Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Waterschap Reest en Wieden

Verordening klachtenbehandeling waterschap Reest en Wieden

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieWaterschap Reest en Wieden
Officiële naam regelingVerordening klachtenbehandeling waterschap Reest en Wieden
CiteertitelVerordening klachtenbehandeling waterschap Reest en Wieden 2010
Vastgesteld dooralgemeen bestuur
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerprecht – bezwaar en klachten

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling is van rechtswege vervallen omdat dit onderwerp reeds is bepaald in hoofdstuk 9 van de algemene wet bestuursrecht.

Datum inwerkingtreding bij benadering.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Waterschapswet, artikel 78, lid 1
  2. Algemene wet bestuursrecht, hoofdstuk 9

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

26-10-201026-10-2010art. 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, toelichting

26-10-2010

Onbekend.

WM/MBZ/DS/6130
01-02-200026-10-2010nieuwe regeling

04-01-2000

Onbekend.

Onbekend.

Tekst van de regeling

Het Algemeen Bestuur van het waterschap Reest en Wieden;

gelezen het voorstel van het Dagelijks Bestuur van 4 oktober 2010;

gelet op artikel 78, lid 1 van de Waterschapswet en hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht;

BESLUIT:

vast te stellen de ‘Verordening klachtenbehandeling waterschap Reest en Wieden 2010'.

Verordening klachtenbehandeling waterschap Reest en Wieden 2010

Artikel 1. Begripsomschrijving

  • In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a. het waterschap: het waterschap Reest en Wieden;

  • b. de voorzitter: de voorzitter van het waterschap;

  • c. commissie: een commissie als bedoeld in artikel 7:13 van de Algemene wet bestuursrecht;

  • d. klager: de natuurlijke persoon of rechtspersoon die een klacht heeft ingediend;

  • e. klachtencoördinator: de persoon als bedoeld in artikel 2.

Artikel 2. Klachtencoördinator

  • 1. Het Dagelijks Bestuur van het waterschap wijst een klachtencoördinator aan, die zorg draagt voor de administratieve afhandeling van de klachten.

  • 2. De klachtencoördinator zendt aan betrokkenen meteen een bevestiging van de ontvangst van de klacht. In de ontvangstbevestiging vermeldt de klachtencoördinator in elk geval dat de klacht is geregistreerd, hoe de procedure verloopt en de termijn waarbinnen klager bericht zal ontvangen over de afhandeling van de klacht.

  • 3. Onder administratieve afhandeling van klachten wordt in ieder geval verstaan het doorzenden van de klacht(en) naar het betrokken bestuursorgaan, alsmede het vervullen van een intermediaire rol tussen het waterschap en (het bureau van) de Nationale Ombudsman.

  • 4. De klachtencoördinator verleent waar nodig ondersteuning bij het onderzoek naar de gedraging waarop de klacht betrekking heeft.

  • 5. De klachtencoördinator brengt jaarlijks aan het Algemeen Bestuur van het waterschap schriftelijk verslag uit van de verrichte werkzaamheden. Dit verslag moet inzicht bieden in aard en aantal van de klachten alsmede de wijze van afdoening.

Artikel 3. Bevoegdheid tot onderzoek

  • 1. Indien een klacht in behandeling wordt genomen, wordt het onderzoek naar de gedraging waarop de klacht betrekking heeft verricht door de voorzitter.

  • 2. De voorzitter kan de voorzitter van de commissie met het onderzoek naar de gedraging, waarop de klacht betrekking heeft, belasten.

  • 3. Indien de klacht een gedraging van de voorzitter betreft, wordt het onderzoek hiernaar, in afwijking van het eerste lid, door de voorzitter van de commissie verricht.

  • 4. Indien het onderzoek conform het tweede of derde lid door de voorzitter van de commissie verricht wordt, adviseert deze de voorzitter binnen zes weken schriftelijk of de klacht geheel, gedeeltelijk of niet terecht is. Indien het onderzoek naar het oordeel van de voorzitter van de commissie onvoldoende zekerheid verschaft over de gedraging waarop de klacht betrekking heeft, brengt hij de voorzitter daarvan verslag uit.

Artikel 4. Inwinnen van inlichtingen

  • 1. De voorzitter dan wel de voorzitter van de commissie is bevoegd bij het bestuursorgaan alle inlichtingen te vragen dan wel bescheiden op te vragen of in te zien, die een aangelegenheid betreffen waarop een onderzoek betrekking heeft.

