Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Waterschap Reest en Wieden

Keur van het waterschap Reest en Wieden

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieWaterschap Reest en Wieden
Officiële naam regelingKeur van het waterschap Reest en Wieden
CiteertitelKeur Waterschap Reest en Wieden 2009
Vastgesteld dooralgemeen bestuur
Onderwerpruimtelijke ordening, verkeer en vervoer
Eigen onderwerpruimtelijke ordening - waterkeringen en waterbeheer

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

In feite is er sprake van een nieuwe regeling, omdat de nieuwe keur volledig is aangepast op de nieuwe Waterwet.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Waterschapswet, art.78

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

22-12-200901-09-2017art. 1.1, 1.2, 2.1, 2.2, 2.3, 2.4, 2.5, 2.6, 2.7, 2.8, 2.9, 2.10, 3.1, 3.2. 3.3, 3.4, 3.5, 3.6, 3.7, 3.8, 3.9, 3.10, 3.11, 3.12, 3.13, 3.14, 4.1, 4.2, 4.3, 5.1, 5.2, 5.3, 5.4, 5.5, toelichting, bijlagen

22-12-2009

Onbekend.

WS/JdV/5630
01-01-200722-12-2009art. 1.1, 1.2, 1.3, 1.4, 1.5, 1.6, 2.1, 2.2, 2.3, 2.6, 2.7, 2.8, 2.9, 2.11, 3.1, 3.3, 3.5, 3.6, 4.2, 5.1, 6.1, 7.1, 7.2, 7.3, 7.4, 7.5, 7.6, 7.7, 8.1, 10.1, 11.1, 11.2, 11.3, toelichting

19-12-2006

Onbekend.

Onbekend.
01-02-200001-01-2007nieuwe regeling

04-01-2000

Onbekend.

Onbekend.

Tekst van de regeling

Hoofdstuk 1: Algemene Bepalingen

Artikel 1.1

Begripsomschrijvingen

In deze Keur en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    aanvoeren van water: het door middel van een werk of langs natuurlijke weg halen of laten stromen van water naar een oppervlaktewaterlichaam uit een ander oppervlaktewaterlichaam;

  • b.

    afvoeren van water: het door middel van een werk of langs natuurlijke weg brengen of laten stromen van water uit een oppervlaktewaterlichaam naar een anderoppervlaktewaterlichaam;

  • c.

    bergingsgebied: een krachtens de Wet ruimtelijke ordening voor waterstaatkundige doeleinden bestemd gebied, niet zijnde een oppervlaktewaterlichaam of onderdeel daarvan, dat dient ter verruiming van de bergingscapaciteit van een of meer watersystemen en ook als bergingsgebied op de legger is opgenomen;

  • d.

    beschermingszone : aan een waterstaatswerk, grenzende zone die als zodanig in de legger is opgenomen, waarin ter bescherming van dat waterstaatswerk voorschriften krachtensdeze Keur van toepassing zijn;

  • e.

    bestuur: het dagelijks bestuur van het waterschap Reest en Wieden;

  • f.

    bodemsanering: activiteit voor het beperken en zoveel mogelijk ongedaan maken van verontreinigingen en directe gevolgen daarvan of van dreigende verontreinigingen van de grond;

  • g.

    bronbemaling: het onttrekken van grondwater ten behoeve van het in den droge uitvoeren van bouwactiviteiten of ontgravingen;

  • h.

    buitenbeschermingszone: aan een beschermingszone grenzende gronden, die als zodanig in de legger zijn aangegeven, waarin ter bescherming van het waterstaatswerk voorschriften krachtens deze Keur van toepassing zijn;

  • i.

    coupure: een doorsnijding van een waterkering, die bij hoogwater gedicht kan worden;

  • j.

    grondwater: water dat vrij onder het aardoppervlak voorkomt met de daarin aanwezige stoffen, voor zover het waterschap door of krachtens de Wet met het beheer over dat grondwater is belast;

  • k.

    grondwatersanering: activiteit voor het beperken en zoveel mogelijk ongedaan maken van verontreinigingen en directe gevolgen daarvan of van dreigende verontreinigingen van het grondwater;

  • l.

    infiltreren van water: water in de bodem brengen ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater;

  • m.

    legger: als bedoeld in artikel 5.1 van de Wet of in artikel 78, tweede lid van de Waterschapswet;

  • n.

    lozen van water: het door middel van een werk brengen van water in een oppervlaktewaterlichaam zonder dat het water daarbij uit een ander oppervlaktewaterlichaam wordt gehaald;

  • o.

    noodvoorziening: al dan niet een reeds bestaande inrichting die onmiddellijk moet worden ingezet ter bestrijding van calamiteiten;

  • p.

    onttrekken van grondwater: onttrekken van grondwater door middel van een onttrekkingsinrichting;

  • q.

    onttrekken van water: het door middel van een werk halen van water uit een oppervlaktewaterlichaam zonder dat het water daarbij in een ander oppervlaktewaterlichaam wordt gebracht;

  • r.

    oppervlaktewaterlichaam: samenhangend geheel van vrij aan het aardoppervlak  voorkomend water, met de daarin aanwezige stoffen, en de bijbehorende waterbodem, oevers en voor zover uitdrukkelijk aangewezen krachtens de Wet, drogere oevergebieden, alsmede flora en fauna;

  • s.

    peilregulerend (kunst)werk: een constructie met toebehoren waarmee het waterpeil in een oppervlaktewaterlichaam regelbaar is;

  • t.

    pompcapaciteit: het door de fabrikant opgegeven maximum wateropbrengend vermogen van de pomp in m³ per uur;

  • u.

    profiel van vrije ruimte: de als zodanig in de legger aangegeven ruimte ter weerszijden van en boven een primaire of regionale waterkering die naar het oordeel van de beheerder nodig is voor toekomstige verbeteringen aan de waterkering;

  • v.

    schouwsloot: een oppervlaktewaterlichaam, met inbegrip van de daarin gelegen en daartoe ten dienste staande kunstwerken, dat door het bestuur als zodanig is aangemerkt en dat niet tot het waterhuishoudkundige hoofdsysteem behoort;

  • w.

    teen: de als zodanig in de legger aangegeven lijn, of voor zover daarin niet aangegeven, de lijn die overeenkomt met de snijlijn van de waterkering met het horizontaal gelegen maaiveld, dan wel met de bodem van het aangrenzende water;

  • x.

    waterkering: kunstmatige hoogte, (gedeelten van) natuurlijke hoogten of hoge gronden met ondersteunende kunstwerken die een waterkerende of mede een waterkerende functie hebben;

  • y.

    watersysteem: samenhangend geheel van een of meer oppervlaktewaterlichamen met bijbehorende bergingsgebieden, waterkeringen en ondersteunende kunstwerken en grondwaterlichamen;

  • z.

    waterstaatswerk: oppervlaktewaterlichaam, bergingsgebied, waterkering of ondersteunend kunstwerk, dat als zodanig in de legger is aangegeven tenzij het werk is vrijgesteld van opname in de legger als bedoeld in artikel 5.1 van de Wet, dan wel dat, als de vaststelling van de legger nog niet heeft plaatsgevonden, op de in artikel 5.2 bedoelde kaart is aangegeven;

  • aa.

    watervergunning: vergunning als bedoeld in de Wet;

  • ab.

    werken: alle door menselijk toedoen ontstane of nog te maken constructies met toebehoren;

  • ac.

    Wet: de Waterwet

Artikel 1.2

Hoofdelijke aansprakelijkheid

  • a.

    De verplichtingen ingevolge deze Keur rusten op de eigenaar van gronden

  • b.

    Wanneer die gronden met een beperkt recht zijn bezwaard dan wel krachtens persoonlijk recht in gebruik zijn gegeven, rusten de verplichtingen ingevolge deze Keur ook op de beperkt gerechtigden en in geval sprake is van een persoonlijk gebruiksrecht op de gebruikers.

  • c.

    Voor de nakoming van de in deze Keur aan de eigenaar opgelegde verplichtingen is ieder van de in het tweede lid genoemde gerechtigden, en de eigenaar hoofdelijk aansprakelijk.

Hoofdstuk 2: Beheer van waterstaatswerken

Gebodsbepalingen

Artikel 2.1 Afrasteringen

  • a.

    De eigenaren van gronden, die gebruikt worden voor het houden van dieren, welke gronden zijn gelegen aan waterstaatswerken, kunnen door het bestuur verplicht worden langs hun gronden een voldoende kerende afrastering aan te brengen

  • b.

    Het bestuur kan algemene regels stellen over afrasteringconstructies en wijze van plaatsing.

Artikel 2.2 Coupures

  • 1. De eigenaren van in waterkeringen voorkomende coupures kunnen door het bestuur verplicht worden deze direct te sluiten.

  • 2. De middelen bestemd tot afsluiting van coupures in waterkeringen dienen door de eigenaren in goede staat te worden gehouden en zo vaak als door het bestuur nodig wordt geoordeeld te worden getoond en bij wijze van proef te worden aangebracht.

Artikel 2.3 Peilregulerende (kunst)werken

  • 1. De eigenaren van peilregulerende (kunst)werken kunnen door het bestuur verplicht worden deze op een daarbij bepaald waterpeil te stellen.

  • 2. Het bestuur besluit over de aanwijzing van peilregulerende (kunst)werken en van waterpeilen bedoeld in het eerste lid.

  • Onderhoud aan waterstaatswerken

Artikel 2.4 Onderhoudsplicht

  • Onderhoudsplichtig van waterstaatswerken zijn diegenen, die in de legger tot het plegen van gewoon en / of buitengewoon onderhoud aan waterstaatswerken zijn aangewezen.

  • Onderhoud aan waterkeringen en ondersteunende kunstwerken

Artikel 2.5 Gewoon onderhoud

  • De onderhoudsplichtigen van waterkeringen dragen zorg voor een goede toestand van de waterkeringen door het bestrijden van schadelijk wild, het herstellen van geringe beschadigingen en het in stand houden van de begroeiingen en materialen, dienstig aan de waterkering.

Artikel 2.6 Buitengewoon onderhoud

  • 1. De onderhoudsplichtigen van waterkeringen zijn verplicht tot instandhouding daarvan in overeenstemming met het in de legger bepaalde over ligging, vorm, afmeting en constructie.

