Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Littenseradiel

Beleidsregels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Littenseradiel 2013

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Littenseradiel
Officiële naam regelingBeleidsregels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Littenseradiel 2013
CiteertitelBeleidsregels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Littenseradiel 2013
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Verordening voorzieningen Wmo gemeente Littenseradiel 2013

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

29-03-201301-01-201323-05-2014Nieuwe regeling

12-03-2013

Op 'e Skille, 28-03-2013

Collegebesluit, 12-03-2013, nr. 11

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Littenseradiel 2013

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Littenseradiel;

gelet op de Verordening voorzieningen Wmo gemeente Littenseradiel 2013;

 

besluit:

 

vast te stellen de Beleidsregels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Littenseradiel 2013

Voorwoord

Inleiding

Deze nieuwe beleidsregels vormen samen met de nieuwe verordening en het nieuwe gemeentelijk besluit een trendbreuk met de oude regels zoals die gehanteerd werden onder de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) sinds 2007. De compensatieplicht van de Wmo vraagt namelijk om een andere aanpak. Deze andere aanpak heeft de VNG samen met CG-Raad en CSO ontwikkeld. Kernbegrippen zijn nu het leveren van maatwerk, uitgaan van te bereiken resultaten en eigen verantwoordelijkheid. Bij de beoordeling van een aanvraag, of al tijdens het gesprek voorafgaand aan de aanvraag, komt eerst het resultaat dat bereikt moet worden aan de orde, daarna passeren de verschillende oplossingen de revue, en niet alleen de individuele op indicatie. Omdat maatwerk nodig is, vindt een uitgebreid gesprek plaats ter verkenning van de mogelijkheden, ook de eigen.

In de allereerste richtingbepalende uitspraak van 10 december 2008 1 heeft de Centrale Raad van Beroep helder uiteengezet hoe zij aankijkt tegen de compensatieplicht en wat van de gemeente bij de uitvoering mag worden verwacht. Kenmerkend is daarbij de grote invloed van de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager op het gemeentelijk onderzoek. De latere jurisprudentie laat voortdurend zien dat er door gemeenten te weinig onderzoek wordt gedaan, zodat zij geen of onvoldoende kennis hebben van de persoonskenmerken en behoeften endaar dan ook niet of te weinig rekening mee houden.

Artikel 4 van de Wmo geeft allereerst aan op welke terreinen resultaten bereikt dienen te worden. Daarnaast geeft dit artikel aan dat het in de Wmo gaat om maatwerk. De Wmo-jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep heeft bijvoorbeeld duidelijk gemaakt, dat het primaat van het collectief vraagafhankelijk vervoer (cvv) weliswaar gehanteerd mag worden, maar dat dit niet zo consequent meer kan als vroeger. Er moet altijd beoordeeld worden of er aanleiding is af te wijken. Allereerst kan dat het geval zijn als iemand een persoonsgebonden budget vraagt. Dat mag niet categorisch worden afgewezen: daar moet individueel onderzoek naar worden gedaan. En die afwijking van de hoofdregel moet in ieder geval als er sprake is van twee voorzieningen: een voor het vervoer over de korte afstand en een over de langere afstand. Maar ook als er sprake is van maar één voorziening moet die individuele beoordeling plaats vinden. Gebeurt dat niet, zo leert de jurisprudentie, dan is de kans heel groot dat de rechter het besluit hierop zal vernietigen. 2

De aanleiding kan ook zijn dat het cvv in het individuele geval niet als goedkoopst-compenserend betiteld kan worden. Bijvoorbeeld omdat het concreet in deze situatie onpraktisch is. De nadruk ligt derhalve veel meer op zorgvuldig onderzoek van het individuele geval, motivering en onderbouwing van het besluit zijn dus erg belangrijk, omdat de rechter die onderbouwing toetst.

Eigen verantwoordelijkheid

De Wmo is uitsluitend bedoeld om mogelijkheden te bieden door middel van voorzieningen als het niet in iemands eigen vermogen ligt het probleem op te lossen. Ook die eigen verantwoordelijkheid komt tijdens het gesprek aan de orde.

Een oplossing van problemen kan bijvoorbeeld al aanwezig zijn in die zin dat deze feitelijk al jaren behoort tot iemands normale levenspatroon. Bij problemen met het schoonhouden van het huis zijn er talloze mensen die gewend zijn daar iemand voor in te huren, zoals tweeverdieners of mensen met voldoende inkomen. In deze situatie hoeft niets te veranderen, als men op basis van leeftijd of een ongeval beperkingen krijgt. Door voort te zetten wat men had, ontstaat er geen probleem dat om een oplossing vraagt. Dat zou anders kunnen zijn als door het ontstaan van de beperking het inkomen daalt. Het kan dan zijn dat iemand de eerder ingehuurde schoonmaakhulp niet meer kan betalen. Dat zou aanleiding kunnen zijn wel te compenseren. Daarvoor zal een zorgvuldig onderzoek verricht moeten worden, met name naar de eerdere situatie, zowel wat betreft hulp als wat betreft inkomen, en de veranderde situatie.

Het kan ook zijn dat er (veel) meer hulp in de huishouding nodig is. Dan zou het kunnen zijn dat er wel sprake is van meerkosten en dat er daardoor gecompenseerd moet worden.

Eigen verantwoordelijkheid betekent daarnaast bijvoorbeeld ook de aanschaf en het gebruik van zoveel mogelijk strijkvrije kleding om onnodig beroep op een hulp te voorkomen. Ook nieuwe technische mogelijkheden kunnen bekeken worden.

Een ander voorbeeld is het vervoer. Heel veel mensen zijn op dit moment gewend al bijna hun hele leven gebruik te maken van een auto. Als zij een beperking krijgen, door leeftijd of door een ongeval, hoeft er in feite niets te veranderen, als zij met diezelfde auto in staat blijven hun verplaatsingen te maken. Er hoeft dan niet gecompenseerd te worden. Dat zou anders kunnen zijn als zij door hun beperking veel meer verplaatsingen moeten gaan maken, of als de auto voor hun handicap aangepast zou moeten worden. In het eerste geval kan onderzoek verricht worden naar de aard van de extra ritten en de kosten daarvan, in relatie tot het eerdere verplaatsingspatroon en zou compensatie mogelijk zijn als er blijkt dat er sprake is van meerkosten. In het tweede geval, waarin sprake is van noodzakelijke autoaanpassingen, is er sprake van meerkosten: zonder beperking waren de autoaanpassingen niet nodig geweest.

Ook bij woonvoorzieningen speelt de eigen verantwoordelijkheid een grote rol. Als iemand 65 is en zijn badkamer gaat renoveren, mag een gemeente veronderstellen dat hij - ook al zijn er nog geen beperkingen - rekening houdt met het gegeven dat hij een dagje ouder wordt. Dat betekent dat de persoon in kwestie aan een douche moet denken in plaats van uitsluitend een bad. Daar spelen allerlei individuele factoren natuurlijk in mee, zoals: is er plaats voor, wat is de rol van het bad voor therapie e.d. Er speelt ook nog iets anders mee: weten mensen wel dat van hen verwacht wordt dat ze via het denken aan dit soort dingen anticiperen op mogelijk komende problemen? Onze gemeente zal ook daarover voorlichting moeten geven, duidelijk moeten maken waar verwachtingen mogen beginnen maar ook kunnen ophouden wat betreft de inzet van gemeenten in het geschikt maken van woningen.

In artikel 4, tweede lid, van de Wmo is bepaald dat gemeenten rekening houden met de mogelijkheden die iemand heeft om zelf in financiële zin kosten van een voorziening geheel of gedeeltelijk voor eigen rekening te nemen (maatwerk). Bij het maatwerk moet uitgegaan worden van de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager, maar ook moet dus de capaciteit (inkomen/vermogen) van belanghebbenden worden geïnventariseerd om te bekijken of uit een oogpunt van kosten de belanghebbende zelf in de voorziening kan voorzien (LJN BW 6810 / Rechtbank Leeuwarden, 21-06-2012, reg.nr. 12/579 WMO). Dat legt een beperking op aan de mogelijkheid algemene maatregelen te treffen, zoals het hanteren van primaten. Dat is toegestaan, mits in het individuele geval steeds wordt nagegaan of die algemene maatregel wel leidt tot maatwerk. Of zoals de Centrale Raad van Beroep het zegt: “Onder omstandigheden kan dit (maatwerk) leiden tot het oordeel dat algemene keuzen die de gemeenteraad en het College bij de uitvoering van de artikelen 3, 4, 5 en 6 van de Wmo hebben gemaakt in het concrete, individuele geval niet kunnen worden toegepast wegens strijd met de in artikel 4 van de Wmo bedoelde compensatieplicht.”

Mantelzorgers en vrijwilligers

Een bijzondere groep onder de Wmo vormen de mantelzorgers en vrijwilligers. Zij vallen onder de werking van prestatieveld 6. De vraag is of dat leidt tot ‘eigen’ aanspraken van mantelzorgers in het kader van dit prestatieveld, of dat het gaat om afgeleide aanspraken, omdat er een persoon is waarvoor de mantelzorger zorgt en ook de mantelzorger op naam van deze persoon aanspraak kan maken op individuele voorzieningen. Nadrukkelijk moet een gemeente immers rekening houden met de belangen van de mantelzorger en diens dreigende overbelasting. Bij de verschillende onderdelen komt dit aan de orde. Het gaat hierbij overigens om een principieel verschil van inzicht, waarover dejurisprudentie tot op heden nog geen uitsluitsel heeft gegeven. 3 Tot dat gebeurt, wordt er door de VNG voor gekozen, vooral uit uitvoeringstechnisch oogpunt, uit te gaan van een afgeleid recht op voorzieningen. Beschikkingen zullen dan ook op naam staan en gericht zijn tot degene die de mantelzorg ontvangt.

Ten geleide

De beleidsregels volgen de verordening qua volgorde van de te behandelen onderdelen. Dat betekent dat de te bereiken resultaten uitgangspunt zijn. De omschrijving van deze resultaten komt overeen met de nieuwe verordening.

Het gesprek is in feite een onderdeel van het onderzoek, maar het heeft de voorkeur dit gesprek naar voren en uit de aanvraagprocedure te halen. De verwachting is immers dat het gesprek in een aantal gevallen niet meer hoeft te leiden tot een aanvraag. In een open gesprek komen alle mogelijkheden om een gewenst resultaat te bereiken, ook die van de persoon zelf en zijn omgeving, aan de orde.

‘De Kanteling’ is geen statisch gebeuren. Onder invloed van de praktijk ontstaat er nieuwe jurisprudentie en die zal weer zijn plaats moeten krijgen in - met name - de beleidsregels. Daardoor winnen deze regels aan invloed. Beleidsregels vinden hun basis in de Algemene wet bestuursrecht en zijn voor gemeenten evenzeer bindend als de verordening. Bij de beoordeling van geschillen is het ook de rechter die toetst of de gemeente de eigen regels, zoals neergelegd in verordening, gemeentelijk besluit en beleidsregels wel correct heeft gehanteerd.