  • 2. Het bestuursorgaan is verplicht binnen de door de voorzitter dan wel de voorzitter van de commissie aangegeven termijn te voldoen aan een verzoek als bedoeld in het vorige lid.

Artikel 5. Toelichting standpunt

  • 1. De voorzitter dan wel de voorzitter van de commissie stelt het bestuursorgaan op wiens gedraging het onderzoek betrekking heeft, in de gelegenheid kennis te nemen van de klacht. Het bestuursorgaan en de klager worden in de gelegenheid gesteld schriftelijk dan wel mondeling en al dan niet in elkaars aanwezigheid - één en ander ter beoordeling van de voorzitter dan wel de voorzitter van de commissie - hun standpunt toe te lichten.

  • 2. De voorzitter dan wel de voorzitter van de commissie kan, indien dit voor de beoordeling van een klacht noodzakelijk wordt geacht, ook anderen in de gelegenheid stellen van een klacht kennis te nemen en daaromtrent mondeling of schriftelijk verklaringen af te leggen.

  • 3. Van een mondelinge toelichting wordt een verslag gemaakt.

Artikel 6. Bevoegdheid tot oordelen

  • 1. De voorzitter oordeelt over de gedraging waarop de klacht betrekking heeft met inachtneming van het gestelde in het volgende lid.

  • 2. Indien de voorzitter van de commissie conform artikel 3, tweede lid dan wel derde lid, het onderzoek verricht heeft, oordeelt het Dagelijks Bestuur van het waterschap over de gedraging waarop de klacht betrekking heeft als de voorzitter van het advies van de voorzitter van de commissie zoals bedoeld in artikel 3, vierde lid, wil afwijken. Het Dagelijks Bestuur kan in dat geval alleen gemotiveerd van het advies afwijken.

Artikel 7. Mededeling bevindingen en oordeel

  • 1. De voorzitter, of in voorkomende gevallen de voorzitter van de commissie, handelt de klacht af binnen zes weken of indien een klachtadviesprocedure wordt gevolgd binnen tien weken.

  • 2. De afhandeling van de klacht kan voor ten hoogste vier weken worden verdaagd.

  • 3. De voorzitter dan wel de voorzitter van de commissie deelt, alvorens het onderzoek af te sluiten, zijn bevindingen schriftelijk mee aan het bestuursorgaan en de klager. Het bestuursorgaan en de klager worden daarbij in de gelegenheid gesteld zich binnen een door de voorzitter dan wel de voorzitter van de commissie aangegeven termijn omtrent deze bevindingen te uiten.

  • 4. Wanneer een onderzoek is afgesloten, stelt de voorzitter een brief op, waarin zijn bevindingen dan wel de bevindingen en het advies van de voorzitter van de commissie verwoord zijn en waarin hij zijn oordeel weergeeft.

  • 5. Als het geval genoemd onder artikel 6, tweede lid, zich voordoet, stelt het Dagelijks Bestuur de onder het derde lid genoemde brief op.

  • 6. De klachtencoördinator zendt de brief aan de klager, het bestuursorgaan en zonodig aan anderen die bij het onderzoek zijn betrokken.

  • 7. De vorige leden zijn eveneens zoveel mogelijk van toepassing indien de voorzitter dan wel het Dagelijks Bestuur zich geen oordeel heeft kunnen vormen.

Artikel 8. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking.

  • 2. Met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze verordening vervalt de ‘Verordening klachtenbehandeling waterschap Reest en Wieden', vastgesteld op 4 januari 2000.

  • 3. Deze verordening kan worden aangehaald als ‘Verordening klachtenbehandeling waterschap Reest en Wieden 2010'.

  • Aldus vastgesteld door het Algemeen Bestuur van het waterschap Reest en Wieden in de openbare vergadering van 26 oktober 2010.

  • Algemeen Bestuur,

  • mr. A.K. Schuttinga,

  • secretaris-directeur

  • M.M. Kool,

  • dijkgraaf

Toelichting

TOELICHTING ALGEMEEN

Krachtens de Wet Nationale ombudsman (4 februari 1981, Stb. 35) is de Nationale ombudsman bevoegd klachten over het optreden van bestuursorganen en ambtenaren van waterschappen te onderzoe­ken. De bestuursorganen van de waterschappen werden aangewezen bij Koninklijk Besluit van 1 september 1993, Stb. 488. Uit de jaarverslagen van de Nationale ombudsman blijkt dat de meest voorkomende klach­ten van burgers over het optreden van de overheid betrekking hebben op de gebrekkige informatieverstrekking en op de bejegening van burgers door de overheid. Voorts betreffen veel klachten het gebrek aan voortvarendheid waarmee de overheid werkt.