  • 2. Buitengewoon onderhoud mag niet worden uitgevoerd in de periode van 15 oktober tot 15 april.

  • 3. Het bestuur kan buiten de in lid 2 bedoelde periode de werkzaamheden stilleggen bij een naar haar oordeel te hoge waterstand.

Artikel 2.7 Ondersteunende kunstwerken en werken

  • De onderhoudsplichtigen van ondersteunende kunstwerken en / of werken die in, op, aan of boven waterkeringen of de beschermingszone zijn aangebracht en (mede) een waterkerende functie hebben, zijn verplicht deze waterkerend te houden.

  • 1

Artikel 2.8 Gewoon onderhoud

  • De onderhoudsplichtigen van oppervlaktewaterlichamen zijn verplicht tot:

  • 1. het in stand houden van die oppervlaktewaterlichamen;

  • 2. het onderhouden van begroeiingen, dienstig aan de waterhuishoudkundige functies die aan die oppervlaktewaterlichamen zijn toegekend;

  • 3. het daaruit verwijderen van het maaisel en het afval;

Artikel 2.9 Buitengewoon onderhoud

De onderhoudsplichtigen van oppervlaktewaterlichamen dragen zorg voor het in stand houden daarvan in overeenstemming met het in de legger bepaalde over ligging, vorm, afmeting en constructie.

Artikel 2.10 Ondersteunende kunstwerken en werken

De onderhoudsplichtigen van kunstwerken en / of werken die in, op, aan of boven oppervlaktewaterlichamen zijn aangebracht en (mede) dienstig zijn aan de waterhuishoudkundige functies, die aan die oppervlaktewaterlichamen zijn toegekend, zijn verplicht deze werken te onderhouden.

Hoofdstuk 3: Handelingen in het watersysteem

Watervergunning en algemene regels voor het gebruik van waterstaatswerken

Artikel 3.1        Watervergunning waterstaatswerken en (buiten)beschermingszones

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van een waterstaatswerk, waaronder niet begrepen een bergingsgebied, door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder:

    • a.

      werkzaamheden te verrichten;

    • b.

      werken of opgaande (hout)beplantingen te plaatsen, te wijzigen of te behouden, dan wel aanwezige (hout)beplantingen en oeverbescherming te verwijderen of te beschadigen;

    • c.

      stoffen, voorwerpen of dieren te brengen of te hebben of te (be)houden, met dien verstande dat het brengen, hebben of (be)houden van schapen op waterkeringen wel is toegestaan;

    • d.

      activiteiten te houden op andere dan daarvoor aangewezen plaatsen;

    • e.

      buiten verharde en onverharde wegen met rij- of voertuigen dan wel met een last- of rijdier te rijden of vee te drijven;

    • f.

      een wijze van bemesting toe te passen, die afwijkt van regels die het bestuur kan stellen;

    • g.

      de waterstand op een peil te brengen of te houden, anders dan het streefpeil dat voor het betreffende peilgebied is vastgesteld of dat normaal wordt aangehouden;

    • h.

      zich anders dan als rechthebbende te bevinden;

    • i.

      schepen onbeheerd te laten drijven of een ligplaats in te nemen met een schip;

    • j.

      binnen een afstand van 20 meter van een installatie voor wind- en zonne-energie werken of beplantingen hoger dan 2 meter te plaatsen of te hebben.

  • 2. Het is verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van een bergingsgebied door, anders dan in overeenstemming met de (deel) functie, daarin,

  • daarop, daarboven, daarover of daaronder:

    • a.

      oppervlaktewaterlichamen te dempen;

    • b.

      gronden op te hogen;

    • c.

      werken of objecten aan te brengen of werkzaamheden uit te voeren die tot doel of als uitwerking hebben deze bergingsgebieden geheel of gedeeltelijk van de overstroming te vrijwaren, dan wel het bergend vermogen te doen afnemen, met uitzondering van die gedeelten die in het bestemmingsplan zijn aangeduid als bebouwingsvlak.

  • 3. Het is verboden zonder vergunning van het bestuur in, op, boven, over of onder de beschermingszone:

    • a.

      werkzaamheden te verrichten;

    • b.

      afgravingen en seismische onderzoeken te verrichten;

    • c.

      werken met een overdruk van 10 bar of meer te plaatsen en te hebben;

    • d.

      explosiegevaarlijk materiaal of explosiegevaarlijke inrichtingen te hebben;

    • e.

      werken of opgaande (hout)beplantingen te plaatsen of te behouden dan wel aanwezige (hout)beplantingen te verwijderen, met dien verstande dat dit verbod niet van toepassing is op een afstand van meer dan 10 meter uit de teen van een waterkering;

    • f.

      stoffen, voorwerpen of dieren te brengen of te hebben of te (be)houden;

    • g.

      zich anders dan als rechthebbende te bevinden;

    • h.

      opgaande houtbeplanting lager dan 4 meter, gerekend vanaf het maaiveld, te hebben hangen.

  • 4. De verboden, bedoeld in lid 2 van dit artikel onder a, f, g en h beperken zich tot:

    • a.

      de strook grond ter breedte van het onderhoudspad dat langs een oppervlaktewaterlichaam ligt;

    • b.

      de strook grond die zich uitstrekt tot een afstand van 50 cm. vanuit de teen van een waterkering.

  • 5. Het is verboden zonder vergunning van het bestuur in, op, boven, over of onder de buitenbeschermingszone:

    • a.

      afgravingen en seismische onderzoeken te verrichten;

    • b.

      werken met een overdruk van 10 bar of meer te plaatsen en te hebben;

    • c.

      explosiegevaarlijk materiaal of explosiegevaarlijke inrichtingen te hebben.

  • 6. Het is verboden zonder vergunning van het bestuur in het profiel van de vrije ruimte werken te plaatsen of te behouden.

  • Algehele verboden, watervergunning en meld-, meet- en registratieplicht voor het af- en aanvoeren, het lozen of onttrekken van water aan oppervlaktewaterlichamen en voor het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem

Artikel 3.2        Algeheel verbod bij calamiteiten

  • 1. In geval van grote schaarste of overvloed aan water, aanmerkelijke verslechtering van de kwaliteit daarvan of bij het in ongerede raken van een waterstaatswerk, dan wel indien zodanige omstandigheid dreigt te ontstaan, kan het bestuur zonodig in afwijking van verleende vergunningen of geldende peilbesluiten, verbieden:

    • a.

      water af te voeren naar en / of aan te voeren uit oppervlaktewaterlichamen;

    • b.

      water te lozen op of te ontrekken aan oppervlaktewaterlichamen;

    • c.

      grondwater te onttrekken of water te infiltreren.

  • 2. Zodra het bestuur handhaving van het verbod krachtens het eerste lid niet langer noodzakelijk acht, maakt het onverwijld de intrekking van het verbod bekend.

Artikel 3.3        Watervergunning kwetsbare oppervlaktewaterlichamen en gebieden

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het bestuur direct of indirect water af te voeren naar of aan te voeren uit oppervlaktewaterlichamen, water te lozen op of te onttrekken aan oppervlaktewaterlichamen, dan wel grondwater te onttrekken door middel van een onttrekkingsinrichting in de gebieden die door het bestuur worden aangewezen.

  • 2. Het is verboden zonder vergunning van het bestuur sloten en greppels te dempen, te graven en drainage aan te leggen in de gebieden die door het bestuur worden aangewezen.

Artikel 3.4        Watervergunning af- en aanvoeren

Het is verboden zonder vergunning van het bestuur water af te voeren naar of aan te voeren uit oppervlaktewaterlichamen, indien de te verplaatsen hoeveelheid meer kan bedragen dan 1000 m3 per uur. 

Artikel 3.5        Meldplicht af- en aanvoeren

Degene die water afvoert naar of aanvoert uit een oppervlaktewaterlichaam, doet daarvan melding aan het bestuur, indien de hoeveelheid te verplaatsen water meer kan bedragen dan 500 m³ per uur;

Artikel 3.6        Watervergunning lozen en onttrekken

  • Het is verboden zonder vergunning van het bestuur:

  • 1. water te lozen in een oppervlaktewaterlichaam, indien de hoeveelheid te lozen water meer kan bedragen dan 100 m³ per uur;

  • 2. water te onttrekken aan een oppervlaktewaterlichaam, indien de hoeveelheid te onttrekken water meer kan bedragen dan 100 m³ per uur.

Artikel 3.7        Meldplicht onttrekken van oppervlaktewater

  • a. Degene die water onttrekt aan een oppervlaktewaterlichaam doet daarvan melding aan het bestuur, indien de hoeveelheid te onttrekken water meer kan bedragen dan 20 m³ per uur;

Artikel 3.8        Watervergunning onttrekken van grondwater en infiltreren in de bodem

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het bestuur:

    • a.

      grondwater te onttrekken;

    • b.

      water in de bodem te infiltreren.

  • 2. Geen vergunning krachtens het eerste lid, onderdeel a, is vereist voor:

    • a.

      onttrekkingen uitsluitend voor het droog houden van een bouwput ten behoeve van bouwkundige of civieltechnische werken en onttrekkingen bij wijze van proef of ten behoeve van een bodemsanering, waarbij:

    • -

      de te onttrekken hoeveelheid grondwater niet meer bedraagt dan 50.000 m3 per aaneengesloten periode van 30 dagen met een maximum van 200.000 m3 per aaneengesloten periode van zes maanden en

    • -

      de onttrekking niet langer duurt dan een aaneengesloten periode van zes maanden;

    • b.

      onttrekkingen uitsluitend voor grondwatersanering, waarbij de te onttrekken hoeveelheid grondwater niet meer bedraagt dan 50.000 m3 per aaneengesloten periode van 30 dagen met een maximum van 200.000 m3 per aaneengesloten periode van 12 maanden;

    • c.

      onttrekkingen uitsluitend of nagenoeg uitsluitend voor beregenings- of bevloeiingsdoeleinden, waarbij de pompcapaciteit niet meer bedraagt dan 60 m3 per uur met een maximum van 25.000 m3 per aaneengesloten periode van drie maanden;

    • d.

      onttrekkingen ten behoeve van noodvoorzieningen;

    • e.

      overige doeleinden, indien de pompcapaciteit niet meer bedraagt dan 10 m3 per uur.

