Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Waterschap Reest en Wieden

Keur van het waterschap Reest en Wieden

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieWaterschap Reest en Wieden
Officiële naam regelingKeur van het waterschap Reest en Wieden
CiteertitelKeur van het waterschap Reest en Wieden 2006
Vastgesteld dooralgemeen bestuur
Onderwerpruimtelijke ordening, verkeer en vervoer
Eigen onderwerpruimtelijke ordening - waterkeringen en waterbeheer

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Datum inwerkingtreding bij benadering.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Waterschapswet, art. 78

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-200722-12-2009art. 1.1, 1.2, 1.3, 1.4, 1.5, 1.6, 2.1, 2.2, 2.3, 2.6, 2.7, 2.8, 2.9, 2.11, 3.1, 3.3, 3.5, 3.6, 4.2, 5.1, 6.1, 7.1, 7.2, 7.3, 7.4, 7.5, 7.6, 7.7, 8.1, 10.1, 11.1, 11.2, 11.3, toelichting

19-12-2006

Onbekend.

Onbekend.
01-02-200001-01-2007nieuwe regeling

04-01-2000

Onbekend.

Onbekend.

Tekst van de regeling

Aanhef

Het Algemeen Bestuur van het waterschap Reest en Wieden;

gelezen het voorstel van het Dagelijks Bestuur;

gelet op het bepaalde in artikel 78 van de Waterschapswet;

B E S L U I T :

vast te stellen de Keur van het waterschap Reest en Wieden 2006.

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Begripsomschrijvingen

Artikel 1.1

In deze keur wordt verstaan onder:

  • a.

    het Dagelijks Bestuur: het Dagelijks Bestuur van het waterschap Reest en Wieden;

  • b.

    waterstaatswerken: waterkeringen, wateren en vaarwegen met een waterstaatkundige functie bij het waterschap;

  • c.

    werken: alle door menselijk toedoen ontstane of te maken constructies of inrichtingen met toebehoren;

  • d.

    legger: staat van waterstaatswerken;

  • e.

    onderhoudspad: een strook grond langs watergangen, ter breedte van maximaal 5 meter, bestemd voor de uitvoering van onderhoudswerken;

  • f.

    waterkeringen: dijken, constructies of andere kunstmatige hoogten en die (gedeelten van) natuurlijke hoogten of hooggelegen gronden met een breedte van ten minste 10 meter (met inbegrip van daarin of daaraan aangebrachte werken die een waterkerende of mede een waterkerende functie hebben), zoals opgenomen op de bij deze Keur gevoegde overzichtskaart waterkeringen.

  • g.

    wateren: oppervlaktewateren met inbegrip van: bodems, taluds, onderhoudspaden, alsmede de in, onder of boven die oppervlaktewateren aangebrachte werken die een functie of mede een functie hebben voor de af- en/of aanvoer en/of berging van water;

  • h.

    watergangen: de wateren die behoren tot het hoofdsysteem en die als zodanig in de legger zijn aangegeven;

  • i.

    schouwsloten: de wateren die niet behoren tot het hoofdsysteem en die als zodanig in de legger zijn aangegeven;

  • j.

    overige wateren: andere wateren dan de wateren zoals bedoeld onder h en i;

  • k.

    vaarwegen: de wateren die als vaarweg in beheer zijn bij het waterschap;

  • l.

    schepen: vaartuigen, met inbegrip van vaartuigen zonder waterverplaatsing en watervliegtuigen, die feitelijk worden gebruikt of geschikt zijn om te worden gebruikt als middel tot verplaatsing te water, waarbij onder schepen mede zijn begrepen drijvende inrichtingen, luchtkussenvaartuigen en woonschepen.

1

Hoofdelijke aansprakelijkheid

Artikel 1.2
  • 1. Wanneer een perceel met een beperkt recht is bezwaard, dan wel krachtens persoonlijk recht in gebruik is gegeven, rusten de in deze keur aan de eigenaar opgelegde verplichtingen ook op de beperkt gerechtigden en in geval er sprake is van een persoonlijk recht ook op de gebruikers.

  • 2. Voor de nakoming van de in deze keur aan de eigenaar, de beperkt gerechtigden en de gebruikers opgelegde verplichtingen zijn zowel de eigenaar, de beperkt gerechtigden als de gebruikers hoofdelijk aansprakelijk.

  • 3. Indien meerdere eigenaren, beperkt gerechtigden of gebruikers van één perceel met het onderhoud zijn belast, is ieder van hen hoofdelijk voor het gehele onderhoud aansprakelijk.

  • 2

Gedoogplichten

Artikel 1.3
  • 1. De eigenaren van waterstaatswerken of nabij waterstaatswerken gelegen percelen zijn verplicht, voorzover dat nodig is voor werken en werkzaamheden door of onder toezicht van het waterschap ter behartiging van de opgedragen waterstaatszorg, alsmede voor werken en werkzaamheden tot het maken en onderhouden van het onderhoudspad met de daarin voorkomende dammen, duikers, afrasteringdoorgangen en dergelijke:

    • a.

      degenen die met het onderhoud van waterstaatswerken en het toezicht daarop zijn belast op hun percelen toe te laten;

    • b.

      alle tijdelijke werken en verrichtingen in en op hun percelen toe te laten;

    • c.

      materialen, machines en ander materieel op hun percelen toe te laten;

    • d.

      het aanleggen van dammen met duikers in wateren, uitmondende in wateren die door het waterschap worden onderhouden, toe te laten.

  • 2. Van de uit te voeren werken en verrichtingen, gewoon onderhoud en spoedeisende gevallen daarvan uitgezonderd, worden de eigenaren of de beperkt gerechtigden van de percelen ten minste 48 uren van te voren schriftelijk in kennis gesteld.

  • 3. De eigenaren van waterstaatswerken of van nabij waterstaatswerken gelegen percelen, zijn verplicht alle beletselen weg te nemen, die aan het toezicht, de uitvoering van het onderhoud en de overige werken en werkzaamheden van het waterschap in de weg staan.

  • 4. De eigenaren van gronden, die als waterbergingsgebied zijn opgenomen op de legger, zijn gehouden tijdelijke berging van water op die gronden te gedogen, wanneer naar het oordeel van het bestuursorgaan hun belangen onteigening niet vorderen.

    3

Afrasteringen

Artikel 1.4
  • 1. De eigenaren van percelen, die worden gebruikt voor het houden van dieren en die zijn gelegen nabij waterkeringen en watergangen, zijn verplicht daarlangs een voldoende kerende en goed onderhouden afrastering aan te brengen.

  • 2. Afrasteringen mogen niet hoger zijn dan 1 meter en moeten worden geplaatst op:

    • a.

      ten minste 0,50 meter uit de teen van de waterkeringen;

    • b.

      ten minste 0,75 meter uit de insteek van de watergangen en behoudens het bepaalde onder c;

    • c.

      de grens van het onderhoudspad, aan de landzijde, indien dit pad uitsluitend bij het waterschap voor onderhoud in gebruik is.

  • 3.

    • a.

      Afrasteringen die voorkomen op waterkeringen dienen te zijn voorzien van een goed onderhouden en voldoende breed (doorrijdbreedte minimaal 3 meter) draaihek of andere doelmatige inrichting, teneinde deze waterkeringen voor het toezicht, de uitvoering van het onderhoud en de overige werkzaamheden van het waterschap ongehinderd te kunnen passeren.

    • b.

      De draden van een afrastering op of langs waterkeringen, langs watergangen of over onderhoudspaden moeten gemakkelijk met de hand verwijderd kunnen worden, terwijl schrikdraadafrasteringen over deze paden moeten zijn voorzien van geïsoleerde handgrepen.

    • c.

      De schrikdraadafrasteringen op of langs waterkeringen, langs watergangen of over onderhoudspaden moeten op eerste aanzegging gedaan door of namens het Dagelijks Bestuur buiten werking worden gesteld.

    4

Bepalingen betreffende waterstaatswerken

Artikel 1.5
  • 1. De waterstaatswerken moeten door de onderhoudsplichtigen in een goede staat van onderhoud worden gehouden, waaronder bij de waterstaatswerken, die dienen tot waterkering of waterbeheersing, mede wordt verstaan het gemakkelijk beweegbaar en goed sluitend zijn van de afsluitmiddelen.

  • 2. De onderhoudsplichtigen zijn voorts verplicht:

    • a.

      aan deze waterstaatswerken de door het Dagelijks Bestuur nodig geoordeelde herstellingen aan te brengen binnen de, bij de daartoe te geven schriftelijke opdracht, te stellen termijn;

    • b.

      zich bij het uitvoeren van de onder a. genoemde werken te gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, die door het Dagelijks Bestuur daaromtrent worden gegeven.

Artikel 1.6

Het is verboden:

  • a.

    zonder daartoe bevoegd te zijn stuwen, gemalen, sluizen, schuiven, klepduikers of gelijksoortige waterstaatswerken op enigerlei wijze te bedienen of zich daarop te bevinden;

  • b.

    de waterstaatswerken te veranderen, op te ruimen of te vernieuwen;

  • c.

    binnen een afstand van 10 meter van de waterstaatswerken en van andere werken vuren te stoken of de grond af te branden;

  • d.

    enige andere handeling te verrichten, waardoor schade wordt of kan worden toegebracht aan de waterstaatswerken of waardoor de werking van deze waterstaatswerken wordt belet, gehinderd of verzwakt.

HOOFDSTUK 2 WATERKERINGEN

Begripsomschrijvingen

Artikel 2.1

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    primaire waterkeringen: de waterkeringen zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet op de waterkering;

  • b.

    regionale waterkeringen: de waterkeringen zoals bedoeld in de Verordening waterkering Noord-Nederland;

  • c.

    overige waterkeringen: de waterkeringen die door het waterschap zijn aangewezen;

  • d.

    kernzone: de waterkering van buitenteen tot binnenteen;

  • e.

    beschermingszone in het geval van primaire en regionale waterkeringen: de gronden grenzend aan de kernzone, binnen een afstand van 15 meter vanuit de grens van de kernzone;

  • f.

    beschermingszone in het geval van overige waterkeringen: de gronden grenzend aan de kernzone, binnen een afstand van 5 meter vanuit de grens van de kernzone;

  • g.

    buitenbeschermingszone in het geval van primaire en regionale waterkeringen: de gronden grenzend aan  de beschermingszone, binnen een afstand van 85 meter vanuit de grens van de beschermingszone.

