in totaal meer dan

         meer 50.000 m3.

3.      De verplichtingen ingevolge artikel 6.11, eerste, tweede en vierde lid van het Waterbesluit gelden niet voor:

         a. onttrekkingen uitsluitend of nagenoeg uitsluitend voor beregenings- of bevloeiingsdoeleinden, waarbij de pompcapaciteit niet meer bedraagt dan 10 m3 per uur;

         b. onttrekkingen als bedoeld in artikel 3.6, tweede lid, onderdeel e.

2.    De verplichtingen ingevolge artikel 6.11, tweede en vierde lid van het Waterbesluit gelden niet voor:

       a. onttrekkingen van maximaal 10 m3 grondwater per uur;

       b. onttrekkingen van maximaal 50.000 m3 grondwater per jaar ten behoeve van beregening en bevloeiing dan wel ten behoeve van een noodvoorziening.

Artikel 3.8          Nadere regels melding

1.      De melding bedoeld in artikel 3.5 gaat vergezeld van:

a.     een situatietekening, waarop de plaats van het handelen is aangegeven;

b.     een beschrijving van de wijze van onttrekken;

c.     een opgave van de aard en herkomst van het water;

d.     het maximum debiet in m3 per uur;

e.     het gemiddeld debiet in m3 per uur;

f.       de aanvang en duur van handelen;

g.     dagtekening;

h.     naam, adres en woonplaats meldplichtige.

2.      De melding bedoeld in artikel 6.11, eerste lid van het Waterbesluit, vindt plaats door toezending aan het bestuur van een volledig ingevuld meldingsformulier, zoals dat is

         vastgesteld door het bestuur.

3.      Het bestuur kan nadere regels stellen met betrekking tot de wijze van melden en met betrekking tot het verstrekken van gegevens over het onttrekken van water uit

         oppervlaktewater.

4.      Indien wijziging optreedt in de in de vorige leden bedoelde gegevens, doet de meldplichtige daarvan onverwijld melding aan het bestuur.

Algemene regels, vrijstelling, nadere vrijstellingen en zorgplicht

Artikel 3.9                       Algemene regels

1.      Het bestuur kan voor het verrichten van handelingen als bedoeld in de artikelen 3.1, 3.3, 3.4 en 3.6 algemene regels geven, welke mede kunnen inhouden een vrijstelling

         van de vergunningplicht, dan wel een algeheel verbod voor het verrichten van die handelingen.

2.      Bij regeling krachtens het voorgaande lid, kan de verplichting worden opgelegd handelingen te melden, metingen uit te voeren, gegevens te registreren en daarvan

         opgave te doen aan het bestuur.

Artikel 3.10      Vrijstelling watervergunningplicht voor beheershandelingen

Geen vergunning krachtens artikel 3.1, 3.3, 3.4 of 3.6 is vereist voor handelingen die plaats hebben door of in opdracht van het bestuur ten behoeve van het aan het waterschap op grond van artikel 2 Waterschapswet opgedragen taken.

Artikel 3.11      Nadere vrijstellingen

Het bestuur kan andere oppervlaktewaterlichamen, grondwateren of gebieden aangeven op de bij deze Keur behorende kaarten, aanwijzen, waarop of waarin de in dit hoofdstuk bedoelde vrijstellingen van toepassing zijn.

Artikel 3.12          Zorgplicht

1.      Ieder die handelingen verricht of nalaat en die weet of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat door die handelingen of het nalaten daarvan inbreuk kan worden

         gemaakt op door het waterschap in het kader van zijn beheer uitgevoerde maatregelen in het watersysteem, is verplicht alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van 

         hem verwacht mogen worden, ten einde die inbreuk te voorkomen, dan wel indien daarvan reeds sprake is, al het mogelijke te doen om de gevolgen daarvan zoveel

         mogelijk ongedaan te maken. Indien de inbreuk het gevolg is van een ongewoon voorval, worden de maatregelen onverwijld genomen.

2.      Degene die handelingen verricht als bedoeld in het vorige lid en daarbij kennis neemt van een inbreuk die door die handelingen wordt veroorzaakt, meldt die inbreuk en

         de maatregelen die hij voornemens is te treffen of reeds heeft getroffen, zo spoedig mogelijk aan het de bestuur.

3.      Het bestuur kan aanwijzingen geven over die maatregelen.

Hoofdstuk 4 Toezicht en handhaving

Hoofdstuk 4      Toezicht en handhaving

Artikel 4.1            Schouw

1.      Door of namens het bestuur wordt schouw gevoerd over de waterstaatswerken volgens een door dat bestuur vastgesteld schema.

2.      Het bestuur kan indien het zulks nodig acht besluiten een extra schouw te voeren.

3.      Het bestuur stelt de datum van de schouw vast en maakt die tenminste twee weken tevoren bekend door kennisgeving ervan in een dag-, nieuws- of huis aan huisblad,

         dan wel op andere geschikte wijze.

4.      De in het derde lid voorgeschreven bekendmaking kan in spoedeisende gevallen voor de aanvang van een extra schouw worden vervangen door een persoonlijke

          mededeling. Daarbij kan met een kortere termijn dan genoemd in het derde lid worden volstaan.

Artikel 4.2           Aanwijzing toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde in of krachtens deze Keur zijn belast de daartoe door het bestuur aangewezen ambtenaren of andere personen.

Artikel 4.3          Strafbepalingen

1.      Overtreding van de bepalingen van deze Keur en de daarop gebaseerde regelgeving wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete tot ten

          hoogste het bedrag van de tweede categorie als genoemd in artikel 23 Wetboek van strafrecht, al dan niet met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

2.      Indien ten tijde van het plegen van de in het eerste lid genoemde overtreding nog geen jaar is verlopen sedert een vroegere veroordeling van de overtreder wegens

          gelijke overtreding onherroepelijk is geworden, kan hechtenis tot het dubbele van het gestelde maximum worden opgelegd.

Hoofdstuk 5 Overgangs- en slotbepalingen

Hoofdstuk 5               Overgangs– en slotbepalingen

Artikel 5.1            Vergunningen en andere besluiten

1.      Een vergunning of ontheffing verleend vóór inwerkingtreding van deze Keur voor een ingevolge deze Keur vergunningplichtig handelen, wordt geacht ingevolge deze

         Keur te zijn verleend.

2.      Voor al hetgeen vóór de inwerkingtreding van deze Keur rechtmatig tot stand is gebracht, wordt geacht vergunning ingevolge deze Keur te zijn verleend.

3.      Andere besluiten dan een vergunning of ontheffing, genomen krachtens de Keur Waterschap Groot Salland 1997 of de Keur Waterschap Groot Salland,

         vóór inwerkingtreding van deze Keur, die ook genomen kunnen worden op grond van deze Keur, worden geacht ingevolge deze Keur te zijn genomen.

Artikel 5.2            Keurkaart

De ligging van de waterkeringen waarvoor al dan niet krachtens artikel 5.1 van de Wet vaststelling van een legger is voorgeschreven, maar waarvoor vaststelling nog niet heeft plaatsgehad, is aangegeven op de Overzichtskaart waterkeringen.