Artikel 3.9        Meldplicht onttrekken van grondwater

  • 1. De verplichtingen ingevolge artikel 6.11, eerste, tweede en vierde lid van het Waterbesluit gelden niet voor:

    • a.

      Onttrekkingen uitsluitend of nagenoeg uitsluitend voor beregenings- of bevloeiingsdoeleinden, waarbij de pompcapaciteit niet meer bedraagt dan 10 m³ per uur;

    • b.

      Onttrekkingen als bedoeld in artikel 3.8, tweede lid, onderdeel e.

  • 2. De verplichtingen ingevolge artike 6.11, tweede en vierde lid van het Waterbesluit gelden niet voor:

    • a.

      Onttrekkingen van maximaal 10 m³ grondwater per uur;

    • b.

      Onttrekkingen van maximaal 50.000 m³ grondwater per jaar ten behoeve van beregening en bevloeiing dan wel ten behoeve van een noodvoorziening.

  • 3. De vrijstellingen krachtens het eerste en tweede lid gelden niet indien het onttrekkingen betreffen van meer dan 50.000 m³ per jaar of tijdelijke onttrekkingen van in totaal meer dan 50.000 m³ per jaar.

Artikel 3.10      Nadere regels melding

  • De melding bedoeld in de artikelen 3.5 en 3.7  gaat vergezeld van:

  • a. een situatietekening, waarop de plaats van het handelen is aangegeven;

  • b. een beschrijving van de wijze van lozen of onttrekken;

  • c. een opgave van de aard en herkomst van het water;

  • d. het maximum debiet in m3 per uur;

  • e. het gemiddelde debiet in m3 per uur;

  • f. de aanvang en duur van handelen;

  • g. dagtekening;

  • h. naam, adres en woonplaats meldplichtige.

  • 2. De melding, bedoeld in artikel 6.11, eerste lid van het Waterbesluit vindt plaats door toezending aan het bestuur van een volledig ingevuld meldingsformulier, zoals dat is vastgesteld door het bestuur.

  • 3. Het bestuur kan nadere regels stellen met betrekking tot de wijze van melden en het verstrekken van gegevens over het af- en aanvoeren of onttrekken van water uit oppervlaktewater.

  • 4. Indien wijziging optreedt in de in de vorige leden bedoelde gegevens, doet de meldplichtige daarvan onmiddellijk melding aan het bestuur.

Artikel 3.11      Meet- en registratieplicht

Het bestuur kan met het oog op het te voeren beheer de meldplichtige krachtens artikel 3.5 en 3.7 de verplichting opleggen de waterhoeveelheden te meten, gegevens daarover te registreren en daarvan opgave te doen.

Artikel 3.12      Algemene regels

  • 1. Het bestuur kan voor het verrichten van handelingen als bedoeld in de artikelen 3.1, 3.3, 3.4, 3.6 en 3.8 algemene regels geven, welke mede kunnen inhouden een vrijstelling van de vergunningplicht, dan wel een algeheel verbod voor het verrichten van die handelingen.

  • 2. Bij regeling krachtens het eerste lid, kan de verplichting worden opgelegd handelingen te melden, metingen uit te voeren, gegevens te registreren en daarvan opgave te doen aan het bestuur.

  • Vrijstelling en zorgplicht

Artikel 3.13      Vrijstelling watervergunningplicht voor beheershandelingen

  • Geen vergunning krachtens artikel 3.1, 3.3, 3.4, 3.6 en 3.8 is vereist voor handelingen ten behoeve van de aan het waterschap op grond van artikel 2 Waterschapswet opgedragen taken, indien:

  • a. deze handelingen plaats hebben door of in opdracht van het bestuur;

  • b. het dagelijks bestuur of het algemeen bestuur met deze handelingen heeft ingestemd in het kader van landinrichtingsprojecten.

Artikel 3.14          Zorgplicht

  • 1. Ieder die handelingen verricht of nalaat en die weet of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat door die handelingen of het nalaten daarvan inbreuk kan worden gemaakt op door het waterschap in het kader van zijn beheer uitgevoerde maatregelen in het watersysteem, is verplicht alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van hem verwacht mogen worden, ten einde die inbreuk te voorkomen, dan wel indien daarvan al sprake is, al het mogelijke te doen om de gevolgen daarvan zoveel mogelijk ongedaan te maken. Indien de inbreuk het gevolg is van een ongewoon voorval, worden de maatregelen direct genomen.

  • 2. Degene die handelingen verricht als bedoeld in het vorige lid en daarbij kennis neemt van een inbreuk die door die handelingen wordt veroorzaakt, meldt die inbreuk en de maatregelen die hij voornemens is te treffen of al heeft getroffen, zo spoedig mogelijk aan het bestuur.

  • 3. Het bestuur kan aanwijzingen geven over die maatregelen.

Hoofdstuk 4: Toezicht en handhaving

Artikel 4.1        Schouw

  • 1. Door of namens het bestuur kan schouw worden gevoerd over de waterstaatswerken volgens een door dat bestuur vastgesteld schema.

  • 2. Het bestuur kan, indien het dit nodig acht, besluiten een extra schouw te voeren.

  • 3. Het bestuur stelt de datum van de schouw vast en maakt die ten minste twee weken tevoren bekend door kennisgeving ervan in een dag-, nieuws- of huis aan huisblad, dan wel op andere geschikte wijze.

  • 4. De in het derde lid voorgeschreven bekendmaking kan in spoedeisende gevallen voor de aanvang van een extra schouw worden vervangen door een persoonlijke mededeling. Daarbij kan met een kortere termijn dan genoemd in het derde lid worden volstaan.

Artikel 4.2        Aanwijzing toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde in of krachtens deze Keur zijn belast de daartoe door het bestuur aangewezen ambtenaren of andere personen.

Artikel 4.3        Strafbepalingen

  • 1. Overtreding van de bepalingen van deze Keur en de daarop gebaseerde regelgeving wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete tot ten hoogste het bedrag van de tweede categorie als genoemd in artikel 23 Wetboek van Strafrecht, al dan niet met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

  • 2. Indien ten tijde van het plegen van de in het eerste lid genoemde overtreding nog geen jaar is verlopen sinds een vroegere veroordeling van de overtreder wegens gelijke overtreding onherroepelijk is geworden, kan hechtenis tot het dubbele van het gestelde maximum worden opgelegd.

Hoofdstuk 5: Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 5.1        Vergunningen

  • 1. Een vergunning of ontheffing verleend vóór inwerkingtreding van deze Keur voor een ingevolge deze keur vergunningplichtig werk of handelen, wordt geacht ingevolge deze Keur te zijn verleend.

  • 2. Voor alles wat vóór de inwerkingtreding van deze keur rechtmatig tot stand is gebracht, wordt geacht vergunning ingevolge deze Keur te zijn verleend.

Artikel 5.2        Keurkaart

  • 1. Voor waterstaatswerken waarvoor krachtens artikel 5.1 van de Wet vaststelling van een legger is voorgeschreven, maar waarvoor vaststelling nog niet heeft plaatsgehad, worden de ligging en indien mogelijk vorm, afmetingen en constructie van de betrokken waterstaatswerken aangegeven op een kaart.

Artikel 5.3        Onderhoud aan waterstaatswerken

  • 1. Voor waterstaatswerken, waarvoor bij of krachtens artikel 78, tweede lid, Waterschapswet bij provinciale verordening of bij waterschapsreglement het vaststellen van een legger is voorgeschreven, maar waarvoor vaststelling nog niet heeft plaatsgehad, is de onderhoudsplicht als volgt geregeld:

    • a.

      Voor primaire en regionale waterkeringen en waterkerende kunstwerken berust het gewoon en buitengewoon onderhoud bij het waterschap;

    • b.

      Voor overige waterkeringen en waterkerende kunstwerken berust het gewoon onderhoud bij de eigenaren en het buitengewoon onderhoud bij het waterschap;

    • c.

      Voor oppervlaktewaterlichamen en ondersteunende kunstwerken berust het gewoon en buitengewoon onderhoud bij het waterschap. Voor zover het oppervlaktewaterlichamen betreffen die zijn aangemerkt als schouwsloot berust het gewoon en buitengewoon onderhoud bij de eigenaren van de aangrenzende gronden, ieder voor de halve breedte van de sloot, tenzij een andere onderhoudsplichtige is aangewezen.

  • 2. De onderhoudsplichtigen van waterstaatswerken zijn, in het geval bedoeld in het eerste lid, verplicht tot instandhouding van het waterstaatswerk in overeenstemming met hun functie.

  • 3. Voor waterkeringen en voor oppervlaktewaterlichamen waarvoor vaststelling van een legger is voorgeschreven, maar deze nog niet heeft plaats gevonden, zijn de breedtes van:

    • a.

      de beschermingszones als volgt: voor primaire en regionale waterkeringen 15 meter uit de teen, voor overige waterkeringen 5 meter uit de teen en voor oppervlaktewaterlichamen 5 meter uit de boveninsteek. Langs oppervlaktewaterlichamen die als schouwsloot zijn aangemerkt liggen geen beschermingszones;

    • b.

      de buitenbeschermingszones voor primaire en regionale waterkeringen 85 meter uit de grens van de beschermingszone.

  • 4. De in het vorige lid genoemde breedtes gelden ook in het geval dat de beschermingszones en buitenbeschermingzones nog niet als zodanig in de legger zijn aangegeven.

Artikel 5.4        Inwerkingtreding

Deze Keur treedt in werking op 22 december 2009.

Op die datum wordt de tot dan toe geldende keur ingetrokken.

Artikel 5.5         Citeertitel

Deze Keur wordt aangehaald als: Keur Waterschap Reest en Wieden 2009.

Artikelsgewijze toelichting op de Keur 2009

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen
  • In deze Keur is er voor gekozen in de lijst met begripsomschrijvingen de meest essentiële begrippen voor de regionale waterbeheerder en voor de in het beheergebied gevestigde burgers en bedrijven een plaats te geven. Daarmee wordt beoogd van de Keur een zelfstandig leesbaar document te maken. De meeste begrippen zijn ontleend aan de Waterwet. Voor een toelichting wordt dan ook verwezen naar de Memorie van Toelichting bij de Waterwet. Aanvullend hierop wordt hieronder bij een aantal begripsomschrijvingen nog het volgende opgemerkt.