5

Gebodsbepalingen

Onderhoud

Artikel 2.2
  • 1. Het onderhoud van primaire en regionale waterkeringen berust bij het waterschap.

  • 2. Het onderhoud van overige waterkeringen berust bij het waterschap voorzover het buitengewoon onderhoud betreft en bij de eigenaren voorzover het gewoon onderhoud betreft.

  • 6

  • Gewoon onderhoud

Artikel 2.3

De onderhoudsplichtigen van de waterkeringen dragen in ieder geval zorg voor:

  • a.

    het vrijhouden van distels, brandnetels, onkruid, afval, voorwerpen en materialen;

  • b.

    het instandhouden van de aanwezige begroeiingen en oeverbegroeiingen, dienende tot verdediging van de waterkeringen;

  • c.

    het in goede staat houden van de op de waterkering aanwezige grasmat;

  • d.

    het dichten met klei van de in de waterkering voorkomende gangen, gaten, holen, slenken en wielsporen en bij beschadiging, het herstellen van de waterkering en het herprofileren hiervan en het herstel van beschadigingen door vee of anderszins.

7

Buitengewoon onderhoud

Artikel 2.4

De onderhoudsplichtigen zijn verplicht de waterkeringen in stand te houden overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent richting, vorm, afmeting en constructie of, indien in de legger hieromtrent niets is bepaald, overeenkomstig de oorspronkelijke richting, vorm, afmeting en constructie.

8

Werken

Artikel 2.5

De onderhoudsplichtigen van werken die in, op, aan of boven waterkeringen zijn aangebracht en die een waterkerende of mede een waterkerende functie hebben, dienen deze, onverminderd het bepaalde in artikel 2.4, waterkerend te houden.

9

Coupures

Artikel 2.6
  • 1. De eigenaren van de in waterkeringen voorkomende coupures dragen zorg dat deze bij dreigende overstroming of op eerste aanzegging door of namens het Dagelijks Bestuur onmiddellijk worden gesloten en tot nader bericht van het Dagelijks Bestuur gesloten worden gehouden.

  • 2. De schotbalken of andere voorwerpen, bestemd tot afsluiting van coupures in waterkeringen, dienen door de eigenaren in goede staat te worden gehouden en zo vaak als dat door het Dagelijks Bestuur nodig wordt geoordeeld te worden getoond.

  • 10

Verbodsbepalingen

Artikel 2.7
  • 1. Het is verboden:

    • a.

      binnen kernzones:

      1e   te spitten, te graven of op enigerlei andere wijze grondroeringen te verrichten;

      2e huisdieren, met uitzondering van schapen, te houden of te laten lopen;

      3e buiten wegen met rij- of voertuigen te rijden;

      4e anders dan op de door het Dagelijks Bestuur toegestane wijzen te bemesten;

    • b.

      binnen kernzones en beschermingszones:

      1e werken, met uitzondering van afrasteringen zoals bedoeld in artikel 1.4, te maken, te 

         hebben, te vernieuwen, te wijzigen of op te ruimen;

      2e  opgaande houtbeplantingen aan te brengen, te hebben of te rooien;

      3e  beplantingen dienende tot verdediging van waterkeringen of andere verdedigingsmaterialen  

          te beschadigen, te vernietigen, te verplaatsen of weg te nemen;

      4e  boringen te verrichten, waaronder boringen benodigd voor het exploreren of winnen van gas

          of vloei- of delfstoffen;

      5e  leidingen, tanks, drukvaten of andere werken met hoge of lage druk aan te leggen, op te 

         richten, te hebben, te herstellen, te wijzigen, te vernieuwen of op te ruimen;

    • c.

      binnen kernzones en beschermingszones, anders dan op kennelijk daartoe ingerichte plaatsen:

      1e schepen of vistuigen te bevestigen of te laten liggen;

      2e voorwerpen, materialen of stoffen te deponeren of op te slaan;

      3e zich van afval te ontdoen;

      4e tenten, caravans, woonwagens en dergelijke te plaatsen of te hebben;

       5e wedstrijden, tentoonstellingen, veekeuringen, feesten, markten of kermissen te houden,  

                     kramen of tenten te plaatsen of met voertuigen, aanhangwagens en dergelijke standplaats 

                 in te nemen;

    • d.

      zich, anders dan als rechthebbende, binnen kernzones en beschermingszones op te houden, indien dat vanwege het Dagelijks Bestuur op een voor het publiek kenbare wijze is aangegeven.

    • e.

      binnen kernzones, beschermingszones en buitenbeschermingszones:

      1e afgravingen voor het winnen van delfstoffen of specie, alsmede seismische onderzoekingen,    

         te verrichten;

      2e explosiegevaarlijk materiaal of explosiegevaarlijke inrichtingen te hebben;

    • f.

      binnen buitenbeschermingszones leidingen, tanks, drukvaten of andere werken met hoge druk aan te leggen, op te richten, te hebben, te herstellen, te wijzigen, te vernieuwen of op te ruimen.

    • g.

      in de periode van 15 oktober tot 15 maart werkzaamheden uit te voeren in de verbodszones van de waterkeringen.

  • 2. De in het eerste lid genoemde verboden zijn niet van toepassing op handelingen ten behoeve van de uitvoering van herstel en onderhoud als bedoeld in de artikelen 2.2, 2.3 en 2.4.

  • 3. Het Dagelijks Bestuur kan regels stellen omtrent toegestane wijzen van bemesting van waterkeringen.

    11

Dijkbewaking

Artikel 2.8

Tot bewaking en verdediging van waterkeringen bij dreigend of dringend gevaar of tot verlening van hulp ingeval van dijkdoorbraak:

  • a.

    roept het Dagelijks Bestuur de inwoners van het waterschap op tot het tijdelijk verrichten van persoonlijke diensten en zijn deze op eerste aanzegging van het Dagelijks Bestuur verplicht zich beschikbaar te stellen voor de diensten die hen door of vanwege het Dagelijks Bestuur worden bevolen en zijn zij verplicht deze bevelen onmiddellijk en stipt uit te voeren;

  • b.

    zijn de inwoners van het waterschap en de ingelanden, die geen inwoner zijn, verplicht vaar- en voertuigen, tractoren, grondverzetmachines en andere werktuigen, alsmede last- en trekdieren, materialen en gereedschappen, die het Dagelijks Bestuur nodig acht te hebben en die bij hen voorradig of in gebruik zijn, beschikbaar te stellen.

12

Artikel 2.9
  • 1. Het Dagelijks Bestuur houdt een lijst bij van de dijkwachters, alsmede van de verdeling van deze dijkwachters over de dijkposten.

  • 2. Het Dagelijks Bestuur zorgt voor een geregelde aflossing van de dijkwachters, en wel zodanig dat als regel niet langer dan twaalf uren achtereen dienst wordt gedaan.

  • 3. Het Dagelijks Bestuur stelt een uurvergoeding vast voor degenen die worden verplicht tot het tijdelijk verrichten van persoonlijke diensten als bedoeld in artikel 2.8.

Artikel 2.10
  • 1. De dijkwachters staan onder bevel van de bezetter van de dijkwacht waarbij zij zijn ingedeeld en mogen zich zonder zijn toestemming niet aan hun taak onttrekken.

  • 2. De dijkwachters zijn verplicht om volgens aanwijzing van de hoofddijkwacht over het hun aangewezen gedeelte van de waterkering te patrouilleren en van hun bevindingen onverwijld mededeling te doen aan de bezetter van de dijkwacht.

Artikel 2.11
  • 1. Het Dagelijks Bestuur vordert de verstrekkingen als bedoeld in artikel 2.8 schriftelijk of zonodig mondeling.

  • 2. Iedere tot verstrekking gehouden persoon is verplicht het gevorderde op het bij de vordering vermelde tijdstip en op de bij de vordering vermelde plaats tegen ontvangstbewijs ter beschikking te stellen.

  • 3. Het gevorderde dient in dat geval geheel gebruiksklaar en bedrijfsvaardig te zijn.

  • 4. De vergoedingen voor de verstrekkingen worden door het Dagelijks Bestuur vastgesteld.

  • 5. Voor zover de verstrekkingen na gebruik niet in dezelfde staat kunnen worden teruggegeven, wordt de rechthebbende door het waterschap schadeloos gesteld.

Artikel 2.12

Geen vergoeding wordt verstrekt aan personen die niet of niet in voldoende staat ter bepaalde plaats en tijd aanwezig zijn of die voortijdig zijn vertrokken respectievelijk weigerachtig of nalatig zijn geweest tot het verrichten van opgedragen werk. Evenmin wordt een vergoeding toegekend voor verstrekkingen van ondeugdelijk materiaal of verstrekkingen die niet ter bepaalde tijd en plaats geschieden.

HOOFDSTUK 3 WATEREN

Begripsomschrijvingen

Artikel 3.1

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    kernzone in het geval van watergangen zonder onderhoudspaden: de watergang van boveninsteek tot boveninsteek;

  • b.

    kernzone in het geval van watergangen met onderhoudspaden: de watergang van boveninsteek tot boveninsteek en het onderhoudspad;

  • c.

    beschermingszone in het geval van watergangen: de gronden grenzend aan de kernzone, binnen een afstand van 5 meter uit de boveninsteek;

  • d.

    kernzone in het geval van schouwsloten: de schouwsloten van boveninsteek tot boveninsteek.

13

Gebodsbepalingen

Onderhoud

Artikel 3.2
  • 1. Het onderhoud van watergangen berust bij het waterschap, tenzij in de legger een ander als onderhoudsplichtige is aangewezen.

  • 2. Het onderhoud van schouwsloten berust, telkens voor de halve breedte, bij de eigenaren van de daaraan grenzende percelen, tenzij in de legger een ander als onderhoudsplichtige is aangewezen.