Artikel 5.3            Onderhoud aan waterstaatswerken

1.      Voor waterstaatswerken, waarvoor bij of krachtens artikel 78, tweede lid, Waterschapswet, bij provinciale verordening of bij waterschapsreglement het vaststellen van 

         een legger is voorgeschreven, maar waarvoor vaststelling nog niet heeft plaatsgehad, is de onderhoudsplicht als volgt geregeld: Voor waterkeringen en waterkerende

         kunstwerken berust het gewoon onderhoud bij de eigenaren van de (gedeelten van) waterkeringen en het buitengewoon onderhoud bij het waterschap; voor

         oppervlaktewaterlichamen berust het gewoon en buitengewoon onderhoud bij de aangrenzende eigenaren, met dien verstande dat indien een aan een

         oppervlaktewaterlichaam grenzend perceel minder dan twee meter breed is, wordt het daarachter gelegen perceel als aangrenzend perceel aangemerkt.

2.      De onderhoudsplichtigen van waterstaatswerken zijn, in het geval bedoeld in het eerste lid, verplicht tot instandhouding van het waterstaatswerk overeenkomstig

         hun functie.

Artikel 5.4         Algemene regels

In afwijking van het bepaalde in artikel 3.9 en artikel 2.1. tweede lid, is het algemeen bestuur bevoegd algemene regels vast te stellen op de dag dat het deze Keur vaststelt.  

Artikel 5.5            Inwerkingtreding

Deze Keur treedt in werking op 22 december 2009. Op die datum wordt de tot dan toe geldende Keur ingetrokken.

Toelichting op de Keur

TOELICHTING OP DE KEUR WATERSCHAP GROOT SALLAND                  

H:\SBJ\keur-toelichting-2009               

Algemeen

Wetgeving en beleid

Deze keur is gebaseerd op de Waterschapswet, de Waterwet (Stb. 490, 2009) het Waterbesluit en de Omgevingsverordening Overijssel 2009. Een nieuwe keur als gevolg van de komst van de Waterwet. Met die wet verschuiven de bevoegdheden in onderdelen van het waterbeheer en breidt het juridisch instrumentarium uit. Waterschappen hebben daarnaast in belangrijke mate te maken met de provincie als bevoegd gezag voor het vaststellen van regionale waterplannen en andere relevante omgevingsplannen, waarin zij de meer strategische aspecten van het waterbeheer opneemt. De provincie verwacht dat de waterschappen dat beheer dan ook adequaat uitvoeren, mede om provinciale doelstellingen te verwezenlijken. De provincie biedt de waterschappen daartoe nadere regels over het regionale waterbeheer in de Omgevingsverordening Overijssel 2009.

Bij het  opstellen van deze keur is dan ook niet alleen uitgegaan van de Waterwet en het Waterbesluit, maar ook van de Omgevingsverordening Overijssel 2009. Het waterschap is bevoegd verordeningen vast te stellen (artikel 78 Waterschapswet). De Waterwet gaat verder uit van nadere regels van waterschappen bij verordening (keur). Het waterschap is de regionale waterbeheerder voor het stellen van gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot de onderdelen van het watersystemen waarmee het is belast.

Decentrale overheden (waaronder de waterschappen) streven naar minder regels, minder lasten voor burgers en bedrijven, een vereenvoudiging van regelgeving en het werken met meer algemene regels, waarbij vergunningverlening indien mogelijk vermeden wordt.

De waterkwaliteitszorg is in deze Keur geen onderwerp van regeling wat betreft de regulering van lozingen van schadelijke of verontreinigende stoffen op een oppervlaktewaterlichaam met het oog op de bescherming van de fysisch/chemische waterkwaliteit. De toekomstige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Waterwet regelen dit nagenoeg uitputtend en laten daarmee weinig ruimte voor aanvullende regels.

Deze keur bevat een aantal bepalingen over het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem. Waterschappen worden met de inwerkingtreding van de Waterwet bevoegd onderdelen van deze taak uit te oefenen. Het gaat om de onttrekkingen van grondwater, behalve die voor industriële toepassingen, als de onttrokken hoeveelheid water meer dan 150.000 m3 per jaar bedraagt en als het gaat om onttrekkingen voor de openbare drinkwatervoorziening of een bodemenergiesysteem. De regulering van die onttrekkingen blijft een bevoegdheid van de provincie.

De Waterwet geeft Waterschappen instrumenten ter regulering van dergelijke handelingen van derden.

De opbouw van de Keur

De opbouw van de Keur is als volgt:

-          hoofdstuk 1: begripsbepalingen en hoofdelijke aansprakelijkheid,

-          hoofdstuk 2: gebodsbepalingen en onderhoudsverplichtingen (gedoogplichten zijn niet  opgenomen, omdat de Waterwet in alle gedoogplichten voorziet),

-          hoofdstuk 3: watervergunning en algemene regels voor het gebruik van waterstaatswerken, het aan- en afvoeren van water, het lozen en onttrekken van water met

           betrekking tot wateren en tot grondwater en het infiltreren. Ook staan hier algehele verboden en bepalingen over melden, meten en vrijstellingen. Het hoofdstuk eindigt 

           met een zorgplichtartikel,

-          hoofdstuk 4: schouw, toezicht en handhaving,

-          hoofdstuk 5: overgangs- en slotbepalingen.

Aan het bestuursorgaan (het dagelijks bestuur) wordt de bevoegdheid gegeven regels te stellen (artikel 3.9), dan wel kaartbijlagen bij de Keur te wijzigen, met als gevolg dat Keurbepalingen een ruimere strekking krijgen of juist geen toepassing vinden. In de Keur wordt ook de mogelijkheid geboden tot het stellen van algehele verboden, in die zin dat waar een absoluut verbod geldt, er geen mogelijkheid is een vergunning te verlenen (artikel 3.2 van de Keur).

Beleid voor toepassing van de keur

De bepalingen in de Keur dienen te worden toegepast met inachtneming van het geldende beleid. Het in het beheerplan van het waterschap verwoorde beleid zal richtinggevend moeten zijn bij de uitvoering van de Keur door het waterschap. Concreet betekent dit dat als een beek ingevolge het beheerplan een ecologische functie heeft, een vergunningaanvraag geweigerd kan worden als de waterstaatkundige functie van de beek zich verzet tegen de inwilliging van de aanvraag.

Niet langer een vergunning voor de eigen dienst

In die gevallen waarin het waterschap optreedt als een ‘derde’ (bijvoorbeeld als het een nieuw kantoorgebouw realiseert en daarbij ook water aanlegt), heeft het voor de uitvoering van verboden handelingen een vergunning nodig, net zoals die derde.

De in de Keur vermelde verboden zijn echter niet van toepassing op handelingen, werken, werkzaamheden en gedragingen voor van het herstel van, onderhoud- of buitengewoon onderhoud aan waterstaatswerken die door het waterschap als beheerder worden verricht. Dat geldt ook voor bepalingen over het onttrekken en lozen van water ter uitvoering van de Waterwet (hoofdstuk 6). Een beheerder voert water aan of af. Onder normale beheersactiviteiten worden hier verstaan die activiteiten of werkzaamheden die niet leiden tot leggeraanpassing.