De beleidsregels die er nu liggen moeten bevorderen dat de doelstellingen van de compensatieplicht, zoals die door de wetgever in de Wmo geformuleerd zijn, te weten zelfredzaamheid en participatie door burgers met beperkingen, ook daadwerkelijk gerealiseerd wordt. Een goed gesprek, heldere resultaten en oplossingen op maat zijn daartoe nodig.

Hoofdstuk 1 Beoordeling van de te bereiken resultaten

Resultaat 1een schoon en leefbaar huis

Inleiding

Tot een schoon en leefbaar huis behoort het zwaar en licht huishoudelijk werk. Het gaat daarbij concreet om het stofzuigen van de woning, het soppen van badkamer, keuken, toilet, het dweilen van vloeren en het overigens schoonhouden van de ruimten die onder de compensatieplicht vallen.

Deze ruimten zijn die ruimten die - op het niveau sociale woningbouw - voor dagelijks gebruik noodzakelijk zijn. Niveau sociale woningbouw betekent dat dit niveau als uitgangspunt wordt genomen. Daarbij kunnen persoonskenmerken en behoeften het noodzakelijk maken hiervan af te wijken.

Afwegingskader

  • ·

    Het gaat om alle activiteiten teneinde het huis, exclusief de tuin, maar inclusief balkon en berging, schoon en leefbaar te houden.

  • ·

    Allereerst beoordeelt het college of in het gesprek, als dat heeft plaatsgevonden, alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn.

  • ·

    Vervolgens beoordeelt het college of er andere eigen mogelijkheden zijn.

    Hierbij kan gedacht worden aan de situatie waarin men al jaren op eigen kosten iemand voor deze werkzaamheden inhuurt. Als tegelijk met het optreden van de beperking geen inkomenswijziging heeft plaatsgevonden en er geen aantoonbare meerkosten zijn in relatie tot de handicap, is het oordeel in zijn algemeenheid dat er geen compensatie nodig is, omdat het probleem al opgelost is. Dit is uiteraard anders als aangetoond kan worden dat er zodanige wijzigingen zijn dat het niet meer mogelijk is deze hulp zelf te betalen. Is sprake van een latrelatie, dan zal de gemeente nagaan of en in hoeverre de partner bij kan dragen aan het huishouden.

  • .

    Daarna beoordeelt het college of er sprake is van gebruikelijke zorg.

    Van gebruikelijke zorg is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is, die in staat kan worden geacht het huishoudelijk werk over te nemen. Onder huisgenoot wordt verstaan: een persoon die - ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze - één huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Een huisgenoot is bijvoorbeeld een inwonend kind, maar zijn ook inwonende ouders. Of sprake is van inwonendheid wordt naar de concrete feitelijke situatie beoordeeld. Daarbij staat inwonend tegenover het hebben van een volledig eigen en zelfstandige huishouding, waarbij er geen zaken zoals huisnummer, kosten nutsvoorzieningen, voordeur e.d. door elkaar lopen. Bij gebruikelijke zorg wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot.Tot 23 jaar wordt van huisgenoten verwacht dat zij hun bijdragen leveren bijvoorbeeld door hun eigen kamer schoon te houden en/of door hand- en spandiensten te verrichten, zoals het doen van (kleine) boodschappen, het helpen bij de afwas, enz. Bij gebruikelijke zorg wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan een huishouden te kunnen runnen. Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot kunnen de niet-uitstelbare taken overgenomen worden. Bij het zwaar en licht huishoudelijk werk gaat het veelal om uitstelbare taken. Alleen als schoonmaken niet kan blijven liggen (regelmatig geknoeide vloeistoffen en eten) zal dat direct moeten gebeuren. Hier zal dan ondanks de gedeeltelijk gebruikelijke zorg wel voor geïndiceerd worden. In bijlage 1 (Wmo richtlijn “Indicatieadvisering voor Hulp bij het Huishouden) worden alle regels aangegeven met betrekking tot de indicering van Hulp bij het Huishouden en hoe met gebruikelijke zorgom moet worden gegaan.

  • .

    Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem, zal het college compenseren. Bij dit compenseren wordt als norm aangehouden de systematiek zoals die tot 2007 ook onder de AWBZ werd gehanteerd. Deze systematiek bestaat uit normen uitgedrukt in uren en is indertijd tot stand gekomen in overleg met de toenmalige koepel van zorgaanbieders en is door de Centrale Raad van Beroep als niet-onredelijk aangemerkt. Deze systematiek is terug te vinden in bijlage 1.

  • .

    De hulp kan door het college worden toegekend in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget.

    Bij een persoonsgebonden budget wordt het bedrag van dit pgb afgegeven als tegenwaarde van de hulp in natura. Daarbij worden verschillende tarieven gehanteerd voor verschillende situaties (Zie het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2013). Zie ook hoofdstuk 2 van de beleidsregels.

  • ·

    Bij huishoudelijke hulp in natura kent het college hulp toe in uren.

  • ·

    Ook bij mantelzorgers kan sprake zijn van problemen met een schoon huis. Dit is een afgeleid recht van de verzorgde, zodat geen zelfstandig recht ontstaat.

    In een bepaalde situatie komt de mantelzorger aantoonbaar niet toe aan een bijdrage tot een schoon en leefbaar huis van de verzorgde. Dat zou kunnen als gevolg van (dreigende) overbelasting. Dan kan op naam van de verzorgde hulp plaats vinden.

Resultaat 2wonen in een geschikt huis

Inleiding

In de Wmo is in artikel 4, eerste lid, geen duidelijk onderscheid gemaakt tussen resultaten die bereikt moeten worden op het huishoudelijke vlak en resultaten voor wat betreft een voor de persoon en zijn kenmerken geschikte woning. De term ‘voeren van een huishouden’ geeft daar geen duidelijkheid over. Daarbij is er één belangrijke voorwaarde voordat er gecompenseerd kan worden: er moet een woning zijn. Als er geen woning is, is het niet de taak van de gemeente om voor een woning te zorgen. Iedere Nederlandse burger dient zelf voor een woning te zorgen. Bij de keus van een woning wordt uiteraard rekening gehouden met de eigen situatie. Dat betekent ook dat er met bestaande of bekende komende beperkingen rekening wordt gehouden. Als de woning dan nog niet geschikt is, kan het college compenseren.

Afwegingskader

  • .

    Uitgangspunt is dat iedereen eerst zelf zorg dient te dragen voor een woning. Daarbij mag er van uit worden gegaan dat rekening wordt gehouden met bekende beperkingen, ook wat betreft de toekomst.

    Een eigen woning kan zowel een gekochte woning zijn als een huurwoning. Ook bij afwijkende situaties, zoals een (woon)boot of een woonwagen met vaste standplaats wordt in principe gesproken van woning.

  • .

    Het college beoordeelt allereerst of het resultaat: wonen in een geschikt huis, ook te bereiken is via een verhuizing.

    Hierbij zullen alle aspecten worden meegewogen: financiële consequenties van de verhuizing, de termijn waarop een woning beschikbaar komt (in verband met de medische verantwoorde termijn), de argumenten pro en contra verhuizing ten aanzien van de betrokkene en argumenten op basis van eventueel aanwezige mantelzorg. Een zeer zorgvuldige afweging van alle argumenten zal aan het besluit ten grondslag worden gelegd. In bijlage 2 zijn de beoordelingsaspecten omtrent een verhuizing nader uitgewerkt.

  • ·

    Als voor het bereiken van het resultaat noodzakelijk is dat er een aanbouw geplaatst wordt, besluit het college vanwege financieel-economische argumenten alleen tot een aanbouw als tevoren vast staat dat de aanbouw hergebruikt kan worden, zoals bij huurwoningen van woningcorporaties. Bij eigen woningen zal de kans op hergebruik miniem zijn. Daarom kiest het college bij eigen woningen als het maar enigszins kan voor het plaatsen van een herbruikbare losse woonunit en heeft aandacht voor de RO-vergunning.

  • ·

    Als het gaat om een aanbouw bij een eigen woning zal het college allereerst beoordelen wat iemands eigen mogelijkheden zijn om uit een oogpunt van kosten zelf in de compenserende voorziening te voorzien. Ook bij andere woningaanpassingen zal het college beoordelen of iemand eigen mogelijkheden heeft om in de compenserende voorziening te voorzien. Dit is echter niet de enige beoordelingsgrond.

    Als het mogelijk is deze aanbouw zelf te financieren, kan eerst naar deze mogelijkheid gekeken worden.

  • ·

    Als een inpandige aanpassing mogelijk is, bijvoorbeeld in de situatie van een ruime benedenverdieping, zal het college allereerst die situatie beoordelen, voordat uitbreiding van de woning aan de orde komt.

  • ·

    Bij grotere bouwkundige aanpassingen aan de woning werkt het college altijd eerst met een programma van eisen, waarmee zo nodig meerdere offertes opgevraagd kunnen worden.

  • ·

    Een bouwkundige aanpassing aan een woning wordt ingevolge artikel 7, tweede lid, Wmo door het college uitbetaald aan de eigenaar van de woning, als financiële tegemoetkoming. De beschikking wordt verstuurd aan de aanvrager/belanghebbende met een afschrift aan de eigenaar.

  • ·

    Een niet-bouwkundige aanpassing aan de woning kan door het college in natura en als persoonsgebonden budget worden verstrekt aan de aanvrager/belanghebbende.

  • ·

    Bij het verstrekken van een verhuiskostenvergoeding houdt het college rekening met de mate waarin de verhuizing te verwachten of te voorspellen was. Bij een te verwachten of voorspelbare verhuizing wordt in principe geen verhuiskostenvergoeding toegekend. Uitzondering kan worden gemaakt bij een plotselinge noodzaak. In bijlage 2 zijn de beoordelingsaspecten omtrent een verhuizing nader uitgewerkt.

  • ·

    Het college kan een woonvoorziening treffen voor het bezoekbaar maken van één woonruimte indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in een op grond van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen erkende instelling.

    Onder bezoekbaar maken wordt uitsluitend verstaan: het middels een woonvoorziening bewerkstelligen dat de aanvrager de woonruimte, de woonkamer en een toilet kan bereiken. Bereiken moet daarbij letterlijk worden opgevat: het gaat niet om gebruiken, maar om bereiken.

    De tegemoetkoming in de kosten is in 2013 begrensd tot € 2.554,00. De aanvraag dient te worden ingediend bij de gemeente waarin de aan te passen woning staat.Er kan van worden uitgegaan dat ouders als zij gaan verhuizen van een voor hun kind in het verleden geschikt gemaakte woning, rekening houden met het kunnen bezoeken van hun kind, ook in de nieuwe woning.

Resultaat 3goederen voor primaire levensbehoeften

Inleiding

In elk huishouden zijn boodschappen voor de dagelijkse activiteiten nodig. De compensatieplicht is beperkt tot de levensmiddelen en schoonmaakmiddelen, zaken die dagelijks/wekelijks gebruikt worden in elk huishouden. Niet hieronder vallen de grotere inkopen zoals kleding en duurzame goederen, zoals apparaten.