  • 14

  • Gewoon onderhoud

Artikel 3.3

De onderhoudsplichtigen van de watergangen en schouwsloten dragen zorg voor:

  • a.

    het verwijderen van voorwerpen, materialen en stoffen die de af- en/of aanvoer en/of de berging van water hinderen;

  • b.

    het behoorlijk in stand houden van de oevers en taluds, alsmede de daartoe behorende verdedigingswerken, voorzover dat nodig is om te voorkomen dat door inzakking de af- en/of aanvoer van water wordt gehinderd dan wel aangelegde onderhoudspaden door inzakking worden bedreigd;

  • c.

    het maaien en verwijderen van begroeiingen anders dan die dienende tot verdediging van de taluds alsmede het tot op de bodem verwijderen van specie.

  • d.

    het schonen door het maaien, baggeren en verwijderen van begroeiingen die niet dienen voor de verdediging van het talud vóór de door het Dagelijks Bestuur vooraf aangekondigde schouwdata.

15

Buitengewoon onderhoud

Artikel 3.4

De onderhoudsplichtigen zijn verplicht de watergangen en schouwsloten in stand te houden overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent richting, vorm, afmeting en constructie of, indien in de legger hieromtrent niets is bepaald, overeenkomstig de oorspronkelijke richting, vorm, afmeting en constructie.

16

Specie- en maaiselberging

Artikel 3.5
  • 1. Op percelen gelegen aan watergangen, waarvan het onderhoud geschiedt door of onder toezicht van het waterschap moet de specie en al het overige wat tot behoorlijk onderhoud ten behoeve van de af- en/of aanvoer van water uit die watergangen wordt verwijderd, waaronder maaisel, worden ontvangen.

  • 2. De eigenaren van percelen gelegen aan watergangen zijn verplicht de specie en al het overige, waaronder maaisel, wat tot behoorlijk onderhoud ten behoeve van de af- en/of aanvoer van water door of onder toezicht van het waterschap of door henzelf uit die watergangen is verwijderd, van de beschermingszones te verwijderen binnen een door het Dagelijks Bestuur te stellen termijn.

  • 17

Verbodsbepalingen

Artikel 3.6
  • 1. Het is verboden:

    • a.

      wateren te maken, indien daarvan in betekenende mate een wijziging van de bestaande waterstaatkundige situatie is te verwachten;

    • b.

      de richting, vorm, afmeting of constructie van watergangen en schouwsloten te veranderen;

    • c.

      watergangen en schouwsloten direct of indirect met elkaar in verbinding te brengen of watergangen en schouwsloten geheel of gedeeltelijk te dempen;

    • d.

      beplantingen of materialen dienende tot verdediging van oevers, taluds of de bodem te beschadigen, te vernietigen, te verplaatsen of weg te nemen;

    • e.

      in watergangen en schouwsloten het peil te veranderen;

    • f.

      binnen kernzones:

      1e aalkorven, fuiken of andere vistuigen, anders dan sportvistuigen, te plaatsen of te hebben;

      2e schepen onbeheerd te laten drijven;

      3e anders dan op daartoe kennelijk ingerichte plaatsen schepen af te meren, te laden of te    

           lossen, of daarmee ligplaats te nemen of te hebben;

    • g.

      binnen kernzones van watergangen huisdieren te houden;

    • h.

      binnen kernzones en beschermingszones:

      1e in de bodem te graven;

      2e werken te maken, te hebben, te vernieuwen, te wijzigen of op te ruimen;

      3e opgaande houtbeplantingen aan te brengen, te hebben of te rooien;

      4e zich anders dan als rechthebbende, al dan niet met voertuigen of schepen op te houden,   

         indien dat vanwege het Dagelijks Bestuur op een voor het publiek kenbare wijze is

          aangegeven;

      5e anders dan op daartoe kennelijk ingerichte plaatsen voorwerpen, materialen of stoffen te  

         deponeren, te lozen of op te slaan;

  • 2. De in het eerste lid genoemde verboden zijn niet van toepassing op handelingen ten behoeve van de  

           uitvoering van herstel en onderhoud als bedoeld in de artikelen 2.2, 2.3 en 2.4.

    18

HOOFDSTUK 4 VAARWEGEN

19

Gebodsbepalingen

Onderhoud

Artikel 4.1

Het onderhoud van vaarwegen berust bij het waterschap, tenzij in de legger een ander als onderhoudsplichtige is aangewezen.

Gewoon onderhoud

Artikel 4.2

De onderhoudsplichtigen van de vaarwegen dragen te dien aanzien zorg voor:

  • a.

    het verwijderen van voorwerpen, materialen en stoffen die het scheepvaartverkeer hinderen;

  • b.

    het behoorlijk in stand houden van de oevers en taluds, alsmede de daartoe behorende verdedigingswerken, voorzover dat nodig is om te voorkomen dat door inzakking het scheepvaartverkeer wordt gehinderd.

Buitengewoon onderhoud

Artikel 4.3

De onderhoudsplichtigen zijn verplicht de vaarwegen in stand te houden overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent richting, vorm, afmeting en constructie of, indien in de legger hieromtrent niets is bepaald, overeenkomstig de oorspronkelijke richting, vorm, afmeting en constructie.

Verbodsbepalingen

Artikel 4.4

Het is verboden:

  • a.

    de richting, vorm, afmeting of constructie van vaarwegen te veranderen;

  • b.

    vaarwegen geheel of gedeeltelijk te dempen;

  • c.

    beplantingen of materialen dienende tot verdediging van oevers, taluds of de bodem te beschadigen, te vernietigen, te verplaatsen of weg te nemen;

  • d.

    in vaarwegen het peil te veranderen;

  • e.

    in, onder of boven vaarwegen werken te maken, te hebben, te vernieuwen, te wijzigen of op te ruimen.

HOOFDSTUK 5 SCHOUW

Artikel 5.1

  • 1. Door of namens het Dagelijks Bestuur wordt schouw gevoerd over de waterkeringen, watergangen en schouwsloten volgens een door het Dagelijks Bestuur vastgesteld schema.

  • 2. Het Dagelijks Bestuur kan, indien het dat nodig acht, besluiten een extra schouw te voeren.

  • 3. Het Dagelijks Bestuur stelt de datum van de schouw vast en maakt het tijdstip waarop de schouw een aanvang neemt ten minste twee weken tevoren bekend door kennisgeving ervan in een of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen.

  • 4. De in het vorige lid bedoelde kennisgeving wordt vervangen door een persoonlijke aanschrijving indien voor het eerst schouw wordt gevoerd.

  • 5. De in het derde lid voorgeschreven bekendmaking kan in spoedeisende gevallen voor de aanvang van een extra schouw worden vervangen door een mondelinge mededeling. Daarbij kan met een kortere termijn dan genoemd in het derde lid worden volstaan.

    20

HOOFDSTUK 6 VERGUNNINGEN/ONTHEFFINGEN

Artikel 6.1

  • 1. Het Dagelijks Bestuur is bevoegd van de in deze keur gestelde gebods- en verbodsbepalingen af te wijken en bij schriftelijk besluit vergunning/ontheffing te verlenen en een verleende vergunning/ontheffing te wijzigen of in te trekken, indien de bescherming van de belangen, om welke het vereiste van vergunning/ontheffing is gesteld, dat vordert.

  • 2. Ter bescherming van de bij de waterstaatkundige verzorging van het beheersgebied betrokken belangen kunnen aan een vergunning/ontheffing voorschriften worden verbonden en kan een vergunning/ontheffing voor een bepaalde tijd worden verleend.

  • 3. De toepassing van het bepaalde in het eerste en tweede lid kan mede strekken ter bescherming van de aan de waterstaatkundige verzorging van het beheersgebied verbonden belangen van andere dan waterstaatkundige aard, voorzover daarin niet is voorzien door bij of krachtens andere wettelijke regeling gestelde bepalingen.

  • 4. Het bepaalde in het tweede en derde lid is van overeenkomstige toepassing op het weigeren, wijzigen en intrekken van een vergunning/ontheffing.

    21

HOOFDSTUK 7 BIJZONDERE (VERBODS)BEPALINGEN TER UITVOERING VAN DE WET OP DE WATERHUISHOUDING

22

Artikel 7.1

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    aanvoeren: het door middel van een werk of langs natuurlijke weg halen of laten stromen van water uit een ander oppervlaktewater;

  • b.

    afvoeren: het door middel van een werk of langs natuurlijke weg brengen of laten stromen van water uit een oppervlaktewater naar een ander oppervlaktewater;

  • c.

    lozen: het door middel van een werk brengen van water in een oppervlaktewater zonder dat het water daarbij uit een ander oppervlaktewater wordt gehaald;

  • d.

    onttrekken: het door middel van een werk halen van water uit een oppervlaktewater, zonder dat het water daarbij in een ander oppervlaktewater wordt gebracht.

Meldplicht aan- en afvoer, onttrekken en lozen van water

Artikel 7.2

  • 1. Degene, die water afvoert naar of aanvoert uit wateren meldt de wijze van aanvoer of afvoer aan het Dagelijks Bestuur indien de hoeveelheid te verplaatsen water meer dan 500 m3 bedraagt.

  • 2. Degene, die water loost in wateren meldt de wijze van lozing indien de hoeveelheid te lozen water meer dan 500m3 per uur bedraagt.

  • 3. Degene, die water onttrekt aan wateren meldt de wijze van onttrekking indien de hoeveelheid te onttrekken water meer dan 20m3 water per uur bedraagt.

  • 4. De melding ingevolge de voorgaande leden gaat vergezeld van:

    • a.

      een situatieschets;

    • b.

      een opgave van de aard en herkomst van het water;

    • c.

      het maximum debiet in m3 per uur;

    • d.

      het gemiddeld debiet in m3 per uur;

    • e.

      de aanvang en duur.

    Meet- en registratieplicht

Artikel 7.3

  • 1. Het Dagelijks Bestuur kan aan de meldplichtige ingevolge artikel 7.2 de verplichting opleggen de waterhoeveelheden te meten, daarvan aantekening te houden en van de gegevens opgave te doen.

  • 2. De verplichting, bedoeld in het eerste lid, kan slechts worden opgelegd voor die gevallen waarin inzicht in de verplaatste, geloosde of onttrokken waterhoeveelheden noodzakelijk is voor het te voeren beheer.

  • 23

  • Vergunningplicht aan- en afvoeren

Artikel 7.4

Het is verboden zonder vergunning/ontheffing van het Dagelijks Bestuur water af te voeren naar of aan te voeren uit wateren indien de te verplaatsen hoeveelheid water meer dan 1.000 m3 per uur bedraagt.