Indien het waterschap als beheerder evenwel nieuwe werken uitvoert of wijzigingen aanbrengt in bestaande waterstaatswerken, waardoor de legger wijzigt, stelt het bestuur een projectplan vast, als bedoeld in de Waterwet. Het heeft geen vergunning nodig van zich zelf, zie artikel 3.10. Zo’n projectplan doorloopt één van de totstandkomingsprocedures uit de Algemene wet bestuursrecht, zodat de rechtsbescherming van derden is gewaarborgd. Op genoemde besluiten is bovendien ingevolge artikel 79 Waterschapwet de Inspraakverordening van het waterschap van toepassing. Het projectplan moet zodanig concreet zijn dat voor belanghebbenden duidelijk is wat voor hen de gevolgen zijn.

Keur en legger

Uit de legger is - naast de vermelding van de onderhoudsplichtigen - op te maken tot hoever waterstaatswerken en beschermingszones zich uitstrekken, ofwel waar het gebods- en verbodsregime van de Keur van toepassing is. De legger bepaalt met de daarin opgenomen maten de reikwijdte van de verbodsbepalingen en onderhoudsverplichtingen van de Keur (zgn. gelede normstelling).

Voor waterstaatswerken, waarvoor nog geen legger is vastgesteld, voorziet de Keur in het overgangsrecht in het aangeven van ligging en indien mogelijk afmetingen van de betrokken werken op een bij de Keur behorende kaart.

De Omgevingsverordening Overijssel 2009 bevat bepalingen over de inhoud van de legger. Op grond van die verordening kunnen Gedeputeerde Staten bepalen dat artikel 5.1, eerste lid Waterwet voor een bepaalde periode niet van toepassing is voor daarbij aan te wijzen waterkeringen of onderdelen daarvan. Ook is daarin bepaald dat Gedeputeerde Staten voor waterstaatswerken vrijstelling kunnen verlenen van de leggerplicht bedoeld in artikel 5.1 van de Wet met betrekking tot vorm, afmeting en constructie indien deze waterstaatswerken zich naar hun aard of functie niet lenen voor omschrijving van die elementen. In die gevallen moet de ligging wel worden aangegeven.  

De leggerplicht van artikel 5.1 van de Wet kan worden gecombineerd met de reeds bestaande leggerplicht voor onderhoud, zoals vereist op grond van de Waterschapswet (artikel 78). De leggerplicht van de Waterschapswet is van een andere aard. In die wet gaat het om de zgn. onderhoudslegger, dat wil zeggen een register van onderhoudsplichtigen of onderhoudsverplichtingen. De onderhoudslegger registreert voor welke onderdelen van het watersysteem onderhoudsverplichtingen van kracht zijn, dat wil zeggen voor welke rechthebbenden (met private rechten op onroerende zaken die grenzen aan die onderdelen) deze verplichtingen gelden. Deze verplichtingen tot betaling in natura maken van oudsher onderdeel uit van het waterschapsbestel.

Het systeem van watervergunningen vloeit voort uit de Waterwet. Deze wet biedt de mogelijkheid voor de waterbeheerder bij verordening nadere regels te stellen. Indien en voor zover de Keur van het waterschap regulering bij beschikking (vergunning) introduceert, is ook sprake van een watervergunning. In geval van watervergunningen voor verschillende samenhangende handelingen (behorend bij hetzelfde initiatief) vindt samenloop van vergunningen plaats en wordt er één watervergunning afgegeven. De Waterwet voorziet bij samenloop in het gezag dat bevoegd is tot vergunningverlening, zie artikel 6.17 van de Waterwet.

Conserverende werking van de Keur en profiel van vrije ruimte

Van de Keur gaat een conserverende werking uit, indien daarin het toekomstig tracé van een waterstaatwerk wordt beschermd. De Rechtbank Middelburg (Awb 07/3891, 29 januari 2008) oordeelde inzake de Keur van Waterschap Zeeuws Vlaanderen met een Nota begrenzingen, waarin Keurzones en bebouwingscontouren waren aangeduid, dat de in de Wet op de ruimtelijke ordening aan provincie Zeeland gegeven bevoegdheid, onverlet laat de aan een waterschap gegeven bevoegdheid om in het belang van de waterstaatszorg voorzieningen te treffen. Deze voorzieningen betroffen het aangeven van bebouwingscontouren, contouren langs waterkeringen waarbinnen vooralsnog niet mag worden gebouwd. Deze contouren waren bepaald door uit te gaan van toekomstige klimaatscenario’s. De Rechtbank nam daarbij in aanmerking dat de conserverende werking kon worden opgeheven na belangenafweging in het concrete geval van een aanvraag om ontheffing door betreffende bedrijven. Deze uitspraak is van groot belang voor waterschappen die hun belangen bij een mogelijk toekomstig grondgebruik voor het verbeteren van hun watersystemen voor de (lange) toekomst veilig willen stellen.

In dit verband is het belangrijk waar nodig een profiel van vrije ruimte op te nemen.

Artikelsgewijze toelichting

HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1  Begripsomschrijvingen

De meest essentiële begrippen voor de regionale waterbeheerder en voor de in het beheergebied gevestigde burgers en bedrijven komen aan de orde, zij het dat de lijst niet uitputtend is. Hierna wordt op aantal begrippen ingegaan.

-          a. bergingsgebieden: dit begrip is overgenomen uit de Waterwet, waarbij de relatie met de Wet ruimtelijke ordening is gelegd.

-          b. beschermingszone: dit begrip is deels overgenomen uit de Waterwet, met de toevoeging dat die zone in de legger is vermeld en dat het betreffende waterstaatswerk wordt beschermd door voorschriften krachtens deze Keur. In deze omschrijving wordt de relatie gelegd tussen de legger met de ligging, vorm, afmetingen en constructie van dat waterstaatswerk en de Keur met haar instrumentarium om die waterstaatswerken daadwerkelijk te beschermen tegen ingrepen van derden.

-          c. bestuur: het bevoegde bestuursorgaan voor het nemen van besluiten krachtens deze Keur is het dagelijks bestuur van het waterschap.

-          d. bodemsanering: de omschrijving van dit begrip is naar analogie van de omschrijving van het begrip 'grondsanering' in de Verordening voor de Fysieke Leefomgeving Overijssel.

-          e. bronbemaling: dit begrip geeft duidelijk aan wat wordt bedoeld.

-          g. grondwater: de omschrijving van dit begrip is uit de Waterwet overgenomen, met de toevoeging dat het in deze Keur om een onderdeel van het grondwaterbeheer gaat. Het gaat om grondwater, voor zover het waterschap belast is met het beheer daarvan. De Waterwet gaat uit van het toekennen aan waterschappen van het passieve, kwantitatieve beheer van grondwater, voor zover het betreft de regulering van het onttrekken van water aan grondwater voor industriële toepassingen met een hoeveelheid van niet meer dan 150.000 m3 per jaar, en voor zover het niet gaat om onttrekkingen voor de openbare drinkwatervoorziening of voor bodemenergiesystemen.

-          h. grondwatersanering: de omschrijving van dit begrip is uit de Verordening voor de Fysieke Leefomgeving Overijssel overgenomen.