Het is heel normaal dat mensen deze boodschappen geclusterd doen door eenmaal per week de grote voorraad in huis te halen. Daar kan de Wmo bij aansluiten door uit te gaan van eenmaal per week boodschappen. Indien mogelijk wordt daarbij gebruik gemaakt van boodschappendiensten. Soms hebben supermarkten een dergelijke service. Een boodschappenservice wordt volgens de jurisprudentie aanvaardbaar geacht als er niet al te hoge kosten aan verbonden zijn.

Ook het bereiden van maaltijden valt onder dit resultaat. In sommige situaties kan van een maaltijdservice gebruik worden gemaakt. Ook zijn er kant en klaar maaltijden te koop in de supermarkt die soms (tijdelijk) een oplossing kunnen bieden.

Afwegingskader

  • ·

    Onder dit resultaat worden gerekend het doen van de boodschappen inzake levens- en schoonmaakmiddelen die dagelijks nodig zijn en zo nodig de bereiding van maaltijden.

  • ·

    Allereerst beoordeelt het college of in het gesprek, als dat heeft plaatsgevonden, alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn.

    Hierbij valt te denken aan het gebruik van eenboodschappenservice, bijvoorbeeld die van supermarkten.Als het gaat om het bereiden van maaltijden kan bekeken worden of vormen van maaltijdvoorziening of het gebruik maken van kant en klare maaltijden mogelijk en bruikbaar zijn.

  • .

    Vervolgens zal het college beoordelen of er andere eigen mogelijkheden zijn.

    Hierbij kan gedacht worden aan de situatie dat in de omgeving wonende bekenden en/of kinderen gewend of bereid zijn deze boodschappen te doen.

  • .

    Daarna beoordeelt het college of er sprake is van gebruikelijke zorg.

    Van gebruikelijke zorg is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is die in staat kan worden geacht het huishoudelijk werk over te nemen. Onder huisgenoot wordt verstaan: een persoon die - ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze - één huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Een huisgenoot is een inwonend kind, maar zijn ook inwonende ouders. Of sprake is van inwonendheid zal naar de concrete feiten beoordeeld moeten worden. Daarbij staat inwonend tegenover het hebben van een volledig eigen en zelfstandige huishouding, waarbij er geen zaken zoals huisnummer, kosten nutsvoorzieningen, voordeur e.d. door elkaar lopen. Daarbij wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot. Tot 23 jaar wordt van huisgenoten verwacht dat zij hun bijdragen leveren bijvoorbeeld door hun eigen kamer schoon te houden en/of door hand- en spandiensten te verrichten, zoals het doen van (kleine) boodschappen, het helpen bij de afwas, enz. Bij gebruikelijke zorg wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan een huishouden te runnen. Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot kunnen de niet-uitstelbare taken overgenomen worden. Bij het zwaar en licht huishoudelijk werk gaat het veelal om uitstelbare taken. Het doen van boodschappen is uitstelbare hulp, het bereiden van maaltijden is niet-uitstelbare hulp. Hier kan wel voor geïndiceerd kunnen worden. In bijlage 1 (Wmo richtlijn “Indicatieadvisering voor Hulp bij het Huishouden) worden alle regels aangegeven met betrekking tot de indicering van Hulp bij het Huishouden en hoe met gebruikelijke zorg om moet worden gegaan.

  • ·

    Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem zal het college compenseren met een individuele voorziening.

  • ·

    Bij boodschappen is het uitgangspunt: één maal in de week boodschappen doen. Een uitzondering wordt door het college alleen gemaakt als volstrekt helder is dat dit niet eenmaal per week mogelijk is.

  • ·

    De normtijden hiervoor worden weergegeven in bijlage 1 tenzij de feitelijke situatie tot een andere norm leidt. Deze normen worden uitgedrukt in uren.

  • ·

    Het resultaat: beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften, als individuele voorziening, kan door het college in natura als ook via een persoonsgebonden budget bereikt worden.

  • ·

    Het college houdt rekening met de belangen van mantelzorgers. Zo kan in geval van dreigende overbelasting een individuele voorziening aan de verzorgde worden toegekend. Deze voorziening kan dan niet - als het een pgb betreft - door de mantelzorger worden ingevuld: het gaat immers om diens (dreigende) overbelasting. Ook hier gaat het om een afgeleid recht. Het college kan ook op voorhand rekening houden met periodes van afwezigheid van de mantelzorger voor vakantie of anderszins.

Resultaat 4beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding

Inleiding

De dagelijkse kleding moet met enige regelmaat schoongemaakt worden. Dit betekent het wassen, drogen en in bepaalde situaties strijken van kleding. We spreken hier uitsluitend over normale kleding voor alledag. Daarbij is het uitgangspunt dat zo min mogelijk kleding gestreken hoeft te worden. Met het kopen van kleding kan hier rekening mee worden gehouden. Bij het wassen en drogen van kleding is het normaal gebruik te maken van de beschikbare - algemeen gebruikelijke - moderne hulpmiddelen, zoals een wasmachine en een droger.

Afwegingskader

  • .

    Allereerst beoordeelt het college of in het gesprek, als dat heeft plaatsgevonden, alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn.

    Hierbij valt te denken aan het gebruik van een wasserij als dat in de lijn ligt.

  • .

    Vervolgens zal het college beoordelen of er andere eigen mogelijkheden zijn die benut kunnen worden.

    Hierbij kan gedacht worden aan de aanschaf door betrokkene van een wasmachine en/of droger.

  • .

    Daarna beoordeelt het college of er sprake is van gebruikelijke zorg.

    Van gebruikelijke zorg is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is die in staat kan worden geacht het huishoudelijk werk over te nemen. Onder huisgenoot wordt verstaan: een persoon die - ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze - één huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Een huisgenoot is een inwonend kind, maar zijn ook inwonende ouders. Of sprake is van inwonendheid zal naar de concrete feiten beoordeeld moeten worden. Daarbij staat inwonend tegenover het hebben van een volledig eigen en zelfstandige huishouding, waarbij er geen zaken zoals huisnummer, kosten nutsvoorzieningen, voordeur e.d. door elkaar lopen. Daarbij wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot. Tot 23 jaar wordt van huisgenoten verwacht dat zij hun bijdragen leveren bijvoorbeeld door hun eigen kamer schoon te houden en/of door hand- en spandiensten te verrichten, zoals het doen van (kleine) boodschappen, het helpen bij de afwas, enz. Bij gebruikelijke zorg wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan een huishouden te kunnen runnen. Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot kunnen de niet-uitstelbare taken overgenomen worden. Bij beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding zal het over het algemeen gaan om uitstelbare taken. Alleen als de was niet kan blijven liggen, zal dat direct moeten gebeuren. Hier zal dan ondanks de gedeeltelijke gebruikelijke zorg wel voor geïndiceerd kunnen worden. In bijlage 1 (Wmo richtlijn “Indicatieadvisering voor Hulp bij het Huishouden) worden alle regels aangegeven met betrekking tot de indicering van Hulp bij het Huishouden en hoe met gebruikelijke zorg om moet worden gegaan.

  • ·

    Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem zal het college compenseren met een individuele voorziening.

  • ·

    De inhoud van het resultaat schone en doelmatige kleding bestaat uit het wassen en drogen daarvan en eventueel licht verstelwerk.

  • ·

    Wat betreft het strijken van kleding worden er geen lakens, theedoeken, zakdoeken en ondergoed etc. gestreken. Wat betreft de kleding wordt uitgegaan van een eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van de keuze van kleding, die in principe niet hoeft te worden gestreken. 4

  • ·

    Er zal met de mantelzorger rekening worden gehouden met het oog op dreigende overbelasting. Als er een indicatie wordt gesteld, gebeurt dat als afgeleide van de verzorgde op zijn of haar naam.

Resultaat 5het thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren

Inleiding

De zorg voor kinderen die tot het huishouden behoren, is in eerste instantie een taak van de ouders. Zo moeten werkende ouders er zorg voor dragen dat er op tijden dat zij beiden werken opvang voor de kinderen is. Dat kan op de manier waarop zij dat willen maar het is een eigen verantwoordelijkheid. Dat is niet anders in de situatie dat beide ouders mede door beperkingen niet in staat zijn hun kinderen op te vangen. In die situatie zal men een permanente oplossing moeten zoeken.

De Wmo heeft vooral een taak om tijdelijk in te springen zodat de ruimte ontstaat om een al dan niet een tijdelijke oplossing te zoeken. Dat wil zeggen: de acute problemen worden opgelost zodat er gezocht kan worden naar een permanente oplossing.

Afwegingskader

  • .

    Allereerst beoordeelt het college of in het gesprek, als dat heeft plaatsgevonden, alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn.

    Hierbij valt te denken aan bijvoorbeeld voorschoolse, tussenschoolse en naschoolse opvang, kinderopvang, opvang door grootouders enz.

  • ·

    Ook beoordeelt het college de mogelijkheden van zorgverlof (kortdurend), onbetaald verlof en ouderschapsverlof.

  • ·

    Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem zal het college compenseren met een individuele voorziening.

  • ·

    Bij tijdelijke opvang gaat het om die tijden dat de partner vanwege werkzaamheden niet thuis is. 

    Dat kan dus gaan om maximaal 40 uur, bij een 40-urige werkweek, plus de noodzakelijke reistijden. In bijlage 1 (Wmo richtlijn “Indicatieadvisering voor Hulp bij het Huishouden) worden alle regels aangegeven met betrekking tot de indicering van Hulp bij het Huishouden en hoe met gebruikelijke zorg om moet worden gegaan.

  • ·

    Bij de toekenning van de tijdelijke opvang stelt door het college bij beschikking vast om welke periode het gaat en op welke wijze gezocht dient te worden naar een definitieve oplossing.

  • ·

    Ten aanzien van mantelzorgers zal door het college rekening worden gehouden met hun belangen als het gaat om het thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren.

Resultaat 6verplaatsen in en om de woning

Inleiding

Verplaatsing in en om de woning werd onder de Wvg aangeduid als: de rolstoel. Onder de Wvg werd met de rolstoel aanvankelijk bedoeld: de rolstoel die iemand nodig heeft voor dagelijks zittend gebruik. Zo was het ook in de gemeentelijke verordening geformuleerd. Daarnaast werd een sportrolstoel als - bovenwettelijke - voorziening verstrekt, over het algemeen in de vorm van een bedrag ineens. De rolstoel voor incidenteel gebruik, uiteindelijk onder de Wvg de meest verstrekte rolstoel, had eigenlijk geen plaats.

Onder de Wmo is er een andere omschrijving. Het gaat dan om het zich verplaatsen in en om de woning. Dat sluit op zich de rolstoel voor incidenteel gebruik bijna altijd uit, omdat die nu juist daar niet voor bedoeld is, maar voor verplaatsingen over langere afstanden elders, tijdens uitstapjes. Deze rolstoel past daarmee meer onder resultaat 8 en kan ook als algemene voorziening verstrekt worden.