  • c. bergingsgebied: dit begrip is overgenomen uit de Waterwet, waarbij de relatie met de Wet ruimtelijke ordening is gelegd. Het betreft hier gebieden die niet tot het reguliere watersysteem behoren. Gebieden die regelmatig als onderdeel van het watersysteem onder water lopen zijn geen bergingsgebieden in de zin van de Keur (en de Waterwet).

  • d. beschermingszone: een beschermingszone ligt naast een waterstaatswerk en dient dat waterstaatswerk te beschermen tegen ingrepen van derden. Voor bepaalde werkzaamheden geldt een vergunningplicht. De aanwezigheid en de breedte van een beschermingszone is in de legger aangegeven. Voor zover er langs een waterstaatswerk een onderhoudspad ligt, behoort dit onderhoudspad tot de beschermingszone. Zolang voor een waterstaatswerk nog geen legger is vastgesteld of als de beschermingszone nog niet in de legger is aangegeven, regelen de overgangsbepalingen van de Keur de breedte van de beschermingszone. Langs een oppervlaktewaterlichaam dat is aangemerkt als schouwsloot, grenst geen beschermingszone.

  • g. buitenbeschermingszone: de gronden die grenzen aan een beschermingszone. Alleen langs de beschermingszone van een primaire en regionale waterkering ligt een buitenbeschermingszone. De buitenbeschermingszone dient ter bescherming van het waterstaatswerk. De aanwezigheid en de breedte van een buitenbeschermingszone is in de legger aangegeven. Zo lang voor een waterstaatswerk nog geen legger is vastgesteld of als de buitenbeschermingszone nog niet in de legger is aangegeven, regelen de overgangsbepalingen van de Keur de breedte van de buitenbeschermingszone.

  • h. grondwater: de omschrijving van dit begrip is uit de Waterwet overgenomen, met de toevoeging dat het in de Keur om een onderdeel van het grondwater gaat. Het gaat om het onderdeel van het grondwater waarover het waterschap het beheer heeft. De Waterwet gaat uit van het toekennen aan waterschappen van het passieve, kwantitatieve beheer van grondwater, voor zover het betreft de regulering van het onttrekken van water dat vrij onder het aardoppervlak voorkomt voor industriële toepassingen met een hoeveelheid van niet meer dan 150.000 m³ per jaar, dan wel voor zover het niet gaat om onttrekkingen voor de openbare drinkwatervoorziening of voor bodemenergiesystemen.

  • i. grondsanering: de omschrijving van dit begrip is uit de Verordening voor de Fysieke Leefomgeving Overijssel overgenomen.

  • j. grondwatersanering: de omschrijving van dit begrip is uit de Verordening voor de Fysieke Leefomgeving Overijssel overgenomen.

  • k. infiltreren van water: de omschrijving van dit begrip is overgenomen uit de Waterwet. Het infiltreren van regenwater valt niet onder dit begrip omdat er geen sprake is van een samenhang met het onttrekken van grondwater.

  • l. legger: dit begrip is voor de waterbeheerder van groot belang. De leggerplicht, die ingevolge artikel 78, 2e lid van de Waterschapswet al sinds lange tijd geldt, blijft ongewijzigd. De legger op grond van dit artikel is een register van onderhoudsverplichtingen en onderhoudsplichtigen. Nieuw is de leggerplicht op grond van artikel 5.1 van de Waterwet. In deze legger wordt omschreven waaraan waterstaatswerken naar ligging, vorm, afmeting en constructie moeten voldoen. Van de legger maakt deel uit een overzichtskaart waarop de ligging van waterstaatswerken en daaraan grenzende beschermingszones staan aangegeven. De mogelijkheid tot het integreren van de beide leggers in één document is aanwezig en is ook praktisch.

  • n. noodvoorziening: de omschrijving van dit begrip maakt duidelijk, dat een noodvoorziening niet altijd een provisorische voorziening, uit nood geboren, behoeft te zijn. Een bestaande onttrekkingsinrichting die in geval van een calamititeit (bv. brand) wordt ingezet is eveneens te kwalificeren als een noodvoorziening.

  • o. ontrekken van grondwater: In artikel 1, 3e lid van de Grondwaterwet (deze wet vervalt bij de inwerkingtreding van de Waterwet) is nu nog opgenomen dat ontwaterings- en afwateringsactiviteiten zijn uitgezonderd van het onttrekkingsbegrip. Dat geldt ook voor het in de Keur opgenomen begrip 2 „onttrekken van grondwater‟. De artikelen 3.8 en 3.9 van de Keur zien dus niet op ont- en afwateren. In hoofdstuk 3 van de Keur is een instrumentarium opgenomen voor onder andere de regulering van het onttrekken van grondwater in samenhang met infiltraties.

  • q. oppervlaktewaterlichaam: dit begrip is overgenomen uit de Waterwet. Het betreft oppervlaktewater met de daarin aanwezige stoffen, de waterbodem, de oevers (dat kunnen ook de drogere oevergebieden zijn, voor zover die uitdrukkelijk krachtens de Waterwet zijn aangewezen) en flora en fauna. Die drogere oevergebieden zijn via de Invoeringswet Waterwet toegevoegd aan dit begrip. Dat is nodig vanwege het opnemen van de regeling voor de waterbodemsanering in de Waterwet (afkomstig uit de Wet bodembescherming) en het onderscheid daarbij tussen de sanering van de landbodem en de waterbodem. Het begrip oppervlaktewaterlichaam gaat verder dan de op grond van de Kaderrichtlijn Water door de waterbeheerders als oppervlaktewaterlichamen bestempelde wateren. Deze ruime omschrijving gaat ook verder dan de omschrijving van het begrip „oppervlaktewater‟, zoals dat door de jurisprudentie in de jaren ‟80 en ‟90 is gevormd.

  • Het gaat hierbij om oppervlaktewater, zoals de sloot, de wetering, de beek, de rivier, het meer; kortom het gaat om de bak waarin het water zit. Daarnaast kunnen we niet om het begrip „water‟ heen, omdat daarmee wordt bedoeld de substantie in de formule H2O. Dat begrip komt voor in hoofdstuk 3, waarin onder andere het aanvoeren van water of het onttrekken van water aan het grondwater is gereguleerd.

  • Het begrip „oppervlaktewaterlichaam‟ komt in de plaats van de in het verleden veel gehanteerde begrippen „watergangen of waterlopen‟. Het begrip is opgenomen omdat de regionale waterbeheerder zijn beheertaken uitvoert in en om oppervlaktewater. Het begrip oppervlaktewaterlichaam is onderdeel van het meer omvattende begrip waterstaatswerk, welk begrip op zijn beurt weer deel uitmaakt van het brede begrip watersysteem. Watersysteem is het meest omvattende van alle in de Waterwet en hier gebruikte begrippen. Het is hét object van beheer in de Waterwet. Voor de waterbeheerder en voor derden is het essentieel dat een ieder weet waarover het gaat en vooral wat de reikwijdte is van ge- en verbodsbepalingen in relatie tot bepaalde beheerobjecten. De begrippen moeten onderscheiden worden, omdat het beheer gericht kan zijn op onderdelen van het watersysteem. Scheiden is niet mogelijk, want we voeren het waterbeheer integraal uit. Uitoefening van de beheertaak waterkeringen mag in principe niet ten koste gaan van bijvoorbeeld het aquatische ecosysteem van oppervlaktewateren in de nabijheid. Op zijn minst zal de beheerder dan moeten proberen achteruitgang te compenseren. Het gaat immers om het behalen van de doelstellingen, zoals die in Hoofdstuk 2 paragraaf 1 van de Waterwet in algemene termen zijn omschreven. Paragraaf 2 en 3 van dat hoofdstuk leggen normen voor de onderscheiden beheerobjecten vast om daarmee die doelstellingen nader te concretiseren.

  • Bij Reest en Wieden zijn de oppervlaktewaterlichamen te onderscheiden in watergangen en schouwsloten, die als zodanig op de legger zijn opgenomen of voorshands, totdat de legger hierop wordt aangepast, op de Keurkaart als bedoeld in artikel 5.2.

  • s. pompcapaciteit: de omschrijving van dit begrip is uit de Verordening voor de Fysieke Leefomgeving Overijssel overgenomen.

  • t. profiel van vrije ruimte: dit begrip is gevormd door jurisprudentie en opgenomen in de (concept) Omgevingsverordening van Overijssel en Drenthe. Het profiel is noodzakelijk om gronden die in de toekomst nodig zijn te vrijwaren van onomkeerbare ingrepen. In het algemene gedeelte van de toelichting is nader op dit begrip ingegaan.

  • w. waterkering: deze begripsomschrijving komt in de Waterwet niet voor. De omschrijving is echter nodig om aan te geven wanneer het waterschap een object als waterkering aanduidt. Het waterschap beheert primaire, regionale en overige waterkeringen. Het begrip dekt al deze soorten keringen. Vanzelfsprekend is de Keur van toepassing op de keringen, die in de legger dan wel op de keurkaart staan aangegeven.

  • x. watersysteem: Watersysteem is het meest omvattende begrip van alle in de Waterwet en in deze Keur gebruikte begrippen.

  • y. waterstaatswerk: dit begrip is overgenomen uit de Waterwet. De relatie met de legger komt hier tot uitdrukking. Dat wil zeggen, dat de Keur van toepassing is op de waterstaatswerken die in de legger zijn opgenomen. Het begrip omvat het werk als zodanig. In de oude Keur behoorden ook de onderhoudspaden tot het werk, dat toen kernzone werd genoemd. Door het begrip van de Waterwet te volgen, behoren de onderhoudspaden nu tot de beschermingszone.

  • z. watervergunning: het gaat om de vergunning die de Waterwet introduceert voor bepaalde handelingen in het watersysteem en die de Keur voor het beheergebied van het waterschap concretiseert. We spreken dus niet langer van een keurontheffing of -vergunning, maar van een watervergunning. 3

  • Voor de duidelijkheid is een schema (bijlage 1) van de begrippen volgens de Waterwet in hun onderlinge samenhang bijgevoegd.