-          i. infiltreren van water: deze definitie is overgenomen uit de Wet.

-          j. legger: dit begrip is voor de waterbeheerder van groot belang. Zeker nu artikel 5.1 van de Wet verplicht stelt dat de beheerder zijn waterstaatswerken vastlegt in de 'Waterwetlegger'. Daarnaast hanteren de waterschappen al sinds lange tijd de 'Waterschapswetlegger', als bedoeld in artikel 78, tweede lid van de Waterschapswet. Daarin nemen zij de lijst van onderhoudsplichtigen voor waterstaatswerken op. Het onderhoud van bepaalde waterstaatswerken door de aanliggende eigenaren komt nog veelvuldig in het regionale waterbeheer voor. Er is geen enkel beletsel om deze twee verschillende leggers te integreren tot 1 waterschapslegger. De leggers zijn verschillend in die zin dat zij hun grondslag vinden in verschillende wetten met een andere strekking. Belangrijk bij het integreren van die beide leggers is dat de strekking van beide leggerartikelen overeind blijft.

-          k. noodvoorziening: de definitie maakt duidelijk, dat een noodvoorziening niet altijd een provisorische voorziening, uit nood geboren, behoeft te zijn. Een bestaande onttrekkingsinrichting die in geval van een calamiteit wordt ingezet is eveneens te kwalificeren als een noodvoorziening.

-          l. onttrekken: dit begrip is deels overgenomen uit de Waterwet en gaat in op zowel het onttrekken van grondwater, als ook op het onttrekken van water aan het oppervlaktewaterlichaam. In artikel 1 derde lid van de Grondwaterwet is / was opgenomen dat ontwaterings- en afwateringsactiviteiten zijn uitgezonderd van het onttrekkingsbegrip. Dat geldt ook voor het hier opgenomen begrip ‘onttrekken van grondwater’.

-          m. oppervlaktewaterlichaam: dit begrip is overgenomen uit de Waterwet. Het betreft oppervlaktewater met de daarin aanwezige stoffen, de waterbodem, de oevers (dat kunnen ook de drogere oevergebieden zijn, voor zover die uitdrukkelijk krachtens de Waterwet zijn aangewezen) en flora en fauna. Het begrip oppervlaktewaterlichaam gaat verder dan de op grond van de Kaderrichtlijn Water door de waterbeheerders als oppervlaktewaterlichamen bestempelde wateren. Deze ruime omschrijving gaat ook verder dan de omschrijving van het begrip ‘oppervlaktewater’, zoals dat door de jurisprudentie in de jaren ’80 en ’90 is gevormd.

Het gaat hierbij om oppervlaktewater, zoals de sloot, de wetering, de beek, de rivier, het meer; kortom het gaat om de bak waarin het water zit. Daarnaast kunnen we niet om het begrip ‘water’ heen, omdat daarmee wordt bedoeld de substantie in de formule H2O. Dat begrip komt voor in hoofdstuk 3, waarin het aanvoeren van water of het onttrekken van water aan het grondwater is gereguleerd.

Het begrip oppervlaktewaterlichaam is onderdeel van het meer omvattende begrip waterstaatswerk, welk begrip op zijn beurt weer deel uitmaakt van het brede begrip watersysteem.

-    n. pompcapaciteit: de omschrijving van dit begrip is uit de Verordening voor de Fysieke Leefomgeving Overijssel overgenomen.

-          o. profiel van vrije ruimte: dit begrip is gevormd door jurisprudentie en opgenomen in de Omgevingsverordening Overijssel 2009. Het profiel is noodzakelijk om in de toekomst benodigde gronden te vrijwaren van onomkeerbare ingrepen. E.e.a. is in het algemene gedeelte nader toegelicht.

-          q. waterkering: deze begripsomschrijving komt in de Waterwet niet voor. De omschrijving is nodig om aan te geven wanneer het waterschap een object als waterkering aanduidt.  Hij beheert primaire waterkeringen (bij wet aangewezen), regionale waterkeringen (bij provinciale verordening aangewezen) en overige waterkeringen (door het waterschap aangewezen op de overzichtskaart waterkeringen, waarop overigens ook de primaire en regionale waterkeringen zijn opgenomen). Het begrip dekt de drie soorten kering.

-          r. watersysteem: dit begrip is overgenomen uit de Waterwet, met de opmerking dat de zinsnede ‘en grondwaterlichamen’ hier achteraan is gezet, omdat die geen waterkeringen en ondersteunende kunstwerken behoeven.

-          s. waterstaatswerk: overgenomen uit de Waterwet, met toegevoegd dat het werk als zodanig in de (Waterwet)legger is aangegeven of, als er nog geen legger is vastgesteld, op een overzichtskaart als bedoeld in artikel 5.2 staat aangegeven. De relatie met de legger komt hier tot uitdrukking.

-          t. watervergunning: het gaat om de vergunning die de Waterwet introduceert voor bepaalde handelingen in het watersysteem en die de Keur voor het beheergebied van het waterschap concretiseert. Er wordt dus niet langer gesproken van een keurontheffing, maar van een watervergunning.

-          u. werken: dit begrip komt niet voor in de Waterwet. Het is nodig omdat het realiseren van dergelijke werken in watersystemen afbreuk kan doen aan de functies die aan die watersystemen of onderdelen daarvan, zijn toegekend.

-          v. Wet: dit is de Waterwet, waarop het Keurinstrumentarium inhoudelijk is gestoeld, naast de Omgevingsverordening Overijssel 2009.

Artikel 1.2  Hoofdelijke aansprakelijkheid

De gebruikers zijn verplicht de ingevolge de keur op de eigenaar rustende verplichtingen na te komen ingeval er sprake is van een zakelijk of persoonlijk gebruiksrecht.

Eigenaren, overige zakelijk gerechtigden tot, en gebruikers van de grond zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de nakoming van verplichtingen, die op grond van de Keur op de eigenaar van de grond rusten. Veelal is de feitelijke gebruiker van de grond bij machte aan die verplichtingen te voldoen of gebaat bij de voldoening aan die verplichtingen.

HOOFDSTUK 2 Beheer van waterstaatswerken

Gebodsbepalingen

Artikel 2.1  Afrasteringen

Het bestuursorgaan heeft de mogelijkheid aan te geven welke waterstaatswerken beschermd moeten worden tegen aftrappen of vertrappen door dieren.

Dit artikel geeft het bestuursorgaan tevens de mogelijkheid algemene regels te stellen over de afrasteringverplichting, afrasteringconstructies en wijzen van plaatsing.

Artikel 2.2  Coupures en sluizen

De eigenaren van coupures, sluizen, uitwateringen en andere doorgangen in waterkeringen, zijn verplicht deze op eerste aanzegging door of namens het bestuursorgaan te sluiten met het oog op het voorkomen van overstroming van achter de waterkering gelegen gronden.

Onderhoud aan waterstaatswerken

Artikel 2.3  Onderhoudsplicht

Onderhoudsplichtigen worden ingevolge artikel 78, tweede lid, Waterschapswet aangewezen in de legger. De Keur sluit hierop aan door als onderhoudsplichtigen aan te wijzen degenen die in de legger tot het plegen van gewoon of buitengewoon onderhoud zijn vermeld.