Vergunningplicht lozen

Artikel 7.5

Het is verboden zonder vergunning/ontheffing van het Dagelijks Bestuur water te lozen in wateren, indien:

  • a.

    de hoeveelheid te lozen water meer dan 1000 m3 per uur bedraagt;

  • b.

    de hoeveelheid te lozen water meer dan 20% van de ontwerpcapaciteit van de ontvangende wateren bedraagt, met dien verstande dat geen vergunning/ontheffing is vereist indien de hoeveelheid te lozen water minder dan 1000m3 per uur bedraagt.

24

Vergunningplicht onttrekken

Artikel 7.6

Het is verboden zonder vergunning/ontheffing van het Dagelijks Bestuur meer dan 100m3 water per uur te onttrekken aan wateren.

Algeheel verbod aan- en afvoer, onttrekken en lozen van water

Artikel 7.7

Het is verboden water aan- of af te voeren, te onttrekken of te lozen indien het Dagelijks Bestuur zodanig verbod heeft bekendgemaakt op grond van grote schaarste of overvloed aan water, aanmerkelijke verslechtering van de kwaliteit daarvan of in ongerede raken van een waterstaatswerk dan wel indien zodanige omstandigheden dreigen te ontstaan.

25

HOOFDSTUK 8 SCHADEVERGOEDING

Artikel 8.1

De belanghebbende die als gevolg van de toepassing van bepalingen van deze keur schade lijdt of zal lijden die redelijkerwijs niet of niet geheel ten laste van belanghebbende behoort te blijven, wordt een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding verstrekt indien de vergoeding niet anderszins is geregeld.

26

HOOFDSTUK 9 TOEZICHT EN HANDHAVING

Het Dagelijks Bestuur wijst ambtenaren aan die zijn belast met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze Keur Reest en Wieden bepaalde en de handhaving daarvan.

27

HOOFDSTUK 10 STRAFBEPALINGEN

Artikel 10.1

  • a. Overtreding van de bepalingen van deze keur wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete tot ten hoogste het bedrag van de tweede categorie als genoemd in artikel 23 van het Wetboek van Strafrecht, al dan niet met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

  • b. Indien ten tijde van het plegen van de in het eerste lid genoemde overtreding nog geen jaar is verlopen, sedert een vroegere veroordeling van de schuldige wegens gelijke overtreding onherroepelijk is geworden, kan hechtenis tot het dubbele van het gestelde maximum worden opgelegd.

    28

HOOFDSTUK 11 OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Overgangsbepalingen

Ontheffing/Vergunning

Artikel 11.1
  • 1. Een ontheffing of een vergunning/ontheffing, verleend vóór inwerkingtreding van deze keur, waarbij een ingevolge deze keur vergunningplichtig werk of handelen door het Dagelijks Bestuur is toegestaan, wordt geacht ingevolge deze keur te zijn verleend.

  • 2. Voor al hetgeen ten tijde van inwerkingtreding van deze keur rechtmatig tot stand is gebracht, wordt geacht vergunning/ontheffing ingevolge deze keur te zijn verleend.

    29

    Leggers

Artikel 11.2

Voor waterstaatswerken, waarvoor bij of krachtens wet, bij provinciale verordening of bij waterschapsreglement het vaststellen van een legger niet is voorgeschreven, alsmede voor waterstaatswerken, waarvoor vaststelling van een legger wel is voorgeschreven maar waarvan vaststelling nog niet heeft plaatsgevonden geldt, dat het onderhoud wordt uitgevoerd door degene die voor de inwerkingtreding van deze keur als onderhoudsplichtigen zijn aangewezen.

30

SLOTBEPALINGEN

Inwerkingtreding

Artikel 11.3
  • 1. Deze keur treedt in werking op de eerste dag volgend op die van haar bekendmaking.

  • 2. Op de dag van inwerkingtreding van deze keur wordt de keur Reest en Wieden 2000 ingetrokken.

  • 31

Citeertitel

Artikel 11.4

Deze keur kan worden aangehaald als Keur waterschap Reest en Wieden 2006.

Aldus vastgesteld door het Algemeen Bestuur van het waterschap Reest en Wieden in de openbare vergadering van 19 december 2006.

mr. A.K. Schuttinga, secretaris-directeur   

M.M. Kool, dijkgraaf 

TOELICHTING OP DE KEUR WATERSCHAP REEST EN WIEDEN

ALGEMENE TOELICHTING

Regelgeving en bevoegdheid

De keur dient als instrument voor het waterschap om zijn taken, zoals deze zijn vastgesteld in het Reglement voor het waterschap Reest en Wieden, zo goed mogelijk te kunnen vervullen. In deze keur is rekening gehouden met het bepaalde in de Waterschapswet, de Wet op de waterhuishouding en de Wet op de waterkering en is aangesloten bij de terminologie van de Algemene wet bestuursrecht.

De bepalingen in deze keur dienen te worden toegepast met inachtneming van het voor het betrokken waterstaatkundige zorggebied geldende beleid, dat wil zeggen het Streekplan, Waterhuishoudingplan Overijssel en het Provinciaal Omgevingsplan Drenthe. Het provinciaal niveau is ook uitermate geschikt voor de afstemming van het waterhuishoudkundig beleid met andere beleidsterreinen. Het waterschap stelt, rekening houdend met het provinciaal plan, zijn beheerplan voor de waterhuishouding vast. Het in dit beheerplan verwoorde beleid is richtinggevend bij de uitvoering van de keur door het waterschap.

Begripsomschrijvingen

In deze keur zijn enige begrippen omschreven, die van specifiek belang zijn bij de toepassing van de opgenomen keurbepalingen. Bij het kiezen van de te omschrijven begrippen en bij de omschrijving van deze begrippen is zo veel mogelijk van algemeen geldende begrippen en begripsomschrijvingen uitgegaan.

Keur en legger

Voor het merendeel van de bij waterschappen in beheer zijnde waterstaatswerken geldt dat de begrenzingen van deze werken zijn vastgelegd in de legger, waarin de onderhoudsplichtigen en onderhoudsverplichtingen ten aanzien van deze werken worden aangewezen. De Wet op de waterkering verplicht tot het opstellen van leggers voor primaire waterkeringen, terwijl er in de Waterschapswet vanuit wordt gegaan dat de onderhoudsplichtigen en/of onderhoudsverplichtingen in de legger worden vastgelegd.