In eerste instantie dient het waterschap de klachten van burgers zoveel mogelijk zelf te behandelen. Het kenbaarheidvereiste in de Wet Nationale ombudsman vormt daarvan de illustratie. De Nationale ombudsman moet worden beschouwd als het sluitstuk op de inter­ne klach­tenbehandeling door het waterschap zelf. Het waterschap is er primair verantwoor­delijk voor dat klachten van burgers als zodanig worden onderkend en behandeld. Interne klachtenbehandeling maakt in wezen onderdeel uit van de nor­male processen bin­nen de organisatie. Onmiddellijke actie naar aanleiding van een klacht door de uitvoerende ambte­naren die het aangaat, is vaak de beste klachtenbehandeling. Wanneer evenwel een directe reactie van de betrokken ambtenaar op een klacht van een burger niet mogelijk is of niet toereikend is, moet een procedure van interne klachtenbe­handeling uitkomst kunnen bieden.

Op 11 mei 1999 heeft de Eerste Kamer met algemene stemmen het wetsvoorstel over het interne klachtrecht (hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht) aanvaard. Deze wet is gepubliceerd in het Staatsblad (Stb. 1999, 214) en is op 1 juli 1999 in werking getreden. De regeling bevat algemene bepalingen over de behandeling van klachten door bestuursorganen zelf of eventueel met gebruikmaking van een adviescommissie. Deze procedure kan tevens dienen als voorprocedure voor een eventuele behandeling van de klacht door de Nationale Ombudsman. De regeling vormt voor het grootste deel de neerslag van eisen die de Nationale Ombudsman stelt aan de afhandeling van klachten door bestuursorganen zelf. Dit betekent, dat hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing is op de behandeling van klachten bij het waterschap.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1. Begripsomschrijving

In dit artikel is geen definitie van het begrip klacht opgenomen. Dit is ook moeilijk te geven. Niet de klacht, maar de gedraging staat feitelijk centraal. Een klacht is het uiten, het te kennen geven van ontevredenheid of het misnoegen over iets aan iemand. Het doel van het Ombudsmaninstituut is het bieden van een onderzoeksvoorziening terzake van gedragingen jegens een natuurlijk persoon of rechtspersoon van overheidsorganen en van tot de overheid te rekenen personen, zoals bestuurders en ambtenbaren in een bepaalde aangelegenheid.

Artikel 2. Klachtencoördinator

De klachtencoördinator doet dienst als contactpersoon voor de klager en de betrokkenen en houdt dezen op de hoogte van de fase van behandeling. Tevens fungeert de klachtencoördinator in voorkomende gevallen als aanspreekpunt van de Nationale ombudsman en diens bureau.

Naast de administratieve behandeling van klachten brengt hij jaarlijks verslag uit omtrent het aantal, de aard en de wijze van afhandeling van de ingekomen klachten. Dit verslag kan tevens adviezen bevatten met betrekking tot de organisatie of onderdelen daarvan en bepaalde procedures, ter voorkoming van klachten in de toekomst.

Artikel 3. Bevoegdheid tot onderzoek

Wanneer dit naar het oordeel van de voorzitter noodzakelijk is, kan hij met betrekking tot een ingekomen klacht advies inwinnen bij de commissie voor de behandeling van bezwaar­schriften, ingesteld bij de Verordening behandeling bezwaren van het waterschap Reest en Wieden 2010.

Artikelen 4, 5, 6 en 7

Aangezien de voorzitter in de organisatie van een waterschap een betrekkelijk onafhanke­lij­ke positie inneemt ten aanzien van de ambtenaren en het bestuur, is hij de meest aange­wezen persoon om inlichtingen en zienswijzen te vragen en hiervoor termijnen te stellen.

Op grond van artikel 9:11 Awb geldt een vaste ter­mijn voor het afhandelen van de klacht: maximaal zes weken. De afhandeling van de klacht kan voor ten hoogste vier weken worden verdaagd.