Artikel 1.2 Hoofdelijke aansprakelijkheid

De gebruikers zijn verplicht de op de eigenaar rustende verplichtingen na te komen ingeval er sprake is van een zakelijk of persoonlijk gebruiksrecht.

Eigenaren, overige zakelijk gerechtigden tot, en gebruikers van de grond zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de nakoming van verplichtingen, die ingevolge de Keur op de eigenaar van de grond rusten. Veelal is immers niet de eigenaar, maar de feitelijke gebruiker van de grond degene die bij machte is aan die verplichtingen te voldoen of die bij de voldoening aan die verplichtingen is gebaat.

Hoofdstuk 2: Beheer van Waterstaatswerken

Artikel 2.1 Afrasteringen

Dit artikel geeft het bestuursorgaan in het eerste lid de mogelijkheid aan te geven welke waterstaatswerken beschermd moeten worden tegen aftrap door dieren. Het tweede lid geeft het bestuursorgaan tevens de mogelijkheid algemene regels te stellen over afrasteringsconstructies en wijzen van plaatsing. Ook deze regels moeten worden beschouwd als een onderdeel van de Keur. Dit betekent dat voor de vaststelling van de algemene regels over de afrasteringsconstructies en de wijze van plaatsing dezelfde procedure nodig is als voor de vaststelling van de Keur.

Aan de bepalingen in lid 1 en 2 zal uitvoering gegeven worden door het opstellen van een algemene regel voor afrasteringen.

Artikel 2.2 Coupures

De eigenaren van coupures in waterkeringen, zijn verplicht deze op eerste aanzegging door of namens het bestuursorgaan te sluiten met het oog op het voorkomen van overstroming van achter de waterkering gelegen gronden.

Artikel 2.3 Peilregulerende (kunst)werken

Meestal zijn peilregulerende werken, als stuwen in beheer bij het waterschap. Andere peilregulerende werken dan stuwen, zoals inlaatwerken, afsluitbare duikers zijn soms ook in beheer bij een particulier of -vooral - in het stedelijke gebied bij een gemeente. De bediening van dergelijke werken kan zo worden afgestemd dat dit kan leiden tot een situatie die nadelig kan uitpakken voor het verdere beheer van het waterschap. Dit maakt het dan noodzakelijk dat het waterschap regulerend kan optreden. Met het oog op de rechtszekerheid moet het bestuursorgaan aangeven voor welke peilregulerende werken een aanzegging met rechtsgevolg mogelijk is. Op de aanwijzing is de procedure van de Keur van toepassing (zie de toelichting op artikel 2.1). De verwachting is dat dit artikel in de toekomst van nut kan zijn als het beleid in het kader van het stedelijke waterbeheer is uitgekristalliseerd en vastgelegd. Op voorhand wordt niet uitgesloten dat zich hierbij dergelijke situaties zullen aandienen. Het aanwijzen van dergelijke werken is op dit moment dan ook nog niet aan de orde.

Onderhoud aan waterstaatswerken

Artikel 2.4 Onderhoudsplicht

Onderhoudsplichtigen worden ingevolge artikel 78, tweede lid, Waterschapswet aangewezen in de legger. De Keur sluit hierop aan door als onderhoudsplichtigen aan te wijzen degenen die in de legger tot het plegen van gewoon of buitengewoon onderhoud zijn vermeld.

Over het algemeen zal die aanwijzing niet naar individu geschieden maar een categorie personen betreffen, bijvoorbeeld de aangrenzende grondgebruikers of -eigenaren.

Door het bepaalde in dit artikel geeft de legger de reikwijdte van de bepalingen van de Keur aan. Keur en legger doorlopen ingevolge de Waterschapswet een vaststellingsprocedure van overeenkomstige aard, zodat ook bij de onderhavige wijze van aanwijzing van onderhoudsplichtigen een voldoende rechtsbescherming van belanghebbenden is verzekerd. 4

Voor zover er nog geen regeling in de legger is opgenomen, geeft artikel 5.3 van deze Keur aan hoe de onderhoudsplicht dan is geregeld.

Voor onderhoudsactiviteiten ten behoeve van de waterstaatszorg is een Gedragscode voor de waterschappen opgesteld. Hierin is omschreven hoe te voldoen aan het vereiste van zorgvuldig handelen in gevolge artikel 2 van de wet. Door te werken volgens die Gedragscode is een vrijstelling op basis van de Flora- en Faunawet gegeven. Dit geldt ook voor particulieren die onderhoudsplichtig zijn, als zij aantoonbaar in overeenstemming met de bestaande Gedragscode handelen en dit passend is binnen de eigen werkprocessen.

Onderhoud aan waterkeringen en ondersteunende kunstwerken

Artikel 2.5 Gewoon onderhoud

In deze bepaling wordt omschreven waartoe onderhoudsplichtigen bij de uitvoering van het gewone onderhoud aan waterkeringen gehouden zijn. De bestrijding van muskusratten op waterkeringen gebeurt, met uitsluiting van derden, van overheidswege (provincie of waterschap).

Bij het bestrijden van schadelijk wild is de Flora- en faunawet van toepassing. Op basis daarvan zijn beschermde diersoorten aangewezen, is het jachtseizoen geregeld en is de vrijstelling voor beheer en schadebestrijding geregeld. Particulieren mogen op hun terrein onder andere haas en konijn vrij bestrijden. Voor de mol en de vos gelden vrijstellingen en voor de das is een ontheffing nodig.

Artikel 2.6 Buitengewoon onderhoud

In deze bepaling wordt omschreven waartoe onderhoudsplichtigen gehouden zijn bij de uitvoering van het buitengewoon onderhoud aan waterkeringen. Als buitengewoon onderhoud wordt in de keur aangemerkt het in stand houden van de waterkering in overeenstemming met het in de legger bepaalde over richting, vorm afmeting en constructie. Dit onderhoud aan waterkeringen wordt in de regel door het waterschap uitgevoerd. In de situatie dat geen legger aanwezig is dient het onderhoud ingevolge artikel 5.3 van deze Keur zodanig te zijn dat de werken aan hun functie kunnen blijven voldoen. Voor herstel en buitengewoon onderhoud aan waterkeringen werkt het waterschap volgens een meerjarenprogramma. Dit betekent dat het meerdere jaren kan duren voordat een waterkering waaraan buitengewoon onderhoud moet plaatsvinden kan worden onderhouden. Het waterschap handelt niet in strijd met de keur indien zij het buitengewoon onderhoud uitvoert volgens dit schema.

Artikel 2.7 Ondersteunende kunstwerken en werken

Het bepaalde in dit artikel richt zich in principe tot onderhoudsplichtigen van in, op, aan of over waterkeringen of beschermingszones van waterkeringen gelegen werken die een waterkerende of mede een waterkerende functie hebben, en die anders dan met vergunning zijn aangebracht. Immers voor met vergunning aangebrachte werken zullen bepalingen met een strekking als die van artikel 2.6 in de vergunningsvoorschriften zijn opgenomen.

Onderhoud aan oppervlaktewaterlichamen en ondersteunende kunstwerken

Artikel 2.8 Gewoon onderhoud

In deze bepaling wordt omschreven waartoe onderhoudsplichtigen bij de uitvoering van het gewone onderhoud aan wateren gehouden zijn. De onderhoudsplichtigen zijn altijd gehouden voorwerpen, materialen en stoffen uit wateren te verwijderen die af- en/of aanvoer, dan wel de berging van water hinderen. Daarnaast schonen onderhoudsplichtigen de wateren. Dat gebeurt soms één en soms meerdere malen per jaar (meestal in het voor- en/of najaar). In geval van onderhoud door derden gebeurt dit vóór de vooraf aan te kondigden (najaars)schouw. Daarbij gaat het er om de maatgevende af- en/of aanvoer van water veilig te stellen.

De oevers en taluds evenals de daartoe behorende oeververdedigingswerken dienen behoorlijk in stand te worden gehouden, voor zover dat nodig is om te voorkomen dat door inzakking de af- en/of aanvoer van water wordt gehinderd dan wel aangelegde onderhoudsstroken en/of afrasteringen door inzakking worden bedreigd. Waar de feitelijke afmetingen van het profiel de voor de af- en/of aanvoer 5

van water noodzakelijke profielafmetingen overtreffen, kan de onderhoudsplichtige niet worden verplicht de overprofilering in stand te houden.

Artikel 2.9 Buitengewoon onderhoud

In deze bepaling wordt omschreven waartoe onderhoudsplichtigen, die tot de uitvoering van het buitengewoon onderhoud aan wateren zijn verplicht, gehouden zijn. Als buitengewoon onderhoud wordt in de model Keur aangemerkt het in stand houden van de wateren overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent richting, vorm afmeting en constructie.

Het buitengewoon onderhoud wordt waar het betreft de oppervlaktewaterlichamen van overwegend belang voor de af- en/of aanvoer van water voor een groter gebied, veelal uitgevoerd door het waterschap als kwantiteitsbeheerder. In de situatie dat geen legger aanwezig is dient het onderhoud ingevolge artikel 5.3 van deze Keur zodanig te zijn dat de werken aan hun functie kunnen blijven voldoen. Voor het buitengewoon onderhoud aan deze oppervlaktewaterlichamen hanteert het waterschap een programma waarin prioriteiten zijn gesteld. Dit betekent dat het meerdere jaren kan duren voordat een water, waaraan buitengewoon onderhoud moet plaatsvinden, kan worden onderhouden. Het waterschap handelt niet in strijd met de keur indien zij het buitengewoon onderhoud uitvoert volgens dit schema.

Artikel 2.10 Ondersteunende kunstwerken en werken

Het bepaalde in dit artikel richt zich in principe tot onderhoudsplichtigen van in, op, aan of boven oppervlaktewaterlichamen gelegen (kunst)werken die (mede) dienstig zijn aan de waterhuishoudkundige functies die aan die oppervlaktewaterlichamen zijn toegekend, en die anders dan met vergunning zijn aangebracht. Immers voor met vergunning aangebrachte werken zullen bepalingen met een strekking als die van artikel 2.9 in de vergunningsvoorschriften zijn opgenomen.