Noot
1[Toelichting: LeggerAls legger wordt in de keur aangemerkt de legger die is voorgeschreven op grond van de Waterschapswet en de Wet op de waterkering. De eisen waaraan de legger voor primaire en regionale waterkeringen moet voldoen, zijn opgenomen in de Verordening waterkering Noord-Nederland. De vorm van de legger voor de overige waterstaatswerken wordt in een afzonderlijke verordening vastgelegd.WaterkeringenIn de keur wordt niet gedifferentieerd naar typen waterkeringen die bij het waterschap in beheer zijn, maar wordt één begrip "waterkering" gehanteerd. Bij de definiëring van het begrip ‘waterkering’ is expliciet de relatie met de overzichtskaart gelegd. Dat neemt niet weg dat het waterschap ook waterkeringen in beheer heeft die al wel aangelegd zijn, maar nog niet of nog niet volgens een nieuw tracé op de overzichtskaart zijn opgenomen, bijvoorbeeld na dijkverbetering. De keur gaat uit van één reglementeringsysteem voor de diverse typen waterkeringen.WaterenOnder b worden waterstaatswerken omschreven als waterkeringen, wateren en vaarwegen met een waterstaatkundige functie bij het waterschap. Onder wateren wordt verstaan de oppervlaktewateren met inbegrip van bodems, taluds, onderhoudspaden en in, onder of boven die oppervlaktewateren aangebrachte werken die een functie of mede een functie hebben voor de af- en/of aanvoer en/of berging van water. Evenmin als in de Wet verontreiniging oppervlaktewateren wordt in de keur een omschrijving van het begrip oppervlaktewateren gegeven. Uit de jurisprudentie blijkt, dat hetgeen onder oppervlaktewateren wordt verstaan aan wijziging onderhevig is. Het is dan ook beter om - in plaats van in de keur vast te leggen wat onder oppervlaktewateren moet worden verstaan - aan te sluiten bij die jurisprudentie: een anders dan louter incidenteel aanwezige aan het aardoppervlak en aan de open lucht grenzende watermassa (met inbegrip van een bedding waarin een zodanige watermassa al dan niet bij voortduring voorkomt), tenzij daarin als gevolg van rechtmatig gebruik ten behoeve van een specifiek doel geen normaal samenhangend geheel van levende organismen en niet levende omgeving (ecosysteem) aanwezig is dan wel het een ter berging van afval gegraven bekken betreft, waarin slechts in een overgangsfase water aanwezig is en zich nog geen normaal ecosysteem heeft ontwikkeld (HR 30-11-1982).VaarwegenDe Vaarwegenverordening van de provincie Overijssel is vervallen. Het is niet nodig de vervallen regels in de keur op te nemen. Elke vaarweg is per definitie ook een watergang. De bepalingen voor watergangen in hoofdstuk 3 van de keur zijn dus eveneens van toepassing op de vaarwegen in hoofdstuk 4 van de keur.In de legger zijn de vaarwegen aangegeven waarvan het waterschap vaarwegbeheerder is. Van nagenoeg al deze vaarwegen is het waterschap tevens aangewezen als nautisch (verkeerstechnisch) beheerder bij besluit van Provinciale Staten van Overijssel van 27 mei 1991, nummer 24-1.]
Noot
2[Toelichting: Volgens het eerste lid van dit artikel zijn ook de beperkt gerechtigden verplicht de ingevolge de keur op de eigenaar rustende verplichtingen na te komen ingeval er sprake is van een beperkt recht. Tot de beperkte rechten behoren huur en pacht. Ingevolge het tweede lid zijn zowel de beperkte gerechtigden als de eigenaar hoofdelijk aansprakelijk. Veelal is immers niet de eigenaar maar de feitelijke gebruiker van de grond degene die bij machte is aan die verplichtingen te voldoen of die bij de voldoening aan die verplichtingen is gebaat.]
Noot
3[Toelichting: De gedoogplichten voor de eigenaren van waterstaatswerken en van nabij waterstaatswerken gelegen percelen als bedoeld in dit artikel zijn gedeeltelijk dezelfde als verwoord in de artikelen 9 en 10 van de Waterstaatswet 1900, maar zijn breder van strekking. De bepalingen van de Waterstaatswet staan hier niet in de weg. Het derde lid van artikel 9 van deze wet houdt er zelfs uitdrukkelijk rekening mee dat dit soort verder gaande gedoogplichten uit andere hoofde voortvloeien. Ingevolge het bepaalde in het tweede lid worden eigenaren en of beperkt gerechtigden ten minste twee maal vierentwintig uren van tevoren schriftelijk in kennis geteld van de werken en of verrichtingen die op hun gronden worden uitgevoerd. Dit laatste hoeft echter niet indien het om regulier onderhoud gaat, zoals maaien, of als het om spoedeisende gevallen gaat. In spoedeisende gevallen zal echter in elk geval tevoren mondeling overleg worden gepleegd met de desbetreffende eigenaren en beperkt gerechtigden.Artikel 1.3 Lid 4Deze gedoogplicht geldt alleen indien de belangen van de eigenaren niet van dien aard zijn dat onteigening gevorderd is. Niettemin kan er aanleiding zijn de eigenaren - zo schadelijke gevolgen optreden - te compenseren. Beoordeling van een verzoek om compensatie gebeurt volgens regels gesteld in de schadevergoedingsregeling van het waterschap. De ingebruikname van bergingsgebieden moet zijn gebaseerd op een geldige titel. Met andere woorden, ingebruikname moet mogelijk zijn op grond van een wettelijk voorschrift, dan wel is toegestaan door de rechthebbende op de grond. Zonder een publiek- of privaatrechtelijke titel is feitelijke ingebruikname van een bergingsgebied onrechtmatig. Het vorenstaande impliceert overigens niet dat elke keer voorafgaande aan het feitelijke (laten) onderlopen van een bergingsgebied daartoe een besluit zou moeten worden genomen. Indien daartoe een ingebruikstellinghandeling benodigd is, bijvoorbeeld de bediening van een inlaatwerk (sluisje of klepduiker), moet deze worden gezien als een feitelijke handeling. Soms loopt een bergingsgebied vanzelf onder en is een ingebruikstellinghandeling niet nodig. Een publiekrechtelijke titel voor ingebruikname van een bergingsgebied kan zijn gelegen in een peilbesluit, als bedoeld in artikel 16 Wet op de waterhuishouding. Dit zal met name het geval zijn indien extra waterberging in een gebied wordt bewerkstelligd door het tijdelijk handhaven van hogere waterstanden zonder dat er sprake is van inundatie. Door een geringere drooglegging kan schade optreden voor de eigenaar of gebruiker van het betrokken perceel. Artikel 40 van de Wet op de waterhuishouding regelt de vergoeding van schade door waterbeheerder ten gevolge van door hem genomen peilbesluiten. Voor ingebruikname van een bergingsgebied waarbij een vergaande inbreuk op eigendomsrechten wordt gemaakt biedt een voorschrift strekkend tot het gedogen van die inbreuk ingevolge de keur van het waterschap een rechtsgeldige titel.Afhankelijk van de beantwoording van de vraag of door ingebruikname van het gebied als waterbergingsgebied normaal grondgebruik nog mogelijk is, volstaan voorgenoemde besluiten als titel voor ingebruikname. Bepalend voor de beantwoording van die vraag is het vigerend grondgebruik in relatie tot frequentie en mate waarin waterberging in het gebied plaats heeft. Is normaal grondgebruik door het in gebruik nemen als bergingsgebied niet langer mogelijk, dan ligt aankoop van grond of vestiging van een erfdienstbaarheid daarop in de rede. Kan hierover geen overeenstemming met rechthebbende op de grond worden bereikt, dan is onteigening van het gebied of, indien mogelijk, toepassing van artikel 12 Waterstaatswet 1900 noodzakelijk.Een privaatrechtelijke titel voor ingebruikname van een bergingsgebied kan zijn gelegen in een overeenkomst, de vestiging van een erfdienstbaarheid of de verkoop van de betrokken grond. Het laatste eventueel met terugverpachting van de grond. ]
Noot
4[Toelichting: Deze bepaling verplicht de eigenaren (en beperkt gerechtigden en gebruikers) van percelen, die worden gebruikt voor het houden van dieren en die zijn gelegen nabij waterkeringen en/of watergangen, daarlangs voldoende kerende afrasteringen te plaatsten. Het derde lid is erop gericht het waterschap in zijn taakuitoefening niet te hinderen.]
Noot
5[Toelichting: Het tracé van de waterkeringen is vastgelegd op de bij deze Keur gevoegde overzichtskaart. Dit neemt niet weg dat het waterschap ook waterkeringen in beheer heeft die al wel aangelegd zijn,  maar nog niet of niet volgens een nieuw tracé op de overzichtskaart zijn opgenomen, bijvoorbeeld na dijkverbetering.BeschermingszonesAls beschermingszones worden aangemerkt de stroken grond aan weerszijden van een waterkering, waarbij het aanwezige profiel als uitgangspunt wordt gehanteerd. Hoe het theoretische profiel tot stand komt is geregeld in artikel 13 van de Wet op de Waterkering en de artikelen 6 en 7 van de Verordening waterkering Noord-Nederland. Beide verwijzen naar de legger en de beheersregister van het waterschap.Dijk- Waterkering: het dijklichaam (de kunstmatige verhoging boven het maaiveld) inclusief de eventuele steunbermen. Indien dit door de beheerder noodzakelijk wordt geacht, kunnen tevens enkele meters ter weerszijden van het dijklichaam tot de waterkering worden gerekend en daardoor onder het strengere keurregime vallen. - Beschermingszones: deze worden als invloedslijn bepaald.Hooggelegen grond- Waterkering: het grondlichaam dat ligt binnen het theoretisch profiel van de waterkering, welk profiel binnen de hooggelegen grond kan worden aangegeven. - Beschermingszones: deze worden als de invloedslijn bepaald. Veelal zal de invloedslijn in deze situatie op geringe afstand uit de waterkering blijken te liggen. Bij het door de beheerder te voeren vergunningenbeleid (binnen de beschermingszones) vormt de ligging van de invloedslijn een toetsingskader bij de beoordeling of, dan wel onder het stellen van welke voorschriften, een vergunning/ontheffing kan worden verleend. Heeft bijvoorbeeld een bepaalde vergunningsaanvraag betrekking op een activiteit binnen de buitenbeschermingszones doch evenwel buiten de beschermingszones en buiten de invloedslijn, dan is dit een indicatie dat een vergunning/ontheffing om reden van stabiliteit niet behoeft te worden geweigerd en waarschijnlijk kan worden verleend; dit ter beoordeling van de beheerder. In het technisch beheersregister kan naast de invloedslijn het profiel van vrije ruimte worden opgenomen. De beheerder kan op basis van reële toekomstverwachtingen voor een bepaalde (plan)periode aangeven welke ruimte door een nieuwe dijkverzwaring in beslag zou worden genomen. Het profiel van vrije ruimte is evenals de invloedslijn een toetsingskader voor de beheerder bij het te voeren vergunningenbeleid. Indien bijvoorbeeld een vergunning/ontheffing wordt gevraagd voor het bouwen van een huis binnen het profiel van vrije ruimte, kan de beheerder op basis van de keur besluiten dat deze bouw slechts op een grotere afstand van de waterkering dan wel op een hoger niveau wordt toegestaan.]