Voor onderhoudsactiviteiten ten behoeve van de waterstaatszorg is een Gedragscode voor de waterschappen opgesteld. Hierin is omschreven hoe te voldoen aan het vereiste van zorgvuldig handelen in gevolge artikel 2 van de wet. Door te werken volgens die Gedragscode is een vrijstelling op basis van de Flora- en Faunawet gegeven.

Artikel 5.3 bevat overgangsbepalingen over onderhoudsverplichtingen/onderhoudsplichtigen. 

Onderhoud door derden aan waterstaatswerken bestaande uit waterkeringen

Artikel 2.4  Gewoon onderhoud door derden aan waterkeringen

In deze bepaling wordt omschreven waartoe derden-onderhoudsplichtigen bij de uitvoering van het gewone onderhoud aan waterkeringen verplicht zijn. De bestrijding van muskusratten op waterkeringen gebeurt, met uitsluiting van derden, door het waterschap.

Artikel 2.5  Buitengewoon onderhoud door derden aan waterkeringen

In deze bepaling wordt omschreven waartoe derden-onderhoudsplichtigen verplicht zijn bij de uitvoering van het buitengewoon onderhoud aan waterkeringen. Als buitengewoon onderhoud wordt in de keur aangemerkt het in stand houden van de waterkering overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent richting, vorm afmeting en constructie. Dit onderhoud aan waterkeringen wordt waar het ‘primaire waterkeringen’ betreft, maar ook wel bij regionale waterkeringen, door het waterschap uitgevoerd. De onderhavige bepaling ziet, zoals in de algemene toelichting is vermeld, niet op de situaties waarin dit het geval is maar op de situatie dat dit onderhoud bij derden berust. De bepaling  richt zich dus niet tot het waterschap als waterkeringbeheerder, maar tot derden-onderhoudsplichtigen.

In de situatie dat geen legger aanwezig is en op de kaart geen vorm, afmetingen of constructie zijn aangegeven, voorziet het overgangsrecht van deze Keur.

Artikel 2.6  Werken met (mede) een waterkerende functie

Het bepaalde in dit artikel richt zich in principe tot onderhoudsplichtigen van in, op, aan of over waterkeringen of beschermingszones van waterkeringen gelegen werken die een waterkerende of mede een waterkerende functie hebben. Onderhoudsverplichtingen kunnen ook in  vergunningvoorschriften zijn opgenomen.

Onderhoud door derden aan oppervlaktewaterlichamen

Artikel 2.7  Gewoon onderhoud door derden aan oppervlaktewaterlichamen

In deze bepaling wordt omschreven waartoe derden-onderhoudsplichtigen bij de uitvoering van het gewone onderhoud aan wateren verplicht zijn. Zij zijn te allen tijde gehouden voorwerpen, materialen en stoffen uit wateren te verwijderen die af- en/of aanvoer, dan wel de berging van water hinderen. Het gaat dan om die wateren waarvoor zij onderhoudsplichtig zijn.

Daarnaast schonen onderhoudsplichtigen de wateren. Dat gebeurt vóór de vooraf aan te kondigden schouw. Daarbij gaat het er om de maatgevende af- en/of aanvoer van water veilig te stellen.

De oevers en taluds alsmede de daartoe behorende oeververdedigingswerken dienen behoorlijk in stand te worden gehouden, voor zover dat nodig is om te voorkomen dat door inzakking de af- en/of aanvoer van water wordt gehinderd. Waar de feitelijke afmetingen van het profiel de voor de af- en/of aanvoer van water noodzakelijke profielafmetingen overtreffen, kan de onderhoudsplichtige niet worden verplicht de overprofilering in stand te houden.

In het tweede lid wordt gesproken over het natte profiel. Daaronder wordt verstaan het gedeelte van het oppervlaktewaterlichaam dat zich onder het zomerpeil van het water bevindt.   

Artikel 2.8  Buitengewoon onderhoud door derden aan oppervlaktewaterlichamen

In deze bepaling wordt omschreven waartoe derden-onderhoudsplichtigen, die tot de uitvoering van het buitengewoon onderhoud aan wateren zijn verplicht, verplich zijn. Schouw op de nakoming van deze verplichting, wordt vooraf aangekondigd. Als buitengewoon onderhoud wordt aangemerkt het in stand houden van de wateren overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent richting, vorm afmeting en constructie. Wat betreft de bodembreedte gaat om de minimaal te handhaven breedte. 

Het buitengewoon onderhoud wordt waar het betreft wateren van overwegend belang voor de af- en/of aanvoer van water voor een groter gebied (de zogenoemde hoofdwatergangen) veelal uitgevoerd door het waterschap. De onderhavige bepaling ziet niet op deze situatie, maar op de omstandigheid waarin dit onderhoud bij derden berust en richt zich dus niet tot het waterschap als kwantiteitsbeheerder, maar tot derden-onderhoudsplichtigen. De situatie waarin derden-onderhoudsplichtigen tot instandhouding van wateren verplicht zijn, doet zich met name voor bij wateren die uitsluitend de afwatering van een of meer percelen dienen.

In de situatie dat geen legger aanwezig is en op de kaart geen vorm, afmetingen of constructie zijn aangegeven, voorziet het overgangsrecht van deze Keur.

HOOFDSTUK 3 Handelingen in het watersysteem

Verbodsbepalingen

Algemeen

De Waterwet heeft in hoofdstuk 6 de regulering van handelingen van derden in het watersteem opgenomen. Dat reguleringsstelsel voorziet in de introductie van de watervergunning en algemene regels. Centraal daarbij staan de doelmatige bescherming van het watersysteem en een efficiënte dienstverlening voor burgers en bedrijven. Zo komt er voor samenhangende activiteiten in het watersysteem één watervergunning. Voorts vallen meer handelingen in het watersysteem onder algemene regels. Dit leidt tot lastenvermindering voor burgers en bedrijven. Voor de waterbeheerder is deze introductie op een andere manier van groot belang: tegenstrijdigheden tussen verschillende waterwetten behoren tot het verleden. Tot slot is de afstemming met andere vergunningstelsels geborgd door het instellen van 1 loket voor de uitvoering van het behandelen van vergunningaanvragen.

Wat centraal moet, is ook te vinden in hoofdstuk 6 van de Waterwet. Dat wordt ingegeven door internationale verplichtingen of bovenregionale belangen. Het is dan wenselijk of zelfs noodzakelijk om bepaalde handelingen – of die nu betrekking hebben op een watersysteem in beheer bij het Rijk of bij een waterschap – voor alle watersystemen op uniforme wijze te regelen. Een voorbeeld van dergelijke handelingen zijn de voorheen op grond van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren gereguleerde lozingen van afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen. Voor zover het Rijk een bepaald onderwerp heeft geregeld, zijn waterschappen niet langer onverkort bevoegd om daarover  zelfstandig regels te stellen, mede ook op grond van artikel 59 van de Waterschapswet.