Afwegingskader

  • ·

    Het gaat om het zich verplaatsen in en om de woning. Dat betekent dat het om verplaatsingen gaat die direct vanuit de woning worden gedaan. Daarom gaat het hier om belanghebbenden die voor het dagelijks zittend verplaatsen zijn aangewezen op een rolstoel.

  • ·

    Rolstoelen voor het zogenaamde ‘incidentele’ gebruik, waarbij de rolstoel in de auto wordt meegenomen om elders, bij het winkelen of bij uitstapjes, te gebruiken, vallen niet onder dit te bereiken resultaat.

    Rolstoelen voor incidenteel gebruik worden in principe niet gecompenseerd, omdat men eigen oplossingen kan benutten, zoals een tweedehands aanschaf op www.marktplaats.nl, het hulpmiddelencentrum of bijvoorbeeld huur bij de hulpmiddelenleverancier. Regelmatig gebruik (iets anders dan dagelijks gebruik) wordt wel gecompenseerd. Dit laatste is dan ook maatwerk.

  • ·

    De sportrolstoel wordt niet gerekend tot een rolstoel voor het verplaatsen in en rond de woning, maar wordt gerekend tot resultaat 8: het hebben van contacten en deelname recreatieve, maatschappelijke en religieuze activiteiten.

  • ·

    Als er noodzaak bestaat voor een rolstoel voor dagelijks zittend gebruik, zal een (medisch) advies door het college worden opgesteld, waarna de passing en selectie van de rolstoel door de hulpmiddelenleverancier kan plaatsvinden.

  • ·

    Een rolstoel kan door het college verstrekt worden in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget.

  • ·

    Bij verstrekking in natura vallen alle kosten van onderhoud, reparatie en verzekering onder de verstrekking.

  • ·

    Bij een verstrekking als persoonsgebonden budget wordt de rolstoel die betrokkene zou hebben gekregen als voorziening in natura als uitgangspunt genomen.

    Zou betrokkene een geschikte, gebruikte rolstoel ontvangen hebben, dan zal het te verstrekken bedrag gebaseerd zijn op deze rolstoel, qua prijs maar ook qua beperkte levensduur vanwege het al afgeschreven deel.

  • .

    Ten aanzien van mantelzorgers zal door het college rekening worden gehouden met hun belangen.

    Dat kan bijvoorbeeld betekenen dat als de mantelzorger niet in staat is de rolstoel in alle omstandigheden te duwen, er een ondersteunende motorvoorziening (duwondersteuning) verschaft kan worden.

Resultaat 7lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Inleiding

Het lokaal verplaatsen per vervoermiddel is de mogelijkheid om in de eigen woon- en leefomgeving te gaan en staan waar men wil. Er wordt gesproken over lokaal verplaatsen, waarbij gedacht moet worden aan verplaatsingen in een straal van 25 kilometer rond de woning. Buiten dit gebied kan gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden van het bovenregionale vervoer, dat Valys in opdracht van het ministerie van VWS verricht.

Er wordt geen onbeperkte kosteloze vervoermogelijkheid aangeboden. Net als voor personen zonder beperkingen geldt dat men voor het vervoer een eigen ritbijdrage dient te betalen al dan niet in de vorm van een openbaar vervoertarief. Er kan een keuze gemaakt worden tussen het collectief vraagafhankelijke vervoer en het gebruik van eigen vervoer.

Als er na het optreden van beperkingen geen sprake is van een andere situatie op vervoersgebied dan daarvoor (men heeft al 40 jaar een auto en is gewend daar alles mee te doen) zal er geen noodzaak zijn te compenseren, omdat er geen probleem is of omdat men het zelf kan oplossen. Dat kan anders zijn indien door het optreden van de beperkingen ook het inkomen daalt. In het voorwoord is hier ook op ingegaan.

Afwegingskader

  • .

    Om voor een individuele voorziening in aanmerking te komen, zal het college eerst nagaan of in het gesprek alle mogelijke alternatieven al zijn beoordeeld.

    Dat kunnen ook fietsen in bijzondere uitvoering zijn, zoals fietsen met trapondersteuning en dergelijke.

  • ·

    Als het college dient te compenseren, zal allereerst gekeken worden waar de vervoersbehoefte van de aanvrager/betrokkene uit bestaat.

  • ·

    Aan de hand van deze vervoersbehoefte zal het college beoordelen of deze behoefte bij een persoon met een maximale loopafstand van 800 meter ingevuld kan worden met een systeem van collectief vraagafhankelijk vervoer. Hierbij houdt het college rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager/betrokkene. 

    Kan men geen 800 meter zelfstandig, al dan niet met hulpmiddelen en in een redelijk tempo, afleggen dan wordt men verondersteld het openbaar vervoer niet te kunnen bereiken. Kan men dat wel, maar is het onmogelijk in het openbaar vervoer te komen, dan ook komt men voor vervoersvoorzieningen in aanmerking.

    Er ligt overigens geen letterlijke relatie met het openbaar vervoer. Het opheffen van een buslijn, waardoor een halte op grote(re) afstand komt te liggen, is geen aanleiding een vervoersvoorziening te verstrekken.

    Indien nog gefietst kan worden over grotere afstanden kan hier ook rekening mee worden gehouden. De uitdrukking ‘het openbaar vervoer niet kunnen bereiken of geen gebruik kunnen maken van het openbaar vervoer’ wordt door de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep geoperationaliseerd middels het loopafstandscriterium “maximale loopafstand 800 meter”.

    De regel van het nog kunnen lopen van 800 meter is een regel die over het algemeen geldt. Hier zijn uitzonderingen op mogelijk. Bijvoorbeeld het verschaffen van een driewielfiets aan een persoon met een goede loopafstand, maar evenwichtsstoornissen; de loopafstand van 800 meter is aanwezig, maar zonder driewielfiets kan niet gefietst worden. Of de situatie van een persoon met aantoonbare beperkingen die vervoersproblemen heeft op tijden dat het openbaar vervoer niet rijdt. De loopafstand is er, maar zonder vervoersvoorziening wordt participatie onmogelijk.

  • .

    Met een systeem voor collectief vervoer of met een andere individuele voorziening dient tenminste een afstand van 1500 km per jaar te kunnen worden afgelegd. Indien daar aanleiding voor is, kan het college dit aantal ophogen of verlagen.

    Bij dit aantal kilometers kan het gebruik van een andere, verstrekte, voorziening zoals een scootmobiel, meegenomen worden hetgeen invloed kan hebben op het aantal kilometers.

  • ·

    Bij personen met een loopafstand van minder dan 100 meter zal het college beoordelen of naast een voorziening als collectief vervoer ook nog een voorziening verstrekt moet worden voor de zeer korte afstand. Op grond van jurisprudentie is dwingend voorgeschreven dat op beide terreinen een oplossing moet worden geboden, omdat zij voor elke verplaatsing een hulpmiddel of een voorziening nodig hebben.

  • ·

    Ook bij personen met een loopafstand van meer dan 100 meter, maar minder dan 800 meter, zal het college beoordelen of een voorziening voor de zeer korte afstand noodzakelijk is.

  • ·

    Bij personen waarbij collectief vervoer niet mogelijk is wegens een bepaalde (medische) reden, (bijvoorbeeld een dusdanig ernstig psychisch probleem, waardoor niet samen met anderen gereisd kan worden), kan gebruik gemaakt worden van een contra-indicatie.

    Hierover zijn aparte afspraken gemaakt met de taxibedrijven die het collectief vraagafhankelijk vervoer verzorgen.

  • ·

    Bij het verstrekken van voorzieningen die af te leiden zijn van de auto, beoordeelt het college of er sprake is van meerkosten ten opzichte van de periode voordat de beperkingen ontstonden. Alleen dan komt men in aanmerking voor een individuele voorziening.

  • ·

    Voorzieningen kunnen door het college verstrekt worden in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget.

  • ·

    Bij een persoonsgebonden budget is de voorziening die de aanvrager/betrokkene als voorziening in natura zou ontvangen voor het college uitgangspunt voor de hoogte van het bedrag.

    Zou er in natura een voorziening vanuit het depot verstrekt worden, omdat er een geschikte voorziening aanwezig is, dan zal het bedrag van het persoonsgebonden budget op deze depotvoorziening gebaseerd worden. Daarbij wordt rekening gehouden met de nog resterende afschrijvingsperiode bij het bepalen van de hoogte van het bedrag.

  • .

    Met de positie van mantelzorgers kan rekening worden gehouden bij het bepalen van de vervoersvoorziening.

    Zo kan het noodzakelijk zijn dat de mantelzorger mee wordt vervoerd (vanwege de noodzaak tijdens het vervoer in te grijpen) zodat het vervoer van de mantelzorger als noodzakelijke begeleider gratis plaats vindt.

  • .

    Verstrekking van een voorziening in de kosten verbonden aan aanpassing van een eigen auto geschiedt in principe niet.

    Wanneer echter het collectief vervoer en individuele voorzieningen in combinatie met aanvullende maatregelen geen adequaat antwoord geven op de mobiliteitsbehoefte respectievelijk de geconstateerde beperkingen, kan een autoaanpassing (kosten van aanpassing van de auto, waarin de standaarduitvoering niet voorziet) plaatsvinden.

    Door autoaanpassing kan iemand met een aantoonbare beperking op een normale wijze zijn auto gebruiken. Daar de aanpassing vaak ook een andere wijze van bedienen van de auto inhoudt, kan op grond van de Wmo vergoeding van de in verband hiermede noodzakelijke rijlessen plaatsvinden.Uiteraard komen alleen die voorzieningen voor vergoeding in aanmerking die niet standaard op een middenklasseauto zijn te verkrijgen. De middenklasseauto is het referentiekader omdat bij een middenklasseauto een aantal voorzieningen standaard (=algemeen gebruikelijk) zijn. Voorbeelden van standaardvoorzieningen bij een middenklasseauto zijn: stuurbekrachtiging, rechterbuitenspiegel, automatische transmissie en in hoogte verstelbare autostoelen. Tevens zullen geen tegemoetkomingen worden verstrekt in de kosten van faciliteiten (die de fabrikant al extra kan aanbrengen) bijvoorbeeld: driepuntsgordels, elektrische ruitenwisser achter, elektrisch bediende portierruiten, neerklapbare achterbank, vijfde deur, airco en verwarmde buitenspiegel. Voorts geldt geen vergoeding voor: verstelbare voorstoelen, verstelbare stuurwielen, rembekrachtiging,gelaagde voorruit.

    Voorwaarden voor het treffen van een autoaanpassing zijn dat de auto redelijk is aan te passen én in goede staat verkeert én nog een geschatte afschrijvingstermijn van 7 jaar heeft.

    Autoaanpassingen kunnen betreffen:de bediening en besturing van de auto;het in en uit de auto komen;de zithouding;het in de auto meenemen van een rolstoel;de regeling van temperatuur en ventilatie;de verzorging van iemand met een aantoonbare beperking.Voorbeelden van aanpassingenzijn:bedrijfsrem;handbedrijfsrem + segmentgas + opklapbaar rem- en gaspedaal;doorlopende handgrepen;tunnelbak inkorten en middenconsole aanpassen;slede.