Noot
6[Toelichting: Onderhoudsverplichtingen die niet bij een hogere regeling dan de keur of bij overeenkomst zijn geregeld, worden in de keur opgenomen. ]
Noot
7[Toelichting: In deze bepaling wordt omschreven waartoe de onderhoudsplichtigen bij de uitvoering van het onderhoud gehouden zijn.]
Noot
8[Toelichting: In deze bepaling wordt omschreven waartoe de onderhoudsplichtigen die verplicht zijn tot de uitvoering van het onderhoud zoals omschreven in artikel 2.3 verder nog gehouden zijn. Dat is het instandhouden van de waterkering overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent richting, vorm afmeting en constructie. Dit onderhoud aan waterkeringen wordt waar het "primaire waterkeringen" betreft, maar veelal ook bij overige waterkeringen, door het waterschap, waarbij de waterkering in beheer is, uitgevoerd. De onderhavige bepaling ziet niet op de situaties waarin het vorenstaande het geval is, maar op de omstandigheid waarin dit onderhoud bij derden berust. De tweede zin van dit artikel beoogt te voorzien in de situatie dat geen legger aanwezig is. De oorspronkelijke richting, vorm, afmetingen en constructie van de waterkering dienen alsdan te worden gehandhaafd.]
Noot
9[Toelichting: Het bepaalde in dit artikel richt zich in principe tot onderhoudsplichtigen van in, op, aan of over waterkeringen of beschermingszones van waterkeringen gelegen werken die een waterkerende of mede waterkerende functie hebben en die anders dan met vergunning/ontheffing zijn aangebracht. Immers, voor met een vergunning/ontheffing aangebrachte werken zullen bepalingen met een strekking als die van artikel 2.5 in de voorschriften behoren te worden opgenomen.]
Noot
10[Toelichting: Op grond van dit artikel zijn de eigenaren van sluizen, uitwateringen, doorgangen en dergelijke coupures in waterkeringen gehouden deze bij dreigende overstroming of op eerste aanzegging door of namens het bestuur te sluiten, ter voorkoming van overstroming van achter de waterkering gelegen gronden. Het tweede lid van dit artikel is er op gericht dat schotbalken in zodanig goede staat worden onderhouden dat de coupures, indien dit nodig is, voldoende waterkerend kunnen worden gesloten. In deze zin is dit artikellid complementair aan artikel 2.4 (buitengewoon onderhoud).]
Noot
11[Toelichting: In dit artikel worden onderscheiden: verboden die gelden voor zowel de kernzone, de beschermingszone als de buitenbeschermingszone; verboden die alleen voor de kernzone en de beschermingszone gelden en verboden die slechts voor de kernzone gelden. De verboden aangaande de kernzone zijn verdergaand dan die gelden voor de beschermingszones, omdat bepaalde handelingen indien ze in de beschermingszones worden uitgevoerd het waterkerend vermogen van de waterkering niet aantasten, terwijl ze indien ze in de kernzone plaats zouden hebben wel degelijk het waterkerende vermogen zouden kunnen aantasten. Ditzelfde geldt voor het minder vergaand regime voor de buitenbeschermingszones.Verbodsperioden uitvoeren werkzaamhedenIn de periode van 15 oktober tot 15 maart is het niet toegestaan om werkzaamheden uit te voeren in de verbodszones van de waterkeringen.GrondroeringenIngevolge het bepaalde in het eerste lid, onder a, is het ten zeerste verboden binnen kernzones welke grondroeringen dan ook te verrichten. Binnen beschermingszones zijn grondroeringen, bijvoorbeeld in de vorm van agrarisch gebruik zoals ploegen, derhalve wel toegestaan.HuisdierenIngevolge het bepaalde in het eerste lid, onder a, is het verboden binnen kernzones huisdieren te houden of te laten lopen. Dit verbod geldt (nog) niet voor schapen op primaire en regionale waterkeringen; één van de voorwaarden van het pachtcontract dat het waterschap met de pachter van de waterkering sluit, zal immers luiden dat de pachter verplicht is de primaire en regionale waterkeringen met schapen te beweiden. Onder huisdieren worden alle gedomesticeerde dieren verstaan, dus zowel de grote huisdieren zoals varkens, paarden, rundvee, schapen en overige hoefdieren als de kleine huisdieren zoals kippen, ganzen en honden. De bepaling verbiedt zowel het houden van (beweiden met) huisdieren als het laten lopen van huisdieren binnen kernzones. De houder van deze dieren dient er dus voor te zorgen dat deze zich niet binnen de kernzones begeven.Opgaande houtbeplantingenIngevolge het bepaalde in het eerste lid, onder b, is het verboden binnen kernzones en beschermingszones opgaande houtbeplantingen aan te brengen, te hebben of te rooien. Opgaande houtbeplantingen tasten in het algemeen het waterkerend vermogen en de stabiliteit van de waterkering aan. Voor het aanbrengen ervan zal dan ook niet snel vergunning/ontheffing kunnen worden verleend. Dit ligt anders bij het rooien ervan. In de vergunning/ontheffing moeten echter wel voorschriften worden opgenomen die er toe leiden dat de waterkering na het rooien van de opgaande houtbeplantingen in goede staat wordt hersteld.BetredingIngevolge het bepaalde in het eerste lid, onder d, is het verboden zich binnen kernzones en beschermingszones op te houden, indien dat ter plaatse op een voor het publiek kenbare wijze is aangegeven, bijvoorbeeld door het plaatsen van borden met het opschrift "verboden toegang". Daar waar recreatieve waarden aan waterkeringen worden toegekend, kunnen deze, indien waterkeringbelangen zich daar niet tegen verzetten, voor recreatief medegebruik worden opengesteld. De toegang wordt aan de rechthebbende (eigenaar, zakelijk of persoonlijk gerechtigde) niet ontzegd, omdat hiermee in strijd met het bepaalde in artikel 5:1 van het Burgerlijk Wetboek praktisch elk genot van de zaak zou worden ontzegd.Overige verbodenDe overige verboden behoeven geen aparte toelichting. Ze zijn er in eerste instantie alle op gericht dat de stabiliteit van de waterkering niet wordt aangetast dan wel (de bereikbaarheid van waterkeringen ten behoeve van) het onderhoud niet wordt gehinderd.]
Noot
12[Toelichting: Artikel 93, eerste lid, biedt het Dagelijks Bestuur de mogelijkheid om tot bewaking en verdediging van waterkeringen bij dringend of dreigend gevaar of tot verlening van hulp ingeval van dijkdoorbraak onder andere inwoners van het gebied op te roepen tot het verrichten van persoonlijke diensten en tot het beschikbaar stellen van materialen. Omdat het hier gaat om de oplegging van een verplichting die door strafoplegging gehandhaafd kan worden, moet deze verplichting in de keur worden opgenomen. De Waterschapswet schrijft verder in artikel 93, tweede lid, een verordening voor, waarin de regeling van de aard en de duur van de verplichtingen is weergegeven.]
Noot
13[Toelichting: De keur gaat uit van één reglementeringsysteem voor alle typen wateren, waarbij kunnen worden onderscheiden: watergangen, schouwsloten, overige wateren, kernzones en beschermingszones. De begrenzingen van de zones zijn in dit artikel vastgelegd. Bij het bepalen van deze begrenzingen is steeds voor ogen gehouden, dat het opleggen van bepaalde beperkingen aan het gebruik van gronden slechts ter bescherming van het waterhuishoudkundig functioneren van wateren (de af- en aanvoer of berging) plaats mag hebben. ]
Noot
14[Toelichting: Onderhoudsverplichtingen die niet bij een hogere regeling dan de keur of bij overeenkomst in het leven zijn geroepen, worden door het waterschapsbestuur bij keur geregeld. ]
Noot
15[Toelichting: In deze bepaling wordt omschreven waartoe de onderhoudsplichtigen bij de uitvoering van het onderhoud gehouden zijn. De onderhoudsplichtigen zijn te allen tijde gehouden voorwerpen, materialen en stoffen die af- en/of aanvoer dan wel de berging van water hinderen uit de watergangen en schouwsloten te verwijderen. Dit is anders bij het schonen van de watergangen en schouwsloten, dat een aantal malen per jaar, vóór de vooraf aan te kondigen schouw, moet gebeuren om de maatgevende af- en/of aanvoer van water veilig te stellen. De taluds, alsmede de daartoe behorende waterstaatswerken, dienen behoorlijk in stand te worden gehouden, slechts voorzover dat nodig is om te voorkomen dat door inzakking de af- en/of aanvoer van water wordt gehinderd dan wel aangelegde onderhoudspaden en/of afrasteringen door inzakking worden bedreigd. Waar de feitelijke afmeting van het profiel de voor de af- en/of aanvoer van water noodzakelijke profielafmetingen overtreffen, kan de onderhoudsplichtige niet worden verplicht de overprofilering in stand te houden als niet tevens ook de instandhouding van een onderhoudspad en/of afrastering in het geding is.]
Noot
16[Toelichting: In deze bepaling wordt omschreven waartoe de onderhoudsplichtigen, die tot de uitvoering van het onderhoud zoals genoemd in artikel 3.4 zijn verplicht, verder nog gehouden zijn. Dit is het instandhouden van de watergangen en schouwsloten overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent richting, vorm, afmeting en constructie. Dit onderhoud wordt, waar het betreft watergangen en schouwsloten van overwegend belang voor de af- en/of aanvoer van water voor een groter gebied, veelal uitgevoerd door het waterschap dat kwantiteitsbeheerder van de betrokken watergangen en schouwsloten is. De onderhavige bepaling ziet niet op deze situatie, maar op de omstandigheid waarin dit onderhoud bij derden berust. De situatie waarin de onderhoudsplichtigen tot instandhouding van watergangen en schouwsloten verplicht zijn, doet zich met name voor bij scheisloten en sloten en greppels die uitsluitend de ontwatering van een bepaald perceel tot een beperkte oppervlakte dienen. Het tweede deel van de zin beoogt te voorzien in de situatie dat geen legger aanwezig is. De oorspronkelijke richting, vorm, afmetingen en constructie van de watergangen en schouwsloten dienen alsdan te worden gehandhaafd.]
Noot
17[Toelichting: Artikel 11 van de Waterstaatswet 1900 bepaalt dat bij verordening kan worden bepaald, dat op erven en gronden gelegen aan een watergang, waarvan het onderhoud geschiedt door of onder toezicht van het openbaar gezag, de specie moet worden ontvangen, die tot behoorlijk onderhoud voor de af- of aanvoer van water, uit de watergang moet worden verwijderd. De ontvangst van specie en maaisel, waaronder ook afgemaaide waterplanten worden begrepen, is daarom in deze keur vastgelegd. Bedacht dient te worden dat de ontvangstplicht van specie en maaisel niet onder alle omstandigheden onverkort kan worden gehandhaafd. Fysieke belemmeringen als bebouwing kunnen er aan in de weg staan dat de specie op aan watergangen gelegen percelen kan worden ontvangen. Voorts kunnen de hoeveelheid uitkomende specie en verontreiniging of besmetting van de baggerspecie aanleiding zijn om de specie af te voeren respectievelijk de veroorzaakte schade aan gronden te vergoeden voorzover deze redelijkerwijze niet ten laste van de betrokken aangeland dient te blijven. In het tweede lid is de plicht om specie en maaisel die bij het onderhoud uit de watergangen is verwijderd zodanig te verspreiden of af te voeren dat deze niet meer in het water geraken en daardoor de af- en/of aanvoer van water hinderen, dan wel de doorgang met onderhoudsmachines of het voeren van schouw bemoeilijken.]