De bevoegdheid van waterschappen om bij verordening (Keur) regels te stellen over handelingen in de onder hun beheer vallende watersystemen, is neergelegd in artikel 56 van de Waterschapswet. In dat kader staat het de waterschappen ook vrij om naast de reeds op grond van de artikelen 6.2, 6.3 en 6.4 van de Waterwet vergunningplichtige handelingen, nog andere handelingen vergunningplichtig te stellen. Het gevolg daarvan is dat zodra een waterschap ervoor kiest om nog andere handelingen vergunningplichtig te maken of op een andere manier aan een toestemmingsvereiste te binden, die handelingen automatisch onder de watervergunning vallen. De waterschappen creëren dus geen zelfstandige vergunningstelsels meer. Bedoeling daarvan is dat de uitgangsgedachte van 1 watervergunning daarmee overeind blijft en nog belangrijker dat de integrale afweging van de bij het waterbeheer betrokken belangen blijft gewaarborgd.

Watervergunning voor het gebruik van waterstaatswerken

Artikel 3.1  Watervergunning waterstaatswerken, (buiten)beschermingzones en profiel van vrije ruimte

Op grond dit artikel worden waterstaatswerken en zones beschermd.

Eerste lid

Een aantal verboden wordt nader toegelicht.

Onderdeel a betreft het verrichten van werkzaamheden. Bij het begrip ‘werkzaamheden' moet een verband gelegd worden met verrichten van handelingen. Onder werkzaamheden vallen o.a. aanleg-, bagger-, boor-, bouw-, graaf-, demping- herstel-, onderhoud-, plant- reparatie-, revisie-, sloop-, uitbreiding-, verbouw en herbouwwerkzaamheden. Werkzaamheden betreffen zowel werkzaamheden die tot doel hebben verandering te brengen in de staat van waterstaatswerken, als werkzaamheden die onbedoeld dat effect hebben. Onder dit verbod valt bijvoorbeeld het dempen van een sloot.

Van het begrip 'werken' is in artikel 1 een definitie gegeven. Een aantal verboden wordt nader toegelicht.

Onderdeel e betreft het houden van activiteiten op andere dan de daarvoor aangewezen plaatsen. Onder activiteiten worden verstaan: het organiseren van recreatieve activiteiten (in groepsverband), het houden van wedstrijden, tentoonstellingen, feesten, markten en kermissen etc.

Met onderdeel g kan worden voorkomen dat door de wijze van bemesting de staat van een waterkering nadelig wordt beïnvloed.

Met het achterwege laten van bemesting wordt beoogd dat door verschraling zich een dieper en breder wortelende vegetatie ontwikkelt. Dit is bevorderlijk voor de erosiebestendigheid van de waterkeringen. Gelet op het verschil in aard en ligging van waterkeringen, is het gewenst om de waterkeringen waarop het totale bemestingsverbod (naast het verbod voor drijfmest) van toepassing moet zijn, aan te wijzen in een nader te nemen besluit door het dagelijks bestuur.

Wat betreft onderdeel h. het volgende. Het waterschapsbestuur is ver­plicht één of meer peil­besluiten vast te stellen, voor de gebieden die zijn aangewezen bij de Omgevingsverordening Overijssel 2009. Het waterschap zorgt ervoor dat de in het peilbesluit aangegeven waterstanden zoveel mogelijk worden gehand­haafd. De betrokken waterstan­den worden vastgesteld met het oog op functies die aan de betrokken wateren zijn toege­kend. Het is in principe ongewenst dat dit beleid en beheer wordt door­kruist door par­ticulieren die de waterstand op een ander peil brengen of houden dan in het peilbesluit voor het betrokken water is vastgesteld. Dat geldt ook in gebieden waarvoor geen peilbesluit van toepassing is, maar een zogenoemde streefpeilenkaart.

Het is dan ook verboden de waterstand op een ander peil te brengen of te houden dan voor het betref­fende gebied door het water­schapsbe­stuur is vastgesteld. Onder omstandigheden kan het bestuur aan particulie­ren toestaan dat (tijdelijk) de waterstand op een ander peil wordt gebracht, bijvoor­beeld door toepassing van onderbe­maling. Dit zal over het algemeen slechts kunnen gebeuren indien de betrok­kene daarbij zodanige maatregelen neemt dat geen nadelige effecten ontstaan voor de waterhuishoud­kundige verzorg­ing van het gebied.

Onderdeel i, over het zich anders dan als rechthebbende bevinden op een waterstaatswerk, heeft wat betreft waterkeringen als achtergrond dat die in principe toegankelijk zijn voor recreatief medegebruik in individuele gevallen.

Oppervlaktewaterlichamen (en beschermingszones van oppervlaktewaterlichamen die bij het waterschap in onderhoud zijn, zie tweede lid) waaraan recreatieve waarde kan worden toegekend, kunnen in principe voor recreatief medegebruik worden opengesteld, indien waterstaat­kundige belangen zich daar niet tegen verzetten.

De toegang tot de oppervlaktewaterlichamen en de beschermingszone daarvan kan aan de eigenaar en zakelijk of persoon­lijk gerechtigden niet worden ontzegd omdat hen hiermee praktisch elk genot van de zaak zou worden ontzegd. Dat zou in strijd zijn met het bepaalde in artikel 1 van Boek 5 van het Burgerlijk wetboek.

Vanzelfsprekend hangt de toegankelijkheid voor derden ook af van de houding van de eigenaar.

Wat betreft onderdeel k: de aanwijzing van de waterkeringen waar geen chemische bestrijdingsmiddelen gebruikt mogen worden, biedt de ruimte om het al dan niet toestaan van chemische bestrijdingsmiddelen af te stemmen op de aard van de waterkering en de vorm van het dagelijks beheer: waterstaatkundig of natuurtechnisch. Bij aangewezen waterkeringen is het pleksgewijs gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen ter bestrijding van distel, brandnetel en ridderzuring, wel toegestaan.

Onderdeel l beoogt voldoende ruimte te houden voor het uitvoeren van onderhoud.

Tweede lid

Het tweede lid heeft betrekking op de beschermingszone van oppervlaktewaterlichamen en beoogt enerzijds de instandhouding van die lichamen en anderszijds de toegankelijkheid voor onderhoudsmachines te waarborgen.

Derde lid en vierde

Het derde en vierde lid betreffen een aantal specifieke verboden handelingen in de beschermingszone respectievelijk buitenbeschermingszone van waterkeringen. Zij beogen de instandhouding van die waterkeringen te waarborgen.

Vijfde lid

Dit lid verbiedt het plaatsen van werken in het profiel van vrije ruimte. Dit is belangrijk om in de toekomst dijkverbeteringen te kunnen realiseren. In het algemene deel van deze toelichting is ook ingegaan op het profiel van vrije ruimte.  

Het profiel van vrije ruimte is in artikel 1.1 van de Keur omschreven als de ruimte ter weerszijden van en boven de primaire of regionale waterkering die benodigd is voor een toekomstige versterking van de waterkering. Op de overzichtskaart, die deel uitmaakt van de legger, moet het profiel van vrije ruimte aangegeven worden, volgens artikel 4.5.1, vierde lid, van de Omgevingsverordening Overijssel 2009.

Algehele verboden, watervergunning, meld-, meet- en registratieplicht voor het af- en aanvoeren, het lozen op of onttrekken van water aan oppervlaktewaterlichamen en voor het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem      

In de keur zijn geen definities gegeven van aan-, afvoer en lozen van water. Er is ervan uitgegaan dat deze begrippen inmiddels eenduidig worden uitgelegd.