    Aparte categorieën van aanpassingen:

    • -

      de autostoel: deze heeft een lange levensduur (ca. 300.000 tot 400.000 km) en kan gemakkelijk overgezet worden van het ene model auto in het andere. Verstrekking van een tegemoetkoming in de kosten van een speciale stoel voor preventief gebruik of bij klachten na lange autoritten is niet wenselijk;

    • -

      auto's in bijzondere uitvoering (bestelbusjes).

      Bij bijvoorbeeld kinderen met een spierziekte, die aangewezen zijn op een elektrische rolstoel, kan een aangepast busje een adequate voorziening zijn om de kinderen te verplaatsen.

  • Factoren die bij de beoordeling een rol kunnen spelen zijn:

    • -

      ernstig gehandicapte kinderen moeten voor hun sociale en culturele ontwikkeling meer nog dan normale kinderen gestimuleerd en geactiveerd worden;

    • -

      het gezinsleven wordt vaak sterk bepaald door de mobiliteitsmogelijkheden van het gehandicapte kind. Een moeder of vader die in een normale situatie even boodschappen doet of de kinderen van school haalt, zal bij het ontbreken van een auto in bijzondere uitvoering zwaar belemmerd worden in de voering van het huishouden, waar toch al veel extra-inspanning gevraagd wordt. Vervoer per taxi biedt hier doorgaans geen adequaat aanbod;

    • -

      weekeinden en vakanties draaien vaak om de vervoersmogelijkheden van dit ene gezinslid.

  • Vervoer per auto's in bijzondere uitvoering (busjes) kan noodzakelijk zijn als de gehandicapte de overstap van rolstoel naar duopassagierstoel niet meer kan maken en achterin een busje vervoerd moet worden.Aanpassingen bestaan uit:oprij goten;kniel-auto resp. liftsystemen.

    In verband met de tegemoetkoming kan door de Wmo-consulent bepaald worden welk bedrijf de aanpassing zal uitvoeren. Bij een persoonsgebonden budget is degene met een aantoonbare beperking vrij om te bepalen waar de aanpassing wordt verricht.

Resultaat 8hebben van contacten en deelname recreatieve, maatschappelijke en religieuze activiteiten

Inleiding

Het laatste op grond van artikel 4, eerste lid, Wmo genoemde resultaat is een heel algemene. Het gaat daarbij om de mogelijkheid deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke en religieuze activiteiten, dat wil zeggen deel te kunnen nemen aan het leven van alledag.

Een belangrijke voorwaarde hiervoor zit in een ander te bereiken resultaat: het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel.

Afwegingskader

  • ·

    Het college beoordeelt altijd eerst of andere, algemeen gebruikelijke, voorliggende en andere gemakkelijk zelf te realiseren voorzieningen mogelijk zijn.

  • ·

    Als het gaat om een vervoerprobleem zal het college eerst beoordelen of dit via het zevende resultaat opgelost kan worden.

Hoofdstuk 2 Verstrekking in natura, als persoonsgebonden budget en als financiële tegemoetkoming. Eigen bijdrage en eigen aandeel.

Inleiding

Artikel 6 van de Wmo bepaalt in het eerst lid het volgende:

“Het college van burgemeester en wethouders biedt personen die aanspraak hebben op een individuele voorziening de keuze tussen het ontvangen van een voorziening in natura of het ontvangen van een hiermee vergelijkbaar en toereikend persoonsgebonden budget, waaronder de vergoeding voor een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, tenzij hiertegen overwegende bezwaren bestaan.”

Door deze bepaling zijn er in de Wmo drie vormen van verstrekking mogelijk om het resultaat dat bereikt moet worden: het compenseren van problemen die een aanvrager ondervindt, te bereiken.

De eerste mogelijkheid is de voorziening in natura. Daarmee wordt bedoeld dat de gemeente de aanvrager een voorziening verstrekt, die hij of zij kant en klaar krijgt. En met de voorziening die betrokkene in natura krijgt, moet het probleem voldoende gecompenseerd zijn.

De tweede mogelijkheid is de in artikel 6 Wmo verplicht gestelde mogelijkheid een alternatief te ontvangen in de vorm van een persoonsgebonden budget. Na een wetswijziging die sinds 1 januari 2010 van kracht is, zijn er voor het persoonsgebonden budget als het gaat om hulp bij het huishouden twee mogelijkheden om dit in te vullen.

De derde mogelijkheid van verstrekking is de financiële tegemoetkoming, zo blijkt uit artikel 7, tweede lid, Wmo:

Een persoonsgebonden budget en een financiële tegemoetkoming voor een bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan een woonruimte wordt verleend aan de eigenaar van de woonruimte. Artikel 6 is van overeenkomstige toepassing.”

Als het gaat om bouwkundige woonvoorzieningen is de gemeente verplicht om een financiële tegemoetkoming uit te betalen aan de eigenaar van de woning. Een dergelijke financiële tegemoetkoming kan alleen al om die reden in sommige situaties geen persoonsgebonden budget zijn. Dat gaat immers rechtstreeks naar de aanvrager.

Bij een contra-indicatie op het gebied van vervoer is sprake van een financiële tegemoetkoming bij een taxi- of rolstoeltaxikostenvergoeding op declaratiebasis. Hierover zijn afspraken gemaakt met de taxibedrijven waarmee een contract is afgesloten voor het collectief vraagafhankelijk vervoer (cvv).

Het onderscheid tussen de begrippen financiële tegemoetkoming en persoonsgebonden budget is niet altijd even duidelijk. Dat wordt nog ingewikkelder gemaakt, doordat soms een financiële tegemoetkoming als forfaitaire financiële tegemoetkoming verstrekt wordt. De verschillen tussen een financiële tegemoetkoming, een forfaitaire financiële tegemoetkoming en een persoonsgebonden budget zijn het beste als volgt aan te geven.

Een financiële tegemoetkoming is een bedrag bedoeld om een individuele voorziening mee te realiseren. Het begrip financiële tegemoetkoming wordt in de wet gebruikt in artikel 7, tweede lid, waar gesproken wordt over een financiële tegemoetkoming voor een bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan een woonruimte. Een financiële tegemoetkoming kan afhankelijk worden gesteld van het inkomen van de aanvrager. De aanvrager betaalt dan mee en dat wordt een eigen aandeel genoemd. Samen met dit eigen aandeel zal een financiële tegemoetkoming kostendekkend zijn, tenzij er nog een algemeen gebruikelijk deel in het bedrag zit. Dat kan, als dit in deze beleidsregels is geregeld, in mindering worden gebracht, ook naast een eigen aandeel.

Een forfaitaire financiële tegemoetkoming is een bedrag dat los van de werkelijke kosten en meestal los van het inkomen wordt vastgesteld. Het is dus geen kostendekkend bedrag en zal meestal niet op het inkomen van de aanvrager worden afgestemd. Te denken valt aan een verhuiskostenvergoeding of een sportrolstoel.

Afwegingskader

1. Een persoonsgebonden budget.

  • .

    Een persoonsgebonden budget is een geldbedrag bedoeld om zelf hulp bij het huishouden of een voorziening mee aan te schaffen of te betalen. Het college bepaalt of een persoonsgebonden budget wordt toegekend.

    Op dit persoonsgebonden budget kan een eigen bijdrage in mindering worden gebracht, uitzonderingen daargelaten.De uitwerking van het wel of niet opleggen van een eigen bijdrage en de hoogte daarvan is opgenomen in het Wmo-besluit. De eigen bijdrage wordt geïnd door het CAK.

  • .

    In de parlementaire behandeling van de Wmo is aangegeven dat er uitzonderingen mogelijk zijn op deze keuzevrijheid, met name als het gaat om personen waarvan verwacht kan worden dat zij niet met het beschikbare geld kunnen omgaan. Het college heeft de uitzonderingen vastgesteld. Deze zijn vastgelegd in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2013. 

    De Centrale Raad van Beroep heeft inmiddels bepaald dat collectief vervoer een individuele voorziening is (als de gebruiker een indicatie nodig heeft), waarvoor in principe het verplichte alternatief van een persoonsgebonden budget bestaat. Daar mag in individuele gevallen vanaf worden geweken als duidelijk is dat het collectief vervoer ook in de situatie van betrokkene leidt tot een adequate compensatie. Ook aantoonbare efficiencyoverwegingen mogen een rol spelen. De afweging of daar sprake van is zal altijd gemaakt moeten worden.

  • ·

    Naast deze uitzonderingen komt het voor dat bij een aanvrager met een zeer progressief ziektebeeld al op voorhand vast staat dat binnen korte tijd vervanging van de voorziening nodig is, wellicht daarna weer. Het college heeft in artikel 3 van het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2013 aangegeven hoe met deze situaties om te gaan.

  • ·

    Het college verstrekt een persoonsgebonden budget alleen ten aanzien van individuele voorzieningen.

    Dat betekent dat bij algemene voorzieningen geen persoonsgebonden budget verstrekt wordt. De Centrale Raad van Beroep onderschrijft dit in diverse uitspraken. Voor deze voorzieningen geldt ook de eigen bijdragensystematiek niet. Daarbij is er een alternatieve mogelijkheid: indien de aanvrager van mening is dat de algemene voorziening zijn problemen niet voldoende compenseert en daarom een persoonsgebonden budget verstrekt moet worden, dan kan hij een aanvraag indienen, die volgens de reguliere regels van de Algemene wet bestuursrecht wordt afgehandeld.

  • .

    Het college bepaalt de omvang van het persoonsgebonden budget.

    Hierbij dienen twee mogelijkheden te worden onderscheiden: enerzijds het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden, anderzijds het persoonsgebonden budget voor voorzieningen, zoals hulpmiddelen, woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen. Bij diensten gaat het om de betaling van tijd aan dienstverleners. De uitbetaling zal dan ook plaats vinden per uur of een gedeelte daarvan. Het uurbedrag wordt door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld en zal elk jaar aangepast worden aan de economische ontwikkelingen. Het bedrag wordt vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning. Bepaald is in artikel 6, eerste lid, Wmo dat het uurbedrag vergelijkbaar met zorg in natura moet zijn en bovendien toereikend. Dat betekent dat het bedrag tenminste het minimumloonbedrag zal moeten zijn. Er zijn twee mogelijkheden: het gaat om een arbeidsovereenkomst of om een overeenkomst opdrachtgever-opdrachtnemer. In het eerste geval ontstaan er weer twee situaties: betrokkene werkt op minder dan 3 dagen of betrokkene werkt op meer dan 3 dagen bij dezelfde persoon. Als het minder dan 3 dagen zijn, mag bruto uitbetaald worden en zorgt iemand zelf voor eventuele betaling van belastingen en verzekeringen. Werkt iemand meer dan 3 dagen in de week dan is de werkgever verantwoordelijk voor de afdracht van belastingen en verplichte premies voor diverse verzekeringen. In deze beide situaties moet het minimum (jeugd)loon in ieder geval betaald worden. Is sprake van een overeenkomst opdrachtgever-opdrachtnemer dan zal het veelal gaan om een zzp-er, een zelfstandige zonder personeel en is men niet gebonden aan het minimum (jeugd)loon en hoeft geen afdracht plaats te vinden door de opdrachtgever. Het college heeft daarom gekozen voor twee verschillende basistarieven voor het pgb HH, al naar gelang het beoogde gebruik. Voor de zwaardere hulp worden deze bedragen opgehoogd.