Noot
18[Toelichting: In dit artikel worden onderscheiden de verboden die gelden voor zowel de kernzone als de beschermingszones en verboden die alleen voor de kernzone gelden. Voorts is bij een aantal verbodsbepalingen een onderscheid gemaakt naar type water. Dit artikel geldt als een kapstokartikel. Hiermee wordt bedoeld, dat het waterschap op grond van zijn beheersbevoegdheid de mogelijkheid heeft in te grijpen in bepaalde situaties. Van belang is het hoofdsysteem, te weten de watergangen en de schouwsloten. Ingrepen in overige wateren kunnen op enig moment echter ook van invloed zijn op het waterhuishouding. Het waterschap moet daarom een instrument hebben om zijn taak uit te voeren. Een ander punt is, dat in het kader van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren het begrip oppervlaktewater heel ruim wordt uitgelegd. Vanuit oogpunt van integraal waterbeheer ligt het dan ook voor de hand om ook het kwantiteitsbeheer over alle wateren te hebben. Bij het stellen van verbodsbepalingen ten aanzien van wateren die kunnen worden aangemerkt als scheepvaartweg in de zin van de Scheepvaartverkeerswet dient te worden bedacht dat ook het bevoegd gezag ingevolge die wet regels kan stellen. Voor een groot aantal scheepvaartwegen, te weten de bij het waterschap in beheer zijnde vaarwegen, is het Dagelijks Bestuur als bevoegd gezag, in de zin van de Scheepvaartverkeerswet, aangewezen. Als bevoegd gezag kan het bestuur regels stellen in het belang van de instandhouding van de scheepvaartweg, ter bescherming van de waterhuishouding, de oevers en waterkeringen en ter bescherming van in of boven de scheepvaartweg aanwezige werken tegen schade door scheepvaart. Het stellen van regels kan mede geschieden in het belang van het voorkomen of beperken van onder meer schade door het scheepvaartverkeer aan de landschappelijke of natuurwetenschappelijke waarden van een gebied, waarin scheepvaartwegen zijn gelegen.Voor die scheepvaartwegen, waarover het Dagelijks Bestuur niet als bevoegd gezag is aangewezen, kunnen de bevoegdheden van het bevoegd gezag en het waterschap elkaar overlappen. Dit kan gevolgen hebben voor de keurbevoegdheid van het waterschap. In artikel 41 van de Scheepvaartverkeerswet wordt deze materie geregeld. Hier is bepaald dat de bevoegdheid van het waterschap tot het stellen van regels in het belang van het waterbeheer gehandhaafd blijft, voorzover deze regels niet in strijd zijn met het krachtens het Scheepvaartverkeerswet bepaalde. Bij strijdigheid van de keur met het krachtens de Scheepvaartverkeerswet bepaalde houdt het in de keur bepaalde van rechtswege op te gelden.HuisdierenIngevolge het bepaalde in artikel 3.7 lid 1, sub g is het verboden binnen kernzones van watergangen huisdieren te houden. Onder huisdieren worden verstaan alle gedomesticeerde dieren, dus zowel de grote huisdieren zoals varkens, paarden, rundvee, schapen en overige hoefdieren als de kleine huisdieren zoals kippen, ganzen en honden.Verandering of dempingHet is verboden de richting, vorm, afmeting of constructie van watergangen en schouwsloten te veranderen respectievelijk (nieuwe) watergangen en schouwsloten met elkaar in verbinding te brengen, verbindingen tussen watergangen en schouwsloten te verbreken of watergangen en schouwsloten te dempen en grenzen van stroomgebieden te wijzigen. Voorgenoemde handelingen kunnen de af- en/of aanvoer van water hinderen dan wel het bergend vermogen van het waterhuishoudkundig systeem nadelig beïnvloeden.WaterstandHet waterschapsbestuur is in daartoe aangewezen gevallen verplicht voor peilgebieden onder beheer van het waterschap één of meer peilbesluiten vast te stellen en zorgt ervoor dat de in het peilbesluit aangegeven waterstanden gedurende een daarbij aangegeven periode zoveel mogelijk worden gehandhaafd (zie artikel 16, Wet op de waterhuishouding). De betrokken waterstanden worden vastgesteld met het oog op functies, die aan de betrokken wateren zijn toegekend in het provinciale waterhuishoudingplan en/of aanvullend in het beheerplan van het waterschap. Het is in principe ongewenst dat het in genoemde plannen neergelegde waterhuishoudkundige beleid en beheer wordt doorkruist door particulieren, die de waterstand op een ander peil brengen of houden dan in het peilbesluit voor het betrokken water is vastgesteld of wordt gehanteerd. Het is dan ook verboden de waterstand, direct of indirect, op een ander peil te brengen of te houden dan voor het betreffende gebied door het waterschapsbestuur is vastgesteld. Onder omstandigheden kan het bestuur aan particulieren toestaan dat (tijdelijk) de waterstand op een ander peil wordt gebracht, bijvoorbeeld door toepassing van onderbemaling. Dit zal over het algemeen slechts kunnen gebeuren indien de betrokkene daarbij zodanige maatregelen neemt dat geen nadelige effecten ontstaan voor de waterhuishoudkundige verzorging van het gebied (zie in dit verband ook het bepaalde in artikel 4.1 van de keur).GravingenTer voorkoming van aantasting van de stabiliteit van het watervoerend profiel is het tot de grens van het onderhoudspad verboden om enige andere grondbewerking dan spitten of ploegen te verrichten of zoden te steken, anders dan voor de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden aan watergangen. Bij spitten en ploegen is het gevaar van aantasting van de stabiliteit minder aanwezig.Werken en beplantingenHet is verboden om binnen de kernzone en beschermingszones werken te maken, te hebben, te wijzigen of op te ruimen respectievelijk opgaande beplantingen aan te brengen, te hebben of te rooien. De betrokken bepalingen beogen te voorkomen dat de stabiliteit van het profiel wordt aangetast, de aan- en afvoer of de berging van water wordt gehinderd, dan wel (de bereikbaarheid van watergangen en schouwsloten ten behoeve van) het onderhoud wordt gehinderd.AfmerenOp grond van het eerste lid, onder f, is het verboden binnen kernzones anders dan op daartoe kennelijk aangewezen plaatsen schepen af te meren, te laden of te lossen of daarmee ligplaats te nemen of te hebben. Deze bepaling beoogt genoemde handelingen te reguleren door deze alleen toe te staan op plaatsen die zodanig zijn ingericht, dat de oevers en taluds niet worden beschadigd.KramenOp grond van het eerste lid, onder g, is het verboden binnen kernzones en beschermingszones werken te maken, te hebben, te vernieuwen, te wijzigen of op te ruimen. Blijkens de begripsomschrijvingen dienen onder werken alle door menselijk toedoen ontstane of te maken constructies of inrichtingen met toebehoren te worden verstaan. Onder werken dienen uiteraard huizen, schuren, opslagplaatsen, betuiningen en dergelijke te worden verstaan, maar ook de kramen en dergelijke die tijdens het schaatsseizoen op en langs het ijs verschijnen, vallen er onder.ToegangIngevolge het bepaalde in het eerste lid, onder g, 4e, is het voor niet rechthebbenden verboden zich binnen de kernzone en de beschermingszone op te houden, als dat vanwege het bestuur op een voor het publiek kenbare wijze is aangegeven. In de praktijk betekent dit, dat betreding is toegestaan, tenzij het bestuur door middel van een bordje heeft aangegeven dat de toegang verboden is. Daar waar recreatieve waarde aan waterstaatswerken kan worden toegekend, kunnen deze werken indien waterstaatkundige belangen zich daar niet tegen verzetten in principe voor recreatief medegebruik worden opengesteld. In dat geval dient op een voor het publiek kenbare wijze te worden aangegeven dat betreding is toegestaan. De verbodsbepaling moet tegengaan dat kwetsbare oevers en taluds of oeverbegroeiingen worden beschadigd. De toegang tot de betrokken wateren en beschermingszones kan aan de eigenaar en zakelijk of persoonlijk gerechtigden niet worden ontzegd, omdat hen hiermee in strijd met het bepaalde in artikel 5:1 van het Burgerlijk wetboek praktisch elk genot van de zaak zou worden ontzegd.SchepenIngevolge het bepaalde onder f, is het verboden binnen de kernzone vistuigen te plaatsen of te hebben, respectievelijk schepen onbeheerd te laten drijven. De bepaling beoogt te voorkomen dat de aan- en/of afvoer van water en het onderhoud door de aanwezigheid van genoemde voorwerpen wordt gehinderd. Tevens is het verboden op wateren anders dan op daartoe kennelijk ingerichte plaatsen vaartuigen of vlotten af te meren, te laden of te lossen, of daarmee ligplaats in te nemen of te hebben. De bepaling beoogt genoemde handelingen te reguleren door deze alleen toe te staan op plaatsen, die zodanig zijn ingericht dat de oevers en taluds niet worden beschadigd. De betrokken bepaling geldt niet in geval het betreft door het bestuursorgaan toegestane recreatieve activiteiten, zoals het varen met kano's en bootjes. Voorwerpen, materialen en stoffenIngevolge het bepaalde in het eerste lid, onder g, is het verboden anders dan op daartoe kennelijk ingerichte plaatsen voorwerpen, materialen of stoffen te deponeren, te lozen of op te slaan. De bepaling beoogt te voorkomen dat de aan- en/of afvoer en/of berging van water, dan wel het onderhoud door genoemde handelingen wordt gehinderd.]
Noot
19[Toelichting: Artikel 4, tweede lid, onder c, van het Reglement voor het waterschap Reest en Wieden bepaalt, dat het waterschap is belast met de zorg voor vaarwegen. Het betreft die vaarwegen, die op het moment van inwerkingtreding van het reglement in beheer waren bij het voormalige waterschap Wold en Wieden. Vaarwegbeheer ziet op het mogelijk maken van scheepvaartverkeer, ofwel het instandhouden van de vaarweg. Nu vaarwegbeheer een reglementaire taak van het waterschap is, verdient het aanbeveling bepalingen daaromtrent in de keur op te nemen. Het onderhavige hoofdstuk voorziet hierin. ]
Noot