Hoofdstuk 3 Handelingen in het watersysteem

Watervergunning en algemene regels voor het gebruik van waterstaatswerken

Algemeen

De Waterwet heeft in hoofdstuk 6 de regulering van handelingen van derden in het watersteem opgenomen. Dat reguleringsstelsel voorziet in de introductie van de watervergunning en algemene regels. Centraal daarbij staan de doelmatige bescherming van het watersysteem en een efficiënte dienstverlening voor burgers en bedrijven. Zo komt er voor samenhangende activiteiten in het watersysteem één watervergunning. Voorts vallen meer handelingen in het watersysteem onder algemene regels. Dit leidt tot lastenvermindering voor burgers en bedrijven. De wettelijke bevoegdheid van de waterschappen om bij Keur regels te stellen, blijft bestaan. Een dergelijke benadering past ook bij het aan de Waterwet ten grondslag liggende uitgangspunt van „decentraal wat kan, centraal wat moet‟.

Wat centraal moet, is ook te vinden in hoofdstuk 6 van de Waterwet. Dat wordt ingegeven door internationale verplichtingen of bovenregionale belangen. Het is dan wenselijk of zelfs noodzakelijk om bepaalde handelingen - of die nu betrekking hebben op een watersysteem in beheer bij het Rijk of bij een waterschap - voor alle watersystemen op uniforme wijze te regelen. Een voorbeeld van dergelijke handelingen zijn de voorheen op grond van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren gereguleerde lozingen van afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen.

De bevoegdheid van waterschappen om bij verordening (bedoeld wordt: de Keur) regels te stellen inzake handelingen in de onder hun beheer vallende watersystemen, is neergelegd in artikel 78 van de Waterschapswet. In dat kader staat het de waterschappen ook vrij om naast de handelingen die op grond van de artikelen 6.2 en 6.3 van de Waterwet al vergunningplichtig zijn, nog andere handelingen vergunningplichtig te stellen. Het gevolg daarvan is dat zodra een waterschap ervoor kiest om nog andere handelingen vergunningplichtig te maken of op een andere manier aan een toestemmingsvereiste te binden, die handelingen automatisch onder de watervergunning vallen. De waterschappen creëren dus geen zelfstandige vergunningstelsels meer. De bedoeling daarvan is dat de uitgangsgedachte van één watervergunning daarmee overeind blijft en nog belangrijker dat de integrale afweging van de bij het waterbeheer betrokken belangen blijft gewaarborgd. Reest en 6

Wieden heeft in Noordwest Overijssel over een aantal oppervlaktewaterlichamen ook het vaarwegbeheer. De keurbepalingen kunnen tevens worden ingezet ter bescherming van de belangen van het scheepvaartverkeer op de vaarwegen. Op grond van de Omgevingsverordening Overijssel kunnen Gedeputeerde Staten de minimaal benodigde vaardiepten vaststellen. Op grond van dezelfde provinciale verordening dient het onderhoud plaats te vinden met inachtneming van de vastgestelde vaardiepten.

Artikel 3.1 Watervergunning waterstaatswerken en (buiten)beschermingszones

Verbodsbepalingen

Het streven naar verdere vermindering van regels en naar vereenvoudiging van regelgeving brengt mee, dat in deze Keur dan ook een meer algemene verbodregeling is opgenomen, die toch voldoende bescherming kan bieden.

Lid 1: Waterstaatswerken

a. Dit verbod betreft het verrichten van werkzaamheden. Bij het begrip, „werkzaamheden' moet een verband gelegd worden met het verrichten van handelingen. Onder werkzaamheden vallen o.a. aanleg-, bagger-, boor-, bouw-, graaf-, demping- herstel-, onderhoud-, plant-, reparatie-, revisie-, sloop-, uitbreiding-, verbouw en herbouwwerkzaamheden. Hieronder vallen ook: afgravingen en seismische onderzoeken, herplaatsen en hebben van werken met een overdruk van 10 bar of meer en het hebben van explosiegevaarlijk materiaal of explosiegevaarlijke inrichtingen. Werkzaamheden betreffen zowel werkzaamheden die tot doel hebben verandering te brengen in de staat van waterstaatswerken, als werkzaamheden die dat niet tot doel hebben maar waarvan het onbedoelde effect is dat verandering wordt gebracht in de staat van die werken.

b. Van het begrip 'werken' is in artikel 1.1 van deze Keur een definitie gegeven. Het "vernieuwen" wordt geacht onder het begrip "plaatsen" te vallen. Het verbod beoogt te voorkomen dat de stabiliteit van het profiel van de waterkering en het oppervlaktewaterlichaam wordt aangetast, de aan- en afvoer of de berging van water wordt gehinderd.

c. Van dit verbod is uitgezonderd het weiden van schapen op waterkeringen. In pachtcontracten die het waterschap afsluit is veelal (nog) de verplichting opgenomen dat door de pachter de waterkeringen met schapen worden beweid.

d. Geen vergunning is nodig als de activiteiten plaatsvinden op daarvoor aangewezen plaatsen. Gedacht moet dan worden aan aanwijzing door een overheidsinstantie bv. een gemeente. Activiteiten is een ruim begrip. Onder dit begrip kunnen vallen wedstrijden, tentoonstellingen, feesten, markten e.d.

g. Er kunnen omstandigheden zijn waaronder het aan particulieren kan worden toegestaan dat (tijdelijk) de waterstand op een ander peil wordt gebracht, bijvoorbeeld door toepassing van onderbemaling. Dit zal over het algemeen slechts kunnen worden toegestaan indien de betrokkene zodanige maatregelen neemt, dat geen nadelige effecten ontstaan voor het waterbeheer van het grotere gebied.

h. Het verbod houdt in, dat niet-rechthebbenden (iemand anders dan de eigenaar of de gebruiker) zich op waterstaatswerken mogen bevinden. Op grond van de oude Keur was dit verboden als dat vanwege het bestuur op een voor het publiek kenbare wijze was aangegeven. In de praktijk kwam dit er op neer dat betreding van waterstaatswerken was toegestaan tenzij door middel van een bordje werd aangegeven dat dit verboden was. Door vaststelling van de nota recreatief medegebruik van waterstaatswerken is de mogelijkheid van recreatief medegebruik genuanceerder komen te liggen. In deze notitie wordt uitgegaan van de mogelijkheid dat voor sommige activiteiten na aanvraag toestemming kan worden verkregen. Voor andere activiteiten geldt echter een absoluut verbod. Soms geldt dit voor alle werken en soms voor werken in bepaalde gebieden met een bepaalde functie.

Door de genuanceerde benadering waarvoor in de nota recreatief medegebruik is gekozen is het uitgangspunt in de nieuwe Keur, dat het zonder vergunning van het bestuur verboden is dat anderen dan eigenaren of gebruikers zich op of in waterstaatswerken bevinden. Om in de praktijk op een consequente en zorgvuldige wijze met het vastgestelde beleid om te gaan, leent dit onderwerp zich er bij uitstek voor om via een algemene regel de nuances in het vergunningenbeleid op een juiste wijze te vertalen. 7

Lid 3: Beschermingszones

Het 3e lid van artikel 3.1 betreft een aantal specifieke handelingen die verboden zijn in de beschermingszone. Deze verboden spreken, ook na lezing van de hierboven weergegeven toelichting op een aantal van deze verboden, voor zich.

Lid 4: Delen van beschermingszones

Het 4e lid van artikel 3.1 betreft vier handelingen waarvoor in lid 3 een verbod is opgelegd dat voor de gehele beschermingszone geldt. In lid 4 wordt geregeld dat dit verbod niet geldt voor het gedeelte van de beschermingszone dat buiten het onderhoudspad ligt dan wel 50 cm. uit de teen van een waterkering ligt.

Een verbod voor de betreffende handelingen op een strook over de volle breedte van de beschermingszone is niet strikt nodig om het waterstaatwerk te beschermen. Bovendien zou dan een te groot beslag worden gelegd op de eigendomsrechten van de eigenaar.

Lid 5: Buitenbeschermingszones

Lid 5 betreft drie handelingen die evenals in de beschermingszone ook verboden zijn in de buitenbeschermingszone om zo bij te dragen aan de bescherming van het waterstaatswerk. Het waterstaatswerk betreft een primaire en een regionale waterkering omdat alleen langs deze werken een buitenbeschermingszone ligt.

Lid 6: Profiel van vrije ruimte

Het begrip van „profiel van vrije ruimte‟ is gevormd door jurisprudentie en opgenomen in de omgevingsverordeningen van de provincies Overijssel en Drenthe. Het profiel is noodzakelijk om in de toekomst de benodigde gronden te vrijwaren van onomkeerbare ingrepen. In de desbetreffende provinciale verordeningen is bepaald, dat op de overzichtskaart bedoeld in artikel 5.1, lid 1 van de Waterwet (de kaart, behorende bij de legger) het profiel van vrije ruimte wordt aangegeven. Het begrip is in het algemene deel nader toegelicht.

Algehele verboden, watervergunning en meld-, meet- en registratieplicht voor het af- en aanvoeren, het lozen of onttrekken van water aan oppervlaktewaterlichamen en voor het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem

Artikel 3.2 Algeheel verbod bij calamiteiten

In dit artikel worden regels gesteld in geval zich calamiteiten voordoen. Het bestuur kan dan bijvoorbeeld verbieden water af te voeren of water te onttrekken. Er wordt dan afgeweken van de normaal geldende regels, welke afwijking tijdelijk is en waarvoor geen vergunning nodig is en ook geen algemene regels gelden. Het verbod gaat uiteraard niet eerder in, dan nadat er bekendmaking heeft plaatsgevonden in een dag- of huis-aan-huisblad. Zodra het bestuur handhaving van het verbod niet langer noodzakelijk acht wordt eveneens de intrekking van het verbod bekendgemaakt. Bij een beperkte groep van belanghebbenden behoort ook een persoonlijke kennisgeving tot de mogelijkheden.