  • .

    Wat betreft de voorzieningen maakt het college per toekenning een berekening. Daarbij moet het bedrag voldoende zijn om de voorziening aan te schaffen en dus de bestaande problemen voldoende te compenseren.

    De kosten van de voorziening als de voorziening in natura zou worden verstrekt, zijn daarbij uitgangspunt. Dat kan afgeleid worden van bijvoorbeeld een offerte. Daarbij kunnen bedragen geteld worden voor het onderhoud en de reparaties van de voorziening, voor zover daar sprake van kan zijn. Deze bedragen zijn ofwel bij verstrekking in eigen beheer bekend vanuit het verleden, ofwel kunnen bij verstrekking via een leverancier bij de leverancier worden opgevraagd. Bij het bepalen van het bedrag van de voorziening wordt uitgegaan van het bedrag dat de voorziening bij verstrekking in natura zou kosten. Daarbij zal veelal sprake zijn van kortingen, omdat via een contract met een leverancier een grote hoeveelheid voorzieningen afgenomen wordt. Deze korting wordt doorberekend naar het persoonsgebonden budget als daarover afspraken zijn gemaakt met de desbetreffende leverancier (bijvoorbeeld bij de trapliftenleverancier). Is dat niet het geval dan zal beoordeeld moeten worden of niet het volledige bedrag zonder korting vergoed zal moeten worden, omdat anders het te bereiken resultaat onbereikbaar wordt. Verder zal worden uitgegaan van de situatie die er zou zijn als de voorziening in natura zou worden verstrekt. Zou dat een nieuwe voorziening zijn of een voorziening die verstrekt zou worden uit depot. In de eerste situatie wordt het bedrag bepaald op een nieuwe voorziening, met een eventuele korting (indien contractueel afgesproken). In het tweede geval wordt het bedrag bepaald op het bedrag dat het zou kosten om de voorziening uit depot aan te schaffen.

    In de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 19 september 2012 (nr. 10/3482 Wmo) wordt hier nog een keer nader op ingegaan. De hoogte van het persoonsgebonden budget hoeft niet toereikend te zijn om de geïndiceerde voorziening te kunnen aanschaffen bij iedere door de ontvanger van het persoonsgebonden budget gewenste aanbieder of leverancier ongeacht de prijs die de betreffende aanbieder voor die voorziening rekent.

    Het persoonsgebonden budget hoeft niet een zodanige hoogte te hebben dat het de keuze uit meerdere aanbieders of leveranciers mogelijk maakt.

  • .

    Beschikking en eisen PGB.

    Bij beschikking maakt het college zijn besluit aan de aanvrager bekend. In deze beschikking vermeldt het college wat de omvang van het persoonsgebonden budget is en voor hoeveel jaar het persoonsgebonden budget bedoeld is. Om volstrekt duidelijk te laten zijn wat met het persoonsgebonden budget dient te worden aangeschaft en meer precies: aan welke vereisten de aan te schaffen voorziening dient te voldoen, wordt een zo nauwkeurig mogelijk omschreven programma van eisen bij de beschikking gevoegd.

    Hierdoor kan voorkomen worden dat door onduidelijkheid omtrent de eisen die aan de voorziening gesteld moeten worden een verkeerde voorziening wordt aangeschaft. Dat wil zeggen een voorziening waarmee het beoogde resultaat niet bereikt kan worden. Dat zou tot inadequate voorzieningen kunnen leiden, waardoor het te bereiken resultaat, het compenseren van problemen, niet bereikt wordt, wat op zich weer tot nieuwe aanvragen aanleiding zou kunnen zijn. Dit is uitsluitend te voorkomen door een programma van eisen onderdeel uit te laten maken van de beschikking. Wordt dan toch een voorziening aangeschaft die niet aan dat program van eisen voldoet, dan is gehandeld in strijd met de beschikking.

  • .

    Het college neemt in de beschikking ook op dat er een eigen bijdrage/eigen aandeel in de kosten verschuldigd is.

    Omdat die eigen bijdrage vastgesteld en geïnd zal worden door het CAK, zal in de meeste gevallen uitsluitend een aankondiging opgenomen kunnen worden.

  • .

    Betaling persoonsgebonden budget.

    Zodra de beschikking door het college is verzonden, wordt het persoonsgebonden budget betaald.Dat kan in één keer, indien daar aanleiding voor is (een aan te schaffen voorziening zal ook in één keer betaald moeten worden).Als het niet gaat om een voorziening die in één keer aangeschaft wordt, bijv. hulp bij het huishouden, dan wordt het PGB per maand betaald.

  • .

    Verantwoording van het persoonsgebonden budget.

    De cliënt dient zijn besteding wel te verantwoorden. De verantwoording heeft als primair doel om vast te kunnen stellen of het budget op de juiste manier is aangewend.

    Op basis van de verantwoording van de cliënt wordt het definitieve PGB vastgesteld.De cliënt ontvangt hiervoor een beschikking.

  • .

    De controle van het persoonsgebonden budget.

    Bij de controle van de besteding van het PGB beoordeelt de gemeente of de cliënt heeft voldaan aan het programma van eisen/de verplichtingen.

    Iedere budgethouder dient de volgende stukken te bewaren: de nota/factuur van de aangeschafte voorziening; een betalingsbewijs van aanschaf van de voorziening of een overzicht van de salarisadministratie met bewijsmiddelen. Via een steekproef (5% van het aantal cliënten met een PGB voor eenmalige voorzieningen en 5% van het aantal cliënten met een PGB voor periodieke voorzieningen) zal het college bepalen bij welke budgethouders deze stukken zullen worden opgevraagd om te controleren of het persoonsgebonden budget besteed is aan het doel waarvoor het verstrekt is.

    Is dat het geval, dan hoeft er verder niets te gebeuren. Is het persoonsgebonden budget anders besteed dan bedoeld, dan kan het college overwegen het persoonsgebonden budget geheel of gedeeltelijk terug te vorderen. Daarbij zal leidend zijn of er opzet in het spel is geweest, of dat sprake is geweest van onwetendheid. In die laatste situatie kan overlegd worden dat deze situatie in de toekomst vermeden dient te worden. Bij opzet moet afgewogen worden of terugvordering in verhouding staat tot wat er bewust onjuist is gedaan.

  • .

    De verordening regelt wanneer bij een persoonsgebonden budget een eigen bijdrage verschuldigd is.

    Deze eigen bijdrage wordt berekend door het Centraal Administratie Kantoor (CAK). In het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2013 wordt verder ingegaan op de berekening van de eigen bijdrage.

  • .

    Alle verplichtingen die aan een PGB worden gesteld nog een keer op een rijtje.

    Iedere PGB-houder dient aan de volgende verplichtingen te voldoen:

    • -

      de PGB-houder mag het PGB alleen gebruiken voor de voorziening waarvoor het is bedoeld;

    • -

      de PGB-houder mag alleen een kwalitatief verantwoorde voorziening inkopen;

    • -

      de PGB-houder moet wijzigingen in zijn omstandigheden direct melden aan de gemeente.

  • Cliënten met een PGB voor hulp bij het huishouden dienen aan de volgende voorwaarden te voldoen:

    • -

      de PGB-houder moet zorg dragen voor een schriftelijke overeenkomst met de Zorgverlener (door beiden ondertekend);

    • -

      de PGB-houder moet met de zorgverlener afspreken dat deze een declaratiebij dePGB-houder indient binnen twee weken na het kwartaal waarin de zorg is verleend op straffe van niet betaling;

    • -

      de PGB-houder dient binnen vier weken na het kwartaal waarin de zorg is verleend, het verantwoordingsformulier inclusief betalingsbewijzen aan degemeente op te sturen;

    • -

      de PGB-houder moet met de zorgverlener overeenkomen dat op de door of namens de zorgverlener ondertekende declaratie het aantal betaalde uren, het uurtarief, het BSN-nummer en de naam en het adres van de zorgverlener staan vermeld;

    • -

      de PGB-houder moet de overeenkomsten, de declaraties, betaalwijzen en de nota’s gedurende zeven jaar bewaren en als daarom wordt gevraagd, opsturen naar de gemeente.

  • Cliënten met een PGB voor hulpmiddelen dienen aan de volgende voorwaarden te voldoen:

    • -

      de aangeschafte voorziening dient te voldoen aan het programma van eisen;

    • -

      de cliënt dient de nota van de gevraagde voorziening binnen 6 maanden na verstrekking van het PGB bij de gemeente in te leveren;

    • -

      bij de voorziening is het verplicht om een onderhouds- en servicecontract af te sluiten voor de gebruiksduurperiode van het hulpmiddel;

    • -

      in geval van een elektrische rolstoel of een scootmobiel is het verplicht om minimaal een aansprakelijkheidsverzekering (WA) af te sluiten gedurende de gebruiksduur van het hulpmiddel;

    • -

      cliënt dient bij aanschaf van een luxer hulpmiddel dan het geïndiceerde de meerkosten van onderhoud en reparatie zelf te betalen (meerkosten is verschil tussen onderhoud- en reparatiekosten van het geïndiceerde hulpmiddel én luxere hulpmiddel);

    • -

      de voorziening dient te voldoen aan de vigerende NEN-EN/IS0/CE/EMC-normen;

    • -

      de voorziening dient aangeschaft te worden bij een erkende leverancier of indien de voorziening tweedehands op de particuliere markt wordt aangeschaft, dient deze gecontroleerd c.q. gekeurd te worden op mankementen en staat van onderhoud door een erkend leverancier;

    • -

      het hulpmiddel dient binnen een maand na beëindiging gebruik (wanneer het hulpmiddel binnen de normale gebruiksduur niet langer wordt gebruikt) teruggegeven te worden aan de gemeente c.q. gecontracteerde leverancier (bij huren hulpmiddelen), omdat zij dan het eigendom terugkrijgt. Het restwaardebedrag dient betaald te worden, wanneer de cliënt het hulpmiddel wenst te houden;

    • -

      het hulpmiddel dient binnen een maand na verhuizing naar een instelling waar de hulpmiddelen onder de AWBZ vallen (bijvoorbeeld een verpleeghuis) teruggegeven te worden aan de gemeente c.q. gecontracteerde leverancier (bij huren hulpmiddelen), omdat zij dan het eigendom terugkrijgt. Het restwaardebedrag dient betaald te worden, wanneer de instelling de voorziening wil overnemen.

    • -

      bij verhuizing naar een andere gemeente kan de cliënt de voorziening behouden en gaat het eigendom niet over naar de gemeente waaruit de cliënt vertrekt.

2. De financiële tegemoetkoming en het eigen aandeel.

  • .