Onder aanvoeren wordt verstaan: het door middel van een werk of langs natuurlijke weg halen of laten stromen van water uit een ander oppervlaktewaterlichaam.

Onder afvoeren wordt verstaan: het door middel van een werk of langs natuurlijke weg brengen of laten stromen van water uit het ene oppervlaktewaterlichaam naar een andere.

Onder lozen wordt verstaan het door middel van een werk brengen van water in een oppervlaktewaterlichaam, zonder dat het water daarbij uit een ander oppervlaktewaterlichaam wordt gehaald.

Artikel 3.2  Algeheel verbod bij calamiteiten

In artikel 3.2 worden regels gesteld in geval zich calamiteiten voordoen. Het bestuur kan dan bijvoorbeeld verbieden water af te voeren of water te onttrekken. Er wordt dan afgeweken van de normaal geldende regels, welke afwijking tijdelijk is en waarvoor geen vergunning nodig is en ook geen algemene regels gelden. De Waterwet (paragraaf 5 van hoofdstuk 5) stelt regels omtrent het gevaar voor waterstaatswerken. Deze artikelen geven de waterbeheerder ruime bevoegdheden.

Artikel 3.3  Watervergunning af- en aanvoeren

Aan – en afvoeren van water is in het bijzonder een taak en verantwoordelijkheid van het waterschap. Het artikel laat ruimte om in bepaalde gevallen een vergunning te verlenen aan derden.

Artikel 3.4  Watervergunning lozen en onttrekken

De norm om zonder vergunning te mogen voor lozen en onttrekken is 100 m3 per uur. Daarnaast is het ook verboden zonder vergunning te lozen met drainagemiddelen met het oog op drainage van gronden.

Vanwege de verschillende soorten gebieden (zand / veen / klei), maakt het artikel het mogelijk om in sommige gebieden water te onttrekken zonder vergunning.

In het derde is bepaald dat geen vergunning krachtens het eerste lid, onderdeel a, 2e, is vereist voor een gemeente, in het kader van haar taak ingevolge artikel 3.6, eerste lid van de Waterwet, in door het dagelijks bestuur aan te wijzen gebieden. De achtergrond hiervan is dat uit artikel 3.6, eerste lid, Waterwet blijkt dat de gemeente zorg draagt voor het in het openbaar gemeentelijke gebied treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken, voor zover het treffen van die maatregelen doelmatig is en niet tot de zorg van het waterschap of de provincie behoort.

Artikel 3.5  Meldplicht onttrekken

Naast de vergunningplicht is er geen meldplicht van toepassing voor lozen van water, wel voor onttrekken. In een deel van het beheersgebied is echter ook voor onttrekken van water geen meldplicht van toepassing. 

Artikel 3.6  Watervergunning onttrekken van grondwater en infiltreren in de bodem

Op grond van de Waterwet is een vergunning van gedeputeerde staten vereist voor het onttrekken aan of infiltreren in een grondwaterlichaam:

a.      ten behoeve van industriële toepassingen indien de onttrokken hoeveelheid water meer dan 150.000 m3 per jaar bedraagt;

b.      ten behoeve van de openbare drinkwatervoorziening of koude- en warmteopslag (ook wel “bodemenergiesystemen” genoemd).

Het waterschapsbestuur is bevoegd om voor alle overige grondwateronttrekkingen en infiltraties een vergunningplicht op te leggen.

Tegen deze achtergrond moeten keurbepalingen over grondwater worden gelezen.

Artikel 3.6 betreft in hoofdzaak een voortzetting van de regelgeving van vóór de Waterwet, zoals destijds vastgelegd in de Verordening voor de Fysieke Leefomgeving Overijssel.

In het tweede lid is in enkele gevallen de “te onttrekken hoeveelheid grondwater” bepalend voor de vraag of een onttrekking vrijgesteld is van de vergunningplicht en in andere gevallen is de “pompcapaciteit” hiervoor bepalend.

Onttrekkingen voor bronneringen, voor een proef en voor grondsanering (onderdeel a) en onttrekkingen voor grondwatersaneringen (onderdeel b) vinden veelal plaats in het kader van een project of een groter geheel. In de planning van een dergelijk project wordt gerekend met een bepaalde onttrekkingshoeveelheid en –periode.  Omdat een vergunning is vereist vóór de start van de uitvoering, gaat het bij de beoordeling van de (noodzaak van) vergunningaanvraag om de gegevens die op dat moment voorhanden zijn, namelijk de planning en de geplande hoeveelheden te onttrekken grondwater.

Dit ligt anders ten aanzien van onttrekkingen ten behoeven van beregening of bevloeiing. Als de noodzaak of wens tot beregenen of bevloeien zich voordoet, is er geen tijd om eerst nog een vergunning aan te vragen. Ook is niet van tevoren aan te geven hoe lang de activiteiten zullen duren, of hoeveel water onttrokken zal gaan worden.

Een pompinstallatie voor beregening of bevloeiing heeft wel een bepaalde technische maximumcapaciteit of “pompcapaciteit”, benoemd in de productomschrijving of aangeduid op het typeplaatje. Dit is in feite het wateropbrengend vermogen van de pomp in onbelaste toestand met een opvoerhoogte van nul meter. Deze objectief vast te stellen maximumcapaciteit is voor deze situaties bepalend voor de vraag of een vergunning vereist is, dan wel een melding moet worden gedaan. Dat deze maximumcapaciteit niet in alle omstandigheden daadwerkelijk kan worden gerealiseerd doet hieraan niets af. 

Het derde lid is opgenomen conform de verplichting daartoe in de Omgevingsverordening Overijssel 2009. Voor het derde watervoerende pakket onder Salland geldt al sinds 1991 een strategische reservering voor de openbare drinkwatervoorziening en hoogwaardige industriële toepassing waarop de Warenwet van toepassing is.

Dit watervoerende pakket bevat grondwater van een zeer hoge kwaliteit en leeftijd maar is tegelijkertijd kwetsbaar voor uitputting (verzilting door te veel onttrekkingen) en verontreinigingen (doorboren van bovenliggende kleilagen). Zorgvuldig beheer is noodzakelijk mede gelet op de reeds aanwezige onttrekkingen voor de drinkwatervoorziening en hoogwaardige industriële toepassingen. Daarom zijn via dit lid voorwaarden opgenomen om de algehele vergunningplicht te regelen.

Artikel 3.7  Vrijstellingen melden en meten van onttrekkingen grondwater

Het eerste en derde lid zijn opgenomen ter uitvoering van bepalingen in de Omgevings-verordening Overijssel 2009.

Het Waterbesluit (artikel 6.11) bevat bepalingen over melden en meten van onttrekkingen (registreren inbegrepen). De toelichting op dat besluit gaat uitgebreid in op dit artikel.

                Artikel 6.11, eerste, tweede en vierde lid, van het Waterbesluit luidt als volgt:

1. Degene die grondwater onttrekt of water infiltreert, waarvoor geen vergunning is vereist krachtens artikel 6.4 van de wet of een verordening van het waterschap, meldt dit bij het bevoegd gezag. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over de gegevens die bij de melding worden verstrekt.