Artikel 3.3 Watervergunning kwetsbare oppervlaktewaterlichamen en gebieden

In dit artikel is in lid 1 de mogelijkheid opgenomen om in nader door het dagelijks bestuur aan te wijzen gebieden en oppervlaktewaterlichamen een verbod in te stellen zonder vergunning oppervlaktewater aan te voeren en af te voeren, te lozen en te onttrekken en grondwater te onttrekken. In de artikelen 3.4, 3.6 en 3.8 is voor deze handelingen ook een watervergunning vereist, maar deze wordt eerst vereist vanaf een bepaalde hoeveelheid te verplaatsen water. In dit artikel is een vergunning(aanvraag) altijd vereist, hoe gering de hoeveelheid ook is.

In lid 2 is de mogelijkheid opgenomen om eveneens in nader door het dagelijks bestuur aan te wijzen gebieden een verbod in te stellen zonder vergunning sloten te dempen en te graven en drainage aan te leggen.

Bij het beoordelen van een vergunningaanvraag zullen alle betrokken belangen zorgvuldig moeten worden afgewogen. Het is ook mogelijk dat volstaan kan worden met een melding als voldaan wordt aan voorwaarden die in een nog op te stellen algemene regel zullen worden opgenomen.

Als kwetsbare gebieden kunnen worden aangewezen, die gebieden waar hydrologische effecten kunnen optreden tussen functies landbouw en natuur. 8

Artikel 3.4 Watervergunning af- en aanvoeren oppervlaktewater

Voor het af- en aanvoeren van oppervlaktewater is een vergunning nodig vanaf 1000 m³ per uur. In de oude Keur wordt dezelfde hoeveelheid gehanteerd. Het af- en aanvoeren van water houdt volgens de begripsbepalingen in, dat het water wordt verplaatst van het ene naar het andere oppervlaktewaterlichaam. De waterschappen in Rijn-Oost hanteren nu hoeveelheden die variëren van 0 tot 60 m³ per uur. In het overleg over het hanteren van (min of meer) dezelfde hoeveelheden door alle waterschappen in Rijn-Oost bleek, dat de mogelijkheid de hoeveelheid op te rekken tot 100 m³ per uur niet werd uitgesloten, maar dat veel meer rek er op dit moment wellicht niet in zou zitten.

Gelet op het significante verschil tussen Reest en Wieden en de overige waterschappen is overwogen om de hoeveelheid van 1000 m³ per uur naar beneden bij te stellen. Echter, indachtig het streven naar minder administratieve lastendruk voor bedrijven, burgers en het waterschap is hier van afgezien. De hoeveelheid naar beneden bijstellen tot 100 m³ per uur, zou bijvoorbeeld betekenen dat de riettelers in Noordwest Overijssel met de bij hen in gebruik zijnde pompen van in het algemeen rond de 500 m³ per uur allen vergunningplichtig worden. Mede met inachtneming van het feit, dat de huidige grens van vergunningplicht in de praktijk van de afgelopen jaren niet tot waarneembaar ongewenste situaties heeft geleid, is ten slotte besloten de hoeveelheid van 1000 m³ per uur ongewijzigd in de nieuwe Keur over te nemen. De unieke situatie van de rietteelt in Noordwest Overijssel rechtvaardigt alleszins dit verschil met de andere waterschappen in Rijn-Oost.

Artikel 3.5 Meldplicht af- en aanvoeren

Evenals voor de vergunningplicht op grond van het voorgaande artikel, is ook de grens van 500 m³ per uur voor de meldplicht om dezelfde redenen ongewijzigd overgenomen.

Artikel 3.6 Watervergunning lozen en onttrekken

Voor zowel het lozen als het onttrekken van oppervlaktewater is een vergunning nodig vanaf 100 m³ per uur. Voor het onttrekken is deze hoeveelheid uit de oude Keur overgenomen. Voor het lozen gold in de oude Keur een hoeveelheid van 1000 m³ per uur. De waterschappen in Rijn Oost hanteren voor het lozen hoeveelheden die variëren van 60 m³ tot 250 m³. Voor het onttrekken worden hoeveelheden gehanteerd die variëren van 1 m³ tot 100 m³ per uur.

Onttrekken

Het onttrekken van water aan oppervlaktewaterlichamen gebeurt in hoofdzaak ten behoeve van het beregenen van akkerbouw en graslandpercelen. In de oude Keur is in 2006 de vergunninggrens voor het gehele beheergebied op 100 m³ per uur gezet. Vóór 2006 was dit voor het Drentse deel nog 20 m³ per uur terwijl voor het Overijsselse deel toen al 100 m³ per uur gold. Om dit te harmoniseren en omdat werd aangenomen dat het geen ongewenste effecten zou hebben voor het watersysteem is de vergunninggrens opgerekt naar 100 m³ per uur. Dit betekende in de praktijk dat voor het beregenen van akkerbouw en graslandpercelen geen vergunning meer was vereist. Dit was toen al een aanmerkelijke vermindering van de administratieve lastendruk. De ervaring van de afgelopen jaren is, dat de gewijzigde norm, zoals destijds al werd aangenomen, niet tot problemen heeft geleid. Besloten is de hoeveelheid van 100 m³ per uur ongewijzigd in de nieuwe Keur over te nemen.

Lozen

Opmerkelijk is het verschil tussen enerzijds Reest en Wieden en anderzijds de andere vier waterschappen in Rijn-Oost. Er is een afweging gemaakt tussen enerzijds het streven elkaar zoveel mogelijk te benaderen door als het enigszins kan zo veel mogelijk dezelfde hoeveelheden toe te passen. Anderzijds is de vermindering van de administratieve lastendruk en zeker geen verzwaring van de bestaande lastendruk een belangrijke intentie. Voor het lozen is er echter voor gekozen de voorkeur te geven aan meer afstemming binnen Rijn-Oost en de vergunninggrens op 100 m³ te zetten. Bij deze keuze is een factor van belang geweest dat een lozing in het kader van de Wvo veelal toch vergunningplichtig dan wel meldplichtig is. Een goede interne afstemming tussen kwaliteits- en kwantiteitsbeheer kan er bij vergunningaanvragen voor zorgen dat de administratieve lastendruk niet zal toenemen door de (kwantitatieve) vergunninggrens in de Keur naar beneden bij te stellen.

Artikel 3.7 Meldplicht onttrekken van oppervlaktewater

Voor de meldplicht voor het onttrekken van oppervlaktewater is de grens van 20 m³ per uur om dezelfde redenen als de vergunningplicht ongewijzigd uit de oude Keur overgenomen. 9

In het afstemmingsoverleg van de waterschappen in Rijn-Oost is er voor gekozen geen meldplicht meer op te nemen voor het lozen omdat op grond van de Wvo al melding is voorgeschreven. Ook hier geldt dat een goede interne afstemming dan wel coördinatie tussen kwaliteits- en kwantiteitsbeheer een (2e) melding op grond van de Keur overbodig maakt.

Artikel 3.8 Watervergunning onttrekken van grondwater en infiltreren in de bodem

Het regelen van grondwateronttrekkingen en infiltratie is nodig geworden doordat de Waterwet de waterbeheerders voor een deel van die taak aanwijst als bevoegd gezag. De regulering van de onttrekkingen voor:

-industriële toepassingen als de onttrokken hoeveelheid water meer dan 150.000 m³ per jaar bedraagt

-de openbare drinkwatervoorziening of een bodemenergiesysteem blijft een bevoegdheid van de provincie.

Het eerste lid van dit artikel heeft als uitgangspunt dat het zonder vergunning van het bestuur verboden is grondwater te onttrekken en water in de bodem te infiltreren.

Het tweede lid van dit artikel maakt hierop uitzonderingen voor meerdere categorieën onttrekkingen tot bepaalde hoeveelheden of een bepaalde pompcapaciteit. In alle genoemde gevallen geldt vrijstelling van vergunningplicht, maar in plaats daarvan zullen wel de voorschriften van (op te stellen) algemene regels moeten worden nageleefd. De gehele regeling van grondwateronttrekkingen zowel in de nieuwe Keur als in de (toekomstige) algemene regels is (zal) een voorzetting (zijn) van de voorheen geldende provinciale voorschriften. De reden hiervan is, dat ondanks het feit dat het waterschap sedert 1 januari 2007 krachtens provinciale delegatie bevoegd gezag is, er nog onvoldoende informatie beschikbaar is om de wenselijkheid van nieuw beleid en regelgeving te kunnen beoordelen.

Onttrekkingen voor bronneringen, voor een proef en voor grondsanering (onderdeel a van het 2e lid van dit artikel) en onttrekkingen voor grondwatersaneringen (onderdeel b van het 2e lid van dit artikel) vinden veelal plaats in het kader van een project of een groter geheel. In de planning van een dergelijk project wordt gerekend met een bepaalde onttrekkingshoeveelheid en -periode. Omdat een vergunning steeds moet worden aangevraagd alvorens de uitvoering begint, is de vergunningplicht gebaseerd op de gegevens die op dat moment voorhanden zijn, namelijk de planning en de geplande hoeveelheden te onttrekken grondwater.

Dit ligt anders ten aanzien van onttrekkingen ten behoeve van beregening of bevloeiing. Als de noodzaak of de wens zich voordoet tot beregenen of bevloeien, is er geen tijd om eerst nog een vergunning aan te vragen. Ook is niet van tevoren aan te geven hoe lang de activiteiten zullen duren, of hoeveel water onttrokken zal worden.

Een pompinstallatie voor beregening of bevloeiing heeft wel een bepaalde technische maximumcapaciteit of "pompcapaciteit", benoemd in de productomschrijving of aangeduid op het typeplaatje. Dit is in feite het wateropbrengend vermogen van de pomp in onbelaste toestand met een opvoerhoogte van nul meter. Deze objectief vast te stellen maximumcapaciteit is voor deze situaties bepalend voor de vraag of een vergunning vereist is, dan wel een melding moet worden gedaan. Dat deze maximumcapaciteit niet in alle omstandigheden daadwerkelijk kan worden gerealiseerd doet hieraan niet af.

Artikel 3.9 Vrijstellingen, melden en meten van onttrekkingen grondwater

Artikel 6.11, eerste, tweede en vierde lid van het Waterbesluit luidt als volgt:

1. Degene die grondwater onttrekt of water infiltreert, waarvoor geen vergunning is vereist krachtens artikel 6.4 van de wet of een verordening van het waterschap, meldt dit bij het bevoegd gezag. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over de gegevens die bij de melding worden verstrekt.