    Naast het persoonsgebonden budget kan ook een financiële tegemoetkoming worden toegekend.

    Het aantal mogelijkheden voor een financiële tegemoetkoming is beperkt: het zal gaan om een bouwkundige woonvoorziening, uit te betalen aan de eigenaar van de woning, een verhuiskostenvergoeding, of een financiële tegemoetkoming voor het gebruik van een auto. De financiële tegemoetkoming zal zo groot zijn dat de aan te schaffen voorziening hiermee aangeschaft kan worden. Ook bij een financiële tegemoetkoming zal de beschikking waarin dit bedrag wordt toegekend voorwaarden kunnen bevatten over de besteding van de financiële tegemoetkoming. En ook bij een financiële tegemoetkoming moet verantwoording afgelegd worden over de besteding van de tegemoetkoming.

3.De voorziening in natura.

  • .

    Bij een voorziening in natura verstrekt het college deze.

    Wordt een voorziening niet als persoonsgebonden budget verstrekt, maar in natura, dan zal toekenning ook bij beschikking plaatsvinden. In de beschikking worden de voorwaarden opgenomen waaronder verstrekking plaatsvindt. Bij een voorziening in natura mag een eigen bijdrage worden gevraagd, net als bij een persoonsgebonden budget. Ook nu geldt dat een eventueel te betalen eigen bijdrage door de gemeente in de beschikking aangekondigd wordt aangezien berekening en inning plaats zal vinden door het CAK.

Hoofdstuk 3 Procedurele bepalingen rond onderzoek, advies, besluitvorming, intrekking en terugvordering

Inleiding

Uit de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep blijkt dat de medische noodzaak in de ogen van de Raad aanwezig moet zijn om voorzieningen te verstrekken. Dit heeft – als dit uitgangspunt ook onder de Wmo geldt – tot gevolg dat een medisch advies van een onafhankelijk sociaal medisch adviseur, van cruciaal belang is.

Onder de Wmo, waar het ook kan gaan om psychische of psychosociale problemen, kan een advies van een andere deskundige dan een medicus noodzakelijk zijn. Dit gold onder de Wvg al bij de “uitraasruimte” waar soms het advies van een psycholoog of (ortho)pedagoog werd gevraagd. Onder de Wmo zal dit vaker nodig kunnen zijn. Maar of het nu een medicus of een andere deskundige is, het deskundigenadvies is in bepaalde situaties van groot belang.

Daarom is hierover een apart onderdeel opgenomen.

Criteria:

  • .

    Het eerste lid van artikel 25 van de verordening biedt de basis voor een zorgvuldig onderzoek om te bepalen of er al dan niet sprake is van medische noodzaak.

    Uit de jurisprudentie blijkt dat indien een aanvrager geen medewerking verleent de aanvraag afgewezen mag worden op grond van de onmogelijkheid voldoende onderzoek te doen, mits het inderdaad zo is dat zonder dit onderzoek de medische noodzaak niet vast te stellen is. Er zal dus altijd beoordeeld moeten worden of op een andere wijze de medische noodzaak vastgesteld kan worden.

  • .

    Op grond van dit artikel moet belanghebbende die gegevens die noodzakelijk zijn voor het beoordelen van de aanvraag aan het college verschaffen.

    Hierbij kan gedacht worden aan medische gegevens.Bij medische gegevens komt het frequent voor dat informatie van de behandelende sector noodzakelijk is. Dit kan – zeker als dit schriftelijk moet geruime tijd in beslag nemen. Dat werkt vertragend op de doorlooptermijn van de aanvraag. Ook in dit soort situaties kan met inschakeling van de aanvrager vaak sneller over de benodigde gegevens beschikt worden, met name indien de aanvrager aangeeft welk (grote) belang hij heeft bij het verstrekken van de gevraagde informatie aan de medische adviseur. Overigens mag het opvragen van medische gegevens bij de behandelende sector uitsluitend plaatsvinden met toestemming van de aanvrager. Daarbij dient in de verklaring opgenomen te worden welke adviserende arts de gegevens opvraagt, bij welke behandelaren de gegevens opgevraagd worden, om welke gegevens het gaat en met welk doel.

  • .

    Dit artikel (zie ook de toelichting bij dit artikel) bepaalt eveneens dat bij de medische advisering de systematiek zoals neergelegd in de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments, de zogenaamde ICF classificatie, gebruikt moet worden.

    De ICF is een classificatie van het menselijk functioneren. De classificatie is systematisch geordend in gezondheidsdomeinen en met de gezondheid verband houdende domeinen. Op elk niveau zijn de domeinen verder gegroepeerd op grond van gemeenschappelijke kenmerken, en in een zinvolle ordening geplaatst. 5 Van de zeer uitgebreide ICF 6 zijn met name de lijsten met ‘functies’ en ‘activiteiten en participatie’ van belang. De adviseur dient van de ICF gebruik te maken op de volgende wijze. Door de adviseur wordt allereerst aangegeven om welke stoornissen het bij de aanvrager gaat (de ICF is gericht op functiestoornissen). Het gaat daarbij met name om de zogenaamde classificatie op het tweede niveau, en dan met name in de vorm van de op het tweede niveau aangegeven functies. Hierbij dienen alleen die functies genoemd te worden die relevant zijn voor de aanvraag, omdat een volledig overzicht geen meerwaarde heeft. Indien dat wel het geval is, moeten ook niet direct relevante functies worden aangegeven. Problemen met functies leiden tot stoornissen bij activiteiten en participatie. Het is op dit niveau dat de compensatie op basis van de Wmo plaats zal moeten vinden. Ook bij de vermelding van deze stoornissen in ‘activiteiten en participatie’ zal gebruik gemaakt worden van het begrippenkader van de ICF. Samengevat betekent dit dat de medisch adviseur in het licht van de aanvraag de stoornis en de daaruit volgende beperkingen evenals de mate van die beperkingen dient te vermelden, gerelateerd aan de mogelijke compensatie of de te verstrekken voorzieningen, waarbij het vocabulaire van de ICF wordt gebruikt.

  • .

    Het college beoordeelt het medisch advies en besluit tot (gedeeltelijke) toekenning of afwijzing van de aangevraagde compensatie/voorziening.

Alternatieven voor bezwaar

  • ·

    Iedere aanvrager heeft het recht als hij het met een beschikking niet eens is, in bezwaar te gaan.

  • ·

    Het college streeft ernaar, voordat een negatief of afwijkend besluit valt, betrokkene in de gelegenheid te stellen hierop te reageren. De Wmo-consulent neemt hiertoe het initiatief. Dit is ook conform de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Hoofdstuk 4 Inwerkingtreding en citeertitel

Datum inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking op de dag na die waarop zij zijn bekendgemaakt en werken terug tot en met 1 januari 2013.

Intrekking oude beleidsregels

De Beleidsregels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Littenseradiel 2011 van 2 augustus 2011, laatstelijk gewijzigd op 8 november 2011, worden ingetrokken.

Citeertitel

Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als Beleidsregels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Littenseradiel 2013.

Ondertekening

Wommels, 12 maart 2013

Het college voornoemd,

, burgemeester.

, secretaris.

Bijlage 1 Wmo richtlijn "Indicatieadvisering voor Hulp bij het Huishouden"

Wmo richtlijn "Indicatieadvisering voor Hulp bij het Huishouden" [Klik hier om het document te downloaden]

Bijlage 2 Woningaanpassing of verhuiskostenvergoeding

Artikel 10 van de Verordening gaat in op het resultaat “een geschikte woning”. Dat wil zeggen dat als vast staat dat een aanpassing noodzakelijk is, eerst beoordeeld wordt of verhuizing naar een reeds geheel aangepaste woning, of naar een goedkoper en gemakkelijker aan te passen woning, een oplossing is die in aanmerking komt.

 

De Wmo-consulent onderzoekt altijd of de aanschaf van bijvoorbeeld een traplift voorzienbaar was en of er gelijkvloerse woningen/aanleunwoningen beschikbaar zijn. Tevens wordt er door de consulent naar de sociale omstandigheden gekeken en wordt er beoordeeld of de woningaanpassing er voor zorgt dat de cliënt de komende jaren in de huidige woning kan blijven wonen.

 

In alle gevallen zal een goed gemotiveerd besluit moeten worden genomen, waarin alle relevante factoren, in onderling verband, worden afgewogen. Daarbij gaat het dus om factoren die spelen aan de kant van de gemeente en aan de kant van de belanghebbende. Als op verantwoorde wijze inhoud gegeven is aan toepassing van het primaat van de verhuizing, is daarmee een adequate oplossing geboden en heeft de gemeente aan haar compensatieverplichting voldaan.

 

Het is niet mogelijk een uitputtend overzicht te geven van alle mogelijke afwegingsfactoren die een rol kunnen spelen, omdat elke situatie weer anders is. Wel wordt hieronder in grote lijnen een overzicht gegeven van een aantal vaak voorkomende factoren, die afhankelijk van de situatie, een rol kunnen spelen bij de besluitvorming.

 

- De snelheid waarmee het probleem kan worden gecompenseerd.

De snelheid waarmee het woonprobleem kan worden opgelost, speelt een rol in het afwegingsproces. In een aantal gevallen kan verhuizen het woonprobleem sneller oplossen, als er snel een geschikte aangepaste of eenvoudig aan te passen woning beschikbaar is. Het hele traject van het maken van een plan, het vragen van offertes, de uitvoering en keuring vervalt dan of speelt een minder belangrijke rol. Omgekeerd kan het ook zo zijn dat het aanpassen van een woning een snellere oplossing biedt als er niet binnen een bepaalde tijd een geschikte woning vrij komt. Uit de Wmo jurisprudentie blijkt dat het essentieel is dat uit het indicatieadvies blijkt binnen welke medisch aanvaardbare termijn een oplossing gevonden moet zijn voor het woonprobleem.

 

- Rekening houden met sociale factoren.

Sociale omstandigheden waarmee het college rekening houdt, zijn bijvoorbeeld de voorkeur van de gehandicapte, de binding van de gehandicapte met de huidige woonomgeving, de nabijheid van voor de gehandicapte belangrijke voorzieningen. Ook de waardering van de aanwezigheid van vrienden, kennissen en familie in de nabijheid van de woning van de gehandicapte kan een rol spelen in het afwegingsproces, met name in situaties waarin sprake is van mantelzorg. De sociale omstandigheden moeten in het indicatieonderzoek zoveel mogelijk geobjectiveerd worden. De sociale factor zal minder zwaar wegen in het voordeel van aanpassen, als dicht in de buurt van de huidige woning een geschikte of goedkoper aan te passen woning kan worden gevonden. Als de beoogde nieuwe woning dicht bij belangrijke voorzieningen, zoals winkels en werkplek is gelegen, kan dat de beslissing in het voordeel van verhuizen beïnvloeden, bijvoorbeeld omdat dan ook minder vervoersvoorzieningen nodig zijn. Als de aanvrager zijn werk "aan huis" heeft (eigen be­drijf), kunnen de consequenties van verhuizing ook vanuit de bedrijfsmatige kant meegewogen te worden. Het is immers mogelijk dat de vestiging van het bedrijf op een andere, in commercieel opzicht minder aantrekkelijke, locatie negatieve gevolgen voor het inkomen uit eigen bedrijf kan hebben.