2. Degene die grondwater onttrekt of water infiltreert, meet de in elk kwartaal onttrokken hoeveelheid grondwater of geïnfiltreerd water met een nauwkeurigheid van 5 %. Voor kortdurende of seizoensgebonden onttrekkingen of infiltraties kan het bevoegd gezag in de voorschriften van de vergunning voor het onttrekken van grondwater of het infiltreren van water of, indien geen vergunning is vereist, bij maatwerkvoorschrift bepalen dat de hoeveelheid over een kortere tijdsspanne wordt gemeten.

4. Uiterlijk op 31 januari van elk jaar of, indien de onttrekking of infiltratie is beëindigd, binnen een maand na het tijdstip van beëindiging, wordt opgave gedaan aan het bevoegd gezag over de in het voorgaande kalenderjaar gemeten hoeveelheden onttrokken grondwater, geïnfiltreerd water en de kwaliteit van het geïnfiltreerde water.

De in artikel 6.11, eerste, tweede en vierde lid van het Waterbesluit zijn niet van toepassing op de in artikel 3.7, derde lid van de Keur genoemde onttrekkingen van grondwater.

De in artikel 6.11, eerste lid van het Waterbesluit (meldingsplicht) is wel van toepassing op de in artikel 3.7, vierde lid van de Keur genoemde onttrekkingen van grondwater.

Algemene regels, vrijstelling, nadere vrijstellingen en zorgplicht

Artikel 3.9  Algemene regels

De algemene regels zullen betrekking hebben op werken/werkzaamheden/handelingen die ingevolge hoofdstuk 3 vergunningplichtig zijn. Die regels kunnen inhouden een vrijstelling van de vergunningplicht of juist een algeheel verbod op het verrichten van die handelingen. Voordeel van zo’n bepaling is dat het waterschap maatwerk kan verrichten.

Artikel 3.10  Vrijstelling watervergunningplicht voor beheershandelingen

In het algemene deel van de toelichting is hier op ingegaan.

Artikel 3.12  Zorgplicht

Artikel 3.12 betreft de zorgplicht die ieder moet betrachten als het gaat om de maatregelen die het waterschap heeft getroffen in watersystemen met het oog op het bereiken van de waterhuishoudkundige doelstellingen die aan die onderdelen van watersystemen zijn verbonden. De formulering is geënt op de artikel 6.8 van de Waterwet. Verder is ook gekeken naar titel 17.2 van de Wet milieubeheer

Dit artikel draagt er toe bij dat het waterschap maatregelen van de derde kan eisen of alvast zelf maatregelen kan treffen bij (dreigende) schade, als omschreven in dit artikel. De kosten kan het waterschap verhalen op die derde, indien en voor zover die schade aan die derde is toe te rekenen. Het waterschap voorkomt hiermee dat investeringen in het watersysteem (om aan zijn verschillende wateropgaven te voldoen) weer teniet worden gedaan. Het waterschap moet er immers alles aan doen om die wateropgaven te halen, mede in het licht van de straks geldende Wet Naleving Europese regelgeving door mede overheden. Dat betekent dat het waterschap alle instrumenten waarover het beschikt, inzet om Europese verplichtingen na te komen. Het komt er op neer dat hij moet voorkómen dat anderen het werk van het waterschap frustreren. Naast een toezicht op de naleving van regels waarvoor het waterschap het bevoegde gezag is, dus ook een dergelijk afdwingen van de zorgplicht die burger en bedrijf hebben ten aanzien van watersystemen.

HOOFDSTUK 4 Toezicht en handhaving

Artikel 4.1  Schouw

De schouwvoering als bedoeld in deze bepaling betreft met name de schouw op het onderhoud aan waterkeringen en oppervlaktewaterlichamen. Schouwvoering betreft de uitoefening van toezicht op naleving van met name de onderhoudsbepalingen in de Keur. Daarnaast wordt bij de schouw gelet op eventuele overtreding van verbodsbepalingen. Het aantal malen per jaar dat de schouw wordt gevoerd, is ter nadere vaststelling aan het bestuursorgaan overgelaten. Zo nodig kan het bestuursorgaan  besluiten een extra schouw te voeren.

Artikel 4.2  Aanwijzing toezichthouders

Aanwijzing van toezichthoudende ambtenaren geschiedt krachtens het bepaalde in artikel 4.2 van de Keur door het bestuursorgaan (art. 5.11 Algemene wet bestuursrecht). Afdeling 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht bevat bepalingen omtrent de bevoegdheden van toezichthoudende ambtenaren.

Artikel 4.3  Strafbepalingen

In artikel 81 Waterschapswet is bepaald welke maximum straf op overtreding van de Keur kan worden gesteld. In deze Keur is deze maximum straf opgenomen (drie maanden hechtenis of een geldboete van de tweede categorie als genoemd in artikel 23, Wetboek van strafrecht).

De opsporingsambtenaar kan de overtreder van een keurvoorschrift een schikkingsvoorstel doen om strafvervolging te voorkomen (artikel 85, derde lid, Waterschapswet).

Deze strafbepalingen staan los van het bestuursrechtelijk instrumentarium – bestuursdwang en last onder dwangsom - waarover het bestuursorgaan ingeval van overtreding kan beschikken.

HOOFDSTUK 5 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 5.1  Vergunningen

Het eerste lid van dit artikel beoogt werken die vóór inwerkingtreding van de keur met vergunning of ontheffing zijn aangebracht en ook ingevolge de geldende keur vergunningplichtig zijn de status te geven van werken die met een vergunning ingevolge de keur zijn aangebracht.

Ingevolge het tweede lid worden werken, die vóór inwerkingtreding van de keur zonder vergunning of ontheffing legaal konden worden aangelegd en ingevolge de geldende keur vergunningplichtig zijn, aangemerkt als met vergunning ingevolge de geldende keur aangebracht.

Het derde lid ziet op bijvoorbeeld het besluit tot aanwijzing van waterkeringen ten aanzien bemesting en het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen. 

Artikel 5.2  Keurkaart

In het geval dat leggers ontbreken voor waterstaatswerken, kan het waterschap de ligging van die werken aangeven op een overzichtskaart. Dit speelt ieder geval bij waterkeringen. Deze keur bevat de omschrijving van de waterkering en de bijbehorende (buiten)beschermingszones waarop diverse keurbepalingen van toepassing zijn.

De Omgevingsverordening Overijssel 2009 bevat bepalingen over vrijstelling van opname van gegevens op de legger en over tijdelijke vrijstelling ten aanzien van de leggerplicht voor aan te wijzen waterkeringen of onderdelen daarvan.

Artikel 5.3 Onderhoud aan waterstaatswerken

Dit artikel beoogt te bewerkstelligen dat bij het nog ontbreken van een legger en een keurkaart het onderhoud aan waterstaatswerken wordt geregeld.

Artikel 5.4  Algemene regels

Met het oog op het gelijktijdig doorlopen van de procedure voor de totstandkoming van de keur en de algemene regels en de daarmee gemoeide termijnen, is artikel 5.4. opgenomen.