2. Degene die grondwater onttrekt of water infiltreert, meet de in elk kwartaal onttrokken hoeveelheid grondwater of geïnfiltreerd water met een nauwkeurigheid van 5%. Voor kortdurende of seizoensgebonden onttrekkingen of infiltraties kan het bevoegd gezag in de voorschriften van de vergunning voor het onttrekken van grondwater of het infiltreren van water of, indien geen vergunning is vereist, bij maatwerkvoorschrift bepalen dat de hoeveelheid over een kortere tijdsspanne wordt gemeten.

3. Uiterlijk op 31 januari van elk jaar of, indien de onttrekking of infiltratie is beëindigd, binnen een maand na het tijdstip van beëindiging, wordt opgave gedaan aan het bevoegd gezag over de in het voorgaande kalenderjaar gemeten hoeveelheden onttrokken grondwater, geïnfiltreerd water en de kwaliteit van het geïnfiltreerde water.

In artikel 3.9 is geregeld, dat in een aantal gevallen vrijstelling bestaat van de verplichtingen ingevolge artikel 6.11, lid 1, 2 en 4 van het Waterbesluit. De vrijstelling van melding en meting geldt ingevolge het lid 3 van artikel 3.9 echter niet indien het onttrekkingen betreffen van meer dan 50.000 m3 per jaar of tijdelijke onttrekkingen van in totaal meer dan 50.000 m3 per jaar.

Artikel 3.10 Nadere regels melding

Dit artikel is van toepassing op de meldingen in het kader van het verplaatsen van oppervlaktewater volgens de artikelen 3.5 en 3.7 als op de meldingen in het kader van het onttrekken van grondwater volgens artikel 3.9. De inhoud van het artikel spreekt voor zich.

Artikel 3.11 Meet- en registratieplicht

Middels dit artikel kan degene die meldplichtig is voor het verplaatsen van oppervlaktewater, voor het onttrekken van grondwater, en degene die water infiltreert, worden verplicht de betreffende hoeveelheden water te meten en te registreren.

Voor het regelen van het grondwaterregiem was het uitgangspunt voor de waterschappen in Rijn Oost (zo mogelijk) handhaving van de voorheen bestaande situatie.

In de Provinciale Omgevingsverordeningen van Overijssel en Drenthe wordt bepaald dat het algemeen bestuur van het waterschap in een verordening een registratieplicht oplegt aan in ieder geval:

degene die meer dan 50.000 m³ per jaar onttrekt uit een grondwaterlichaam, en

degene die water infiltreert in een grondwaterlichaam, voor andere doeleinden (dan openbare drinkwatervoorziening of bodemenergiesystemen) of in kleinere hoeveelheden dan genoemd in het eerste lid (nl. 150.000 m³ per jaar voor industriële onttrekkingen).

In artikel 3.11 van de nieuwe Keur zijn beide vereisten gecombineerd.

De ondergrens voor grondwateronttrekkingen blijft gehandhaafd op 10 m³ per uur. Dit levert een ruimere registratieplicht op dan de minimaal vereiste registratieplicht op de grond van de beide provinciale omgevingsverordeningen. De registratieplicht is verruimd omdat deze voortaan ook moet gelden voor infiltraties.

Artikel 3.12 Algemene regels

De algemene regels waartoe dit artikel de mogelijkheid biedt, zien toe op het vaststellen van regels door het bestuur. Het gaat dan om de handelingen in de vorige artikelen. Die regels kunnen inhouden een vrijstelling van de vergunningplicht of juist een algeheel verbod op het verrichten van die handelingen. Voordeel van zo‟n bepaling is dat het waterschap maatwerk kan verrichten.

Artikel 3.13 Vrijstelling watervergunningplicht voor beheershandelingen

Voor een toelichting wordt verwezen naar het algemene deel onder het kopje Geen vergunning nodig voor eigen dienst.

Artikel 3.14 Zorgplicht

Dit artikel betreft de zorgplicht die ieder moet betrachten als het gaat om de maatregelen die het waterschap heeft getroffen in watersystemen met het oog op het bereiken van de waterhuishoudkundige doelstellingen die aan die onderdelen van watersystemen zijn verbonden. De formulering is geënt op de artikelen 6.22a en 6.22b zoals de Invoeringswet Waterwet deze aan reikt. Verder is ook gekeken naar titel 17.2 van de Wet milieubeheer. Het artikel zoals dat nu in deze Keur is opgenomen, voorziet er in dat derden die schade toebrengen aan watersystemen voor die schade daadwerkelijk zullen moeten opdraaien. In dit geval toegespitst op de schade aan werken die het waterschap in het kader van zijn beheertaak heeft uitgevoerd.

Dit artikel draagt er toe bij dat het waterschap maatregelen van de derde kan eisen of alvast zelf maatregelen kan treffen bij (dreigende) schade, als omschreven in dit artikel. De kosten kan het 11

waterschap verhalen op die derde, indien en voor zover die schade aan die derde is toe te rekenen. Het waterschap voorkomt hiermee dat investeringen gedaan om maatregelen aan het watersysteem uit te voeren om zo aan zijn verschillende wateropgaven te voldoen, niet weer teniet worden gedaan. Het waterschap moet er immers alles aan doen om die wateropgaven te halen, mede in het licht van de straks geldende Wet Naleving Europese regelgeving door mede overheden. Dat betekent dat het waterschap alle instrumenten waarover het beschikt, inzet om Europese verplichtingen na te komen. Het komt er daarom op neer dat hij moet voorkómen dat anderen het werk van het waterschap frustreren. Naast een goed toezicht op de naleving van regels waarvoor het het bevoegde gezag is, dus ook een dergelijk afdwingen van de zorgplicht die burger en bedrijf hebben ten aanzien van watersystemen.

Hoofdstuk 4 Toezicht en handhaving

Artikel 4.1 Schouw

De schouwvoering als bedoeld in deze bepaling betreft de schouw op het onderhoud aan oppervlaktewaterlichamen en overige waterkeringen, voor zover deze niet bij het waterschap in onderhoud zijn. Schouw is de uitoefening van waterschapstoezicht op naleving door derden van de onderhoudsbepalingen in de Keur.

Artikel 4.2 Aanwijzing toezichthouders

Aanwijzing van toezichthoudende ambtenaren geschiedt krachtens het bepaalde in artikel 5.2 van de Keur door het bestuursorgaan (art. 5.11 Algemene wet bestuursrecht). Afdeling 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht bevat bepalingen over de bevoegdheden van toezichthoudende ambtenaren

Artikel 4.3 Strafbepalingen

In artikel 81 van de Waterschapswet is bepaald welke maximum straf op overtreding van de Keur kan worden gesteld. In deze Keur is deze maximum straf opgenomen (drie maanden hechtenis of een geldboete van de tweede categorie als genoemd in artikel 23, Wetboek van strafrecht).

De opsporingsambtenaar kan de overtreder van een keurvoorschrift een schikkingsvoorstel doen om strafvervolging te voorkomen (artikel 85, derde lid, Waterschapswet). Deze strafbepalingen staan los van het bestuursrechtelijke instrumentarium - bestuursdwang en last onder dwangsom - waarover het bestuursorgaan ingeval van overtreding kan beschikken.

Hoofdstuk 5 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 5.1 Vergunningen

Het eerste lid van dit artikel beoogt werken die vóór inwerkingtreding van de keur met vergunning of ontheffing zijn aangebracht en ook ingevolge de geldende keur vergunningplichtig zijn de status te geven van werken die met een vergunning ingevolge de keur zijn aangebracht.

Ingevolge het tweede lid worden werken, die vóór inwerkingtreding van de keur zonder vergunning of ontheffing legaal konden worden aangelegd en ingevolge de geldende keur vergunning- plichtig zijn, aangemerkt als met vergunning ingevolge de geldende keur aangebracht.

Artikel 5.2 Keurkaart

In het geval dat leggers ontbreken voor waterstaatswerken die door de provincie in haar Waterverordening niet zijn vrijgesteld van de leggerplicht van artikel 5.1 Waterwet, kan het waterschap de ligging van die werken aangeven op een kaart Die kaart geldt niet als een legger. Dat zou in strijd zijn met het bepaalde in artikel 5.1 Waterwet.

Artikel 5.3 Onderhoud aan waterstaatswerken

Zolang voor een waterstaatswerk de voorgeschreven legger nog niet is vastgesteld dan wel de begrenzingen van een waterstaatswerk, beschermingszone en buitenbeschermingszone nog niet zijn aangegeven, beoogt dit artikel hierin te voorzien. 12

Artikel 5.4 Inwerkingtreding

De inwerkingtreding van de Keur valt samen met de inwerkingtreding van de Waterwet en die is bepaald op.....

De vorige Keur vervalt per die datum.

Artikel 5.5 Citeertitel

Deze Keur kan worden aangehaald als Keur Waterschap Reest en Wieden 2009.

Bijlage 1: Schema begrippenkader Waterwet

2.1: Profiel primaire en regionale waterkering

2.2 : Profiel overige waterkering

2.3: Profiel oppervlaktewaterlichaam in onderhoud bij het waterschap met onderhoudspad

van 1.50 meter breed

2.4: Profiel oppervlaktewaterlichaam in onderhoud bij het waterschap met onderhoudspad

van 3.00 meter breed

2.5: Profiel oppervlaktewaterlichaam in onderhoud bij het waterschap zonder onderhoudspad

2.6: Profiel oppervlaktewaterlichaam, aangemerkt als schouwsloot

Bijlage1: toelichting keur schema begrippenkader
Bijlage 2.1: profiel primaire/regionale waterkering (dijk) (Afbeelding)
Bijlage 2.2: profiel overige waterkeringen (Afbeelding)
Bijlage 2.3: profiel sloot in onderhoud bij waterschap met onderhoudspad van 1.50 m breed (Afbeelding)
Bijlage 2.4: idem, met onderhoudspad 3 m breed (Afbeelding).
Bijlage 2.5: Idem, zonder onderhoudspad (Afbeelding
Bijlage 2.6: profiel schouwsloot  (Afbeelding)

Noot
1[Toelichting: Onderhoud aan oppervlaktewaterlichamen en ondersteunende kunstwerken ]