 

Met de wetswijziging per 1 januari 2010 heeft in artikel 4 Wmo een kleine toevoeging plaatsgevonden. Na “en behoeften van de aanvrager van de voorzieningen” wordt ingevoegd: “waaronder verandering van woning in verband met wijziging van leefsituatie”. Dit bij amendement in de wetswijziging ingebrachte onderdeel is bedoeld om een normale “wooncarrière” mogelijk te maken, ook als er wordt verhuisd van een adequate naar een minder adequate of inadequate woning. Hierbij gelden uiteraard wel voorwaarden: deze wijziging kan geen vrijbrief zijn zomaar naar elke zeer ongeschikte woning te verhuizen. Er mag verwacht worden dat voordat tot koop of huur overgegaan wordt, overleg met de gemeente wordt gevoerd.

 

- Rekening houden met woonlasten en financiële draagkracht van de gehandicapte.

Rekening houdend met eventuele mogelijkheden op het gebied van de woonlasten en de financiële middelen van de aanvrager, maakt het college een vergelijking tussen de woonlasten van de huidige en de mogelijke nieuwe woning. Alle relevante woonlasten moeten daarbij in aanmerking worden genomen.

 

Als de aanvrager eigenaar van de woonruimte is, zal een verhui­zing of woningaan­passing andere gevolgen met zich meebrengen dan wanneer deze de woning huurt. Het verhuizen vanuit een koopwoning heeft meer emotionele en financiële consequenties dan verhuizing vanuit een huurwoning.

 

Bij het verkopen van een huis komen meer aspecten aan de orde dan bij het verlaten van een huurwoning. Een aantal aspecten zal pleiten voor het verkopen van de woning en verhuizen naar een huurwoning. Andere aspecten daarentegen zullen de balans naar het aanpassen van de eigen woning doen doorslaan. Een punt betreft de vraag in hoeverre vermogenswinsten of -verliezen optre­den. Een eigenaar heeft doorgaans geld ge­leend en/of een hypotheek op het huis. Ook indien de aanvrager, al dan niet geheel op eigen kosten, veel aan de woning heeft verbeterd of aanpassingen heeft getroffen, ligt verhuizing soms minder voor de hand. Als de financiële situatie van een eigenaar van een woning, die gehandicapt raakt, door zijn handicap drastisch verandert (doorgaans brengt een handicap negatie­ve inkomensgevolgen met zich mee), kunnen moeilijkheden optreden met het opbren­gen van de woonlasten van de eigen woning, en zal de aanvrager ook problemen hebben met verhuizen.

 

- Vergelijking aanpassingskosten huidige versus nieuwe woonruimte.

Het college maakt een kostenafweging tussen het aanpassen van de huidige woonruimte enerzijds en verhuizen (inclusief eventuele aanpassingskosten in de nieuwe woonruimte) anderzijds. Daarbij worden de volgende kosten in elk geval meegenomen in de overwegingen:

  • .

    Huidige en voorzienbare toekomstige aanpassingskosten van de reeds bewoonde woonruimte;

  • .

    Welke kosten gaan gepaard met verhuizing?

  • a. de kosten van het verhuizen;

    b. de eventuele aanpassingskosten van de nieuwe woning;

    c. kosten van het eventueel vrijmaken van de woning;

    d. een eventuele financiële tegemoetkoming voor huurder­ving.

 

De kosten zijn het uitgangspunt bij deze afweging, maar ook andere factoren kunnen een rol spelen.

 

- De mogelijke gebruiksduur van de aanpassing.

Er kan ook rekening gehouden worden met het feit dat een aan te passen koopwoning naar alle waarschijnlijkheid minder makkelijk kans heeft om voor hergebruik in aanmerking te komen.

  • .

    De gemeente kan een bijdrage verstrekken voor de verhuizing en herinrichting.

  • .

    Een revisiebeding, zoals bij huurwoningen, bestaat niet voor eigen woningen.

  • .

    De gemeente heeft geen instrument om de woning vrij te krijgen.

  • .

    Het zal niet zo eenvoudig zijn om een geschikte kandidaat voor die woning te vinden, die zowel financieel als ergonomisch gezien geschikt is voor de betreffende woonruimte.

 

Consequentie hiervan zal zijn dat eigen woningen meestal voor één enkele belanghebbende aangepast worden.

 

Aanpassingen aan sociale huurwoningen zijn vaker opnieuw in te zetten dan aanpassingen aan koopwoningen, omdat deze huurwoningen opnieuw kunnen worden verhuurd aan personen met een beperking, waardoor de gebruiksduur van de aanpassing wordt verlengd. Dit speelt in de afweging dan ook een rol van belang.

 

Ook de medische prognose speelt in dit verband een rol. Indien vaststaat dat iemands toestand naar verwachting zodanig zal verslechteren, en dat als gevolg daarvan de aanpassing slechts voor beperkte tijd zal volstaan, kan dat gegeven een rol spelen in de afweging tussen verhuizing aanpassen.

 

Vaak zal een aangeboden mogelijkheid te verhuizen naar een andere woning door de aanvrager als negatief worden beoordeeld: vaak zal men graag willen blijven wonen in de vertrouwde woning. Als de bovenomschreven afweging in het voordeel van verhuizing uitvalt, is die wens niet meer doorslaggevend. Dat heeft gevolgen voor het weigeren van aangeboden geschikte woningen. Na weigering beoordeelt het college of er van uit kan worden gegaan dat voldoende is gedaan om een compenserende oplossing te bieden. Dit wordt afgemeten aan de oorzaak voor het weigeren.

 

Na het afwegen van deze factoren kan een beslissing worden genomen over het al dan niet hanteren van het primaat van de verhuizing.

 

Valt die afweging uit in het voordeel van verhuizing, dan gaat de verhuiskostenvergoeding een rol spelen. Een verhuiskostenvergoeding zal in de vorm van een gemaximeerde financiële tegemoetkoming worden toegekend. Dit is in drie situaties mogelijk aan de orde:

  • 1.

    De aanvrager gaat vanwege problemen met het normale gebruik van de woning verhuizen naar een adequate woning.

  • 2.

    De aanvrager vraagt een woonvoorziening aan in de vorm van een woningaanpassing, maar na onderzoek blijkt verhuizing de goedkoopst adequate oplossing te zijn voor het woonprobleem. Ook mogelijk is dat de betreffende woning niet kan worden aangepast.

  • 3.

    Kleine woningaanpassingen in de nieuw te betrekken woning kunnen wel plaatsvinden, voor zo ver deze kosten, tezamen met de verhuiskostenvergoeding, het goedkoopst zijn.

 

De verhuiskostenvergoeding wordt uitbetaald na inlevering van nota’s tot maximaal € 2.554,00. Alleen kosten die direct betrekking hebben op de verhuizing komen in aanmerking voor vergoeding. Te denken valt aan de kosten van huur voor een verhuisauto, verf, behang, vloerbedekking, oversluitkosten voor telefoon en nutsvoorzieningen. Uitgegaan wordt van “de goedkoopst-adequate voorziening”. Om laatstgenoemde vast te kunnen stellen, wordt de Nibud Prijzengids gehanteerd. Kosten voor aanschaf van inrichtingselementen, zoals meubels, komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Een financiële tegemoetkoming in de kosten van verhuis- en herinrichtingskosten is bedoeld als goedkoopst-adequaat alternatief voor een dure woningaanpassing in gevallen waarin die verhuizing niet algemeen gebruikelijk is, gelet op leeftijd, gezins- of woonsituatie. Verhuizingen wegens gezinsuitbreiding of om als jongvolwassene zelfstandig te gaan wonen zijn in beginsel algemeen gebruikelijk, evenals voorspelbare verhuizingen van senioren (levensloop).

 

Voor verhuizingen naar AWBZ-instellingen of andere zorginstellingen wordt geen tegemoetkoming verstrekt, evenmin voor verhuizingen naar woningen die niet geschikt of bestemd zijn voor permanente bewoning.

 

Een verhuis- en inrichtingskostenvergoeding kan worden verstrekt wanneer er sprake is van ondervonden belemmeringen bij het normale gebruik van de woning die door middel van een verhuizing op de goedkoopst-adequate wijze kunnen worden opgelost. Deze eis wordt niet gesteld als het gaat om een verhuizing naar een ADL-woning (ADL = Algemeen Dagelijkse Levensverrichtingen) en evenmin in situaties waarin het gaat om een persoon buiten de Wmo-doelgroep een aangepaste woning te laten vrijmaken. Alleen als het vrijmaken van de woning op verzoek van het college of na overleg met het college gebeurt, is er aanspraak op een tegemoetkoming voor verhuis- en herinrichtingskosten.

 

Omdat de doelgroep van de Wmo groter is dan uitsluitend de personen die ten gevolge van een handicap problemen hebben met het normale gebruik van de woning is het de vraag welke psychosociale redenen aanleiding zouden kunnen zijn voor het toekennen van een verhuiskostenvergoeding. Psychosociale problemen, die verder zullen moeten gaan dan een burenruzie, zullen geobjectiveerd moeten worden door een arts, een psychiater of een gedragsdeskundige zoals een psycholoog of (ortho)pedagoog. Hierbij zal advies gevraagd worden aan onafhankelijke beoordelaars, niet aan de behandelende deskundigen.

 

Het college verstrekt in beginsel geen tegemoetkoming in de kosten voor verhuizing en herinrichting, indien de verhuizing heeft plaatsgevonden voordat op de aanvraag is beschikt, tenzij achteraf alsnog kan worden vastgesteld dat er problemen bij het normale gebruik van de woning werden ondervonden in de verlaten woning. Als dat laatste niet meer kan, is dat reden voor afwijzing.

 

 

     


Noot
1 Zie LJN BG6612.
Noot
2 Zie LJN BK2500, BK2502, BK2504.
Noot
3 Bij uitspraak van 22 september 2010 heeft de Centrale Raad, omdat de aanvraag was gedaan door de persoon met een handicap en niet door de mantelzorgers, geen oordeel gegeven over de mogelijkheid een huis van ouders aan te passen (bezoekbaar te maken) terwijl hun dochter het hoofdverblijf in een andere plaats heeft. Dit zou een rechtstreeks recht op individuele voorzieningen voor mantelzorgers zijn geweest. (LJN BO0285)
Noot
4 De gemeente heeft een taak in het voorlichten van de burgers op deze onderdelen. Men moet kunnen weten wat verwacht wordt als men ooit een beroep op dit resultaat binnen de Wmo wil gaan doen.
Noot
5 Uit Nederlandse vertaling van de ‘International Classification of Functioning, Disability and Health Compilatie, blz. 22, dit is een toelichting op de ICF, zie http://www.rivm.nl/who-fic/in/ICFwebuitgave.pdf.
Noot
6 http://www.rivm.nl/who-fic/ICD-O-3.htm.