20[Toelichting: Op grond van deze bepaling zijn de niet bij het waterschap in onderhoud zijnde waterkeringen en de schouwsloten aan schouw onderworpen. Tijdens de schouw wordt gecontroleerd of de onderhoudsplichtigen aan hun onderhoudsverplichtingen hebben voldaan. Daarnaast wordt bij de schouw gelet op eventuele overtreding van verbodsbepalingen. Dit betekent niet, dat de schouw het enige moment is waarop controle op de naleving van onderhoudsverplichtingen plaatsvindt. Dit kan in specifieke gevallen gedurende het gehele jaar gebeuren door de handhavingambtenaar. Tijdens de schouw wordt echter op grote schaal in het gehele gebied gecontroleerd.Er is niet voorgeschreven op welk tijdstip schouw wordt gevoerd. Ook is niet aangegeven hoe vaak schouw gevoerd mag of moet worden. Dit betekent, dat een en ander aan het oordeel van het Dagelijks Bestuur wordt overgelaten. Het Dagelijks Bestuur bepaalt dus hoeveel keer per jaar schouw wordt gevoerd. Ook bestaat de mogelijkheid dat bijvoorbeeld in jaren waarin wateren snel dichtgroeien het Dagelijks Bestuur besluit een extra schouw te voeren. Om elke twijfel op dit punt uit te sluiten, is aangegeven dat de schouw tot een deel van het waterschapsgebied beperkt kan blijven.]
Noot
21[Toelichting: Van de in de keur gestelde geboden en verboden kan het bestuur vergunning/ontheffing verlenen. Bij de beslissing omtrent het verlenen van een keurvergunning/ontheffing en het daaraan verbinden van voorschriften, is de bescherming van waterstaatkundige belangen de invalshoek, waarbij ook de vastgelegde functie van het waterstaatswerk een belangrijke rol vervult. Op de vergunningverlening zijn de bepalingen van hoofdstuk 4, titel 4.1, van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Deze wet regelt de aanvraag tot het verlenen van een vergunning/ontheffing (Afdeling 4.1.1), de voorbereiding van de beslissing op de aanvraag (Afdeling 4.1.2), de beslistermijn (Afdeling 4.1.3) en de motivering van de beslissing (Afdeling 4.1.4). Ten aanzien van de voorbereiding en de motivering van de beslissing geldt dat de Algemene wet bestuursrecht een vereenvoudigde procedure toelaat voor spoedeisende beslissingen en beslissingen waarbij uit de aard van de aanvraag of beslissing volgt dat een vereenvoudigde procedure kan worden toegepast (artikelen 4:11 en 4:12, alsmede 4:17 en 4:18). Op de bezwaarschriftprocedure zijn de bepalingen van de hoofdstukken 6 en 7 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Een uitzondering op het vorenstaande betreft de beslissing op een aanvraag tot vergunningverlening inzake het onttrekken en lozen alsmede het af- en aanvoeren van water. Ingevolge het bepaalde in artikel 44 van de Wet op de Waterhuishouding staat tegen de betrokken beslissing beroep open bij Gedeputeerde Staten van de provincie waarbinnen het gebied van het waterschap is gelegen. Aan een keurvergunning/ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden. Deze voorschriften dienen te worden gesteld vanuit de invalshoek van de bescherming van de bij de waterstaatkundige verzorging van het beheersgebied betrokken belangen, zo blijkt uit het tweede lid. Dezelfde belangen kunnen met zich mee brengen, dat een vergunning/ontheffing slechts voor een bepaalde tijd kan worden verleend.Het is gewenst dat de keur gebruikt kan worden als een instrument om de brede kijk en het integraal waterbeheer "handen en voeten" te geven. Geconstateerd is, dat het in dat kader gewenst is de reikwijdte van het belangenkader expliciet in de keur vast te leggen. Het tweede en derde lid zien hierop. Het derde lid geeft aan, dat - mits gerelateerd aan de waterstaatkundige verzorging - belangen van andere dan waterstaatkundige aard mede kunnen worden meegewogen. ]
Noot
22[Toelichting: Op 1 juni 2004 is de Wet houdende wijziging van enige bepalingen van de Wet op de waterhuishouding ten behoeve van de introductie van algemene regels in het kader van het kwantiteitsbeheer en enkele andere onderwerpen in werking getreden. Ingevolge deze wetswijziging zijn niet langer Gedeputeerde Staten, maar is slechts de waterkwantiteitsbeheerder bevoegd om bij verordening de gevallen aan te wijzen waarin een registratie- of een vergunningplicht geldt. Bij de aanwijzing van de registratie- en vergunningplichtige gevallen wordt rekening gehouden met het beheerplan. Bij de wetswijziging is ook een nieuw artikel 33a in de Wet op de waterhuishouding opgenomen. Dit artikel geeft aan de waterkwantiteitsbeheerder de bevoegdheid bij verordening algemene regels te stellen ten aanzien van het lozen van water in, het onttrekken van water aan, het afvoeren van water naar, of het aanvoeren van water uit oppervlaktewateren, waarover hij het beheer voert. Ingevolge het tweede lid van artikel 33a kunnen de regels enkel betreffen de lozing, onttrekking, aanvoer of afvoer van waterhoeveelheden die, niet zelfstandig maar wel in samenhang met andere lozingen, onttrekkingen, aanvoer of afvoer, van nadelige invloed kunnen zijn op de peilregeling, de grondwaterstand of de waterbeweging, dan wel de kwantiteitsbeheerder kunnen nopen tot bijzondere beheersmaatregelen. De regels kunnen het belang van de waterhuishouding beschermen voor zover het bepaalde ingevolge de Wet verontreiniging oppervlaktewater en de Grondwaterwet daarin niet voorzien (derde lid van artikel 33a). De regels – aldus het vierde lid van artikel 33a – kunnen een algeheel verbod of een bepaalde beperking inhouden van het met behulp van daarbij aan te geven categorieën van werken afvoeren, aanvoeren, lozen of onttrekken van waterhoeveelheden. De regels kunnen betrekking hebben op alle of bepaalde oppervlaktewateren. De regels kunnen geen betrekking hebben op gevallen waarin ingevolge artikel 24, eerste lid Wet op de waterhuishouding een vergunning/ontheffing is vereist. De regels zijn bedoeld voor die situaties waarin daarmee alle aspecten van een bepaalde handeling kunnen worden geregeld en er daarnaast geen behoefte ontstaat aan een individuele belangenafweging met aan een vergunning/ontheffing verbonden voorschriften.In de artikelen 7.2 tot en met 7.6 zijn de gevallen aangewezen waarin een meldplicht voor aan- en afvoer, onttrekken en lozen van water en de vergunningplicht voor aan- en afvoer van water, de vergunningplicht voor lozen van water en de vergunningplicht voor onttrekken van water gelden. ]
Noot
23[Toelichting: Een meet- of registratieplicht kan ingevolge artikel 7.3, tweede lid slechts worden opgelegd in die gevallen waarin inzicht in de verplaatste, geloosde of onttrokken hoeveelheden water voor het door het waterschap te voeren beheer nodig is. Het waterschap dient derhalve de oplegging van de verplichting inhoudelijk te kunnen motiveren.]
Noot
24[Toelichting: In dit artikel wordt naast de hoeveelheid water als grens met een tweede mogelijke grens gewerkt in die zin dat het vergunningvereiste eerst gaat gelden indien de hoeveelheid te lozen water een bepaald percentage van de ontwerpcapaciteit van het ontvangende water overschrijdt.]
Noot
25[Toelichting: In situaties waarbij het krijgen van een vergunning/ontheffing vanwege de waterstaatkundige belangen die in het geding zijn niet tot de mogelijkheden behoort en iedere vergunningaanvraag tot een weigering leidt, brengt de realiteit mee dat het beter is een absoluut verbod in het leven te roepen. Artikel 7.7 voorziet in zodanig verbod in geval van schaarste of overvloed aan water, aanmerkelijke verslechtering van de kwaliteit daarvan of in ongerede raken van een waterstaatswerk dan wel indien zodanige omstandigheden dreigen te ontstaan.]
Noot
26[Toelichting: Ingevolge het bepaalde in dit artikel wordt de belanghebbende die schade lijdt of zal lijden, als gevolg van de toepassing van bepalingen van de keur, die schade redelijkerwijze niet of niet geheel ten laste van belanghebbende behoort te blijven, een schadevergoeding verstrekt indien de vergoeding daarvan niet anderszins is geregeld. De Wet op de Waterhuishouding kent een soortgelijke schadevergoedingsbepaling (artikel 40). Voorzover de keur een uitwerking van deze wet is, vloeit het recht op schadevergoeding rechtstreeks uit de wet voort.]
Noot
27[Toelichting: Met het toezicht op de naleving van bepalingen van deze keur zijn belast de bij besluit van het Dagelijks Bestuur aangewezen ambtenaren van het waterschap.]
Noot
28[Toelichting: In artikel 81 van de Waterschapswet is bepaald welke maximumstraf op overtreding van de keur kan worden gesteld. In de onderhavige keur is deze maximum straf opgenomen (drie maanden hechtenis of een geldboete van ten hoogste de tweede categorie als genoemd in artikel 23, Wetboek van strafrecht).In afwijking van het vorenstaande is op het keurverbod tot het zonder vergunning/ontheffing lozen of onttrekken dan wel aanvoeren of afvoeren van water en de verplichting tot melding en/of registratie van lozingen, onttrekkingen dan wel aanvoeren of afvoeren van water, het bepaalde in artikel 59 van de Wet op de Waterhuishouding inzake strafbedreiging rechtstreeks van toepassing. Ingevolge deze bepaling wordt overtreding van het betrokken verbod gestraft met een hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van ten hoogste de vierde categorie als genoemd in artikel 23, Wetboek van Strafrecht.Naast de strafoplegging door de rechter is het bestuur bevoegd bestuursdwang toe te passen (artikel 61 e.v. Waterschapswet) of een dwangsom op te leggen (artikel 5:32 Algemene wet bestuursrecht). Het bestuur kan de overtreder van de keur een schikkingsvoorstel doen om strafvervolging te voorkomen (artikel 85, derde lid, Waterschapswet).]
Noot
29[Toelichting: Het eerste lid van dit artikel beoogt werken die vóór inwerkingtreding van de keur met ontheffing of vergunning zijn aangebracht en ook ingevolge de geldende keur vergunningplichtig zijn aangebracht en ook ingevolge de geldende keur vergunningplichtig zijn, de status te geven van werken die met een ontheffing of vergunning ingevolge de keur zijn aangebracht.Ingevolge het tweede lid worden werken, die vóór inwerkingtreding van de keur zonder vergunning/ontheffing legaal konden worden aangelegd en ingevolge de geldende keur vergunningplichtig zijn, aangemerkt als met vergunning/ontheffing ingevolge de geldende keur aangebracht.]
Noot
30[Toelichting: Onderkend wordt, dat de waterschappen niet de beschikking hebben over bijgewerkte leggers van waterstaatswerken, terwijl ook niet voor alle waterstaatswerken in beheer bij het waterschap het vaststellen van een legger was voorgeschreven. Om die reden wordt in de keur aangegeven wie onderhoudsplichtig zijn en wordt voor wat betreft ligging en afmeting uitgegaan van de oorspronkelijke richting, vorm, afmeting en constructie van waterstaatswerken.]
Noot
31[Toelichting: Op bekendmaking van waterschapskeuren zijn de artikelen 73 tot en met 76 van de Waterschapswet van toepassing. Ingevolge het bepaalde in artikel 74 van de Waterschapswet treden bekendgemaakte besluiten (waaronder keuren) in werking met ingang van de achtste dag na die van bekendmaking, tenzij in die besluiten daarvoor een ander tijdstip is aangewezen.]